direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weijpoort 35a, Nieuwerbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Weijpoort 35 is een veehouderijbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Een gedeelte van de aanwezige bedrijfsbebouwing is al gesloopt. De nog aanwezige overtollige bebouwing zal binnenkort worden gesloopt. Daarnaast zal bebouwing worden gesloopt op het naastgelegen perceel aan de Weijpoort 35a. Dit perceel maakt onderdeel uit van een bestaand bouwvlak aan de Weijpoort 36. Met toepassing van de in het (ontwerp) bestemmingsplan Buitengebied Noord opgenomen Ruimte-voor-Ruimteregeling zal in plaats van de te slopen bebouwing één compensatiewoning worden gebouwd op het perceel Weijpoort 35a. Bij brief van 12 januari 2016 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de bereidheid uitgesproken aan deze planontwikkeling medewerking te verlenen, omdat op deze locatie al een bouwblok aanwezig is, zodat er geen doorzichten worden weggenomen. In het bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat aan de voorwaarden van de Ruimte-voor-Ruimte regeling en de in de brief van burgemeester en wethouders opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied ligt in het buitengebied ten westen van de bebouwde kom van Nieuwerbrug. Ten oosten van het plangebied staat een vrijstaande boerderijwoning op nummer 36. In westelijke richting staat een voormalig agrarisch bedrijfscomplex aan de Weijpoort 35. Het plangebied wordt in noordelijke richting begrensd door de Weijpoort. Ten noorden hiervan ligt het jaagpad en de Oude Rijn. Ten zuiden van het gebied ligt het veenweidegebied met verderop de spoorverbinding Leiden/ Alphen aan den Rijn - Woerden/ Utrecht. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving (plangebied rood gearceerd aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de volgende ruimtelijke plannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Gedeputeerde Staten   Raad van State  
Bestemmingsplan 'Buitengebied'   16 december 2004   5 juli 2005   20 september 2006  
Bestemmingsplan 'Reparatieherziening Buitengebied'   1 oktober 2009     De Voorzitter van de Raad van State heeft het plandeel Meije 35 geschorst. De overige plandelen zijn in werking getreden.  

De gronden zijn ter plaatse bestemd voor "Woondoeleinden (W)" en "Agrarische doeleinden, grondgebonden veehouderij (Av)" met een bouwvlak. De nieuw te bouwen compensatiewoning wordt gerealiseerd in de bestemming 'Woondoeleinden' van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Daarnaast zal het achterste gedeelte van het bouwvlak van het agrarisch bouwperceel aan de Weijpoort 35 worden geschrapt. De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat binnen het bouwblok één woning is toegestaan. De nadien vastgestelde 'Reparatieherziening Buitengebied' naar aanleiding van een Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied (plangebied rood gestippeld aangeduid).

(Ontwerp)bestemmingsplan Buitengebied Noord Bodegraven
In het kader van de tienjaarlijkse actualisering van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een nieuw bestemmingsplan voorbereid voor het buitengebied van Bodegraven. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 september tot en met 9 november 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In het ontwerpbestemmingsplan is het perceel bestemd voor 'Wonen'. Een compensatiewoning op nummer 35a is hierin niet mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan komt in de plaats voor dit deelgebied.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, natuur en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt gekenmerkt door de typerende slagenverkaveling, zoals het gehele landschap van het Hollands-Utrechts veenweidegebied. Het is ontstaan door ontginning vanuit de zuidelijke oeverwal langs de Oude Rijn. De verhoogd aangelegde spoorlijn en de A12, doorsnijden de oorspronkelijke slagenverkaveling. De Dubbele Wiericke vormt de verbinding tussen Oude Rijn en Hollandsche IJssel. De oostelijk gelegen kern Nieuwerbrug is ontstaan rond de tolbrug en dankt daaraan haar naam. In het plangebied was vroeger een veehouderijbedrijf gevestigd. Tegenwoordig is het in gebruik voor woondoeleinden.

Het veenweidegebied richting spoorlijn en A12. De 'Weijpoortsche Molen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0003.png" De Oude Rijn en het jaagpad. De boerderij aan de Weijpoort 35.

De planlocatie zelf wordt in noordelijke richting begrensd door de Weijpoort. Aan weerszijden staan twee voormalige agrarische bedrijfscomplexen, die tegenwoordig een woonfunctie hebben. Het perceel zelf is in gebruik als opslagterrein voor diverse bouwmaterialen. De op het perceel aanwezige schuur is een bouwval. Hierachter staat een keet die als tijdelijke huisvesting heeft gediend. Het geheel maakt een rommelige indruk. Een luchtfoto van de bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0004.png"

Figuur 3: Luchtfoto plangebied en omgeving (bron Bing Maps).

Inmiddels gesloopte stal achter Weijpoort 35. Te slopen schuur voor nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0005.png"

Te slopen bebouwing gezien vanaf achterzijde. De naastgelegen boerderijwoning Weijpoort 36.

2.2 Nieuwe situatie

De ambitie is om de bestaande karakteristiek van het landschap en het bebouwingslint te versterken. Dit wordt gerealiseerd door sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, het verwijderen van opslag van (bouw)materialen op het terrein en het verkleinen van het agrarisch bouwvlak achter het woonperceel op nummer 35. De doorzichten naar het veenweidegebied worden hersteld met behoud van de cultuurhistorische waarden. De woning wordt op de huidige plek van de schuur gebouwd, zodat deze landschappelijk goed inpasbaar is met de uitstraling van een schuurwoning. Door de omvang van de nieuwe bebouwing, de situering, de bouwhoogten wordt verrommeling tegengegaan. De woning zal qua architectuur zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande omgeving. De woning krijgt een inhoud van maximaal 650 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van 4,5 m en een nokhoogte van maximaal 10 m. De relatie van woning en bijbehorende bouwwerken zal zodanig zijn dat de hoofd-oriëntatie haaks op de weg staat, zodat het slagenlandschap wordt gerespecteerd. Stijl en materiaalkeuze van woning en bijgebouw zullen op elkaar worden afgestemd, waarbij een landelijke uitstraling het uitgangspunt is. De functie-indeling is zodanig dat dit niet ten koste gaat van de landelijke uitstraling. Een situatietekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0006.png"

Figuur 4: nieuwe situatie (voorlopig). 

2.3 Ruimte voor Ruimteregeling

Op grond van de ruimte-voor-ruimteregeling is de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor de sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Om een compensatiewoning te kunnen realiseren dient minimaal 1.000 m² bebouwing te worden gesloopt. Burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Bodegraven hebben eerder op 31 augustus 2009 al sloopvergunning verleend voor de volgende bebouwing, zoals opgenomen in bijlage 1 (opgave sloop bebouwing) van de planregels.

Te slopen agrarische gebouwen oppervlakte

  • Weijpoort 35 443 m²
  • Weijpoort 35a 250 m²
  • Weijpoort 36 103 m²
  • Weijpoort 20a 140 m²

Subtotaal 936 m² bebouwing

Daarnaast worden 2 mestkelders en een sleufsilo gesloopt.

Te slopen agrarische bouwwerken oppervlakte

  • Weijpoort 35 (mestkelder) 28 m²

(sleufsilo) 270 m²

  • Weijpoort 36 (mestkelder) 115 m² 

Subtotaal 413 m² mestkelders en sleufsilo Totaal 1.349 m² = 1,349 comensatiewoning.

Op basis van deze berekening mag 1,349 compensatiewoning worden opgericht. Het restant van 349 m² zal in depot worden gehouden. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt het oprichten van een compensatiewoning van 650 m³ pas mogelijk gemaakt, nadat alle voormalige agrarische bebouwing is gesloopt.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Nieuwerbrug is goed ontsloten op het rijkswegennet. In de nabijheid van het dorp ligt de rijksweg A12 (Rotterdam/Den Haag – Utrecht). Het plangebied ligt ten westen van het dorpscentrum. De Weijpoort zelf is ter plaatse een 60 km/ uur zone en heeft een functie van gebiedsontsluitingsweg tussen Bodegraven en Nieuwerbrug. Het gemeentelijk beleid is gericht op verhoging van de verkeersveiligheid door uitvoering van maatregelen in het kader van Duurzaam Veilig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0007.png"

De Weijpoort. De bestaande uitrit vanaf de Weijpoort.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van niet stedelijk in het buitengebied. De gemiddelde parkeernorm is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Aandeel bezoekers  
Koop vrijstaand   2,4   incl. 0,3 pp per woning  

* niet stedelijk, buitengebied

De woning zal door middel van een bestaande inrit worden ontsloten. Het perceel voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Bij de woning zullen op eigen erf minimaal drie parkeerplaatsen worden aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 5). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 4.3. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0008.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart ligt het plangebied in het Veenweidegebied met de aanduidingen 'lint', 'Kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie/ Wierickeschans' en 'Romeinse Limes'. Op de kaart 'Cultureel erfgoed' blijkt dat het plangebied buiten de molenbiotoop ligt van de 'Weijpoortsche Molen'. In figuur 6 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Cultureel Erfgoed opgenomen.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van een woning gekoppeld gaat met sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied, alsmede de zichtlijnen, wordt verbeterd, omdat het achterste gedeelte van het agrarisch bouwvlak van het perceel Weijpoort 35 vervalt, zodat voor dit gedeelte van een Kroonjuweel vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied ontstaat, temeer daar de nieuwbouw op het perceel Weijpoort 35a in de plaats komt van een vervallen schuur zonder dat de aanwezige zichtlijnen worden aangetast. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0009.png"

Figuur 6: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts uitsnede kaart Cultureel erfgoed.

3.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van één compensatiewoning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het oprichten van een woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de (voormalige) regeling 'Ruimte-voor-Ruimte'. Op basis van deze regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing een woning buiten BSD worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' met de aanduiding 'lint'. Als richtpunten voor 'veen(weide)landschap' wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Voor een polderlint geldt dat de bebouwing op één niveau ligt met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Als richtpunten voor het Kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie / Wierickeschans geldt het behouden/ versterken van de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie (boezemvaarten met kades, bebouwingslint Langeweide, verkavelingspatroon, Fort Wierickerschans, Oukoopse wipmolen) en het openhouden van de inundatiezone tussen de beide Wierickes. De historische gelaagdheid is groot: de verkaveling is middeleeuws, de vaarten zijn gegraven in de veertiende eeuw en de verdedigingswerken van weer later datum. Voor de Romeinse Limes wordt als richtpunt aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

Conclusie
Het bestaande agrarisch bedrijf aan de Weijpoort 35 wordt beëindigd. Ten behoeve hiervan zal bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Voorts wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de percelen Weijpoort 36 en 35a gesloopt. De landschappelijke kwaliteiten worden hersteld door de zichtlijnen naar het veenweidegebied te verbeteren (schrappen gedeelte bouwvlak agrarisch bedrijf op nummer 35), waarbij de kavelstructuur en het slotenpatroon niet worden aangetast. Bij de herverkaveling wordt rekening gehouden met de naastgelegen woning op nummer 36, de symmetrie van het lint en diepte van de (bouw)kavel. Door deze situering worden doorzichten vanaf de weg en de naastgelegen woning naar het achterliggende landschap verbeterd. De nieuwe ontwikkeling houdt voorts rekening met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Aansluiting is gezocht bij de huidige korrel van het lint. Gesteld kan worden dat het oprichten van een compensatiewoning voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 actualisering 2016 (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS-gebied) is gelegen zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 en kaart 8 Verordening ruimte 2014 actualisering 2016;
  • de bekende archeologische waarden, zoals genoemd in artikel 2.4.4 (Archeologie en Romeinse Limes) niet worden aangetast. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.

Resumerend kan worden gesteld dat het oprichten van een compensatiewoning voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf/ Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening. De planlocatie ligt in de Weijpoortsche Polder. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behoud van de gevarieerde opbouw van de bebouwing langs de Oude Rijn en de panorama's vanaf de A12, N11 en de spoorlijnen;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten.

Het plangebied ligt in en herkenbaar waterrijk veen(weide)gebied. Aanvullende ambities uit de Kwaliteitskaart voor het rivierdijklint van de Oude Rijn zijn onder meer het openhouden van doorzichten tussen water, weg en open landschap en vice versa openhouden.
De veranderende landschappelijke dynamiek aan De Weijpoort krijgt een opwaardering, omdat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. De nieuw te bouwen woning is goed inpasbaar, te meer daar de doorzichten naar het veenweidegebied niet worden aangetast. Het lint blijft een lint als onderscheidend bebouwingsvorm in het gebied, waarbij de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van het lint worden gerespecteerd. De woning wordt landschappelijk ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt het oprichten van een compensatiewoning mogelijk in een bestaand bebouwingslint langs de Oude Rijn. Belangrijke zichtlijnen worden niet dichtgezet. Een woning op het perceel is ruimtelijk gezien inpasbaar. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. Met de relevante richtpunten is rekening gehouden, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor het oprichten van een vervangende nieuwbouwwoning.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft op 22 februari 2007 Transformatievisie “Focus Oude Rijn 2020” vastgesteld. Het doel van de Transformatievisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de Oude Rijnzone door herstructurering, het creëren van een hoogwaardige en duurzame omgeving voor wonen, werken en leven en het realiseren van ecologische en recreatieve verbindingszones.
Ten opzichte van de eerdere versie van juli 2005 zijn beleidswijzigingen aangebracht, waarbij de stuurgroep Oude Rijnzone zich bij het opstellen van de Transformatievisie heeft laten leiden door de resultaten uit de gebiedsateliers die in drie deelgebieden hebben plaatsgevonden. De gewijzigde visie kan als volgt worden samengevat, voor zover relevant voor dit bestemmingplan.

Groene vensters
Groengebieden versterken de verbinding van de Oude Rijnzone met het Groene Hart. Aan de randen van de nieuwe woon- en werklocaties worden groen- en waterstructuren aangelegd. Fiets- en voetpaden zorgen ervoor dat de vensters goed toegankelijk zijn en aansluiting hebben op het netwerk van recreatieve routes in het Groene Hart. Belangrijke groene vensters liggen onder andere tussen Bodegraven en Woerden.

Deelgebied Bodegraven Oost en Nieuwerbrug
In de Transformatievisie worden vier deelgebieden onderscheiden, waaronder het gebied tussen Bodegraven-Oost en Nieuwerbrug tot aan de provinciegrens. Voor het deelgebied tussen Bodegraven en Woerden is de verbetering en het behoud van de landschappelijke kwaliteiten een zeer belangrijke opgave. Het 'Venster Bodegraven - Woerden' is een van de laatste open vensters tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van het Groene Hart. Belangrijk element in het deelgebied is de Wierickerschans als toegangspoort tot het Groene Hart en als toeristisch recreatief steunpunt in de regio. In de deelgebieduitwerking is gekozen voor versterking van het landschappelijk casco als basis voor de inpassing van toekomstige ontwikkelingen. Centraal daarbij staat het landelijk gebied, waarbij vooral aandacht is voor de openheid, de zichtlijnen en karakteristieke elementen in het landschap.

Visiekaart
Op de visiekaart (zie figuur 7) is het gebied ter plaatse aangeduid als een breed “groen venster” in een noord-zuid relatie tussen Bodegraven en Woerden. Daarnaast is de rivieroever aangeduid als “versterken kwaliteit oevers”.

Conclusie
De voorgenomen herinrichting met de nieuwbouw van een woning draagt bij tot een opwaardering van het bebouwingslint, zonder dat belangrijke open vensters worden aangetast. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt en verrommeling tegen gegaan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Transformatievisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0010.png"

Figuur 7: uittreksel visiekaart Oude Rijnzone 2020.

3.3.2 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie 

In het plangebied wordt één vrijstaande woning opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroepen doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (1 woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.
Inzet van het gemeentelijke beleid is het behoud van de landbouwsector in de lintbebouwing langs de Oude Rijn in Nieuwerbrug. In het verlengde daarvan zijn de inspanningen van de gemeente gericht op het behoud van de kenmerkende openheid van het landelijke gebied, het cultuurhistorisch waardevolle slagenlandschap en de identiteit van de oude bebouwingslinten.
Een belangrijke opgave is voorts het versterken van de stad-landrelatie - de samenhang tussen het bebouwde en onbebouwde gebied - en daar waar een precair evenwicht is, namelijk in de linten langs de Oude Rijn en de Meije. Dit doet de gemeente door te investeren in groen en rood en de toegankelijkheid tussen rood en groen te versterken. De unieke ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit is daarbij het uitgangspunt.

Conclusie
Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied ten westen van de kern Nieuwerbrug in het 'waardevol agrarisch cultuurlandschap'. Het lint zelf is aangeduid als 'karakteristiek bebouwingslint'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 8. De voorgenomen herstructurering met de nieuwbouw van een woning draagt bij tot een opwaardering van het bebouwingslint zonder dat belangrijke open vensters worden aangetast. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt met respect voor de cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede structuurvisie.

3.4.2 Welstandsbeleid

In de gemeentelijke Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Reeuwijk. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Het gebied 'lintbebouwing bijzondere waarden' betreft lintbebouwing met bijzondere landschappelijke kwaliteiten. Deze bebouwingslinten liggen verspreid in de gemeente, in zowel het landelijk gebied als in de kernen. Deze bebouwingslinten bevatten bijzondere kwaliteiten conform de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Hiervoor gelden zwaardere eisen dan voor de gebieden 'De kernen' en 'Landelijk gebied'. De Weijpoort valt hieronder. Voor 'Lintbebouwing bijzondere waarden' geldt als uitgangspunt het herstellen, behouden en versterken van de oorspronkelijke landschappelijke kwaliteiten. Het in te dienen bouwplan zal voldoen aan de hierin opgenomen criteria. Het definitieve bouwplan zal te zijner tijd om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Conclusie
Het bouwplan zal kunnen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota.

3.4.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2023 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.
GPR gebouw is een gebruiksvriendelijk software pakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.
Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

Conclusie
De planontwikkeling zal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het bouwplan zal voor zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling wordt tegengegaan en de cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd en de zichtlijnen naar het veenweidegebied worden verbeterd. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Mitsdien is de gevraagde woning in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en de nieuw te bouwen woning landschappelijk wordt ingepast. Het oprichten van een compensatiewoning is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van één compensatiewoning. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage I

II van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebied Broekvelden/ Vettenbroek. In paragraaf 4.4 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is van cultureel of archeologisch belang. Deze belangen worden evenwel niet aangetast. In paragraaf 4.3 wordt dit beschreven.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan de Weijpoort. In de directe omgeving komen naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (zie tabel 4.1). Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit ligt op meer dan 100 meter afstand aan de Weijpoort 37a waar een aannemersbedrijf is gevestigd. Ten westen hiervan is op nummer 37b een autobedrijf (handel en reparatie) aanwezig. Beide bedrijven vallen onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Binnen 100 meter zijn eveneens geen veehouderijbedrijven aanwezig. Vanuit milieuzonering bestaan er geen belemmeringen tegen deze ontwikkeling.

Conclusie
In onderhavige situatie is sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de minimale afstanden tussen (agrarische) bedrijfsmatige activiteiten en de woningbouwontwikkeling in acht worden genomen op grond van het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

4.1.3 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Weijpoort en de aan de overzijde van de Oude Rijn gelegen N458. Deze wegen met een maximum snelheid van 60 km/ uur hebben een zonebreedte van 250 meter. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe woning. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden. In dit geval gaat het om een nog niet geprojecteerde woning buiten de bebouwde kom. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt Lden = 53 dB (na aftrek volgens art. 110g Wgh). Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te bouwen woning door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 25 april 2016, rapportnummer 2160420 V1, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden niet wordt overschreden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de locatie niet te maken heeft met spoorweglawaai of industrielawaai.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.
De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is mede ten behoeve van dit bestemmingsplan een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. Hazerswoude-Dorp (rapport van 8 april 2016, rapportnummer 16080INN, Bijlage 2). Uit de resultaten van dit onderzoek kan worden afgeleid dat er geen aanwijzingen zijn die aanleiding geven tot de uitvoering van een verder milieukundig bodemonderzoek, omdat de locatie van de geplande nieuwbouw niet verdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Gelijktijdig is de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Noord is uit het rapport van de Omgevingsdienst Midden-Holland ('Notitie milieuaspecten bestemmingsplan Buitengebied Noord gemeente Bodegaven-Reeuwijk' van 27 februari 2014) gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Het plan omvat de nieuwbouw van één woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een woning mogelijk. Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat een (nieuw) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Over de Provincialeweg N458 tussen Bodegraven en Woerden vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg heeft een invloedsgebied van 200 meter. Dit transport vindt echter met dusdanige lage intensiteit plaats dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op 0 meter is gelegen. Er is geen significante toename van het GR, omdat sprake is van toevoeging van één woning. Een berekening van de verantwoording voor de toename van het groepsrisico als gevolg van de Provincialeweg N458 is daarom niet nodig. Derhalve zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 9) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0012.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid stedelijk waterbeheer
In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Water voorop' van de Stichtse Rijnlanden staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in het beheergebied kan worden uitgevoerd, samen met diverse andere organisaties. Verder wordt een overzicht gegeven van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe deze worden bereikt.

Uitgangspunt beleid toename verharding
Als uitgangspunt voor beleid geldt dat de afvoer als gevolg van de toename van de verharding niet mag toenemen en dat de peilstijging in de meeste gevallen maximaal 30 cm mag bedragen. De hoeveelheid nieuw te graven water is gebiedsafhankelijk. Minimaal 15 procent van de toename van de verharding moet gecompenseerd worden, in het veenweidegebied kan de compensatie oplopen tot meer dan 20 procent.

Onderzoek/ beoordeling
Beschrijving waterkwantiteit
Sprake is van nieuwbouw van een compensatiewoning van circa 160 m² in ruil voor sloop van 1.000 m² aan bebouwing, zodat er per saldo sprake is van vermindering van het verhard oppervlak. Dit betekent dat op grond van de algemene richtlijn watercompensatie niet is vereist. De nieuwe woning ligt buiten de zone van de regionale waterkering.

Waterafvoer
Het hemelwater van de woning zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater zal op het bestaande riool worden aangesloten. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Voor de nieuwbouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied getypeerd als Geulafzettingen / stroomgordels. De bewoningsperiode dateert vanaf de Bronstijd of IJzertijd of Romeinse tijd en plaatselijk vanaf het Neolithicum. De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het plangebied een zeer grote trefkans op archeologische sporen heeft, mede omdat het gebied ten noorden van de invloedzone ligt van de erfgoedlijnen Limes en Oude Hollandse Waterlinie. De planlocatie ligt buiten de molenbiotoop van de Weijpoortsche Molen, zodat hiervoor geen beperkingen gelden (figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0013.png"

Figuur 10: Uitsnede Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het bebouwingslint aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2". Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². Het hierachter gelegen veenweidegebied is aangeduid als "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW2". Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv (wordt bijgesteld tot 30 cm conform Verordening ruimte) en plangebied groter dan 500 m². Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart is opgenomen in figuur 11.

De nieuwe woning wordt meer ten zuiden van de bestaande bebouwing gesitueerd. Het oppervlak dat in AW2 valt wordt hierdoor (een stuk) kleiner. Bovendien wordt er geen kelder gegraven, zodat - behoudens het slaan van heipalen - niet dieper dan 30 cm (conform provinciaal beleid) in de grond wordt geroerd. In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie achterwege gelaten.
In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in het (ontwerp)bestemmingsplan Buitengebied Noord opgenomen dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal in voorkomend geval tijdig een onderzoek worden aangeleverd. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 en 4'. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0014.png"

Figuur 11: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied met rode stippellijn aangeduid.

4.3.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 4 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op 4 kilometer ten noordwesten van de planlocatie. Gelet op de geringe ingreep en de relatief grote afstand worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Wel is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 4.4.1 wordt hierop ingegaan.
Het plangebied ligt op circa 800 m afstand ten oosten van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ook hier heeft de functiewijziging geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Weijpoort35a-BP80_0015.png"

Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

4.4.1 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebied en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Natuurtoets uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van juli 2016, rapportnr. 16A011,Bijlage 3). Dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies ecologisch onderzoek

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is daarom niet aan de orde.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Bruine kikker, Groene kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Mol en Haas) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet (FF-wet). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de FF-wet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De FF-wet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
    Schade binnen het plangebied aan vogels met jaarrond beschermde nesten is bij de voorgenomen plannen uitgesloten, doordat de geplande maatregelen uitsluitend betrekking hebben op delen van het plangebied die ongeschikt zijn voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Hoewel de Steenuil momenteel geen gebruik maakt van het plangebied is het plangebied mogelijk wel geschikt voor deze soort. Daarom wordt geadviseerd om een kast voor de Steenuil op te hangen in de boomgaard of in een van de oude knotwilgen, ten zuiden van het plangebied. Plaats de kast op een rustige plek (hoogte 2 tot 5 meter), het liefst waterpas op een liggende zware tak met achterzijde dichtbij de stam. Ingang ongeveer zuid-oost. Voldoende uitloop (een plank of takken van zo'n 2 meter lengte) is belangrijk.
  • Volgens de huidige plannen worden er geen sloten of slootgedeelten gedempt. Mogelijk wordt in de toekomst een natuurvriendelijke oever aangelegd bij de sloot aan de oostzijde van het plangebied. Omdat de aanwezigheid van de Kleine modderkruiper niet geheel uitgesloten kan worden dienen eventuele toekomstige ingrepen aan de sloten onder ecologische begeleiding plaats te vinden. In dat geval is een Ecologisch werkprotocol noodzakelijk, waarin de te volgen werkwijze conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode vervat is. Deze werkzaamheden dienen begeleid te worden door een ter zake kundige.
  • De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in de omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is momenteel geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig voor de Rugstreeppad. Voorkomen dient te worden dat de Rugstreeppad zich, op het moment dat de werkzaamheden zijn gestart, in het voorjaar binnen het plangebied vestigt. Daarom moet ervoor gezorgd worden dat er, vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april t/m augustus) geen ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen.
    Op het terrein liggen diverse hopen puin, materialen en afval. De Rugstreeppad zou deze aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober t/m maart) kunnen gebruiken als overwinteringsplek. Daarom dient vóór half oktober gezorgd te worden dat deze hopen verwijderd zijn. Daarnaast moet voorkomen worden dat er in deze periode zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis en Watervleermuis. Het plangebied is niet geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen doordat een geschikt microklimaat binnen de nog aanwezige bebouwing, voor zover toegankelijk, ontbreekt. De bomen binnen het plangebied blijven bij de vigerende plannen ongemoeid. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied biedt mogelijk wel verblijfplaatsen aan vleermuissoorten. De Oude Rijn vormt als landschapselement waarschijnlijk een belangrijke foerageerroute voor de Meervleermuis en Watervleermuis.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Omdat de hoge bomen langs de middensloot mogelijk een functie vervullen als foerageergebied voor vleermuizen dient bij de bouwwerkzaamheden verlichting van de bomenpartijen tijdens de schemering en het nachtelijk duister voorkomen te worden. Om dezelfde reden dient voorkomen te worden dat tijdens die perioden felle verlichting richting de bebouwing op de naburige percelen en de Oude Rijn schijnt. Ook dient ervoor gezorgd te worden dat eventuele buitenverlichting van de nieuwbouw niet gericht is op deze elementen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden
Het vervallen bouwvlak achter het woonperceel Weijpoort 35 krijgt de bestemming “Agrarisch met waarden - AW”. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen, nadat de overtollige agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van minimaal 1.000 m² is gesloopt.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van het hoofdgebouw en de maximale inhoud hiervan vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden. In het hoofdgebouw is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan in een woning een bed & breakfast worden gerealiseerd.
Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat eerst de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, voordat de nieuw te bouwen compensatiewoning in gebruik mag worden genomen.

Artikel 5 en 6 Waarde - Archeologie 3 en 4
In het bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Ondergronds bouwen
Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn hier regels over de aan te houden parkeernorm opgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 6 april 2017 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.

6.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties.

Bij brief van 22 februari 2017 heeft de provincie Zuid-Holland medegedeeld dat het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Het plan is conform dit beleid.