direct naar inhoud van Regels
Plan: De Wijde Wiericke, 2e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan De Wijde Wiericke, 2e herziening met identificatienummer NL.IMRO.1901.WijdeWiericke2herz-BP80 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaand
  • a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 dakterras

Een terras op een plak dak of een gedeelte van een plat dak.

1.21 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.22 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 geluidsgevoelige functies

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.

1.24 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.25 gestapelde woning

Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.26 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 kap

Een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een nader in de regels bepaalde helling. De dakschilden dienen tenminste 60% van de bebouwde oppervlakte te beslaan.

1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wet Milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.29 landschapswaarde

De aan een gebied toegekende waarde om de openheid van de achtererven, grenzend aan het openbaar gebied (water) te waarborgen.

1.30 langskap

Schuine kap, evenwijdig aan de voorgevelrooilijn.

1.31 NEN

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.32 nutsvoorzieningen

Gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.

1.33 overkapping

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.34 peil
  • a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang maximaal 5 m van de weg is gelegen; de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
1.35 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.36 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.39 verdiepingen

De bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag.

1.40 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen, zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.

1.41 voorgevel

Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.42 voorgevelrooilijn

De lijn in het verlengde van de voorgevel.

1.43 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.44 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.46 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden': het maximum aantal;
    • 2. gestapelde woningen niet zijn toegestaan;
  • b. aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. speelvoorzieningen waarvan de oppervlakte per voorziening niet meer mag bedragen dan 200 m²;
  • d. wegen-, voet- en fietspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. ontsluitingswegen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • g. groen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse aanwezige landschapswaarden in de vorm van waardevolle oevers, alsmede voetpaden ter ontsluiting van woningen,

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, ondergrondse retentievoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, bergbezinkbassins en dergelijke, met dien verstande dat steigers niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van woningen als genoemd in 3.1 gelden de volgende regels:

  • a. aaneengebouwde woningen, twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. de afstand van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen tot de zijerfgrens bedraagt ten minste 3 m met uitzondering van tussengevels van twee-aaneengebouwde woningen;
  • c. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven op verbeelding met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • d. de voorgevel van aaneengebouwde, twee-aaneen en vrijstaande hoofdgebouwen worden in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak gebouwd;
  • e. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5,80 m;
  • f. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • g. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 65° bedragen, met dien verstande dat de aaneengebouwde woningen ten noorden van de functieaanduiding 'Ontsluiting' dienen te worden voorzien van een langskap;
  • h. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder a en f gelden ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen zijn toegestaan met een oppervlakte van niet meer dan 75%;
    • 2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en aangebouwde overkappingen

Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken zoals de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van tenminste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' geen aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • c. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen dienen te worden afgedekt met een plat dak.
3.2.4 Dakterrassen

Voor dakterrassen gelden de volgende regels:

  • a. dakterrassen zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de vormgeving van een dakterras is ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
    • 2. een dakterras dient minimaal 2 meter uit de erfgrens te zijn gesitueerd;
    • 3. de oppervlakte van een dakterras mag niet groter zijn dan 12 m²;
    • 4. een dakterras en toegang dienen geplaatst te worden buiten het zicht vanuit de openbare ruimte en niet in de voorgevel van de woning;
    • 5. de toegang tot een dakterras dient op minstens 1,20 m uit de gevellijn te worden geplaatst;
    • 6. een balustrade dient binnen de gevellijn te worden geplaatst en heeft een hoogte van maximaal 1,2 meter.
3.2.5 Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen

Vrijstaande bijbehorende bouwwerken en vrijstaande overkappingen dienen aan de volgende regels te voldoen:

  • a. vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mogen uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' geen vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.6 Bebouwde oppervlakte
  • a. Voor de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt dat de bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan opgenomen in de onderstaande tabel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van de niet door het hoofdgebouw in beslag genomen ruimte op het bouwperceel mag worden bebouwd:

Maximum oppervlakte   Maximum oppervlakte van de bebouwing  
< 200 m²   60 m²  
200-500 m²   90 m²  
=/> 500 m²   120 m²  
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, dienen aan de volgende regels te voldoen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' is geen bebouwing en verharding toegestaan met uitzondering van voetpaden en vlonders met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van vlonders per uit te geven kavel niet meer bedraagt dan 30%;
    • 2. de lengtemaat van vlonders niet meer bedraagt dan 5 m met een maximale hoogte van 1 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de situering en het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • e. de situering van de erfafscheidingen aan de voorzijde van het bouwperceel;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwwijze van woningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 a en toestaan dat de op de verbeelding opgenomen aanduiding van de bouwwijze van de woning kan worden gewijzigd naar 'aaneengebouwde woning', onder de voorwaarden dat:

  • a. de stedenbouwkundige structuur niet wordt aangetast;
  • b. de afwijking ten goede komt aan het belang van een doelmatig ruimtegebruik;
  • c. voldaan wordt aan de parkeernormen als bedoeld in 9.1.
3.4.2 Goothoogte woningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 e voor het overschrijden van de goothoogte tot maximaal 35% van de gevelbreedte tot een hoogte van maximaal 9 meter onder de voorwaarden dat:

  • a. de stedenbouwkundige structuur niet wordt aangetast;
  • b. de afwijking ten goede komt aan het belang van een doelmatig ruimtegebruik.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
  • a. Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van de uitoefening van niet publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
    • 1. het vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens bewoner van de woning is;
    • 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  • b. Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
    • 1. het plaatsen van caravans;
    • 2. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf;
    • 3. zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen.
3.5.2 Parkeereisen

Voor vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen ten noorden van de aanduiding 'ontsluiting', alsmede eindwoningen van aaneengesloten woningen ten zuiden van de aanduiding 'ontsluiting' dient minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

3.5.3 Geluid
  • a. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van een of meerdere woningen moet zijn aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de woning(en) de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder, of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
  • b. Voorafgaand aan het in gebruik nemen van een of meerdere woningen moeten afdoende geluidswerende maatregelen te zijn getroffen overeenkomstig de resultaten van het akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
3.5.4 Afsluiten mechanische ventilatie

De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor wonen indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning door bewoners kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • a. in lid 3.5.1 ten behoeve van de uitoefening van publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
    • 1. het vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens bewoner van de woning is;
    • 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
5.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen en gelden de volgende regels:

  • a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. als opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  • c. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  • d. als seksinrichting.
6.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 6.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - Leiding

Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - Leiding is de vestiging van zeer kwetsbare groepen niet toegestaan.

7.2 Overige zone - Trillingen spoorweglawaai

Ter plaatse van de aanduiding Overige zone - Trillingen spoorweglawaai dient voorafgaand aan het verlenen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te worden aangetoond dat er geen sprake van een onaanvaardbare hinder door trillingen als gevolg van spoorwegverkeer.

7.3 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.1, indien:

  • a. voorzien wordt in voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor de brandweer;
  • b. voorzien wordt in verschillende aanrijdroutes;
  • c. voorzien wordt in voldoende mogelijkheden voor ontvluchting van objecten;
  • d. voorzien wordt in een goede ontvluchting door optimale inrichting/ontsluiting van de openbare ruimte;
  • e. voorzien wordt in bouwkundige maatregelen om de mogelijkheden tot 'schuilen' en daarmee de zelfredzaamheid te verbeteren;
  • f. voorzien wordt in een ontruimingsplan waarbij rekening wordt gehouden met een incident bij de gasleiding;

met dien verstande dat:

  • g. voldoende aandacht is voor risicocommunicatie en het voorbereiden/oefenen van bewoners/werknemers op het handelen bij een calamiteit;
  • h. de omgevingsvergunning niet eerder wordt verleend dan nadat een advies van de brandweer is verkregen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, met dien verstande dat:

  • a. indien er afwijkingen zijn ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen welke noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • b. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maatvoering, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maatvoering.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en voldoende laad- en losvoorzieningen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

  • a. voldaan wordt aan de normen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
  • b. voldaan wordt aan de verdere eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
9.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 9.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een bouwwerk, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Wijde Wiericke, 2e herziening.