direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Locatie Francken
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan Hoge Rijndijk en de Korte Waarder te Nieuwerbrug aan den Rijn liggen twee percelen met een bedrijfsbestemming. Het voornemen bestaat om de aanwezige bebouwing te amoveren en te vervangen door vijf starterswoningen en twee levensloopbestendige woningen. Daarnaast wordt een deel van de gronden bestemd ten behoeve van het creëren van (openbare) parkeerplaatsen, welke tevens gebruikt kunnen worden door de omgeving.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de bedrijfsbestemming geen woningen toestaat. Om de woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hoge Rijndijk en de Korte Waarder in Nieuwerbrug aan den Rijn. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door voornamelijk woningen. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Bodegraven, sectie D, perceelnummers 3486, 3647, 3648 en 3650. Daarnaast zal ook de bestemming van het perceel met nummer 2239 worden meegenomen in de bestemmingsplanwijziging. De planontwikkeling is gesitueerd op een deel van de genoemde percelen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 1.900 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0002.png" Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van verschillende bestemmingsplannen. Voor het noordelijke deel van het plan (gelegen tussen de Hoge Rijndijk en de Korte Waarder) geldt het bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug', vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Bodegraven op 22 april 1993. Binnen dit plan heeft de planlocatie de enkelbestemming 'bedrijfsdoeleinden'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere handels- en bedrijfsdoeleinden met uitzondering van detailhandel. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming bedrijfsdoeleinden ingeval van bedrijfsbeëindiging, dan wel -verplaatsing, te wijzigen in de bestemming woondoeleinden.

Voor de percelen gelegen ten zuiden van de Korte Waarder geldt het bestemmingsplan 'Dubbele Wiericke', vastgesteld op 13 maart 1971. De gronden hebben de bestemming 'bedrijven'. Deze gronden zijn bestemd voor doeleinden van bedrijf, ambacht of nijverheid met bebouwing en voorzieningen ten dienste van deze bestemming alsmede maximaal één dienstwoning per bedrijf.

Voorts geldt het parapluplan 'Parkeren Bodegraven-Reeuwijk', vastgesteld op 21 november 2018 en het parapluplan 'Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk'. Hieruit volgen regels met betrekking tot parkeren en cultuurhistorie. In hoofdstuk 4 worden deze aspecten nader toegelicht.

De gronden rond het plangebied zijn opgenomen in de beheersverordening 'Kern Nieuwerbrug', vastgesteld op 19 juni 2013.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met de vigerende bestemmingsplannen, omdat de bedrijfsbestemmingen geen woningen, uitgezonderd ten hoogste één bedrijfswoning, toestaan. Daarom zal de bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming met daarbij de mogelijkheid om het openbaar parkeren te realiseren. Het perceel met het kadastrale nummer 2239 zal worden gewijzigd in een woonbestemming zonder bouwmogelijkheden.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Locatie Francken' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De planlocatie is gelegen in de kern Nieuwerbrug aan den Rijn. Dit dorp heeft zo'n 1.700 inwoners en is gelegen tussen de grotere kernen Woerden en Bodegraven, nabij de provinciegrens van de provincies Zuid-Holland en Utrecht. De ruimtelijke structuur rondom het dorp wordt gekenmerkt door de typerende slagenverkaveling, zoals het gehele landschap van het Hollands-Utrechts veenweidegebied. Het is ontstaan door ontginning vanuit de zuidelijke oeverwal langs de Oude Rijn. Nieuwerbrug aan den Rijn is ontstaan rond de tolbrug en dankt haar naam aan deze brug. De kenmerkende slagenverkavelingsstructuur wordt ten zuiden van Nieuwerbrug aan den Rijn doorsneden door de spoorlijn Utrecht - Leiden en de Rijksweg A12. De Dubbele Wiericke vormt de verbinding tussen de Oude Rijn en de zuidelijker gelegen Hollandsche IJssel.

Op de planlocatie was voorheen Francken Metaal B.V. gevestigd. Door uitbreiding is dit bedrijf verhuisd naar een locatie die geschikter is voor de werkzaamheden. Er bevindt zich een loods, een oude woning en een opslagterrein, die niet meer worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Hierdoor is de locatie in het hart van het dorp leegstaand, wat geen positieve bijdrage levert aan het straatbeeld. Zo is het pand dat grenst aan de Hoge Rijndijk erg vervallen, zoals te zien in onderstaande afbeelding. Rond de planlocatie zijn recent nieuwe rijwoningen ontwikkeld (langs de Graaf Albrechtstraat) en ook ten zuiden van het dorp vinden er volop ontwikkelingen plaats in 'De Wijde Wiericke'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0003.png"

Figuur: Beeld op planlocatie van Hoge Rijndijk (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0004.png"

Figuur: Beeld op noordelijk deel planlocatie vanaf Korte Waarder (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0005.png"

Figuur: Beeld op zuidelijke deel planlocatie vanaf Korte Waarder (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie worden de bestaande opstallen tussen de Hoge Rijndijk en de Korte Waarder geamoveerd en vervangen door twee levensloopbestendige woningen. Op de plaats van de loods zal een parkeerterrein worden ontwikkeld, welke gebruik kan worden door bewoners, bezoekers en omwonenden.

De levensloopbestendige woningen zullen primair gericht zijn op de Hoge Rijndijk. De woningen krijgen een kleine verdieping en zijn zeer geschikt voor ouderen, met alle noodzakelijke woonvoorzieningen op de begane grond. De woningen krijgen een oppervlakte van circa 100 m2 en zullen worden uitgevoerd als twee-onder-één-kap variant. Beide woningen krijgen een eigen tuin op het zuiden.

Ten zuiden van de Korte Waarder worden vijf kleine rijwoningen gerealiseerd. Deze woningen krijgen een oppervlakte van ruim 75 m2, verspreid over drie verdiepingen. Op de eerste verdieping komen twee slaapkamers en ook de zolder beschikt over een verblijfsruimte. De woningen zijn uitermate geschikt voor een één- tot tweepersoons huishouden. De ontwikkeling draagt bij aan de mogelijkheid voor starters/kleine huishoudens om in Nieuwerbrug aan den Rijn een geschikte en betaalbare woning te vinden. De woningen zullen in het ontwerp (materiaal, kleur e.d.) aansluiten bij de rijwoningen die recent zijn ontwikkeld aan de Graaf Albrechtstraat. Achter de woningen komt een ruime tuin met een kleine berging en de tuinen zijn te bereiken via een bestaand achterpad, die wordt doorgetrokken tot achter de rijwoningen. De ruime tuinen bieden eventueel de mogelijkheid om de woningen op de begane grond aan de achterzijde uit te breiden, en hiermee een grotere woonkamer te realiseren.

De woningen zullen geen gasaansluiting krijgen en worden voorzien van zonnepanelen. Daarnaast zullen de woningen goed worden geïsoleerd, waarmee kan worden gesteld dat de woningen erg duurzaam zijn.

Tussen de woningen wordt ruime (openbare) parkeergelegenheid (19 parkeerplaatsen) ontwikkeld om zo voldoende parkeerplaatsen te bieden voor de bewoners, bezoekers en de omgeving. Daarnaast voorziet het plan in een flinke vergroening ten opzichte van de huidige, zeer versteende situatie. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van wateroverlast, maak ook aan de biodiversiteit in het gebied.

Om ervoor te zorgen dat de tuinen van de woningen aan de zuidzijde van het de Korte Waarder niet volledig worden verhard zal in de bestemmingsregels worden opgenomen dat minimaal 35% van de gronden gelegen achter het bouwvlak onverhard dient te zijn.

Gezien de ligging nabij de Rijksweg A12 en de daarop aanwezige op- en afritten in zowel oostelijke als westelijke richting is de kern Nieuwerbrug aan den Rijn een aantrekkelijke woonplaats voor forenzen richting grotere kernen in de regio. Daarnaast levert de ontwikkeling een bijdrage aan de uitstraling van het straatbeeld, waarmee het in zijn geheel zorgt voor een betere beleving van de Korte Waarder en de Hoge Rijndijk als belangrijke ontsluitingsweg in Nieuwerbrug aan den Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0006.png"

Figuur: Beeld toekomstige inrichting plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van twaalf woningen. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van zeven woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. Wel zal de lokale woningbehoefte worden toegelicht in paragraaf 3.3.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 april 2019 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door de Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. De visie omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.

Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkeling en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Ten tweede wordt er in de Omgevingsvisie dieper ingegaan op verstedelijking en wonen. Hierin wordt benoemd dat de provincie, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen voorziet. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en geörienteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. Door te bouwen binnen bestaand stedelijk gebied blijft het open landschap behouden, maar het biedt ook kansen voor ontwikkeling binnen de kern.

Conclusie

De ontwikkeling is goed passend in de provinciale Omgevingsvisie. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de gebiedskwaliteit binnen de kern Nieuwerbrug aan den Rijn en daarnaast wordt er op een in onbruik geraakte binnenstedelijke locatie ontwikkeld.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 20 april 2019 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. In de verordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie.

Uit raadpleging van de bij de verordening opgesteld kaarten blijkt dat de planlocatie voor een deel overlapt met een 'vrijwaringszone vaarweg in beheer bij de provincie'. Uit de bijbehorende regels volgt dat er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden moet worden met het voorkomen van belemmeringen:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

De ontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw en is niet direct gelegen aan de vaarweg. Er kan daarom worden aangenomen dat er vanuit dit onderdeel geen provinciale belemmering is voor onderhavig initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0007.png"

Figuur: Kaart 2: Provinciale Vaarwegen met aanduiding planlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast is de planlocatie deels gelegen binnen de begrenzing van een regionale waterkering: 'regionale waterkering Klasse III (norm gem. overschrijdingskans 1/100 jaar). Bij nieuwe bestemmingsplannen dient de waterkering als zodanig te worden bestemd. Ook dient te worden nagegaan bij de beheerder van de waterkering of er sprake kan zijn van belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

In paragraaf 4.10 zal dit onderdeel nader worden behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0008.png"

Figuur: Kaart 3: Regionale waterkeringen met aanduiding planlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voorts heeft de planlocatie een provinciale aanduiding met betrekking tot archeologische waarden, te weten de 'Romeinse Limes'. Dit zijn gebieden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen. Hierop wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.

Conclusie

Uit de provinciale verordening volgen geen belemmeringen voor het initiatief. Wel zijn er enkele aandachtspunten geformuleerd, die in hoofdstuk 4 nader worden toegelicht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Bodegraven 2010-2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. In de structuurvisie ligt de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.

Er wordt benoemd dat Bodegraven een unieke gemeente is met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

In Nieuwerbrug is de Oude Rijn met de aanwezige lintbebouwing bepalend voor de hoofdstructuur. De Dubbele Wiericke bakent aan de westzijde min of meer de woonkern af. Slechts enkele gebouwen zijn ten westen van deze structurerende waterlijn gesitueerd. De dorpskern bevindt zich ter hoogte van de brug over de Oude Rijn. In de directe omgeving komen de verschillende zogenoemde ‘structurerende lijnen’ - Hoge Rijndijk, Korte Waarder en Weijpoort-Graaf Florisweg - bij elkaar. Feitelijk waaieren de lijnen hier uiteen, bepaald door de Hoge Rijndijk langs de Oude Rijn en de oorspronkelijke lijn de Korte Waarder. De woonbebouwing heeft zich hiertussen ontwikkeld.

De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in één van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.

Het is voor de gemeente van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en de bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit. voor de periode tot 2030 is voorzien in een bouwcapaciteit van circa 2.000 woningen.

De gemeente wil een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen voor de groeiende groep senioren en kleine huishoudens die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. De gemeente wil medewerking verlenen aan inbreidingsplannen, herstructurerings- en transformatieprojecten die een aantoonbare bijdrage leveren aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in een gebied. In 2015 is een nieuwe woonvisie opgesteld voor de gemeente. Gezien de datering wordt de woonbehoefte toegelicht aan de hand van deze visie (zie paragraaf 3.3.2).

Conclusie

De gewenste ontwikkeling voorziet in het toevoegen van zeven woningen in een bestaande dorpskern, waarbij er sprake is van een herstructurering van een binnenstedelijke bedrijfslocatie. De ontwikkeling sluit goed aan bij de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015-2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 16 december 2015 de Woonvisie Bodegraven - Reeuwijk 2015-2020 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2015 tot 2020. Op het moment van schrijven wordt er gewerkt aan een nieuwe woonvisie. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven - Reeuwijk'. Deze doelstelling is uitgewerkt via vier pijlers:

  • vitale dorpen en wijken;
  • wonen met zorg en welzijn;
  • duurzaamheid;
  • beschikbaarheid en betaalbaarheid.

Omdat uit de analyse van de pijlers blijkt dat vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansluiten, is in de woonvisie aangegeven hoe via aanpassing van de bestaande woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma tot een betere afstemming van vraag en aanbod wordt gekomen. De woonvisie mondt uit in een actieprogramma met vervolg activiteiten. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Eén van de vervolg activiteiten heeft betrekking op het toevoegen van voor senioren geschikte woningen. Hierin voorziet de gewenste ontwikkeling, door de toevoeging van twee levensloopbestendige woningen. Daarnaast is er een behoefte aan (huur-)woningen. De ontwikkeling zorgt voor het toevoegen van vijf woningen aan het betaalbare koopsegment. Hiermee wordt een kans geboden aan mensen met een lager inkomen en kleine huishoudens. Deze groepen kunnen later een stap maken naar een woning uit een duurder segment.

Daarnaast wordt algemeen gesteld dat de gemeente haar beleid er op richt om woningbouw in ieder dorp mogelijk te maken, omdat dit bijdraagt aan het behoud van vitaliteit en leefbaarheid in de kleinere dorpen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past goed binnen de bestaande woonvisie van de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk. Er worden twee levensloopbestendige woningen voor senioren toegevoegd, waar vraag naar is. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in vijf woningen voor kleine huishoudens met een lager inkomen.

3.3.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

De planlocatie is gelegen in 'bijzonder welstandsgebied - dorpskernen'. Er is een speciale beschrijving opgenomen voor deze gebieden:

"Verspreid over de gemeente zijn er diverse historische dorpskernen. Het zijn dorpslinten met overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing in een gegroeide structuur met overwegend individuele bebouwing.

Stedenbouw

De straten zijn stenig en worden begeleid door aaneengebouwde of vrijstaande panden met een individueel karakter. De rooilijn volgt de weg met kleine verspringingen. De bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte. De meeste panden hebben één of twee lagen met kap. Bijzondere elementen zijn de verspreid voorkomende gebouwen met afwijkende functies zoals kerken en een enkele school. Deze gebouwen leggen binnen het traditionele bebouwingsbeeld met een eigen bouwmassa accenten in het straatbeeld.

Architectuur

De dorpskernen hebben een grote diversiteit aan architectuurstijlen. De detaillering van de panden is in de regel zorgvuldig met accenten zoals siermetselwerk, stucdetails en daklijsten. Traditionele materialen als baksteen en dakpannen zetten de toon."

Voor Nieuwerbrug aan den Rijn geldt het volgende:

"Het Oude Rijnlint is ter hoogte van Nieuwerbrug verdicht tot dorpskern. De weg ligt deels direct langs de Oude Rijn en op andere plekken staat de bebouwing met de achterkant aan het water. Bijzondere elementen zijn onder meer de dorpstoren, de tolbrug met tolhek en het bijbehorend wachtershuisje."

Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het overwegend kleinschalige en dorpse karakter. Er worden criteria genoemd waaraan bouwplannen dienen te voldoen.

Conclusie

Het plan sluit goed aan bij de omliggende bebouwing. De woningen zullen in dezelfde stijl gebouwd worden als de omliggende woningen en zorgen voor een kwalitatieve verbetering van het straatbeeld in Nieuwerbrug aan den Rijn.

3.3.4 Dorpsvisie Nieuwerbrug aan den Rijn

'Nieuwerbrug, een dorp met karakter!' is de titel van de dorpsvisie van Nieuwerbrug aan den Rijn voor de periode 2017-2017. De visie is ontwikkeling op initiatief van de Werkgroep Innovatie Nieuwerbrug, aangemoedigde door de gemeente.

De dorpsvisie schetst een samenhangend beeld waarbinnen projecten een plek krijgen. De visie geeft inzicht in de wensen die bij de inwoners leven en hoe het dorp bij voorkeur kan worden ontwikkeld. De visie is gebaseerd op een dorpsbreed onderzoek uit 2012, evaluatie van het leefbaarheidsplan uit 2013, gesprekken met inwoners, thema-avonden en overleggen met de gemeente.

In de visie wordt genoemd dat er een impuls nodig is voor de woningbouw. De prioriteit ligt bij de herontwikkeling van de achterlaatlocatie Francken en de doorontwikkeling van de Wijde Wiericke. De planlocatie betreft de locatie die is achtergebleven na het vertrek van Francken Metaal B.V. Concreet wordt voor de locatie gedacht aan woningbouw, waarbij er geen sprake is van hoogbouw, maar bij voorkeur woningen voor senioren, starters en gezinnen worden ontwikkeld. De uitstraling moet passen bij de identiteit van het dorp.

Dit draagt bij aan de vestiging van onder andere jongeren, wat een bijdrage levert aan het draagvlak voor winkels, de school, gezondheidszorg en het verenigingsleven.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling past goed in de dorpsvisie, waar de locatie specifiek wordt benoemd als potentiële (her)ontwikkellocatie voor woningen.

3.3.5 Actieplan 2017 -2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035

In het actieplan met betrekking tot duurzaamheid is een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' opgenomen. De gemeente heeft de ambitie om klimaatneutraal te zijn en deze ambitie vindt zijn weerklank in de keuzes die de gemeente maakt. Daarom heeft de gemeente in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema die het aannemelijk maken dat ze de komende periode de juiste route volgen om in het jaar 2035 ook daadwerkelijk klimaatneutraal te zijn. Hierbij zijn de volgende onderdelen van belang:

  • Er moet sprake zijn van maatschappelijke meerwaarde en draagwijdte;
  • Er moet sprake zijn van een balans tussen effectiviteit en maatschappelijke meerwaarde en draagvlak in de gemeenschap;
  • De kosten dienen efficiënt te zijn en in relatie te staan tot de te ondernemen actie.

Voor nieuwbouwprojecten geldt dat deze gebouwd dienen te worden zonder gasaansluiting. In plaats van een traditionele gasaanlsuiting zouden de woningen aangesloten moeten worden op een warmtenet of voorzien moeten worden van warmtepompen of andere bronnen van warmte.

Hemelwater wordt bij voorkeur gescheiden afgevoerd van afvalwater. Hiermee wordt het vuilwaterriool ontzien ten tijde van hevige neerslag.

Conclusie

Het plan voldoet aan enkele van de punten die zijn opgenomen in het actieplan met betrekking tot een klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk in 2035. De nieuwe woningen krijgen geen gasaansluiting en de afwatering van hemelwater gebeurt niet via het vuilwaterriool.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Gezien de aard van de werkzaamheden, waarbij bestaande, leegstaande opstallen worden geamoveerd, is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Op 8 april 2020 en op 4 juni 2020 is het verkennend veldonderzoek uitgevoerd door een ecologisch deskundige van Ecoresult B.V. De volledige rapportage is opgenomen als bijlage 1.

Uit de quickscan volgt het volgende:

  • Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen. Het gaat hier om de huismus.
  • Het plangebied is geschikt voor verblijfplaatsen van niet jaarrond beschermde vogelsoorten, zoals de zwarte kraai, ekster, spreeuw en zwarte roodstaart.
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor algemene broedvogels zoals de merel, winterkoning, heggenmus en witte kwikstaart.
  • Aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen (baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis) is niet uit te sluiten.

Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen wordt noodzakelijk geacht. Door een ecoloog is een aanvullende inspectie uitgevoerd, waarbij de aanwezigheid van vleermuizen in het vervallen huisje is uitgesloten. Er zullen mitigerende maatregelen worden getroffen. Indien noodzakelijk zal een ontheffing Wet natuurbescherming worden aangevraagd bij de provincie Zuid-Holland. Wel zal de bestemmingsplanprocedure worden doorlopen, waarna bij de uitvoering van de werkzaamheden te allen tijde de regels van de Wet natuurbescherming worden gevolgd.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Stikstofdepositie

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb).

Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep). Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 14 januari 2020, versie 2019A) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de berekeningen blijkt dat er in de nieuwe gebruikersfase en tijdens de realisatiefase geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De begeleidende rapportage en de berekeningen zijn te vinden in bijlagen 2, 3 en 4.

De berekening is uitgevoerd voor de huidige stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Van Polder Stein, onderdeel van het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, is bekend gemaakt dat deze ook als stikstofgevoelig aangewezen gaat worden. De Omgevingsdienst Midden-Holland geeft aan dat hier rekening mee gehouden dient te worden. Dit is binnen de AERIUS Calculator niet mogelijk. Gezien de afstand, en de conclusie van de deskundig ecoloog van Ecoresult B.V. kan worden worden aangenomen dat er geen te hoge stikstofdepositie plaatsvindt op dit toekomstige stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ten gevolge van de ontwikkeling.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving mogelijk beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Er zullen mitigerende maatregelen worden getroffen. Gelijktijdig zal het bestemmingsplan in procedure worden gebracht. Een omgevingsvergunning voor het slopen van de gebouwen en het bouwen van de woningen zal alleen worden verstrekt indien er geen strijdigheden zijn met de Wet natuurbescherming. Het plan wordt haalbaar geacht.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsbestemming naar een woon- en parkeerbestemming. De ontwikkeling voorziet in graafwerkzaamheden. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn.

In 2014 is er door de Grondslag BV een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens voorgaand onderzoek is gebleken dat er op de onderzoekslocatie een aantal verontreinigingen aanwezig is. Het volledige, meest recente onderzoek is bijgevoegd als bijlage 6. De belangrijkste bevindingen zijn de volgende:

  • Uit het historisch bodemonderzoek is gebleken dat er op de locatie bronnen aanwezig zijn (geweest), die verontreiniging van de bodem hebben kunnen veroorzaakt. Dit betreft een constructiewerkplaats van een metaalbewerkend bedrijf, ondergrondse en bovengrondse opslagtanks, alsmede een opslag van grondstoffen en eindproducten.
  • Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk in de bodem baksteen, metaal, plastic, asfalt, kolen, beton, sintels, slakken en/of olie-waterreacties waargenomen. Uit de chemische analyse blijkt dat in de boven- en ondergrond sterke verontreinigingen met arseen, koper, lood, zink, nikkel, PAK en minerale olie aanwezig zijn. In het grondwater zijn sterke verontreinigingen met minerale olie en lichte verontreinigingen met vluchtige aromaten geconstateerd.
  • Op deellocatie I, de Hoge Rijndijk 7, is de bovengrond integraal tot plaatselijk 1,5 m-mv matig en sterk verontreinigd met diverse zware metalen (arseen, koper, lood, nikkel en zink). De oppervlakte van het terrein is 1.045 m2. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op circa 1.568 m3. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Op deellocatie II, terrein naast Korte Waarder 5, is de bovengrond op een deel van het terrein sterk verontreinigd met koper en zink. De oppervlakte van het sterk verontreinigde terreindeel is 225 m2. De dikte van de verontreinigde laag is circa 1 meter. De omvang is 225 m3 en derhalve is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • Op deellocatie III, olieverontreiniging onder het pand Hoge Rijndijk 7, zijn grond en grondwater matig tot sterk verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging is richting de weg en naar het oosten niet geheel afgeperkt. De oppervlakte van de matige verontreiniging in grond en de sterke verontreiniging in het grondwater wordt (met inbegrip van enige onzekerheid aan de oostzijde) geschat op circa 70 m2. De dikte van de verontreinigde laag bedraagt gemiddeld 1,5 meter. De omvang van de matige verontreiniging wordt geraamd op circa 105 m3. Aangenomen wordt dat de verontreiniging in het grondwater niet veel verder onder de weg (Hoge Rijndijk) doorloopt.
  • Op deellocatie IV, Olieverontreiniging bij de tank en onder de loods Hoge Rijndijk 7, zijn matig tot sterke verontreinigingen met minerale olie en PAK aanwezig in de grond. De oppervlakte van de verontreiniging wordt geschat op circa 125 m2. De dikte van de verontreinigde laag bedraagt gemiddeld 1,0 meter. Het totale volume matig en sterk verontreinigde grond wordt geraamd op circa 125 m3. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat op de locatie gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. Door middel van het uitvoeren van bodemsanering zal de locatie geschikt moeten worden gemaakt voor het beoogde doel. Hiervoor moet een saneringsplan of BUS-melding worden ingediend. De gevallen van ernstige bodemverontreiniging betreffen:

  • Deellocatie I, Hoge Rijndijk 7: een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen in de grond;
  • Deellocatie II, terrein naast Korte Waarder 5: een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen in de grond;
  • Deellocatie IV, Olieverontreiniging bij de tank en onder de loods Hoge Rijndijk 7: een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie in de grond.

Uit het onderzoek blijkt dus dat de bodem ten noorden van de Korte Waarder sterk verontreinigd is met zware metalen en minerale olie. Ten zuiden van de Korte Waarder is de bodem alleen sterk verontreinigd met zware metalen. Voor de ontwikkeling van de planlocatie is bodemsanering noodzakelijk.

Met betrekking tot deellocatie III is opgemerkt dat de verontreiniging niet geheel is afgeperkt en mogelijk doorloopt onder de weg. De Korte Waarder is recent opnieuw ingericht en zal in de nabije toekomst niet worden aangepast. Voorts geldt dat een openbare weg niet geldt als een milieugevoelige functie, waardoor de resultaten van het onderzoek voor deellocatie III geen beperkingen opleveren.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er grond gesaneerd dient te worden. Dit zal voorafgaand aan de herinrichtingswerkzaamheden worden uitgevoerd. Hiervoor is, binnen de exploitatie van het plan, voldoende financiële ruimte gereserveerd.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De aanwezige bebouwing kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Uit het parapluplan 'Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk', vastgesteld op 29 mei 2019, volgt dat percelen de bestemming 'Waarde - Monument' en/of 'Waarde - Cultuurhistorie' kunnen gebben

De panden zijn niet aangeduid als monument en voorts blijkt uit de beleidsnota Cultuurhistorie van de gemeente dat de panden niet opgenomen zijn in de lijst. Ook worden de directe omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd wordt dat met de sloop van de bestaande opstallen en de nieuwbouw van zeven woningen geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Onderstaande uitsnede geeft aan dat er voor de planlocatie een archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen dieper dan 40 cm onder het maaiveld en voor een oppervlakte groter dan 100 m2. Deze grens wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0009.png"

Figuur: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Bodegraven-Reeuwijk met aanduiding planlocatie

Er is ter plaatse archeologisch onderzoek uitgevoerd door Synthegra. Op 25 juni 2020 is het veldwerk uitgevoerd. In bijlage 7 is de volledige rapportage te vinden. Uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat er mogelijk archeologische waarden uit de Nieuwe Tijd aanwezig zijn op een deel van het perceel ten zuiden van de Korte Waarder. Indien dieper gegraven wordt dan 50 cm wordt een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding geadviseerd. Aangezien de grond gesaneerd dient te worden zullen de saneringswerkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie. Tijdens de saneringswerkzaamheden ten zuiden van de Korte Waarder zal een archeoloog aanwezig zijn om vast te stellen of er in het plangebied daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen + 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen + 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Uit het parapluplan 'Parkeren Bodegraven - Reeuwijk', vastgesteld op 21 november 2018, volgt dat het planologisch toegelaten gebruik van gronden, zoals bij een verandering van de functie, slechts is toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. De gemeente heeft een 'Nota Parkeernormen', vastgesteld op 16 juli 2013 en voor het laatst gewijzigd op 10 mei 2016. In de nota wordt beschreven welke kwantitatieve parkeernormen de gemeente hanteert en hoe deze parkeernormen worden gebruikt om de parkeereis voor een bouwplan vast te stellen.

Samenvattend worden de volgende stappen doorlopen om tot een parkeereis te komen:

  • a. vaststellen basiseis in geval van 100% parkeren op eigen terrein;
  • b. differentiatie parkeereis naar parkeren op eigen terrein en openbare parkeerplaatsen;
  • c. aanpassen parkeereis voor openbare parkeerplaatsen;
  • d. vaststellen financiële compensatie voor benutting restcapaciteit openbare ruimte.

Nieuwerbrug aan den Rijn is aangemerkt als matig stedelijk gebied, 'rest bebouwde kom' en voor de parkeerkencijfers wordt verwezen naar CROW publicatie 317.

Type woning   Parkeernorm   Totaal  
  Minimaal   Maximaal   Gemiddeld   Gezamenlijk  
Bij koop  
Koop twee-onder-een-kap   1,7   2,5   2,1   4,2  
Koop tussen, hoek   1,5   2,3   1,9   9,5  
    13,7  
Bij huur    
Huurhuis vrije sector   1,5   2,3   1,9   13,3  

Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat, conform de kencijfers die in Nota Parkeernormen worden voorgeschreven, er maximaal 14 (afgerond) parkeerplaatsen nodig zijn om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het plan voorziet in een openbaar parkeerterrein met negentien parkeerplaatsen. Hiermee wordt er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd voor de zeven nieuwe woningen en ontstaat er ook voor omwonenden ruimte om bijvoorbeeld bezoekers te laten parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0010.png"

Figuur: Parkeerplaatsen aangeduid

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Korte Waarder. Dit is een belangrijke verbindingsweg door het dorp en in oostelijke richting kan de Rijksweg A12 bereikt worden. De Korte Waarder is recent geleden heringericht om weggebruikers te ontmoedigen deze weg te nemen. In westelijke richting is Bodegraven bereikbaar. Via de Tolbrug over de Oude Rijn is de provinciale weg N458 richting Leiden, Alphen aan den Rijn en Woerden (en als doorgaande route van of naar de A12) te bereiken. Geconcludeerd kan worden dat de ontsluiting voor het autoverkeer goed is.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een bedrijf toegestaan. Dit bedrijf is echter al een tijdje niet meer aanwezig op de locatie en de locatie is slechts in gebruik als opslagterrein. Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar woningen in 'rest bebouwde kom' van matig stedelijk gebied.

Type woning   Verkeersgeneratie   Totaal  
  Minimaal   Maximaal   Minimaal   Maximaal  
Bij koop  
Koop twee-onder-een-kap   7,4   8,2   14,8   16,4  
Koop tussen, hoek   6,6   7,5   33,0   37,5  
  47,8   53,9  
Bij huur    
Huurhuis vrije sector   7,0   7,8   49,0   54,6  

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking maximaal 54,6 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied. De Korte Waarder heeft voldoende capaciteit om deze beperkte toename te kunnen verwerken. Daarnaast geldt dat er geen zwaar vrachtverkeer meer op de locatie komt ten behoeve van de opslag van materieel. Dit levert een aanzienlijke vermindering op van de overlast op de Korte Waarder.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt binnen de plangrenzen opgelost en er worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan feitelijk nodig is voor de ontwikkeling. Hierdoor wordt de parkeerdruk in het gebied verlaagd.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein of binnen de zone van een spoorlijn. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer. De locaties liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de N458 - De Bree. Voor de Hoge Rijndijk, de Korte Waarder/ Graaf Florisweg en de Graaf Albrechtstraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, zijn deze wegen in het onderzoek door SPAWNP toch meegenomen. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 8. De elangrijkse conclusies zijn de volgende:

  • gezoneerde weg N458 – De Bree ruim lager is dan de voorkeurswaarde. De geluidbelasting vanwege het verkeer op deze weg, vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
  • niet gezoneerde wegen: 30 km/uur-wegen, Hoge Rijndijk en Korte Waarder, hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Vanwege het verkeer op de 30 km/uurweg Graaf Albrechtstraat zal de geluidbelasting ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Omdat 30 km/uur-wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting van deze wegen geen hogere waarde worden verleend.
  • Er zijn geen reële maatregelen te treffen om de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen te reduceren tot de voorkeurswaarde. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur-wegen. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting.

Bij de situering van de bouwvlakken is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de geluidsbelasting. Hierdoor wordt voldaan aan de vereiste binnenwaarde van 33 dB(A).

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de ligging aan de (hoofd)infrastructuur van Nieuwerbrug aan den Rijn en de aanwezigheid van een bedrijf aan de Korte Waarder 5. Verder zijn er voornamelijk woningen gelegen rond de planlocatie.

Het bedrijf aan de Korte Waarder 5 betreft een vintage winkel, waar op kleinschalig niveau ook producten worden verwerkt. Daarnaast staat er aan de Korte Waarder 2 een nutsvoorziening. Beide inrichtingen kunnen worden gekenmerkt als een milieucategorie 1, maar feitelijk zouden hier bedrijven uit milieucategorie 2 mogen huisvesten. In gemengd gebied geldt daarvoor een richtafstand van 10 meter.

Voorts geldt dat de ontwikkeling van woningen niet zorgt voor een belemmering voor omliggende milieugevoelige functie en voorziet de ontwikkeling in een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waar tot voor kort een metaalbedrijf was gevestigd op de planlocatie.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.bplocfrancken-Bp40_0011.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Over de weg

De Bree is ten opzichte van het plangebied aan de noordzijde van de Oude Rijn gelegen. De provinciale weg (N458) De Bree wordt gebruikt als bevoorradingsroute voor propaan ten behoeve van verderop gelegen buitenstedelijke bedrijven. Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat de vervoersaantallen propaan per jaar laag zijn en er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering. Het groepsrisico ligt als gevolg van de lage persoonsdichtheden in het gebied onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitsgrens vanwege deze weg, maar nog wel binnen het 1% letaliteitsgebied. Reguliere woningen worden volgens de 'Visie Externe Veiligheid' van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (26 maart 2013) niet beschouwd als zeer kwetsbare objecten en gezien de afstand tot de weg gelden er geen aanvullende voorwaarden.

Per buisleiding

Ten zuiden van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding A-515 gelegen, welke ter hoogte van het plangebied niet ondergronds is gelegen. Dit houdt in dat de bovenkant van de leiding hoger ligt dan het omringende maaiveld en is afgedekt met een kleilaag (terp). Hierdoor zal de drukgolf en de hittestraling van een fakkelbrand zich ook meer zijwaards verspreiden.

Vanuit een groepsrisicoberekening is gebleken dat deze 0,26 maal de oriëntatiewaarde is. In de berekening is rekening gehouden met reductiefactoren. De leidingstrook is in eigendom van de Gasunie en hiermee is ook strikte begeleiding bij werkzaamheden mogelijk. Voor het plangebied geldt echter dat deze deels binnen de 100% letaal contour ligt. De afstand tussen het plangebied en de leiding: min. 330 tot max. 410 meter. Hoe er omgegaan dient te worden met rampenbestrijding en zelfredzaamheid staat nader omschreven in een adviesrapport van de veiligheidsregio Hollands Midden (zie bijlage 9). Deze adviezen zullen worden overgenomen.

Per spoor

In de nabijheid (< 200 meter) van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Over water

In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De adviezen van de veiligheidsregio met betrekking tot de aardgasleiding zullen worden overgenomen.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar digitale waterbeheerplan ‘Waterkoers 2016 - 2021' op 16 maart 2016 vastgesteld. Hierin legt het hoogheemraadschap haar koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.

De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Waterkoers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen waar en hoe het beste opgepakt kunnen worden, bepaald het waterschap samen met de gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.

4.10.3 Watertoets

In paragraaf 3.2 werd al aangetoond dat de planlocatie gedeeltelijk binnen de begrenzing van een regionale waterkering is gelegen. Dit dient te worden aangeduid in het bestemmingsplan, middels een dubbelbestemming ''Waterstaat - Waterkering'.

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is daarnaast een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (bijlage 10). Op basis van de watertoets blijkt dat er een waterschapsbelang is. Er is contact opgenomen met het waterschap De Stichtse Rijnlanden om het thema water nader te bespreken. De ontwikkeling is volgens het waterschap vergunbaar. Mocht er met de sanering van de bodem grondwater worden onttrokken, dan dient er wel contact opgenomen te worden met het waterschap.

Gezien de afwezigheid van een gescheiden rioolstelsel zal overvloedig hemelwater worden afgevoerd via het regulier riool. Om te zorgen dat zoveel mogelijk hemelwater kan infiltreren mag maximaal 65 % van de achtertuinen ten zuiden van de Korte Waarder verhard zijn.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling van zeven woningen valt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen zoals genoemd onder D 11.2. Hierdoor volstaat een vormvrije m.e.r. beoordeling.

Kenmerken van het project

In de kern Nieuwerbrug aan den Rijn worden de bestaande en verouderde opstallen van het voormalige metaalbedrijf Francken BV geamoveerd. Hiervoor in de plaats komen vijf starterswoningen, twee levensloopbestendige woningen en ruime parkeergelegenheid.

Plaats van het project

De locatie ligt in het centrum van Nieuwerbrug aan den Rijn en wordt omgeven door voornamelijk woningen. De bedrijfsbestemming staat al een behoorlijke tijd leeg en de leegstand is niet passend in de omgeving, waar voornamelijk woningen zijn gelegen. In de directe nabijheid van de planlocatie is geen natuurgebied aanwezig. Wel is de planlocatie gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting, nabij de Romeinse Limes.

Kenmerken van het potentiële effect

Op basis van de onderzoeken naar stikstofdepositie en bodem blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Met betrekking tot flora en fauna zal aanvullend onderzoek moeten uitwijzen of er overtredingen plaats kunnen vinden door de ontwikkeling. Indien dit hert geval is zal een ontheffing conform de gestelde eisen worden aangevraagd. Met betrekking tot archeologie geldt dat er tijdens de saneringswerkzaamheden archeologische begeleiding zal zijn. De grond zal tot een diepte van circa één meter gesaneerd worden om een milieukundig goed leefklimaat te realiseren. Gelet op vorenstaande is het aannemelijk dat het voornemen haalbaar is en derhalve geen negatief effect heeft op de omgeving.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij vigerende bestemmingsplannen in de omgeving van de planlocatie, te weten 'Graaf Albrechtstraat 57, Nieuwerbrug' en 'bestemmingsplan De Wijde Wiericke'.

Het bestemmingsplan 'Locatie Francken' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Locatie Francken' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Artikel 3 - Verkeer - Verblijfsgebied

Alle wegen en parkeerplaatsen zijn opgenomen binnen deze bestemming. Deze gronden zijn daarnaast ook bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 4 Wonen

De op de kaart voor ‘Wonen’ aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan:

hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. In totaal gaat het om vijf rijwoningen en één twee-onder-een-kap woning. Dit is als aanduiding opgenomen. Daarnaast is een bouwvlak ingetekend waarbinnen de bijgebouwen gerealiseerd mogen worden. Hierbij geldt voor de woningen ten zuiden van de Korte Waarder een maximaal verhard oppervlakte van 65 %.

Artikel 5 - Waarde - Archeologie

In deze dubbelbestemming worden alle bouwmogelijkheden afhankelijk gesteld van een ontheffing. Ontheffing wordt verleend indien door onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn. Deze dubbelbestemming geldt voor het plangebied ten zuiden van de Korte Waarder.

Artikel 6 - Waterstaat - Waterkering

In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De gemeente en initiatiefnemer hebben over de ontwikkeling (financiële) afspraken vastgelegd in een ontwikkelovereenkomst. Ook zijn afspraken gemaakt over de afwenteling van eventuele planschade-uitkeringen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Er is op 14 juli 2020 een bewonersmiddag/avond georganiseerd door de initiatiefnemer in samenwerking met Goudriaan Jongerius Bouw en de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Op deze middag/avond zijn de plannen getoond en toegelicht en kregen omwonenden de kans om vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen. Geconcludeerd kan worden dat de belangstelling in het plan groot was. De plannen zijn door de bezoekers positief ontvangen. In bijlage 11 is een uitgebreid verslag te vinden van de bewonersmiddag/avond.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.