direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Platteweg 26a, Reeuwijk
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijzigingsplan

Groencentrum N.W. Hoogendoorn B.V. is gevestigd aan de Platteweg 26a te Reeuwijk. Het betreft een groencentrum en hoveniersbedrijf met een grondoppervlakte van 8.147 m² en glasoppervlak van 1.555 m². Naast de glasopstanden zijn er op het terrein schuren aanwezig met een oppervlakte van 1.360 m².

De bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en de aanwezige bedrijfsbebouwing/kassen gesloopt. De sierteeltgronden zullen worden gesaneerd. Met toepassing van de in het bestemmingsplan 'Plassengebied' opgenomen Ruimte voor ruimteregeling zullen hiervoor in de plaats twee compensatiewoningen worden gebouwd op het kavel waar zich momenteel het groencentrum bevindt, Platteweg 26a. De functiewijziging is in overeenstemming met het gemeentelijke en provinciale beleid om sierteeltgebieden buiten het sierteeltconcentratiegebied te saneren. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van de Ruimte voor ruimteregeling kan worden voldaan.

Naast het groencentrum op de Platteweg 26a staat een bedrijfswoning, Platteweg 26a-2, met daarachter een perceel dat bij het groencentrum hoort.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich in Reeuwijk, Platteweg 26a en 26a-2 en het naastgelegen perceel Platteweg 26d. Op het perceel van Platteweg 26d is nog een bamboekwerij actief, deze activiteiten worden in 2023 gestaakt.Het gebied omvat het te saneren groencentrum welke is gevestigd aan de Platteweg 26a en het voortzetten van het hoveniersbedrijf achter het woonhuis aan de Platteweg 26a-2. De locatie ligt ten zuiden van het Plassengebied en grenst aan het Goudse Hout. Ten westen van de bestaande agrarische bedrijfswoning op nummer 26a-2 komen twee woonhuizen te staan. Aan de overzijde van de Platteweg staan woningen. Een situatieschets is opgenomen in figuur 1.

Figuur 1 toont een overzichtskaart van de locatie, waarbij de grens van het plangebied in rood is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0001.png"

Figuur 1: plangebied: rood omkaderde vlakken (bron Google Earth)

1.3 Planologische regeling

Het vigerende bestemmingsplan is 'Plassengebied', vastgesteld op 24-6-2015. De bestemming is 'Agrarisch met waarden' met functieaanduiding 'Sierteelt' en 'Hovenier'. Een klein deel van Platteweg 26a-2 en 26a heeft als dubbelbestemming 'Archeologie 4', zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0002.jpg"

Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Plassengebied' (bron Ruimtelijkeplannen.nl)

De gevraagde planontwikkeling is hiermee is in strijd met het bestemmingsplan 'Plassengebied'. In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om vervolgfunctie mogelijk te maken, waaronder het oprichten van compensatiewoningen met toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • 1. In Hoofdstuk 1 is aangegeven waar het plangebied zich bevindt en is kort ingegaan op de aanleiding van dit plan.
  • 2. Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 2 aan de orde.
  • 3. In Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe situatie.
  • 4. In Hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (zoals milieuregels, regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen).
  • 5. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen.
  • 6. In Hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten. Door de drie stappen in de ladder te doorlopen, wordt ervoor gezorgd dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing wordt gekomen voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking

Dit wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van twee nieuwbouwwoningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn evenmin aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het rijksbeleid

2.2 Provinciaal beleid

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het nieuwe Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, die deel uit maken van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

2.2.1 Omgevingsvisie

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • 2. De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
  • 3. Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

  • 1. Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0003.png"

Figuur 3: Ruimtelijke hoofdstructuur

  • 2. Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

  • 3. Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Gebiedsprofiel 'Gouwe Wiericke'

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau. Zij zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen en bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten;
  • versterken van de recreatieve mogelijkheden, met name voor de landschapsbeleving zowel vanaf het water als vanaf het land.

De planlocatie ligt in de Willemspolder in een overgangszone tussen bebouwd en onbebouwd overwegend een informeel karakter. Bij de bebouwingsranden van de polderdorpen is in veel gevallen sprake van zachte randen waarin achtertuinen aan het landschap grenzen. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Het gebiedsprofiel 'Gouw Wiericke' is voornamelijk opgesteld om bij ontwikkelingen sturing te geven op kwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan neemt uitsluitend de bestaande rechten over. Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dan ook het vastleggen van de aanwezige kwaliteiten van het gebied, hetgeen bijdraagt aan de ambitie van het gebiedsprofiel om de bestaande kwaliteiten te behouden. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee in lijn met het gebiedsprofiel.

  • 4. Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening.

Een belangrijke opgave in het kader van ruimte en verstedelijking is het zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving, zoals beschreven en getoetst in paragraaf 2.1.

Conclusie

Deze planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen van sierteeltlocaties buiten het sierteeltconcentratiegebied en het tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van de woningen gekoppeld gaat met sanering van voormalig groencentrum, inclusief kas, winkel en sierteeltgronden.

2.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en onderliggende programma's. verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Het document omvat regels over de fysieke leefomgeving op provinciaal niveau, die voorheen waren opgenomen in onder andere de milieuverordening, planologische verordening en ontgrondingenverordening.

Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

In lid 2 van voornoemd artikel is bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen voor een gebied met beschermingscategorie 2 niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als genoemd onder c (transformeren).

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit

Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om (een combinatie van) aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals opgesomd in artikel 6.9, lid 3 bestaande uit:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Voornoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de voorheen bestaande regelingen 'Ruimte voor ruimte' en 'nieuwe landgoederen'. Op basis hiervan kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing, 5.000 m² kassen en/of sanering van 2,25 ha sierteeltgronden een woning buiten het bestaand stads- en dorpsgebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'Recreatiegebied'. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.

Daarnaast is het gebied aangemerkt als 'veen(weide)landschap'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

De planontwikkeling ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. De in het plan beschreven sanering van sierteeltgronden en de sloop van kassen bieden kansen om doorzichten vanaf de Platteweg naar het Goudse Hout te herstellen. De bestaande recreatieve route achter het plangebied krijgt een opwaardering, omdat de ontwikkeling de openheid vanaf dit buitenstedelijke groengebied versterkt.

Het oprichten van twee woningen aan de Platteweg 26a is landschappelijk goed inpasbaar, omdat aansluiting wordt gezocht bij het bestaande bebouwingslint aan weerszijden van de Platteweg en de doorzichten niet onevenredig worden aangetast.

Deze kleinschalige ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is binnen de aanwezige lintbebouwing. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls.

Het plangebied ligt in een recreatiegebied met beschermingscategorie 2. Voor een gebied met beschermingscategorie 2 geldt dat een ruimtelijke ontwikkeling die conform de verordening moet worden aangemerkt als transformatie niet toegestaan is. Zoals hiervoor gesteld is in onderhavige situatie sprake van inpassing, zodat op dit onderdeel er geen strijd is met de Omgevingsverordening.

Conclusie

Het bestaande groencentrum aan de Platteweg 26a wordt beëindigd. Ten behoeve hiervan zal de kas, de winkel en de bijbehorende gronden worden gesloopt en zal het bedrijf worden gesaneerd. Het ontsierende zicht vanaf enerzijds de Platteweg en anderzijds vanaf de recreatieve paden achter het plangebied in de Goudse Hout wordt hierdoor hersteld. De twee woningen en de te handhaven woning zijn landschappelijk inpasbaar in het bebouwingslint. Aan de voorzijde is een strook opgenomen met de functieaanduiding 'landschapswaarde ' en de achter kant van de percelen wordt ingericht met meer water en groen, zodat er en geleidelijke overgang is naar het achtergelegen gebied.

Sprake is van een kwaliteitsimpuls, omdat de doorzichten sterk worden verbeterd. Gesteld kan worden dat het oprichten van twee woningen voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2019). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2030.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie

In het plangebied worden twee woningen opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (2 woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

2.4 Gemeentelijk beleid

Ondanks alle veranderingen zal de landbouw in de komende decennia van groot belang blijven voor de gemeente. Het is daarom belangrijk dat de landbouw de mogelijkheden en de ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij uiteraard moet worden beoordeeld in hoeverre deze ontwikkelingen passen binnen het waardevolle landschap van de gemeente.

2.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkste Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.

Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.

De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen.

Vitaal en beleefbaar platteland

Een belangrijke kernkwaliteit van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is de centrale ligging in het Groene Hart. Het open slagenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied het Reeuwijkse Land. Het platteland en de agrarische sector bepalen daarmee niet alleen in belangrijke mate de identiteit van het Reeuwijkse Land, maar zijn ook van groot natuur-, cultuurhistorisch-, economisch- en recreatief belang. De gemeente wil de agrarische functie -als drager van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden behouden en leidend laten zijn voor het inpassen van ruimtevragende functies. Verder zijn ook het Reeuwijkse Plassengebied, Reeuwijkse Hout en sierteeltgebied unieke gebieden in het Reeuwijkse Land waarbij elk deelgebied een eigen karakter heeft.

Zorgvuldige inpassing vrijkomende agrarische bebouwing

Ondanks de relatief gunstige bedrijfsstructuur en gemiddelde bedrijfsomvang in het gebied zullen in de komende jaren bedrijven beëindigd worden vanwege reguliere bedrijfsbeëindiging, onder andere ten gevolge van de huidige en te verwachten maatregelen op landelijk en Europees niveau. Voor vrijkomende agrarische gebouwen en bedrijfscomplexen zal in de toekomst zorgvuldig worden nagegaan welke vervolgfuncties toegestaan kunnen worden, zodanig dat de omringende agrarische bedrijven niet in hun ontwikkeling belemmerd worden (milieu, ontsluiting). In dit kader kan onder andere worden gedacht aan het toepassen van de zogenaamde "ruimte voor ruimte regeling", waarbij oude, niet functionele bebouwing gedeeltelijk kan worden vervangen door nieuwbouw. Deze nieuwe bebouwing en nieuwe functies moeten passen in de huidige karakteristiek van het type landschap en dienen derhalve qua hoofdopzet, detaillering, inrichting van het perceel en materiaalgebruik te worden afgestemd op de karakteristieke kenmerken van het buitengebied.

Conclusie

Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'stedelijk groen/ groene linten' (zie figuur 4). Het saneren van een groencentrum met hierbij behorende kassen geeft een kwaliteitsimpuls, temeer daar de zichtlijnen vanaf de Platteweg enerzijds en de recreatieve paden in de Goudse Hout anderzijds nu worden ontsierd met bestaande glasopstanden. De situering van de twee woningen van het te saneren sierteeltbedrijf is passend, omdat dit gebied enigszins verrommeld oogt. De woningen worden landschappelijk ingepast zonder dat de zichtlocaties onevenredig worden aangetast. De koopwoningen leveren een bijdrage aan de doorstroming. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede structuurvisie.

2.4.2 Welstandsbeleid

In de gemeentelijke Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Reeuwijk. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Het gebied 'lintbebouwing bijzondere waarden' betreft lintbebouwing met bijzondere landschappelijke kwaliteiten. Deze bebouwingslinten liggen verspreid in heel Reeuwijk, in zowel het landelijk gebied als in de kernen. De hele Platteweg is als zodanig aangeduid. De definitieve bouwplannen zullen te zijner tijd om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Conclusie

De bouwplannen zullen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota.

2.4.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2023 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.

GPR gebouw is een gebruiksvriendelijk software pakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.

Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

De nieuwe woningen worden gebouwd volgens de BENG principes. BENG staat voor "bijna energieneutrale gebouwen". Het bijzondere aan BEN-gebouwen is dat ze weinig energie verbruiken voor verwarming, ventilatie, koeling en warm water.

Er komt geen gasaansluiting, de woningen worden zo goed mogelijk geïsoleerd en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen en duurzame energie.

De nieuwe loods ten behoeve van het hoveniersbedrijf wordt uitgevoerd met een sedumdak, gecombineerd met zonnepanelen. Een groen dak draagt bij aan klimaatadaptatie. Zo vervult een groen dak een functie bij het koelen van de loods en ook enigszins van de omgeving, vermindert het de hemelwaterafvoer over het jaar, maar ook de levensduur van een groen dak is langer dan van een gewoon plat dak. Daarnaast draagt het sedum dak bij aan de verfraaiing van de loods.

Conclusie

De nieuwe woningen zullen gebouwd worden volgens de BENG principes. De nieuw te bouwen loods wordt uitgevoerd met een sedumdak in combinatie met zonnepanelen. Daarmee draagt de nieuwbouw bij aan de doelstellingen die in de Duurzaamheidsvisie zijn vastgesteld.

2.5 Conclusie

Dit wijzigingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

Het plangebied is buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling wordt tegengegaan, omdat ontsierende kassen, welke zichtbaar zijn vanaf de Platteweg en het recreatiegebied Goudse Hout, worden gesloopt. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De gevraagde wijziging is derhalve in overeenstemming met het provinciale belang.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Het oprichten van twee woningen op het perceel Platteweg 26a is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. De woningen worden op een landschappelijke wijze ingepast.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.

3.1 Huidige situatie

N.W. Hoogendoorn B.V. is een groencentrum en hoveniersbedrijf gelegen aan de Platteweg 26a. Op het perceel is een winkel aanwezig welke zich deels onder glasopstanden bevindt en een deel bevindt zich in de buitenlucht. Hier worden alle benodigdheden voor de tuin, variërend van sierbestrating tot tuinplanten, direct aan de consument verkocht. Het hoveniersbedrijf zit aan de winkel verbonden. Direct aan het groencentrum is een glasopstand (ca. 900 m²) aanwezig waar thans siergewassen worden geteeld. De totale kasoppervlakte bedraagt 1.555 m² en de bijbehorende bedrijfsgebouwen hebben een totale oppervlakte van 1.360 m². Het perceel heeft een totaaloppervlakte van ca. 8.147 m2.

Aan de Platteweg 26A-2 ligt de bedrijfswoning. Op het perceel achter de bedrijfswoning worden buiten planten geteeld t.b.v. het groencentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0005.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0006.png"

Figuur 5 Groencentrum overzicht bebouwing (bron: google maps) Figuur 6 groencentrum buitenplanten (bron: google maps) afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0008.png"

Figuur 7 zijkant kas Figuur 8 in de kas

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0010.png"

Figuur 9 bedrijfsruimte en winkel Figuur10 kas

3.2 Toekomstige situatie

Met inachtneming van de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen algemene voorwaarden (als genoemd in artikel 3.6.3 van de regels) om medewerking te verlenen aan vervolgfuncties zijn voor de ontwikkelingsrichting van het plangebied zijn de volgende aanvullende stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld.

Het groencentrum wordt gesaneerd. Ten behoeve hiervan zal de kas en de winkel worden gesloopt en worden er twee woningen gerealiseerd. Een klein deel van de kas blijft nog 3 jaar staan, hier worden nog sierteeltgewassen geteeld. Deze activiteit wordt in 2023 beëindigd, waarna de kas wordt gesloopt. De nieuw te bouwen woningen zullen qua architectuur zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande omgeving. De woningen krijgen elk een inhoud van maximaal 750 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van 3,5 m en een nokhoogte van maximaal 8 m.

3.3 Ruimte voor ruimte regeling

In artikel 3.6.3 van de regels van het vigerende bestemmingsplan is met toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor de sanering van alle aanwezige bedrijfsbebouwing en/of kassen of de sanering van sierteeltgronden.

Het betreft het saneren van het Groencentrum met een totale kasoppervlakte van 1.555 m², 1.360 m² bijbehorende bedrijfsgebouwen en 8.147 m² sierteeltgrond.

De bestaande kas en bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de sierteeltgronden worden gesaneerd. De berekening voor de Ruimte voor ruimteregeling is als volgt:

Sanering            
Bedrijfsgebouwen   1.360 m²   :   1.000 m²   =   1,36  
Kassen   1.555 m²   :   5.000 m²   =   0,31  
Sierteeltgrond   8.147 m²   :   22.500 m²   =   0,36  
Totaal           2,03  

Uit bovenstaande berekening blijkt dat op basis van deze Ruimte voor ruimteregeling ter compensatie van de sanering van het Groencentrum aan de Platteweg 26a, twee woningen kunnen worden gebouwd.

3.4 Beeldkwaliteitparagraaf

Het bebouwingslint Platteweg is gelegen in het zuidelijk deel van het Plassengebied en vormt de overgang tussen het water van het Plassengebied en het groen van het Goudse Hout. Aan beide zijden van het lint bevindt zich bebouwing afgewisseld met stroken open weides, lengtesloten, water, groenelementen, etc. Een nieuwe ontwikkeling dient zich bij dit beeld aan te sluiten. Het lint Platteweg is ruimtelijk gezien een gevarieerd bebouwingslint. Nieuwe ontwikkelingen dienen zich niet alleen bij dit beeld aan te sluiten, maar ook te versterken. Indien aan de saneringsverplichting wordt voldaan, is het aanvaardbaar dat op een deel van het voormalige bedrijfsperceel woningbouw komt. De ruimtelijke inpassing van deze woonpercelen dient te worden gecompenseerd met de aanwezigheid van meer groen en open/onbebouwde delen tussen de woonbebouwing. Met inachtneming van deze uitgangspunten en randvoorwaarden is dit wijzigingsplan opgesteld.

De ambitie is om de bestaande karakteristiek van het landschap en het bebouwingslint te behouden. De nieuwe ontwikkeling staat in verhouding tot de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige opbouw met behoud van het kleinschalige en transparante karakter dat wordt bepaald door de omvang van de huidige bebouwing, de bouwhoogten en de ruimte ertussen.

De relatie van de woningen en bijbehorende bouwwerken zal zodanig zijn dat de hoofd-oriëntatie haaks op de weg staat, zodat het slagenlandschap wordt gerespecteerd (lange en smalle woningen). Stijl en materiaalkeuze van woning en bijgebouw zal op elkaar worden afgestemd, waarbij een landelijke uitstraling het uitgangspunt is. De functie-indeling is zodanig dat dit niet ten koste gaat van de landelijke uitstraling. Om de landschapswaarde te waarborgen wordt aan de voorzijde een strook van 5 m aangehouden voor het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse aanwezige landschapswaarden.

Het perceel waar de bedrijfswoning, Platteweg 26A-2 is gesitueerd wijzigt naar bestemming 'Wonen'. Tussen de woonkavel en het nieuwe woonkavel op Platteweg 26a wordt een watergang gegraven, zodat er een natuurlijke scheiding wordt gecreëerd. Langs deze watergang worden een smalle houtsingel aangelegd. Aan de achterzijde wordt de watergang verbreed met langs de achterzijde van de nieuwe woningen een natuurvriendelijke oever. In de verbrede watergang wordt een eilandje aangelegd met streekeigen beplanting, een z.g. houtakker.

Achter het woonhuis op Platteweg 26A-2 zal een loods van 250 m2 worden gebouwd om de hovenierswerkzaamheden te kunnen voortzetten.

Figuur 11 geeft de gewenste situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0011.png"

Figuur 11: nieuwe situatie (indicatief)

Door sanering van agrarische bedrijfsbebouwing, kassen en sierteeltgronden wordt verrommeling tegengegaan en krijgt het gebied een kwaliteitsimpuls. Voorts verdwijnt het vrachtverkeer voor de belevering van het groencentrum en verdwijnt het verkeer dat veroorzaakt wordt door kopend publiek.

3.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

De planlocatie is gelegen aan de Platteweg. Deze weg is ter plaatse een 60 km/uur zone en heeft een functie van buurtontsluiting voor de woningen in het Plassengebied. Voorts heeft de weg een recreatieve functie voor met name het fietsverkeer tussen de Reeuwijkse Plassen en richting de woonwijk Goverwelle in Gouda en de Krimpenerwaard.

Parkeren

Uitgangspunt voor parkeren is de Nota Parkeernormen Gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2016 zoals dat door het college is vastgesteld op 10 mei 2016. Overeenkomstig de gemeentelijke randvoorwaarden wordt uitgegaan van de gemiddelde normen van de kengetallen van CROW (publicatie 317). Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van niet stedelijk in het buitengebied.

De woning op nummer 26A-2 is ontsloten via een bestaande uitrit. De uitrit zal worden verplaast, zodat de te bouwen loods aan de achterzijde goed kan worden bereikt. Bruggen zijn meer passend in dit lint, daarom worden geen dammen maar bruggen aangelegd voor de ontsluiting van de woningen. De percelen voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Bij alle woningen zullen op eigen erf minimaal drie parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat ruim wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe.

4.1.1 M.E.R.
4.1.1.1 Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.

4.1.1.2 Onderzoek / beoordeling

Algemeen

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van twee woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebied Broekvelden/ Vettenbroek. In paragraaf 4.5 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie

Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.E.R.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

4.1.2.2 Onderzoek / beoordeling

Aan de Platteweg komen in de omgeving alleen de bestemming wonen (en recreatie) voor. De Platteweg is een niet al te drukke weg in het buitengebied. Er is hier sprake van omgevingstype rustig buitengebied.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Tabel 1: Richtafstanden en omgevingstype.

Conclusie

Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.

4.1.3 Geluid
4.1.3.1 Wettelijk kader wegverkeerslawaai

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

4.1.3.2 Wettelijk kader spoorweglawaai

Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

4.1.3.3 Onderzoek / beoordeling

In het kader van het oprichten van twee woningen is door Cauberg Huygen B.V. een akoestisch onderzoek verricht. De resultaten zijn vastgelegd in rapport 06915-53452-03 d.d. 7 januari 2021 (Bijlage 1). Ten behoeve van dit geluidonderzoek is gebruik gemaakt van de Wet geluidhinder. De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012’.

Wegverkeerslawaai

De planlocatie bevindt zich volgens de Wet geluidhinder alleen binnen de zone van de Platteweg. De weg betreft 60 km/uur wegen en heeft daarom een geluidzone. Deze weg heeft een zonebreedte van 250 meter. In deze situatie is sprake van een bestaande weg en twee nieuwe woningen, in plaats van het groencentrum. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden in buitenstedelijk gebied.

Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de Platteweg maximaal 53 dB bedraagt aan de noordzijde van de beide bouwvlakken. Hier is sprake van een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde maar niet de maximale ontheffingswaarde.

Omdat geluidreducerende maatregelen naar alle waarschijnlijkheid niet doelmatig of realiseerbaar zijn, is het realistisch om voor twee woningen de volgende wegen hogere waarden aan te vragen: Platteweg: 53 dB.

Spoorweglawaai

Het Spoortracé Gouda - Alphen aan den Rijn is het meest nabijgelegen spoortracé. De planlocatie ligt op ca. 1060 meter van de spoorlijn.

De zonebreedtes langs een spoorweg worden bepaald door de waarden van de geldende geluidproductieplafonds op referentiepunten. Indien de referentiepunten achter een geluidscherm zijn gelegen, worden de geluidproductieplafonds ervan niet beschouwd, wel die van de eerste voorkomende referentiepunten voorbij de beëindigingen van het geluidscherm.

Het referentiepunt met het hoogste geluidproductieplafond, niet achter een scherm gelegen heeft een geluidproductieplafond van 65,7 dB. Op basis van deze geluidproductieplafondwaarde wordt de zonebreedte bepaald, deze bedraagt 300 m, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.

De planlocatie valt buiten de zone van het spoortracé.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Deze procedure wordt gelijktijdig opgestart met de tervisielegging van het ontwerp wijzigingsplan.

4.1.4 Bodem
4.1.4.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

4.1.4.2 Onderzoek / beoordeling

In september 2020 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Hoste Milieutechniek op 2 deellocaties. De resultaten zijn vastgelegd in 2 rapporten, rapport U20-0775 (locatie Groencentrum) en rapport U20-0808 (locatie aangrensend perceel 2741), zie Bijlage 2 resp. Bijlage 3.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 en NEN 5707. Voorafgaande aan de veldwerkzaamheden is een historisch vooronderzoek op basisniveau uitgevoerd in overeenstemming met de NEN 5725.

Rapport U20-0775

Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat de grond over het algemeen licht verontreinigd is met de onderzochte parameters. De bovenlaag van de grond is tevens licht verontreinigd met enkele bestrijdingsmiddelen zowel binnen de kas als op het asbestverdachte deelterrein (tussen de nieuwe waterloop en de Stelconplaten). Plaatselijk is de bovengrond in de kas sterk verontreinigd met lood. Uit het aanvullend onderzoek naar een sterke verontreiniging met lood in het kasgedeelte blijkt dat twee plekken in de kas (lokaal) sterk en matig verontreinigd zijn met lood. Van een onderlinge samenhang is op basis van het uitgevoerde onderzoek niet voldoende informatie beschikbaar.

In de huidige situatie leidt de verontreiniging met lood niet tot actuele risico's voor mens, milieu of verspreiding. Vermoedelijk is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m³ bodemvolume waarin interventiewaarde wordt overschreden). Er is aanvullend onderzoek gedaan ter bevestiging van deze aanname.

Rapport U20-0808

Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat op de locatie sprake is van matig tot sterke verontreinigingen met lood in de bovengrond. Verder is gebleken dat de bovengrond over het algemeen licht verontreinigd is met enkele overige onderzochte metalen en bestrijdingsmiddelen. De kleiig veenlaag tot 1,0 m-mv is niet tot matig verontreinigd met lood, licht verontreinigd met PAK en niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters. Het grondwater is niet noemenswaardig verontreinigd met de onderzochte parameters.

De contouren van de verontreinigingen met lood zijn horizontaal en verticaal zijn in een nader onderzoek vastgesteld.

Op 2 december 2020 is nader bodemonderzoek naar de ernst en omvang van de verontreinigingen met lood uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in rapport U20-0892 (locatie Groencentrum) en rapport U20-0898 (locatie aangrensend perceel 2741).

Als uit dit onderzoek blijkt dat bij he Groencentrum een kleine sanering uitgevoerd moet en dat op perceel 2741 sprake is van een ernstige verontreiniging. Het saneringsplan zal in overleg met de omgevingsdienst worden vastgesteld.

Op beide locaties zijn op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Bij de sloop van de kassen kan asbest vrij komen. Er zal bij de sloop een asbestinventarisatie plaats vinden en indien nodig zal anvullend de bodem onderzocht worden op asbest.

Conclusie

Volgens rapport U20-0775 zijn er vermoedelijk geen bodemhygienische redenen aanwezig die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwbouw op de locatie. Nader onderzoek heeft deze aanname bevestigd. Volgens rapport U20-0892 is de omvang van de verontreiniging voldoende bepaald. Er is geen ernstige verontreiniging, maar er moet wel een kleine sanering worden uitgevoerd.

Volgens rapport U20-0808 vormen de verkregen resultaten met betrekking tot lood vooralsnog een belemmering voor het beoogde gebruik. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat sanering nodig is. Volgens rapport U20-0898 is de omvang van de verontreiniging voldoende bepaald. Er is sprake van ernstige verontreiniging. Sanerende maatregelen zijn noodzakelijk. Hiervoor moet een saneringsplan of BUS-melding worden ingediend bij de Omgevingsdienst.

Voor dit wijzigingsplan is de bodemkwaliteit voldoende vastgelegd.

Op basis van de Nota Bodemkwaliteit bij Bouwen (2013) is het noodzakelijk dat meer milieukundig bodemonderzoek wordt uitgevoerd voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend. Het aanvullende milieukundige bodemonderzoek betreft een asbestbodemonderzoek van de bovengrond ter plaatse van de (voormalige) kassen vanwege gebruik van asbesthoudende kitten.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wet- en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Stof   Toetsing norm   Grenswaarden   Geldig  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Vanaf 2015  
Fijn stof (PM10)*   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Vanaf 11 juni 2011  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3   Vanaf 1 januari 2015  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3   Vanaf 11 juni 2011  

Tabel 2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.

NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

4.1.5.2 Onderzoek / beoordeling

Het plan omvat alleen de nieuwbouw van 2 woningen. Door de omvang is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid
4.1.6.1 Wettelijk kader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

4.1.6.2 Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water

Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor

Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport

Er liggen binnen een zone van 200 meter geen rijks- en/of provinciale wegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding

Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 31 maart 2018 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen

Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland

De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 12) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.

Conclusie

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

4.2 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een wijzigingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebhetreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het wijzigingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.1.1 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als sierteeltbedrijf. De kas en overige bebouwing (oppervlakte ca. 3.000 m²) met verharding worden verwijderd. In de plaats hiervan komen er twee nieuwe woningen met een oppervlakte van elk circa 200 m². Tussen de nieuw te bouwen woningen en de bestaande bedrijfswoning op perceel 26A-2 wordt een nieuwe sloot gegraven. Voor het graven van deze watergang moet wel een meding bij het hoogheemraadschap worden ingediend, zodat de nieuwe watergang kan worden opgenomen in de legger.

Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt aangelegd. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd. In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak beduidend af. Er worden geen sloten gedempt, zodat het realiseren van vervangend water niet nodig is.

De nieuw te bouwen woningen worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Op 26 januari 2021 is een watertoets ingediend. Op 5 februari 2021 oordeelde het Hoogheemraadschap van Rijnland dat er geen bezwaar is tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Uit het plan blijkt dat er sprake is van een afname aan verhard oppervlak wat een positief effect heeft op het watersysteem.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.

Het plangebied ligt in geulafzettingen met stroomgordels. De bewoningsperiode dateert vanaf de Bronstijd of IJzertijd of Romeinse tijd en plaatselijk vanaf het Neolithicum. De plankaart laat zien dat het lint langs de Platteweg een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen heeft.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied voor een klein deel aangeduid als "dubbelbestemming Archeologische Waarden AW 4" (groen in figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0013.jpg"

Figuur 13 Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, deelgebied rood omlijnd.

Gelet op het vorenstaande is een Bureau-onderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.

4.3.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Landschap

Het plangebied is gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland is het gebied getypeerd als veenontginningsgebied met hoge landschappelijke waarden. Het landschap van de veenontginningen is in beginsel gevormd in de Middeleeuwen toen de Hollandse en Utrechtse 'wildernissen' systematisch werden ontgonnen. Waar het veen vanaf de 16de eeuw op grote schaal werd weg gegraven tot onder de waterspiegel ontstonden veenplassen, zoals de Reeuwijkse Plassen.

Rond Oud-Reeuwijk en Reeuwijk-Dorp is de mate van aantasting en verstoring groter, vooral als gevolg van de A12. De landschappelijke waarde in relatie tot de nederzetting en het landschap wordt als hoog gewaardeerd. De nieuw te bouwen woningen zullen op een landschappelijke wijze worden ingepast.

Conclusie

De landschappelijke waarden worden verbeterd, omdat een sierteeltbedrijf wordt gesaneerd, het veenweidegebied wordt hersteld en de zichtlijnen vanaf de Platteweg en de paden in het Goudse Hout worden verbeterd, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek / beoordeling

Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Sprake is alleen van een functiewijziging van een bestaand sierteeltbedrijf naar twee woningen, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Er worden geen (significante) effecten worden verwacht op dit Natura2000-gebied. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Het plangebied ligt op circa 1 km afstand ten westen van Natuurnetwerk Nederland (NNN)., voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 14).

Gelet op de natuurwetgeving dient in beginsel een natuurtoets te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/ Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 4.5.1 wordt hierop ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Platteweg26A-WP80_0014.jpg"

Figuur 14: NNN (blauw) en Natura 2000-gebied (groen) in de directe omgeving van het plangebied

4.5.1 Ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. wijzigingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebied en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologische quickscan uitgevoerd door Elsken Ecologie. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 18-03-2021 (Bijlage 4). Op basis van een literatuuronderzoek en een veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen ecologisch onderzoek

  • Voor door de Wet natuurbescherming beschermde (verblijfplaatsen van) vogels, reptielen,amfibieën, zoogdieren,vaatplanten, vissen, dagvlinders en/of libellen zijn niet aangetroffen.
  • De groenstructuren direct om de schuur en de schuur zelf zijn geschikt voor algemene vogelsoorten. Alle vogels en nesten zijn tijdens het broeden beschermd. De werkzaamheden dienen derhalvebuiten het broedseizoen plaats te vinden. Dit is ongeveer van 15 maart tot 15 augustus. Of er dient te worden aangetoond dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.
  • Vanuit beschermde flora en fauna, de ecologische hoofdstructuur en de Natura-2000 zijn geen bezwaren op de voorgenomen ruimtelijke ingrepen.
  • Tijdens de werkzaamheden dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Indien er twijfel bestaat over het al dan niet naleven van de zorgplicht en/of het welzijn van flora en fauna tijdens de werkzaamheden dient er contact opgenomen te worden met een erkend ecoloog.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de geldende wetgevongen omtrent de natuur geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

4.5.2 Natura-2000

Het plangebied bevindt zich op korte afstand van het Natura 2000 gebied Broekvelden, Vettebroek & Polder Stein. Omdat dit gebied op afzienbare tijd wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied, zijn er AERIUS berekeningen gemaakt. Om de effecten voor Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein in beeld te brengen, zijn de rekenpunten handmatig toegevoegd. In Bijlage 5 zijn de AERIUS berekeningen inclusief toelichting opgenomen.

De twee nieuwe woningen worden gebouwd volgens de BENG principes. Er komt geen gasaansluiting, de woningen worden zo goed mogelijk geïsoleerd en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen en duurzame energie.

De stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden is gedurende de aanlegfase berekend met de AERIUS calculator versie 2020. Aangezien de er geen gasaansluiting komt, zal er geen stikstofuitstoot plaatsvinden vanuit de woningen.

In de berekeningen is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase benoemd.

In de berekeningen wordt 1 aanlegfase benoemd, maar de sloop en de bouw vinden in 2 fases plaats. De stikstofdepositie is in beide gevallen dezelfde, daarom is slechts 1 aanlegfase berekend.

Fase 1 bestaat uit het slopen van het groencentrum (sloopperiode) en hetgeen wat komt kijken bij de bouw van de nieuwe woning op dat perceel (bouwperiode). De sloop- en bouwperiode zullen waarschijnlijk in 2021 plaatsvinden.

Fase 2 bestaat uit het slopen van het laatste deel van de kas en het bouwen van de nieuwe woning. Dit zal waarschijnlijk in 2023 plaatsvinden.

Bij de aanlegfase zijn de berekeningen met een overschatting van het aantal draaiuren gemaakt. Naast de berekening met de draaiuren is ook rekening gehouden met eventueel (vracht)verkeer gedurende de aanlegfase.

Aanlegfase   Materieel   bouwjaar   brandstof   draaiuren/jr   emissie NOx  
Sloopperiode   Sloopkraan   2015   diesel   100   4,30 kg/j  
Bouwperiode   Mobiele kraan grondwerk   2015   diesel   30   2,60 kg/j  
Bouwperiode   Mobiele kraan diverse werkzaamheden (incl heien)   2015   diesel   60   4,90 kg/j  
Bouwperiode   Vorkheftruck   2015   diesel   200   1,90 kg/j  

Verkeersbewegingen

Voertuig   aantal voertuigen   emissie NOx  
middelzwaar vrachtverkeer (sloop)   2,0 per etmaal   1,53 kg/j  
licht verkeer (bouw)   2,0 per etmaal   < 1 kg/j  
middelzwaar vrachtverkeer (bouw)   2,0 per etmaal   1,53 kg/j  

Tabel 3: mobiele werktuigen en verkeersbewegingen anlegfase

De gebruiksfase bestaat slechts uit de stikstofdepositie door verkeersgeneratie. Aangezien dit bestaat uit licht verkeer, zal de stikstofdepostie verwaarloosbaar zijn. Toch is er een Aeriusberekening gemaakt.

Voor de verkeersgeneratie wordt het kengetal van 6,1 verkeersbewegingen per dag per woning aangehouden (CROW). Hierin is het aantal verkeersbewegingen meegenomen van zowel de bewoners zelf, als van de bezoekers.

Conclusie

Met betrekking tot de nieuwbouw van beide woningen is in de aanlegfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden berekend. Het voorgenomen plan heeft geen negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettebroek & Polder Stein.

4.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede de algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidingende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met Waarden

De gronden achter het bestaande perceel aan de Platteweg 26A-2 heeft de bestemming “Agrarisch met waarden - AW” gekregen. met functieaanduiding 'hovenier'. De gronden achter de twee compensatiewoningen tussen de nummers hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - AW" gekregen. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden primair gebruikt voor de uitoefening van het weiden van dieren. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is alleen toegestaan ter plaatse van functieaanduiding 'hovenier'.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden

De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Water

De bestemming 'Water' is van toepassing voor alle binnen de plangrenzen voorkomende watergangen en waterelementen, die voor een veilige en duurzame waterhuishouding noodzakelijk zijn en in het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen. Binnen de bestemming “Water” mag slechts in beperkte mate worden gebouwd. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen deze bestemming toegestaan. Ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van water - houtakker' is geen bebouwing toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.

De nieuw te bouwen compensatiewoningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat het betreffende bouwvlak beëindigd is en de opstanden gesaneerd zijn.

Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan in een woning een bed & breakfast worden gerealiseerd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

In het plangebied komen gebieden met archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied zijn overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling

Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het wijzigingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan.

Ondergronds bouwen

Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.Voorts zijn hier bepalingen opgenomen over de aan te houden parkeernormen op basis van de gemeentelijke parkeernota.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

5.3.4 Overgangs- en slotergels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht

Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel

Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan: Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan: De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. Het ontwerp wijzigingsplan zal overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling: Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid: Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie

Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk benaderd. Het betreft bewoners van Platteweg nr. 51, 55, 61 en 63. Tijdens het bezoek is uitleg gegeven over de wijziging aan de hand van de verkavelingsschets en de concept plankaart. Iedereen was positief over het planinitiatief.

In Bijlage 6 is het gespreksverslag opgenomen.

6.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties.