direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Wijde Wiericke, 2e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 november 2010 het bestemmingsplan De Wijde Wiericke vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk van circa 120 woningen om te kunnen voorzien in de woningbehoefte voor de kern Nieuwerburg. Bij uitwerking van het derde deelplan worden (gelijk aan de 1e herziening van het bestemmingsplan) de tuinen achter de woningen doorgetrokken tot de (geplande) watergangen, zodat kan worden ingespeeld op de huidige woonwensen van (toekomstige) kopers. In het bestemmingsplan is dat niet mogelijk, omdat de gronden aan weerszijden van de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor 'Groen'. De bestemming 'Groen' vervalt voor het deel van het erf bij de woningen dat grenst aan het water. Voor deze gronden wordt de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen het plangebied zal compensatie van het groen dat vermindert door de herziening van de bestemming 'groen' gecompenseerd worden door extra groen elders in het plangebied te realiseren. De stroken grond langs de watergangen mogen niet bebouwd worden en er mag ook geen verharding worden aangebracht. Gelijktijdig worden maximaal 28 woningen toegestaan, zodat beter kan worden ingespeeld op de gewijzigde woningmarkt. Om dit mogelijk te maken is deze 2e herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied De Wijde Wiericke ligt ten zuiden van de Gravin Margarethastraat, Gravin Mariastraat en Gravin Jacobastraat. De hoofdontsluiting vindt plaats via de Graaf Albrechtstraat. In westelijke richting wordt de woonwijk begrensd door de Dubbele Wiericke. Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Alphen – Woerden/ Utrecht. Het bestemmingsplangebied is aangeduid in figuur 1. Daarin is het plangebied voor dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied (rode lijn) en omgeving (gestreepte zwarte lijn De Wijde Wiericke).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
'De Wijde Wiericke'   11 november 2010   13 februari 2013  

In het bouwvlak van het plangebied zijn maximaal 20 woningen toegestaan. Aan weerszijden van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor 'Groen'. In dit deelplan is een plan ontwikkeld voor maximaal 28 woningen, zodat het aantal met maximaal 8 kan worden overschreden. Voorts wordt de groenbestemming betrokken bij de bestemming Wonen, zodat de bewoners deze strook kunnen gebruiken als tuin bij de woningen. Voor het plangebied geldt voorts de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Leiding'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.
Een herziening van het bestemmingsplan is nodig, omdat binnen de bestemming 'Groen' geen tuinen zijn toegestaan ten behoeve van de woningen en er maximaal 8 woningen meer (kunnen) worden gebouwd dan is toegestaan op grond van de planregels. De Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft alleen betrekking gehad op vernietiging van het Exploitatieplan. Het beroep tegen het bestemmingsplan is later ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'De Wijde Wiericke'. Plangebied rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, natuur en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt gekenmerkt door de typerende slagenverkaveling, zoals het gehele landschap van het Hollands-Utrechts veenweidegebied. Het is ontstaan door ontginning vanuit de zuidelijke oeverwal langs de Oude Rijn. De verhoogd aangelegde spoorlijn en de A12, doorsnijden de oorspronkelijke slagenverkaveling. De Dubbele Wiericke vormt de verbinding tussen Oude Rijn en Hollandsche IJssel. De kern Nieuwerbrug is ontstaan rond de tolbrug en dankt daaraan haar naam. Het plangebied was vroeger in gebruik als weidegebied.
Langs de Dubbele Wiericke liggen volkstuinen welke sinds begin jaren tachtig in gebruik zijn. De tennisbanen zijn in het begin van de jaren negentig aangelegd. De huidige speelvoorzieningen ten oosten van de tennisbanen zijn sinds een jaar of tien in gebruik. Het middendeel van het gebied wordt sinds de jaren zeventig, tijdens perioden van vorst, gebruikt als ijsbaan. Een transformatie naar woongebied is in ontwikkeling. Het eerste deelplan met onder andere een zogenaamde HOED (Huisartsen Onder Een Dak) is inmiddels gerealiseerd. Het stedenbouwkundig concept van De Wijde Wiericke is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0003.png"

Figuur 3: Stedenbouwkundig concept De Wijde Wiericke (december 2009). Plangebied met zwarte onderbroken lijn aangeduid.

De hoofdkenmerken van de stedenbouwkundige opzet, zoals opgenomen in het moederplan uit 2010, zijn:

  • het slagenlandschap als drager voor het stedenbouwkundige plan;
  • inpassing watergangen, met daaraan openbare paden;
  • samenhang tussen bebouwing, overgangen en openbare ruimte;
  • dorpse karakteristiek: open verkaveling met informele achterkanten, toepassing van forse kappen en variatie in woningtypen;
  • geclusterde voorzieningen zorgen voor synergie (uitwisseling) en levendigheid;
  • rekening houden met spoorweglawaai: tamelijk gesloten bebouwing aan de zuidzijde;
  • informele tussenruimte tussen De Wijde Wiericke en het bestaande dorp, met speel- en parkeervoorzieningen;
  • groene randen met opgaande beplanting en een openbaar voetpad.

Het verkavelingsplan, zoals hierna wordt toegelicht, is hierop gebaseerd.

Nieuwbouw De Wijde Wiericke. De spoorlijn Utrecht-Leiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0004.png"

Plangebied 2e herziening. Naastgelegen gebied 1e herziening.

2.2 Nieuwe situatie

De tweede herziening van het bestemmingsplan maakt het mogelijk om maximaal 28 woningen in dit deelgebied te kunnen realiseren (in plaats van nu 20 woningen). In het noordelijk deel worden twee woonblokken van 5 en 4 aaneengesloten woningen gerealiseerd. Ten zuiden van de erftoegangsweg worden maximaal 19 woningen gerealiseerd van het type twee-onder-één-kapwoning (4), vrijstaand (7) en twee woonblokken met aaneengesloten woningen (8). Afhankelijk van de marktvraag kan de typologie van grondgebonden woningen en situering hiervan nog worden aangepast. De hoofdgebouwen worden voorzien van een bouwvlak overeenkomstig het kavelpaspoort dat voor dit deelgebied is opgesteld.
In tegenstelling tot het geldende bestemmingsplan worden de woonpercelen doorgetrokken tot de (te graven) watergangen. Om de stedenbouwkundige uitgangspunten van het oorspronkelijke plan in stand te houden wordt in de bouwregels van de bestemming Wonen en op de verbeelding geborgd dat in deze strook geen bijbehorende bouwwerken worden opgericht door hier de aanduiding 'landschapswaarden' op te nemen.

Kavelpaspoort
Voor deze ontwikkeling zijn voor alle kavels kavelpaspoorten opgesteld. Hierin zijn voor de verschillende woningtypologieën bouwregels opgesteld waaraan aanvragen omgevingsvergunning worden getoetst. Zo is bijvoorbeeld vastgelegd dat de voorgevels van de woningen in de voorgevelroolijn moeten worden gebouwd. Ook zijn bepalingen opgenomen over de maximale goot- en bouwhoogten van de hoofdgebouwen, alsmede de aan te houden kaprichtingen. Voor de meeste woningen is vastgelegd dat een parkeerplaats dient te worden aangelegd op eigen terrein. De in het kavelpaspoort opgenomen uitgangspunten en randvoorwaarden zijn voor zover nodig vertaald in de regels van de bestemming 'Wonen'. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0005.png"

Figuur 4: Verkavelingsplan nieuwe situatie (indicatief).

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
De wegen in en nabij het plangebied zijn allemaal ingericht als 30 km/uur zones en hebben een functie van erftoegangswegen. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed. De woningen takken aan op de aan te leggen dwarsliggende ontsluitingsweg (Kapelmeester). Via de Gravin Jacobastraat is de Korte Waarder bereikbaar. Vanaf hier zijn Bodegraven, Woerden en de A12 via de bestaande infrastructuur bereikbaar.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van matig stedelijk in de rest bebouwde kom. De parkeernorm is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers nieuwe situatie.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Aantal woningen   Aantal parkeer-
plaatsen  
Aandeel bezoekers  
Koop vrijstaand   2,2   7   15,4   incl. 0,3 pp per woning  
Koop twee-onder-een-kap   2,1   4   8,4   incl. 0,3 pp per woning  
Koop tussen/ hoek   1,9   17   32,3   incl. 0,3 pp per woning  
Totaal benodigd aantal pp       56,1    

* matig stedelijk, rest bebouwde kom

Het plangebied voorziet in de eigen parkeerbehoefte door in totaal 63 parkeerplaatsen te realiseren. Zo worden er bij de woningen in totaal 24 parkeerplaatsen op eigen erf aangelegd. Daarnaast worden er in de openbare ruimte 39 parkeerplaatsen aangelegd, welke als volgt worden gerealiseerd. In de aan te leggen parkeerkoffer tussen de twee woonblokken is voorzien in 18 parkeerplaatsen. Daarnaast worden in het noordelijk deel langs de Kapelmeester 15 dwarsparkeerplaatsen aangelegd. In de woonstraat zelf worden 5 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Bezoekers parkeren kan hier eveneens plaatsvinden. Mitsdien kan ruim worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. In de Overige regels van het bestemmingsplan wordt het parkeren geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Specifiek
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 5). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 4.3. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0006.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (plangebied rood omlijnd).

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 3.2.2 en 3.3.2. De invulling van het plangebied met 28 woningen voor de doelgroepen starters en doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen aan de rand van de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in Bestaand Stads- en Dorpsgebied van de kern Nieuwerbrug. De invulling van het plangebied met 28 woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de Greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als 'stads- of dorpsrand' en 'Romeinse Limes', Het gebied is op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) eveneens aangeduid als 'stads- of dorpsrand". Op kaart 1 (Beter benutten bebouwde ruimte) ligt het plangebied in de 'bebouwde ruimte'. In figuur 6 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en kaart 20 opgenomen.
Op de Archeologiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen onder andere steden en verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd) en de Limesweg. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.

Conclusie
De planontwikkeling is eerder mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'De Wijde Wiericke', waarmee Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben ingestemd. Deze herziening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, doch slechts een geringe aanpassing om de woonpercelen groter te maken ten koste van de bestemming 'Groen'. Gelet hierop kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda. De archeologische waarden worden niet aangetast. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0007.png"

Figuur 6: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts uitsnede kaart Laag van de stedelijke occupatie.

3.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, zijn de regels over de Ladder van duurzame verstedelijking aangepast. In deze wijziging is aansluiting gezocht bij het Bro. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan De Wijde Wiericke (2010) maakt reeds woonbebouwing mogelijk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat de bebouwing waarin het vorige plan voorzag nog niet is gerealiseerd maakt dat niet anders, nu volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b. van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. De planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt kunnen worden aangemerkt als leegstaande verstedelijkingsruimte, zodat een nieuwe laddertoets achterwege kan worden gelaten (gemeente Lansingerland, ABRvS 24 december 2014, nr. 201303578/1/R4).

Het toevoegen van 8 woningen betreft voorts geen ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang op grond van jurisprudentie. Zo is het bouwen van 11 woningen geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 16 september 2015, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is volop aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 3.3.2, terwijl deze herontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is. Een verdere toetsing aan de ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Vooropgesteld wordt dat er geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling, omdat het bestemmingsplan De Wijde Wiericke al in woningbouw voorziet. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'stads- of dorpsrand'. Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtpunt dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De woningbouw sluit aan bij het inmiddels gerealiseerde eerste deelplan aan de Gravin Jacobastraat, waarvoor eerder al een planologische titel aanwezig was.
Als richtpunt voor de Romeinse Limes geldt dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan in 2010 is hiermee al rekening gehouden, zodat dit richtpunt evenmin in het geding is.

Conclusie
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouwontwikkeling is al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan De Wijde Wiericke. Deze herziening maakt dat niet anders. De planontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving aan de Gravin Jacobastraat. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 3.3.2). Voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven. Voor de bestaande woonkern zijn in het gebiedsprofiel (onderdeel Kwaliteit in stads- en dorpsgebied) geen specifieke ambities geformuleerd.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een herontwikkeling mogelijk van een bestaand nieuwbouwproject in De Wijde Wiericke. Belangrijke zichtlijnen worden niet dichtgezet. De woningbouwlocatie is ruimtelijk gezien inpasbaar. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De richtpunten zijn niet in het geding, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor het oprichten van woonbebouwing.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft op 22 februari 2007 de Transformatievisie “Focus Oude Rijn 2020” vastgesteld. Het doel van de Transformatievisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de Oude Rijnzone door herstructurering, het creëren van een hoogwaardige en duurzame omgeving voor wonen, werken en leven en het realiseren van ecologische en recreatieve verbindingszones.
Ten opzichte van de eerdere versie van juli 2005 zijn beleidswijzigingen aangebracht, waarbij de stuurgroep Oude Rijnzone zich bij het opstellen van de Transformatievisie heeft laten leiden door de resultaten uit de gebiedsateliers die in drie deelgebieden hebben plaatsgevonden. De gewijzigde visie kan als volgt worden samengevat, voor zover relevant voor dit bestemmingplan.

Groene vensters
Groengebieden versterken de verbinding van de Oude Rijnzone met het Groene Hart. Aan de randen van de nieuwe woon- en werklocaties worden groen- en waterstructuren aangelegd. Fiets- en voetpaden zorgen ervoor dat de vensters goed toegankelijk zijn en aansluiting hebben op het netwerk van recreatieve routes in het Groene Hart. Belangrijke groene vensters liggen onder andere tussen Bodegraven en Woerden.

Deelgebied Bodegraven Oost en Nieuwerbrug
In de Transformatievisie worden vier deelgebieden onderscheiden, waaronder het gebied tussen Bodegraven-Oost en Nieuwerbrug tot aan de provinciegrens. Voor het deelgebied tussen Bodegraven en Woerden is de verbetering en het behoud van de landschappelijke kwaliteiten een zeer belangrijke opgave. Het 'Venster Bodegraven - Woerden' is een van de laatste open vensters tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van het Groene Hart. Belangrijk element in het deelgebied is de Wierickerschans als toegangspoort tot het Groene Hart en als toeristisch recreatief steunpunt in de regio. In de deelgebieduitwerking is gekozen voor versterking van het landschappelijk casco als basis voor de inpassing van toekomstige ontwikkelingen. Centraal daarbij staat het landelijk gebied, waarbij vooral aandacht is voor de openheid, de zichtlijnen en karakteristieke elementen in het landschap.

Visiekaart
Op de visiekaart (zie figuur 7) is het plangebied De Wijde Wiericke aangeduid als “woninglocaties lage dichtheid”.

Conclusie
Deze herziening van het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op ondergeschikte onderdelen wordt de plankaart aangepast, zonder dat belangrijke open vensters worden aangetast. Dit bestemmingsplan blijft in overeenstemming met de uitgangspunten van de Transformatievisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0008.png"

Figuur 7: Uittreksel visiekaart Oude Rijnzone 2020.

3.3.2 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul).
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie 
De woningbouwontwikkeling is al opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma dat regionaal is afgestemd. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan de woningvraag in Nieuwerbrug voor de doelgroepen starters en doorstromers waaraan in Nieuwerbrug behoefte is. Een geringe verhoging met maximaal 8 woningen hoeft volgens afspraken niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

In Nieuwerbrug is de Oude Rijn met de aanwezige lintbebouwing bepalend voor de hoofdstructuur. De Dubbele Wiericke bakent aan de westzijde min of meer de woonkern af. Slechts enkele gebouwen zijn ten westen van deze structurerende waterlijn gesitueerd. De dorpskern bevindt zich ter hoogte van de brug over de Oude Rijn. In de directe omgeving komen de verschillende zogenoemde ‘structurerende lijnen’ - Hoge Rijndijk, Korte Waarder en Weijpoort-Graaf Florisweg - bij elkaar. Feitelijk waaieren de lijnen hier uit een, bepaald door de Hoge Rijndijk langs de Oude Rijn en de oorspronkelijke lijn de Korte Waarder. De woonbebouwing heeft zich hiertussen ontwikkeld.

De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in een van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich de komende jaren actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.
Het is van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit.

Uitbreiding, transformatie en herstructurering
Waar de focus de afgelopen decennia met name op uitbreidingslocaties lag, wil de gemeente nu de komende jaren een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen van de groeiende groep senioren en kleine huishoudens die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. Grofweg de helft van het woningbouwprogramma tot 2030 (850-1.350 woningen) is dan ook gesitueerd in de kern van Bodegraven. Het overige deel van het woningbouwprogramma (circa 1.150 woningen) wordt gefaseerd gerealiseerd op de uitbreidingslocaties Weideveld (Bodegraven), De Wijde Wiericke (Nieuwerbrug) en Noordzijde (Bodegraven, na 2020).

Conclusie
De Wijde Wiericke is één van de benoemde projecten in de Structuurvisie. Het plangebied maakt onderdeel uit van een 'uitbreidingslocatie/ transformatie' naar woningbouw. De plankaart van de ruimtelijke structuurvisie is opgenomen in figuur 8. De aangepaste planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0009.png"  Figuur 8: Uitsnede structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015 - 2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 16 december 2015 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015-2020 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2015 tot 2020. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk'. Deze doelstelling is uitgewerkt via vier pijlers, vitale dorpen en wijken, wonen met zorg en welzijn, duurzaamheid en beschikbaarheid en betaalbaarheid. Omdat uit de analyse van de pijlers blijkt dat vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansluiten, is in de woonvisie aangegeven hoe via aanpassing van de bestaande woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma tot een betere afstemming van vraag en aanbod wordt gekomen. De woonvisie mondt uit in een actieprogramma met vervolgactiviteiten. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling in dit deelplan van De Wijde Wiericke wordt gerealiseerd in de goedkope, middeldure en dure koopsector. Het programma van maximaal 28 koopwoningen bevordert de doorstroming en betekent een toevoeging van een segment, waaraan veel behoefte is. De planontwikkeling maakt onderdeel uit van pijler 1 (vitale dorpen en wijken) om woningbouw mogelijk te maken in ieder dorp en is als zodanig opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Daarmee is de planontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten.

3.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een soepel welstandsniveau in de kern Nieuwerbrug. Uitgangspunt is dat bouwplannen de gebiedskwaliteit niet aantasten. Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan. De definitieve bouwplannen zullen aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
De kavelpaspoorten zijn getoetst aan het beeldkwaliteitsplan Wijde Wiericke dat op 11 november 2011 is vastgesteld, als onderdeel van het bestemmingsplan Wijde Wiericke. Het plan is hierop getoetst. Toetsing aan het welstandbeleid met welstandsniveau 'soepel' vindt pas plaats in de beheerfase.

3.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2023 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR-gebouw.
GPR-gebouw is een gebruiksvriendelijk softwarepakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.
Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

Conclusie
Met de ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over duurzaamheid. Er worden 'nul-op-de-meter woningen' gerealiseerd die niet op het gasnet worden aangesloten. De ontwikkelaar biedt de mogelijkheid een warmtewisselaar aan te brengen in de grond waarop kopers een warmtepomp kunnen aanbrengen.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een herontwikkelingslocatie, Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. De Romeinse Limes wordt evenmin aangetast. De rijksbelangen worden niet geschaad.

Deze herontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie en de Verordening ruimte, waarmee de provincie eerder heeft ingestemd. De woningbouwontwikkeling maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma. Mitsdien is deze herontwikkeling in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat in de vorige paragrafen is beschreven. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat deze 2e herziening van het bestemmingsplan De Wijde Wiericke in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planherziening.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan in het toevoegen van maximaal 8 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebied Broekvelden/ Vettenbroek. In paragraaf 4.4 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is van cultureel of archeologisch belang. Deze belangen worden evenwel niet aangetast. In paragraaf 4.3 wordt dit beschreven.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Nieuwe milieugevoelige situaties kunnen beperkingen opleggen aan bestaande bedrijven. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in een woonwijk. Alleen aan de zuidzijde ligt een spoorverbinding. In dit geval is sprake van een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen milieubelastende bedrijven die mogelijk van invloed zijn op deze woningbouwontwikkeling.

Van de verderop gelegen bedrijven is enkel het houtbewerkende bedrijf Precious Woods Europe B.V. (voorheen A. van den Berg) van invloed op het plangebied. Dit bedrijf bevindt zich ten westen van het plangebied aan de Weijpoort 75. Volgens Bedrijven en milieuzonering valt het bedrijf onder categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter (SBI-2008: 4673, Groothandel hout en bouwmaterialen, bedrijfsoppervlak <= 2000m²). De kortste afstand tussen de terreingrens van het bedrijf en de geprojecteerde woningen in het plangebied bedraagt ruim meer dan 150 meter. Een nadere beschouwing naar de milieuaspecten geluid en geur kan dan ook achterwege worden gelaten. Gelet op het vorenstaande bestaan er vanuit bedrijven en milieuzonering geen beperkingen. Andersom geredeneerd wordt er voor de bewoners van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid
4.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied bevindt zich buiten zonebreedte van 200 meter voor wegen met een snelheid van 50 km/uur. De overige wegen zijn 30 km/uur gebieden. Op grond hiervan is formeel geen nader onderzoek naar het optredende wegverkeerslawaai noodzakelijk. De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn eerder voldoende onderzocht in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan De Wijde Wiericke (paragraaf 5.2, Geluid). Een actualisatie van het onderzoek kan daarom achterwege worden gelaten.

Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Onderzoek/ beoordeling
De woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Utrecht. Hiervoor is in het kader van het bestemmingsplan ‘De Wijde Wiericke’ een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai uitgevoerd. Eveneens zijn in het kader van die bestemmingsplanprocedure op 27 september 2010 hogere grenswaarden vastgesteld vanwege het railverkeer. In het advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 12 maart 2018 is beoordeeld of, nu de stedenbouwkundige indeling bekend is, het plan past binnen de vastgestelde hogere grenswaarden voor railverkeerslawaai. Tevens is getoetst aan de “Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland” ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels).

In de regels van het bestemmingsplan zal worden vastgelegd dat een tuinmuur/scherm van 2 meter hoog gerealiseerd en in stand gehouden moet worden. Dit scherm is nodig om de woningen te beschermen tegen het geluid van de spoorlijn. Er is een bebouwingsvrije zone tot de watergang aangehouden van 3 meter. Het scherm dient akoestisch reflecterend te zijn met een minimale massa van 15 kg/m².

Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de vastgestelde hogere grenswaarden voor railverkeerslawaai. Er hoeft dan ook geen nieuwe procedure doorlopen te worden.

Tevens is getoetst aan de “Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland” ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Deze eis, van geluidsluwe gevel en buitenruimte, geldt alleen voor woningen waarbij de geluidsbelasting meer bedraagt dan 60 dB. Dit is bij drie van de woningen het geval (twee vrijstaande woningen en één van de woningen van de “rijwoningen” die het dichtst bij het spoor zijn gelegen). Door het realiseren van een scherm van 2 meter hoog is op de begane grond en delen van de verdieping sprake van een geluidsluwe gevel. Tevens is voorzien in een (gedeeltelijk) geluidsluwe buitenruimte.

Op de verdieping is op delen geen sprake van een geluidsluwe gevel. Aangezien er geen aanvaardbare oplossingen zijn om een gehele geluidsluwe gevel op de verdiepingen te creëren acht de gemeente het woon- en leefklimaat aanvaardbaar.

Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling wanneer er een geluidscherm wordt geplaatst overeenkomstig de aanbevelingen uit de notitie van de Omgevingsdienst. In de regels wordt dit geborgd. Dit betekent dat er voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.
De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is ten behoeve van dit bestemmingsplan een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd door Anteagroup (rapport van 28 februari 2018, projectnummer 432149, Bijlage 1). In het rapport is geadviseerd om een verkennend asbestonderzoek te laten uitvoeren, omdat de verhardingslaag van deellocatie 1 (toegangspad) niet eerder op asbest is onderzocht. Voor het overige deel van het terrein gelden geen beperkingen ten aanzien van het voorgenomen gebruik: wonen.

In verband met het vorenstaande is de aanwezige bouwweg/ toegangspad onderzocht op asbest. Het toegangspad bevindt zich aan de zuid- en westzijde van het plangebied. Ter plaatse van het puinhoudende toegangspad zijn overeenkomstig de richtlijnen uit de NEN 5897 in totaal 10 sleuven gegraven met een graafmachine. Zintuiglijk zijn op het maaiveld en in het ontgraven puinhoudende materiaal geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit de analyse blijkt dat er geen asbest in de onderzochte puinmengmonsters is aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde verkennend- en nader asbestonderzoek blijkt dat het puinhoudende toegangspad geen asbest bevat. Het onderzoek toont aan dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de beoogde planontwikkeling.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project NIBM
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven (bijlage 3B van de Ministeriële Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Stcrt. 2007, 218).

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat de nieuwbouw van 28 woningen. Door de omvang is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan De Wijde Wiericke onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Midden-Holland (2013). Hieruit is gebleken dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit blijven. Voor deze geringe uitbreiding met 8 woningen zal dat niet anders zijn, zodat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
De nieuwbouw van 28 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”. Uit een eerder uitgevoerd luchtkwaliteitsonderzoek (2013) is bovendien gebleken dat de luchtkwaliteit niet verslechtert, zodat hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) deze planontwikkeling niet in de weg staat.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Ten zuiden het plangebied is het spoor Alphen a/d Rijn – Utrecht gelegen. Over dit spoor worden geen relevante (hoeveelheden) gevaarlijke stoffen vervoerd. Er zijn dus geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied wat betreft het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Wegtransport
Ten noorden van het plangebied ligt de N458. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het betreft het transport van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen (propaan). De afstand tot het plangebied is dusdanig (meer dan 260 meter) dat het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Op ongeveer een kilometer ten zuiden van het plangebied is de Rijksweg A12 gelegen. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gezien de afstand tot het plangebied moet alleen rekening worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Op deze afstand wordt ervan uitgegaan dat “binnen blijven en ramen en deuren sluiten” voldoende bescherming biedt. In de verantwoording van het groepsrisico moet alleen aandacht worden geschonken aan de beheersbaarheid van een ongeval met toxische stoffen en niet aan ruimtelijke maatregelen.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. De locatie ligt binnen het invloedsgebied van gasleiding A-515, deze heeft een effectafstand van 600 meter. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen en de gasleiding bedraagt circa 55 m. Wat betreft het groepsrisico kan worden opgemerkt dat hiervoor in 2010 al een risicoberekening en verantwoording van het groepsrisico heeft plaatsgevonden in het kader van van de nieuwe woonwijk Wijde Wiericke, waarvan deze 2e herziening onderdeel uitmaakt. Dit leidde tot de volgende conclusies:

  • Berekening zoals uitgevoerd in 2010 voor Wijde Wiericke is volgens de correcte rekenregels uitgevoerd (rekening gehouden met horizontale uitstroming);
  • Uit berekeningen in april 2012 (naar aanleiding van plannen in de (voormalige) gemeente Rijnwoude (Hazerswoude- Rijndijk) en Alphen aan den Rijn langs dezelfde gasleiding) blijkt dat voor de trajecten waar de gasleiding in een half-half constructie is gelegen het invloedsgebied groter is dan voor ondergrondse gasleidingen (met dezelfde diameter en druk): 600 meter aan weerszijden van de gasleiding in plaats van 430 meter. Dit heeft naar alle waarschijnlijkheid geen significant effect op het in 2010 berekende groepsrisico ter hoogte van Nieuwerbrug, omdat de aanwezige personen tot 405 meter van de gasleiding bepalend zijn voor de hoogte van het groepsrisico en dat gebied was wel geïnventariseerd wat betreft aanwezige personen.

Daarnaast is in het bestemmingsplan Wijde Wiericke opgenomen dat nieuwe functies bedoeld voor zeer kwetsbare groepen (verminderd zelfredzame personen) binnen de 100% letaalzone niet zijn toegestaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om basisscholen, verzorgingstehuizen, opvang gehandicapten enz. In het bestemmingsplan Wijde Wiericke is uitgegaan van een 100% letaalgrens van 180 meter vanaf de gasleiding. Met de informatie die nu voorhanden is (zie hierboven) moet dus met een 100% letaalzone van 405 meter vanaf de gasleiding rekening worden gehouden. De verantwoording van het groepsrisico is

opgenomen in paragraaf 4.1.6.1.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 9) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0010.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland. Plangebied zwart omcirkeld.

4.1.6.1 Verantwoording groepsrisico

Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een hogedruk gasleiding van de Gasunie. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan (dat het oprichten van maximaal 8 extra woningen mogelijk maakt) niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd.

Situatie groepsrisico
Het groepsrisico zal door het oprichten van 28 woningen niet significant toenemen en blijft in de toekomstige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Als maatregel dient te worden opgenomen dat ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning door bewoners kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten. Deze maatregel is geborgd in de regels. Overiges aanvullende maatregelen ter beperking van het groepsrisico zijn niet nodig.

Verantwoording
Het groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan zal niet significant toenemen, zodat kan worden volstaan met de uitgevoerde verantwoording groepsrisico van 17 augustus 2010. (De verantwoording groepsrisico is als bijlage opgenomen in het door de gemeenteraad van Bodegraven op 11 november 2010 vastgestelde bestemmingsplan Wijde Wiericke). Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk acht het groepsrisico aanvaardbaar.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het waterbeleid voor de periode 2016 – 2021 bestaat uit de volgende onderdelen:

Visie Ruimte en Mobiliteit
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. Destijds is bij de vaststelling van de VRM aan dit waterbeleid niet expliciet de status 'regionaal waterplan' verbonden. Met het planherzieningsbesluit van 29 juni 2016 is dat alsnog gebeurd. Het waterbeleid komt op diverse plekken voor in de VRM, maar specifiek in hoofdstuk 4 (Water, bodemen energie). In dit hoofdstuk komen de thema's aan de orde waarvoor ook in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 beleid is opgenomen. Daarom wordt in het Planherzieningsbesluit expliciet naar hoofdstuk 4 verwezen.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Relatie met andere Besluiten, Verordeningen, Agenda's, etc.
Behalve de genoemde beleidsstukken die samen het waterplan vormen zijn er ook nog andere door GS en/of PS vastgestelde documenten die een rol spelen bij (de uitvoering van) het waterbeleid. Dit betreft onder andere:

  • de provinciale Waterverordeningen;
  • Verordening Ruimte 2014, vastgesteld door PS d.d. 9 juli 2014;
  • Vaarwegverordening; vastgesteld door PS d.d. 16 december 2015;
  • Strategische Agenda Deltaprogramma;
  • Uitvoeringsbesluit Regionale Keringen West-Nederland 2014.

4.2.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.
In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water. Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt HDSR samen met betrokken instanties op het terrein van de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van klimaatbestendige leefomgeving. (Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

Klimaatbestendige leefomgeving
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Uitgangspunt beleid toename verharding
Als uitgangspunt voor beleid geldt dat de afvoer als gevolg van de toename van de verharding niet mag toenemen en dat de peilstijging in de meeste gevallen maximaal 30 cm mag bedragen. De hoeveelheid nieuw te graven water is gebiedsafhankelijk. Minimaal 15 procent van de toename van de verharding moet gecompenseerd worden, in het veenweidegebied kan de compensatie oplopen tot meer dan 20 procent.

4.2.4 Waterparagraaf

Onderzoek/ beoordeling
Waterkering
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermingszone van een waterkering. Op dit vlak zijn er voor de planontwikkeling geen risico's.

Waterkwaliteit
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater is een goede doorstroming van belang. Waterlopen worden daarom zo veel mogelijk in open verbinding met elkaar gerealiseerd om doodlopende watergangen te voorkomen.
Waar mogelijk en zinvol worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Er wordt getracht zo veel mogelijk natuurlijke oevers te creëren. De beste kansen voor natuurvriendelijke oevers doen zich voor bij een concentratie van natuurvriendelijke oevers en bij groenzones. Oevers van particulieren mogen uitgevoerd worden met beschoeiing, die in beheer van de particulieren komt. Ook wordt ernaar gestreefd om minimaal een van de oevers goed bereikbaar voor onderhoud van de watergangloop te maken. Verder komt bezonning de kwaliteit van het water ten goede; daarom mag slechts in beperkte mate boven het water gebouwd worden.
Er zijn voor het plangebied De Wijde Wiericke eerder nadere eisen gesteld ten aanzien van de diepte, het doorstroomprofiel, de beschoeiing, de veiligheid en de taluds. Deze eisen zijn gesteld in de keur en het handboek Watertoets van het HDSR en de Inrichtings- en kwaliteitseisen Infrastructuur en Groen, waarbij de zwaarste eis telt. Het deelplan, waarin deze herziening van het bestemmingplan voorziet, zal hieraan voldoen.

Waterkwantiteit
De omvang van de noodzakelijke open wateroppervlakte wordt bepaald door het percentage verharding, de maximaal toegestane peilstijging, de maximaal toegestane afvoer naar andere watersystemen, het rioolstelsel, drainage en de neerslag gegevens. Op grond van deze factoren kan het benodigde wateroppervlak berekend worden. Bij de berekening moeten de huidige waterhuishouding en de waterhuishouding in het nieuwe gebied op elkaar afgestemd worden. Het plangebied voor De wijde Wiericke mag daarbij niet belastend zijn voor zijn omgeving. Voor water wordt uitgegaan van minimaal 10% (van de nieuwe verharding) oppervlaktewater nieuw toe te voegen. Voor het ontwerp van De Wijde Wiericke is in een eerder stadium een berekening uitgevoerd door het HDSR en voldoet aan de 10%.

Riolering
In het Plan De Wijde Wiericke moet volgens de watertoets minimaal 80% van het verharde oppervlak afgekoppeld zijn van de riolering. Omdat op voorhand nog niet precies vaststaat welk oppervlak van het uit te geven gebied verhard zal worden, is het uitgangspunt om alle dakvlakken af te koppelen. Daken en groen mogen volgens de richtlijnen van het HDSR niet bestaan uit uitlogende materialen, zoals koper, lood of zink.
De nieuwe woonbuurt kan voor de droogweerafvoer (DWA) met een vrij verval riool worden aangesloten op de ontvangstput die gelegen is voor het bergbezinkbassin. De hemelwaterafvoeren (HWA) van daken en wegen moeten afgevoerd worden naar open water.
Uitgangspunt is dat de hoofdrioolleidingen in openbaar terrein worden aangelegd, bij voorkeur in de rijbanen. Verder dient rekening te worden gehouden met de aanleg van de overige nutsvoorzieningen zoals elektra, gas, water en telecom (minimaal KPN en Casema), waar mogelijk in de trottoirs. Bij uitwerking van dit deelplan zal rekening worden gehouden met de eisen van het hoogheemraadschap.

Conclusie
Over de beperkte wijziging in voorliggend ontwerpbestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat dit deelgebied een hoge trefkans op archeologische sporen heeft, mede omdat het gebied in de invloedszone van de erfgoedlijn Limes ligt.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2" (figuur 10). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 500 m². Onderzoek naar archeologie is uitgevoerd tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan 'De Wijde Wiericke'. Voor onderhavig deelgebied werd geen vervolgonderzoek nodig geacht. In verband hiermede is een nieuw archeologisch vooronderzoek achterwege gelaten en kan het terrein worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0011.png"

Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied zwart omlijnd.

4.3.3 Monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 4,2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ruim 5,6 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Gelet op de geringe ingreep en de relatief grote afstand worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten.
Het plangebied ligt ook niet in de directe nabijheid (afstand circa 2 kilometer) van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80_0012.png"

Figuur 11: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Soortenbescherming
Bij een ruimtelijk plan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. Onderzoek is al uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'De Wijde Wiericke' (Bureau Waardenburg, Beoordeling beschermde soorten Nieuwerbrug-Zuid te Nieuwerbrug). Uit deze QuickScan is gebleken dat de beschermde vissoort (tabel 2 Ffw) Kleine modderkruiper in het gebied voorkomt. Voor deze soort is op 14 november 2007 reeds een ontheffing aangevraagd en verkregen bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV.
Voor een aantal streng beschermde soorten heeft de QuickScan niet eenduidig kunnen uitwijzen of en op welke wijze deze gebruikmaken van het plangebied. Het gaat om de Rugstreeppad, de slak Platte schijfhoren en vleermuizen. De gemeente heeft daarom aanvullend ecologisch onderzoek laten uitvoeren (Watersnip Advies, Ecologisch onderzoek De wijde Wiericke, juni 2007). Naar aanleiding hiervan is een ontheffing aangevraagd en verkregen, omdat de bittervoorn was aangetroffen.
Deze partiële herziening van het bestemmingsplan voorziet alleen in een geringe aanpassing van de bestemming 'Groen' naar 'Wonen' om de achtertuinen te vergroten zonder dat in deze strook nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. In verband hiermee is een actualisatie van de uitgevoerde onderzoeken achterwege gelaten.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat er geen beschermende regeling nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een globaal bestemmingsplan, waar aansluiting is gezocht bij het thans vigerende bestemmingsplan, met dien verstande dat voor de hoofdgebouwen bouwvlakken zijn opgenomen overeenkomstig het kavelpaspoort.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede de algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn bestemd voor erven en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In het bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld, alsmede de toegestane typologie. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan.
Voor de patiowoningen is binnen het bouwvlak aan de achterzijde een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Op grond van de bouwregels mag 75% van dit gedeelte van het bouwperceel worden bebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.
Om de stedenbouwkundige uitgangspunten in het kavelpaspoort te bewaken zijn er in de regels nadere eisen opgenomen, zodat het bevoegd gezag in voorkomend geval nadere eisen kan opleggen bij aanvragen omgevingsvergunning voor zover deze afwijken van het kavelpaspoort.

Een gedeelte van de achtertuinen, grenzend aan de watergangen, mag niet worden bebouwd om hier de openheid te waarborgen. Ten behoeve hiervan is de aanduiding 'Landschapswaarden' opgenomen.

Voet- en fietspaden, alsmede een verkeersontsluiting en parkeervoorzieningen tussen de woningen zijn binnen de bestemming eveneens mogelijk gemaakt. De hoofdontsluitingsweg in het plangebied heeft aanduiding 'ontsluiting' gekregen op de verbeelding.

Uit de resultaten van het geactualiseerde akoestisch onderzoek is gebleken dat een geluidscherm dient te worden geplaatst van 2 meter hoog. In verband hiermede is opgenomen dat voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van een of meerdere woningen moet zijn aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de woning(en) de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde, met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt. De betreffende woningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat de geluidwerende voorzieningen (geluidscherm) zijn gerealiseerd. Dit is geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Ondergronds bouwen
Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' is de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Leiding' opgenomen teneinde te voorkomen dat zeer kwetsbare groepen zich vestigen binnen deze zone. Hier kan worden afgeweken door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning.

Voorts is de aanduiding 'Overige zone - Trillingen spoorweglawaai' opgenomen. Voorafgaand aan het verlenen van een aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat er geen sprake van een onaanvaardbare hinder door trillingen als gevolg van spoorwegverkeer.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten koop- en verkoopovereenkomst van gronden. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het voorontwerpbestemmingsplan 'De Wijde Wiericke' heeft in die planprocedure al vooroverleg plaatsgevonden. Ten opzichte van dit bestemmingsplan zijn de wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan ondergeschikt van aard, zodat dit voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan een beperkt aantal adviesinstanties, te weten: provincie Zuid-Holland, hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), Gasunie en ProRail. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in de nota Reacties vooroverleg en beantwoording, Bijlage 2.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 19 juli 2018 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording wordt verwezen naar het raadsvoorstel.