direct naar inhoud van Toelichting
Plan: eerste herziening Plassengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.herz1Plassengebied-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij besluit van 24 juni 2015 heeft de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk het bestemmingsplan "Plassengebied" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een actuele planologische regeling voor een deel van het buitengebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Het plangebied omvat de Reeuwijkse Plassen, de polders Sluipwijk, Lang Roggebroek en Stein Noord en het gebied rondom de Platteweg. De raad beoogt met dit plan inhoud te geven aan een kwaliteitsverbetering van water, natuur en landschap in het Plassengebied.

Tegen het vaststellingsbesluit zijn dertien beroepschriften ingediend. In haar uitspraak van 5 oktober 2016 (zaaknr. 201507272/1/R4) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een drietal beroepschriften deels gegrond verklaard. Dit heeft geresulteerd in de vernietiging van het besluit van de raad op een een aantal onderdelen. De vernietiging heeft betrekking op de bestemming van drie percelen:

  • 1. het perceel Platteweg 27-4 voor zover betreft de bestemming "Wonen - 1" in combinatie met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning";
  • 2. het perceel Oudeweg 106 voor zover betreft de bestemming "Wonen - 1";
  • 3. het perceel Ree 40 voor zover betreft de bestemmingen "Wonen - 1" en "Natuur-Extensieve Recreatie" en de aanduiding "landschapswaarden" die aan het land en oever van de Ree 40 zijn toegekend.

De Raad van State heeft de gemeente opgedragen om binnen 26 weken voor deze onderdelen een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. In de uitspraak staat verder vermeld dat hieraan voorafgaand geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd. Dit bestemmingsplan geeft gevolg aan de uitspraak van de Raad van State om een nieuw besluit te nemen over de vernietigde onderdelen.

1.2 Vormgeving

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding die vergezeld gaan met deze toelichting. De verbeelding betreft alleen de drie percelen die door uitspraak van de Raad van State zijn vernietigd. Voor de regels geldt dat de regels uit het eerder vastgestelde bestemmingsplan Plassengebied van toepassing worden verklaard en slechts in het overgangsrecht aanvullende bepalingen zijn opgenomen.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt per beroep een korte toelichting gegeven op de uitspraak van de Raad van State. Vervolgens zal een nadere onderbouwing worden gegeven en/of een concreet voorstel worden gedaan voor herstel. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Aanpassingen naar aanleiding van de uitspraak Raad van State


2.1 Platteweg 27-4, Reeuwijk

2.1.1 Uitspraak Raad van State

Op het perceel Platteweg 27-4 staat een zomerwoning, die in het bestemmingsplan 'Plassengebied' als zodanig was bestemd. Het beroep van de bewoonster van de Platteweg 27-4 was gericht tegen het niet toestaan van permanente bewoning van haar zomerwoning. In de uitspraak oordeelt de Raad van State dat gelet op alle feiten en omstandigheden het niet onaannemelijk is dat de zomerwoning sinds 1987 permanent wordt bewoond. Dit gebruik is verboden in het bestemmingsplan en het voorheen geldende plan stond dit evenmin toe. Aan gebruik in strijd met een bestemming kunnen in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen worden ontleend dat het gebruik als zodanig wordt bestemd, ook al vindt dat gebruik gedurende reeds lange tijd plaats. Wel dient de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te houden met specifieke omstandigheden bij het toekennen van een bestemming. Indien een situatie niet onder de werking van het algemene overgangsrecht valt en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden kan de gemeente er voor kiezen om persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen.

Aangegeven is dat gemeenteraad op 22 juni 2016 de 'Beleidsnota permanente bewoning recreatiewoningen' heeft vastgesteld en de gemeente voornemens is om op basis van deze nota te beoordelen of bewoonster in aanmerking komt voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking of omgevingsvergunning en tot die tijd niet handhavend op te treden. De Raad van State heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat het gebruik voor permanente bewoning reeds tijdens de planperiode zal worden gestaakt en een eventuele gedoogbeschikking niet gelijk kan worden gesteld met persoonsgebonden overgangsrecht. De Raad van State vindt dat de gemeente daarom alsnog moet overwegen of een regeling voor persoonsgebonden overgangsrecht voor dit geval passend is.

2.1.2 Voorstel nieuwe regeling

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld. In deze beleidsnota is opgenomen dat het College van Burgemeester en Wethouders kan overgaan tot het verlenen van persoonsgebonden omgevingsvergunningen aan personen die voor 2003 in een recreatiewoning zijn komen wonen en daar nu nog steeds wonen. Het college kan tevens overgaan tot het verlenen van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen aan personen die tussen 2003 en 2008 in een recreatiewoning zijn komen wonen en hier nu nog steeds wonen. Tegen personen die na 2008 in een recreatiewoning zijn komen wonen, kan het college handhavend gaan optreden.

De Raad van State komt in haar uitspraak tot de conclusie dat gelet op alle feiten en omstandigheden die door bewoonster van de Platteweg 27-4 zijn aangedragen het niet onaannemelijk is dat de zomerwoning sinds 1987 permanent wordt bewoond. De gemeente heeft vervolgens de feiten en omstandigheden getoetst aan de gemeentelijke beleidsnota ten aanzien van permanente bewoning in recreatieve woningen. Hierbij is geconcludeerd dat de bewoonster in dit geval in aanmerking komt voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning. Er is echter geen aanvraag hiertoe ingediend en geen omgevingsvergunning verleend, zodat nog altijd sprake is van gebruik in strijd met de bestemming. De partner van de bewoonster heeft inmiddels wel een verzoek om persoonsgebonden gedoogbeschikking ingediend en deze is op 10 november 2016 verleend. Handhavend optreden tegen de bewoonster behoort tot de mogelijkheden, echter zou dat in dit geval onbillijk zijn. Overwegende dat zij in aanmerking komt voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning en het niet aannemelijk is dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden gestaakt wordt een regeling voor persoonsgebonden overgangsrecht in dit geval passend geacht. De Raad van State heeft immers in haar uitspraak van 17 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:282) overwogen dat een persoonsgebonden gedoogbeschikking niet gelijk gesteld kan worden met een persoonsgebonden overgangsrecht in een bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan is daarom een regeling voor persoonsgebonden overgangsrecht (artikel 5.3) opgenomen op grond waarvan de huidige bewoners - zowel de hoofdbewoner als diens partner - de permanente bewoning van de zomerwoning aan de Platteweg 27-4 voortzetten. Zodra dit gebruik wordt beëindigd vervalt het recht op dit gebruik.

2.2 Oudeweg 106, Reeuwijk

2.2.1 Uitspraak Raad van State

Op het perceel Oudeweg 106 staat een woning waar in het bestemmingsplan 'Plassengebied' de bestemming 'Wonen - 1" was toegekend. De eigenaar heeft vervolgens beroep ingesteld onder andere tegen de regeling die is opgenomen in artikel 16.2 van de planregels, onder andere in de leden e, o en q. Deze regels bepalen dat bestaande legale bijbehorende bouwwerken binnen en buiten het bouwvlak mogen worden behouden, maar alleen mogen worden herbouwd indien wordt voldaan aan de overige bouwregels, zoals bouwen binnen het bouwvlak en de maximale inhoudsmaat voor woningen met bijbehorende bouwwerken. Deze regeling is opgenomen met als doel om de historische illegale bebouwing, dat in het voorgaande plan onder het algemene overgangsrecht is gebracht, positief te bestemmen en de herbouw van bouwwerken – die momenteel nog buiten het bouwvlak staan – te laten plaatsvinden binnen het bouwvlak. Op die manier streeft de gemeente naar clustering van bebouwing.

De Raad van State heeft in haar uitspraak geoordeeld dat een dergelijke regeling een inbreuk kan vormen op gevestigde rechten en belangen van eigenaren. Volgens de Raad van State dient legaal bestaande bebouwing in beginsel als zodanig te worden bestemd en kan van die hoofdregel slechts onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. In dit geval is de Raad van State van oordeel dat onderzocht moet worden of er legaal opgerichte bouwwerken aanwezig zijn op het perceel Oudeweg 106, waarvan de mogelijkheid tot herbouw wordt beperkt door deze planregel, en zo ja, in hoeverre afwijking van de hiervoor bedoelde hoofdregel is gerechtvaardigd. Daarom heeft de Raad van State dit deel van het beroep gegrond verklaard en de gemeente opgedragen onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bijbehorende bouwwerken op het perceel Oudeweg 106.

2.2.2 Voorstel nieuwe regeling

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bijbehorende bouwwerken op het perceel Oudeweg 106. Uit archiefonderzoek blijkt dat in 1989 vergunning is verleend voor het bouwen van een nieuwe woning van ca. 99,5 m², waarvoor alle bijgebouwen dienden te worden gesloopt. Er is nadien geen vergunning verleend voor een bijbehorend bouwwerk. Bovendien stond het voorheen geldende bestemmingsplan een woning van maximaal 100 m² (inclusief bijbehorende bouwwerken) toe, zodat alle planologische bouwmogelijkheden – dus ook voor bijbehorende bouwwerken – vrijwel volledig waren benut. Momenteel is de destijds gebouwde woning nog altijd aanwezig. Op 25 januari 2017 is een bezoek aan het perceel gebracht, waarbij is geconstateerd dat er buiten het bouwvlak geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken (met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken) op het erf aanwezig zijn.

Gelet op het feit dat er buiten het bouwvlak geen bestaande legale bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn leidt het opnemen van voornoemde regeling ten aanzien van bijbehorende bouwwerken niet tot inbreuk op gevestigde rechten en belangen van de eigenaar van het perceel. Overigens kan binnen de aan het perceel toegekende maximale inhoudsmaat voor de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, nieuwe bijbehorende bouwwerken worden opgericht, maar dienen deze binnen het bouwvlak plaats te worden gerealiseerd. Het betreft nieuwe (bijbehorende) bouwwerken, zodat het opnemen van voornoemde regeling geen nadelig effect heeft. Bovendien is het wenselijk de regeling ten aanzien van bijbehorende bouwwerken in stand te laten, omdat de vanuit landschappelijk oogpunt gewenste clustering van bebouwing zwaarder weegt dan een groter gebied waar eigenaren hun nieuwe bijbehorende bouwwerken kunnen oprichten.

Gelet op het voorgaande is aan het perceel Oudeweg 106 de bestemming 'Wonen – 1' toegekend en zijn de bijbehorende regels ongewijzigd van toepassing verklaard. Deze wijze van bestemmen komt overeen met de situatie van het op 24 juni 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Plassengebied".

2.3 Ree 40, Reeuwijk

2.3.1 Uitspraak Raad van State

In het bestemmingsplan 'Plassengebied' is aan het perceel Ree 40 deels de bestemming "Wonen - 1" en deels de bestemming "Natuur - Extensieve recreatie" toegekend. De grens tussen deze bestemmingen is de oeverlijn tussen het achtererf van de woning en de plas Nieuwenbroek. Om de oevers te bepalen is gebruik gemaakt van de GBKN-ondergrond uit 2012. Deze GBKN-ondergrond is het meest nauwkeurig en wordt vrijwel altijd gebruikt bij het opstellen van bestemmingsplannen in Nederland. De eigenaren van het perceel Ree 40 hebben beroep ingesteld tegen de gehanteerde bestemmingsgrens. De eigenaren hebben gesteld dat de opgenomen bestemmingsgrens niet in overeenstemming is met de werkelijke oeverlijn. Om dat aan te tonen hebben eigenaren de oever in laten meten. Tevens hebben de eigenaren beroep ingesteld tegen het opnemen van de aanduiding 'landschapswaarden' aan de oevers voor de voorgevelrooilijn van de woning. Die aanduiding is aan alle oevers achter de voorgevel, die grenzen aan de diverse plassen, opgenomen ten einde deze waardevolle oeverzones te beschermen.

De Raad van State is van oordeel dat de eigenaren met het inmeten van de daadwerkelijke oeverlijn door een deskundig bureau aannemelijk hebben gemaakt dat de oeverlijn zoals aangegeven op de verbeelding niet volledig juist is. Op bepaalde locaties wijkt de oeverlijn 3 tot 6 meter af. De Raad van State overweegt dat de eigenaren er belang bij hebben dat de oeverlijn juist wordt ingetekend op de verbeelding, aangezien dat van invloed is op de (vergunningvrije) bouwmogelijkheden op het perceel.

Daarnaast stelt de Raad van State in haar uitspraak dat aan de oevers voor de voorgevelrooilijn van de woning onterecht de aanduiding 'landschapswaarden' is toegekend, aangezien als uitgangspunt is gehanteerd dat deze aanduiding alleen achter de voorgevelrooilijn wordt toegekend. Wel heeft de Raad van State geoordeeld dat in het algemeen de aanduiding 'landschapswaarden' in alle redelijkheid is opgenomen en daarmee een groter gewicht kan worden toegekend aan de bescherming van waardevolle oevers dan aan het belang van eigenaren bij (meer) bebouwingsmogelijkheden.

2.3.2 Voorstel nieuwe regeling

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is een bezoek gebracht aan het perceel Ree 40. Tijdens dat bezoek is de ingemeten grens met de eigenaren nagelopen. Tevens is de luchtfoto geraadpleegd. De ingemeten grens ligt in een rietzone. Het is aannemelijk dat de ingemeten grens de daadwerkelijke scheiding tussen land en water is. Op de verbeelding is derhalve de ingemeten grens als scheiding gehanteerd tussen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Natuur - Extensieve recreatie". Verder is op de verbeelding de aanduiding 'landschapswaarden' alleen toegekend aan oevers voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van de op het perceel aanwezige woning en niet meer vóór de voorgevelrooilijn.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Beleid en sectorale onderzoeken

Voorliggend bestemmingsplan betreft een herziening van het op 24 juni 2015 vastgestelde bestemmingsplan Plassengebied. Deze herziening bestaat uit enkele aanpassingen van dit moederplan die een beperkte ruimtelijke impact hebben. Het merendeel gaat om correcties van de verbeelding of de regels, waarbij de feitelijke situatie op de verbeelding wordt opgenomen. In het kader van deze onderdelen is dan ook geen toetsing aan het vigerende beleid opgenomen en is onderzoek naar de gevolgen voor milieu, water en ecologie achterwege gelaten.

3.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In deze herziening van het bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen, zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Bro, mogelijk gemaakt. Er bestaan ook geen andere redenen om een exploitatieplan op te stellen.

3.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In overeenstemming met de uitspraak van de Raad van State wordt deze herziening van het bestemmingsplan direct vastgesteld en hoeft het plan niet met afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht te worden voorbereid. Dat houdt in dat niet eerst een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd waarop zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen hierna direct beroep instellen.