direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Markthof, Bodegraven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 12 december 2012 het bestemmingsplan Marktstraat 23- 25 vastgesteld, waarin een planontwikkeling mogelijk werd gemaakt voor het oprichten van een winkelruimte met maximaal 10 appartementen aan de Markstraat 23-25 in Bodegraven. Tevens voorzag dit plan in een herinrichting van het achtergelegen binnenterrein, waarop bijgebouwen/ garages en parkeerterrein mogelijk werden gemaakt. Als gevolg van de economische crisis en gewijzigde marktomstandigheden is dit plan niet uitvoerbaar gebleken.
In overleg met de gemeente is een alternatief plan uitgewerkt met een appartementengebouw van maximaal 10 wooneenheden en een commerciële ruimte op de begane grond. In het achtergebied wordt een woonhofje gerealiseerd met (11) grondgebonden woningen voor de doelgroep senioren wat nog niet is gerealiseerd in Bodegraven. De auto-ontsluiting zal plaatsvinden op de Bodelolaan. Bij brief van 22 maart 2016 hebben burgemeester en wethouders medegedeeld bereid te zijn aan deze aangepaste planontwikkeling, onder voorwaarden, medewerking te verlenen. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen herontwikkeling in het plangebied juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordelijk centrumgebied van Bodegraven aan de Marktstraat 23-25. Ten noorden van het perceel is een appartementengebouw met commerciële ruimte gevestigd met (4 bouwlagen). Ten zuiden van het perceel staat verouderde bebouwing in twee lagen met winkels/ horeca en bovenwoningen. Het achterterrein ligt braak. Dit gebied wordt ontsloten ten westen van de woning Bodelolaan 1. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0001.png"

 Figuur 1: Situering plangebied (rode rechthoek) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Markstraat 23-25, Bodegraven"   12 december 2012   -  
"Kern Bodegraven"   20 mei 2010   16 maart 2011  

In het bestemmingsplan Marktstraat 23-25, Bodegraven is het plangebied bestemd voor Gemengd. (figuur 2). Op het perceel aan de Marktstraat 23-25 zijn op de begane grond commerciële voorzieningen mogelijk met op de verdiepingen maximaal 6 appartementen met een afwijkingsbevoegdheid tot 10 woningen. In het gebied hierachter zijn rondom een plein garageboxen en een sportvoorziening toegestaan. Het oprichten van (11) grondgebonden woningen is in strijd met het bestemmingsplan.
De ontsluitingsweg voor het gemotoriseerd verkeer vanaf de Bodelolaan ligt in het bestemmingsplan Kern Bodegraven. Op grond van de bestemming 'Gemengd 4' is een ontsluitingsweg in dit gedeelte niet toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat de ontsluitingsweg niet past in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Marktstraat 23-25, Bodegraven.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

De kern van Bodegraven ligt ten noorden van rijksweg A12 en ten oosten van de N11, met als zwaartepunt het gemengde centrumgebied en de dichter bebouwde delen langs de Oude Rijn. Bodegraven kent een goede ontsluiting. In het centrumgebied is de aanwezigheid van het water uitsluitend merkbaar ter plaatse van de bruggen. De gevelwanden van de straten in het centrumgebied zijn op vele plekken onderbroken waardoor ruimtelijk een versnipperd beeld is ontstaan. De beeldkwaliteit van het oudere centrum is laag. Het centrale gebied van Bodegraven is onder te verdelen in de oorspronkelijke kern en het winkelgebied. Het oorspronkelijke gebied met zijn historische elementen bevindt zich rondom de Oude Rijn en was van oorsprong het winkelgebied. De aan het Raadhuisplein gelegen Marktstraat maakt een belangrijk onderdeel uit van het centrumgebied van Bodegraven. Achter de bestaande bebouwing ligt het verstopt gelegen binnenterrein.

Marktstraat 23-25. Inrit vanaf Bodelalaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0004.png"

Het binnenterrein in zuidelijke richting. Het binnenterrein richting Marktstraat.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De Marktstraat ligt in het noordelijk centrumgebied van Bodegraven. In het gebied komen gemengde functies voor, zoals detailhandelvoorzieningen, commerciële voorzieningen (banken), horeca en kantoorpanden, waaronder ook het aan het Raadhuisplein gelegen gemeentehuis. Het centrum beschikt over een parkeergarage. Op het plein wordt de wekelijkse warenmarkt gehouden. Ook worden hier evenementen gehouden. Op de bovenverdiepingen van de winkels wordt soms gewoond, waardoor de sociale veiligheid in het centrum wordt bevorderd. De gemeente wil dit stimuleren.
In het noordelijke deel houdt het centrumgebied op bij de Oranjelaan en Bodelolaan. Dit gebied (Bodegraven-Noord) is ingericht als woongebied. Tussen het station van de spoorlijn Utrecht-Leiden en de Oude Rijn ligt oudere centrum van Bodegraven. Dit gebied wordt globaal begrensd door de Burgemeester Le Coultrestraat en de Oude Bodegraafseweg. Ook hier komen veel winkels, horeca en woningen voor.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Randvoorwaarden en uitgangspunten

De gemeentelijke uitgangspunten en randvoorwaarden voor het centrumgebied zijn verwoord in het Ontwikkelingsplan Centrum Bodegraven (2004) en de op 20 mei 2010 vastgestelde stedenbouwkundige visie met beeldkwaliteit alsmede de medio 2010 vastgestelde centrumvisie. In dit laatste document is opgemerkt dat het binnengebied vrijwel niet zichtbaar is vanaf het openbare gebied. Momenteel is er een nieuwe centrumvisie in ontwikkeling.
De herontwikkeling van het achtergebied dient een directe relatie te krijgen met het openbare gebied. Het is niet mogelijk nieuwe initiatieven voor het verbeteren van de bebouwing aan de Marktstraat en de herontwikkeling van de tuin los van elkaar te beoordelen. De uitstraling van de bestaande bebouwing dient voorts te worden verbeterd tussen beide bankgebouwen aan de Marktstraat. Daarnaast dient het parkeervraagstuk op eigen terrein te worden opgelost. Op basis hiervan is een aangepast plan uitgewerkt, waarvoor dit bestemmingsplan de planologische vertaalslag is.

3.2 Nieuwe situatie

Op het perceel Marktstraat 23-25 is tijdelijk een poolcentrum gevestigd. Het perceel maakt onderdeel uit van een wand met verschillende functies, zoals detailhandel, een restaurant en commerciële dienstverlening. Op beide uiteinden van dit bouwblok heeft al herontwikkeling plaatsgevonden. Ten noorden van het perceel is de nieuwbouw van een appartementengebouw met commerciële ruimte op de begane grond gerealiseerd. Op het zuidelijke uiteinde heeft (al wat langer geleden) eveneens herontwikkeling plaatsgevonden (Rabobank). In het tussenliggende verouderde gedeelte zijn winkels en horeca gevestigd met bovenwoningen.
Met inachtneming van deze door de gemeente geformuleerde stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden wordt een planontwikkeling mogelijk gemaakt dat voorziet in een commerciële ruimte (bijvoorbeeld een konditorei) op de begane grond met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 265 m². Hierboven worden maximaal 10 koopwoningen gerealiseerd. Wonen op de begane grond wordt evenwel niet uitgesloten. Het hoofdgebouw heeft een maximale bouwhoogte van 13 meter en sluit aan op de naastgelegen appartementengebouw.
Op het binnenterrein wordt een woonhofje voor de doelgroep senioren gerealiseerd met 11 grondgebonden woningen in één bouwlaag met (deels) een kap. Aan de buitenzijde hiervan worden parkeervoorzieningen gerealiseerd (17 parkeerplaatsen en 9 garageboxen). Het hofje waaraan de woningen liggen wordt traditioneel bestraat en rijkelijk voorzien van planten en bomen. Het hofje is voor langzaam verkeer via de Marktstraat bereikbaar door een poort onder het woonblok naast de winkel. Het gemotoriseerd verkeer kan de parkeerplaatsen bereiken via een interne ontsluiting ten westen van de woning Bodelolaan 1. Een verkavelingsvoorstel van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 3. Aanzichttekeningen van het Bodelohof en Markthof zijn weergegeven in figuur 4 en 5. Voorts is een artist impression opgenomen van het Bodelohof.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0005.png"

Figuur 3: Situatietekening nieuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0006.png"

Figuur 4: Aanzichttekeningen woningbouw in het Bodelohof.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0007.png"

Figuur 5: Aanzichttekening Markthof.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0008.png"

Artist impression Bodelohof.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Vanaf de A12 is het centrum bereikbaar via de Goudseweg (N449). Vanaf de N11 is het centrum aan te rijden via de Dammekant en de Burgemeester Kremerweg (N458). Vanuit Woerden is Bodegraven binnendoor goed bereikbaar via de Noordzijde (N458). In en rondom het centrum zijn voldoende parkeerterreinen, waaronder een parkeergarage onder het in 2002 gerealiseerde woon-/winkelcomplex naast het gemeentehuis. Het centrum zelf is verkeersluw, doch niet autovrij gemaakt.
In grote delen van het centrum van Bodegraven geldt een "blauwe zone" voor parkeren. Het betreft de Kerkstraat, Noordstraat, Marktstraat, het gebied rond het Raadhuisplein, Wilhelminastraat, Van Tolstraat, Prins Hendrikstraat, Brugstraat, Willemstraat en de parkeervoorzieningen rond de Albert Heijn aan de Oude Bodegraafseweg.
De gemeente is goed aangesloten op de openbaar vervoervoorzieningen. De spoorlijn Utrecht-Leiden heeft een enkelzijdig spoor met een station in Bodegraven. Daarnaast zijn er busverbindingen van en naar Gouda, Woerden en Alphen aan den Rijn. Het gebruik van de fiets wordt bevorderd uit mobiliteits- en milieuoogpunt. Het gemeentelijk beleid is gericht op verhoging van de verkeersveiligheid door uitvoering van maatregelen in het kader van Duurzaam Veilig.

Ontsluiting autoverkeer
De Marktstraat en Bodelolaan zijn ter plaatse ingericht als een 30km gebied. Voor de winkels zijn ter plaatse een aantal parkeerplaatsen beschikbaar. Hiervoor geldt een zogenaamde "blauwe zone" voor parkeren. In de directe nabijheid zijn voor de voorzieningen voldoende parkeerplaatsen aanwezig. De bevoorrading vindt aan de voorzijde plaats vanaf de Marktstraat. De woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen uitrit op de Bodelolaan. Voor de verkeerskundige onderbouwing wordt verwezen naar het onderzoek van Hart voor Verkeer te Delft (rapport van 4 april 2016, Bijlage 1).
Op verzoek van de raadscommissie heeft Goudappel Coffeng BV de ontsluitingsvarianten opnieuw beoordeeld (Second opinion verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan Markthof van 9 maart 2017, Bijlage 2). Bij de commissiebehandeling van het plan is een derde ontsluitingsvariant ingebracht, namelijk op de Noordstraat. Deze derde variant, die gelijkwaardig is beoordeeeld aan de ontsluiting via de Bodelolaan, is meegenomen in deze notitie.
Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor woningen en commerciële voorzieningen worden uitgegaan van centrum, matig stedelijk. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers nieuwe situatie

Functies   Norm Centrum, matig stedelijk   Aantal   Oppervlakte   Aantal pp  
Woningen          
koop, etage duur   1,6   2     3,2  
koop, etage midden   1,4   8     11,2  
koop, tussen/ hoek   1,5   11     16,5  
huurhuis, vrije sector   1,5        
         
Commerciële voorzieningen          
Konditorei o.i.d.   5,0     265 m²   13,25  
Totaal benodigd aantal pp         44,15 pp  

In de bestaande situatie is een poolcentrum met een bvo van 300 m² (café) en een etagewoning (koop, etage duur) aanwezig. Hiervoor geldt een parkeerbehoefte van (300/100 x 5,0) + (1 x 1,6) = 16,6 parkeerplaatsen. Na aftrek van deze bestaande situatie is de extra parkeerbehoefte vastgesteld op 44,15 - 16,6 = 27,55 parkeerplaatsen.
In het plan worden 17 parkeerplaatsen in/ naast het woonhofje aangelegd. Daarnaast worden 10 garageboxen gerealiseerd ten behoeve van de nieuwe woningen. Mitsdien kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt het parkeren geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in ruimtelijke plannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 6). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het bepaalde in het Barro. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0009.png" Figuur 6: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als “steden en dorpen”. In zuidelijke richting grenst het plangebied aan de Romeinse Limes. Op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is het plangebied aangeduid als bebouwde ruimte binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Op de kaarten 9 'Cultureel erfgoed' en 21 'Laag van de beleving' ligt het plangebied buiten de molenbiotoop van molen 'De Arkduif'. In figuur 7 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 9 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en wordt als zodanig opgenomen in de Regionale Agenda Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0010.png"

Figuur 7: uitsnede kaart Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Cultureel erfgoed' (rechter kaart). Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.

Conclusie
De herontwikkeling van het plangebied naar woningen in het achtergebied is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

4.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In de begripsbepalingen wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 21 nieuwe woningen, waarvan 10 al eerder planologisch mogelijk zijn gemaakt in het bestaand stedelijk gebied, zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de eerste trede van de ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1. Sprake is van transformatie van een herontwikkelingslocatie, waar eerder garageboxen en een sportvoorziening waren bedacht, wat is overeenstemming is met de tweede sport van de ladder. De derde trede behoeft geen verdere bespreking.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Deze planontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving in het centrumgebied. De toevoeging van seniorenwoningen in de vorm van een hofje is een goede toevoeging aan het woningbouwprogramma, omdat een dergelijke woonvorm in Bodegraven nog ontbreekt. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de regio Midden-Holland in het kader van de Regionale Agenda Wonen. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de eerste en tweede ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen. De provincie heeft met het plan ingestemd.

4.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Verreweg het grootste dorp is Bodegraven. Het dorp ligt aan weerszijden van de Oude Rijn, met in het midden een sluis. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven. Voor de bestaande woonkern zijn in het gebiedsprofiel (onderdeel Kwaliteit in stads- en dorpsgebied) geen overige specifieke ambities geformuleerd.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een herontwikkeling in het centrumgebied van Bodegraven mogelijk. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De richtpunten zijn niet in het geding, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot dit bestemmingsplan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie 
De nieuwbouw van 21 woningen, waarvan er al 10 woningen eerder planologisch mogelijk zijn gemaakt in het plangebied, levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven, temeer daar 11 woningen zijn bestemd voor de doelgroep senioren waaraan een groot tekort is. Het is een van de Bodegraafse projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte mag worden verwacht aan de woningen in het Bodelohof en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaats gehad. De planontwikkeling is in overeenstemming met regionaal gemaakte afspraken, waarmee de provincie heeft ingestemd, omdat deze opnamecapaciteit wordt opgenomen in tabel 1.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.
De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in een van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich de komende jaren actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.
Het is van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit.

Uitbreiding, transformatie en herstructurering
Waar de focus de afgelopen decennia met name op uitbreidingslocaties lag, wil de gemeente nu in Bodegraven de komende jaren een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen van de groeiende groep senioren en kleine huishoudens die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. Grofweg de helft van het woningbouwprogramma tot 2030 (850-1.350 woningen) is dan ook gesitueerd in de kern van Bodegraven. Het overige deel van het woningbouwprogramma (circa 1.150 woningen) wordt gefaseerd gerealiseerd op de uitbreidingslocaties Weideveld (Bodegraven), De Wijde Wiericke (Nieuwerbrug) en Noordzijde (Bodegraven, na 2020).

Conclusie
Onderhavig plangebied ligt in het centrumgebied in de 'oude dorpskern e.o.' tegen de grens van het 'woongebied binnen de rode contour'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 8. De voorgenomen binnenstedelijke herstructurering met 21 woningen draagt bij aan een efficiënt ruimtegebruik van de gronden in het centrumgebied. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt met een aantrekkelijke woonlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede structuurvisie.

4.4.2 Stedenbouwkundige visie met beeldkwaliteit en Visie Centrum Bodegraven (2010)

Als vervolg op het Ontwikkelingsplan Centrum Bodegraven heeft de gemeenteraad op 20 mei 2010 de Stedenbouwkundige visie met beeldkwaliteit op het centrum van Bodegraven vastgesteld. Doelstelling is het centrum plek van ontmoeting te maken. Het onderhavige initiatief past in deze visie, omdat:

  • de commerciële ruimte binnen het kernwinkelgebied ligt;
  • wonen boven winkels wordt gestimuleerd;
  • de planontwikkeling voldoende uitstraling heeft;
  • het groen in het woonhofje een belangrijk onderdeel uitmaakt bij de herinrichting van het binnenterrein.

Doelstelling van de door de gemeenteraad op 24 juni 2010 vastgestelde Visie Centrum Bodegraven 'Plek van ontmoeting' is het aantrekkelijker en beter toegankelijk maken van het centrum van Bodegraven voor bewoners, winkeliers en bezoekers. Bezoekers moeten langer in het centrum willen blijven. Dit geeft een economische impuls. Het centrum krijgt meer dan nu het geval is de functie van plek van ontmoeting. Een ander belangrijk doel is om de kwaliteiten van het centrum te behouden en waar mogelijk te versterken. Onderhavige planontwikkeling levert hieraan een bijdrage.

Actualisatie Centrumvisie
Op verschillende onderdelen is nu, vijf jaar later, uitvoering gegeven aan deze visie. Alhoewel op hoofdlijnen de visie nog actueel is, bestaat er een sterke behoefte aan een meer concrete en gerichte aanpak voor verbetering van het centrum in brede zin. Hoofdthema's zoals omvang en profilering van het winkelgebied, maatregelen tegen leegstand, winkeloppervlakte, meer ruimte voor winkeliers als economische dragers van het centrum, wonen en parkeren zijn hierbij belangrijke onderwerpen. Samen met bewoners en ondernemers gaat de gemeente aan de slag om zo een concreet uitvoeringsprogramma ter beoordeling aan de gemeenteraad aan te bieden.

Conclusie
De planontwikkeling geeft uitvoering aan de door de raad vastgestelde stedenbouwkundige visie.

4.4.3 Welstandsbeleid

In de door de gemeenteraad op 27 september 2007 vastgestelde Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Bodegraven. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Onder 'de kernen' worden de dorpskernen Bodegraven en Nieuwerbrug verstaan. In de kern Bodegraven komen verschillende functies bijeen. Uitgangspunt is het behouden van de samenhang en eenheid binnen een bouwblok, straat of wijk. Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan. De definitieve bouwplannen zullen aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
De bouwplannen zullen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota.

4.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2013 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.

GPR gebouw is een gebruiksvriendelijk software pakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.
Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

Conclusie
De planontwikkeling zal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de bouwplannen zal voor zover mogelijk rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen.

4.5 Conclusie

De herontwikkeling van het bestemmingsplan Marktstraat 23-25 is nodig in verband met de economische crisis en gewijzigde marktomstandigheden, omdat de behoefte naar garageboxen is afgenomen, terwijl de vraag naar seniorenwoningen nog steeds toeneemt. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Sprake is van een duurzame verstedelijking, waarbij rekening is gehouden met de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

De planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte, omdat de woningbouwontwikkeling plaatsvindt in het Bestaand Stads- en Dorpsgebied. Bovendien is er sprake is van een herstructurering in het centrumgebied van Bodegraven. Voorts heeft regionale afstemming plaatsgevonden over de door de provincie aanvaarde Regionale Agenda Wonen. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

Woningbouw op onderhavige locatie past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals deze zijn vastgesteld in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De transformatie van het binnenterrein naar woningbouw voor de doelgroep senioren is in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie en het gemeentelijke Woonbeleid.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en provincie

5.2.1 Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Waterbeheersplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten'
De Stichtse Rijnlanden heeft het Waterbeheersplan 2016-2021 vastgesteld. Met deze Waterkoers wil het waterschap zich flexibel opstellen en ruimte bieden voor initiatieven uit de samenleving: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. De Stichtse Rijnlanden werkt aan veiligheid, voldoende en gezond water, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarnaast werkt de Stichtse Rijnlanden aan de fysieke leefomgeving en wil het anticiperen op veranderingen over de grenzen heen. Ook wil het hoogheemraadschap inspelen op ontwikkelingen (trends) in de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken. De Stichtse Rijnlanden formuleert de volgende ambities:

  • gezond water;
  • veilig tegen overstromingen;
  • gezuiverd afvalwater;
  • voldoende water;
  • genieten van water.

In de Waterkoers worden deze ambities verder uitgewerkt.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is De Stichtse Rijnlanden als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur (2009), regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

5.4 Waterhuishouding

Oppervlaktewater
Het watersysteem van Bodegraven Noord is gescheiden van de omliggende Noordzijderpolder. In Bodegraven-Noord kunnen globaal drie waterpeilen worden onderscheiden. Het waterpeil in het plangebied bedraagt NAP -1,50 m. Het overtollige water van Bodegraven Noord stroomt nabij het oude gemaal aan het Kopeind via een duiker onder de Burgemeester Kremerweg af in noordelijke richting en vervolgens via de Dwarswatering (peil NAP –2,34 / -2,24 m) in oostelijke richting naar het gemaal waar het rechtstreeks wordt uitgeslagen op de Oude Rijn. Via twee inlaatpunten wordt water vanuit de Oude Rijn ingelaten in het stedelijk watersysteem van Bodegraven-Noord.

Beschrijving waterkwantiteit
Ten opzichte van de bestaande planologische situatie zal er per saldo geen sprake zijn van vergroting van het verhard oppervlak. Dit betekent dat op grond van de algemene richtlijn watercompensatie niet is vereist. De woningbouwlocatie ligt buiten de zone van een regionale waterkering.

Waterafvoer
Het hemelwater van de woningen wordt afgevoerd overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Het afvalwater zal op het bestaande riool worden aangesloten. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Voor de nieuwbouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling. Het hoogheemraadschap heeft ingestemd met het plan.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 21 woningen, waarvan er 10 al planologisch mogelijk zijn. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde woningbouwlocatie.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/ Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is weliswaar van cultureel of archeologisch belang, maar deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
De Marktstraat in het centrumgebied van Bodegraven kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Naast woningen komen ook winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Aan weerszijden van het perceel zijn aan de Marktstraat een bankgebouw (noordelijk) en een restaurant (zuidelijk), gelegen, beide met bovenwoningen. Verderop zijn in zuidelijke richting eveneens winkels en commerciële voorzieningen gevestigd. Deze inrichtingen vallen vanaf 1 januari 2008 onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit). De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en detailhandel zijn hierbij toereikend. Aan de hierin gestelde eisen kan worden voldaan. Andersom geredeneerd geven de appartementen en het woonhofje evenmin beperkingen voor de commerciële voorziening. De bedrijfsactiviteiten vormen dan ook geen belemmering voor de gevraagde planontwikkeling. Voor het overige zijn er geen milieubelastende activiteiten in de directe omgeving ten opzichte van de te realiseren commerciële ruimte met 10 appartementen en 11 woningen op het achterterrein.

Conclusie
Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

6.1.3 Geluid

Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Bodegraven-Woerden geldt een geluidszone van 300 m.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. De Marktstraat, Bodelolaan, Oranjelaan, Noordstraat en Brugstraat zijn 30 km/u wegen. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/u wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel bepaald door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 26 april 2016, rapportnummer 2160461, versie 1, Bijlage 5). Uit de uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat de hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de noord-westgevel van de appartementen 61 dB bedraagt. Omdat ter plaatse een maximale snelheid geldt van 30 km/uur vallen deze wegen buiten het zoneringsregime ingevolge de Wet geluidhinder, zodat er geen hogere waarde dient te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Spoorweglawaai
De spoorlijn Utrecht - Leiden is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 300 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter, zodat een onderzoek spoorweglawaai achterwege kan blijven.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan (nieuwe) gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerd) bedrijventerreinen.
Conclusie
Nabijgelegen milieubelastende functies worden niet beperkt door deze planontwikkeling. Andersom geredeneerd is er voor de woningen aan de Marktstraat en in het Bodelohof sprake van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als Wonen aangemerkt. Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Eerder zijn bodemonderzoeken uitgevoerd door Milieutechniek de Vries & van de Wiel B.V. (2005), waarin de milieuhygiënische kwaliteit in kaart is gebracht. Deze onderzoeken zijn onlangs geactualiseerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (nader bodemonderzoek van 1 november 2011, projectcode 11222OBM, Bijlage 3). Uit de resultaten van dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Het bedrijfsmatige gebruik in het verleden heeft geleid tot verontreiniging van de bodem met olie en plaatselijk met PAK. De sterke olieverontreiniging heeft omvang van circa 100 m³. De sterke PAK-verontreiniging heeft een omvang van circa 4 m³. Met betrekking tot olie is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor PAK is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De olieverontreiniging op het aangrenzende perceel is door middel van drainage geïsoleerd onder code ZH049709006.
De verontreinigingen met olie en PAK zullen gesaneerd moeten worden. Het tijdstip waarop dit dient te gebeuren is afhankelijk van nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwbouw op het terrein. Hiervan is sprake. De verontreinigingen kunnen functioneel worden gesaneerd volgens het Besluit en de regeling Uniforme Saneringen. Sanering dient te worden afgestemd met de bouwplannen en te worden gemeld met een BUS-melding bij de provincie Zuid-Holland. Omdat de schuur asbest bevat, zal er bij de renovatie eerst een asbestsloop plaatsvinden.

Als vervolg hierop heeft Hoste Milieutechniek BV op 14 juli 2015 een saneringsplan/ busmelding opgesteld (rapport van 14 juli 2015, Bijlage 4). De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft op 20 juli 2015 ingestemd met de BUS-melding (de locatie geregistreerd onder de code ZH190100934). Als vervolg hierop is op 26 januari 2016 gestart met de sanering van het buitenterrein. Dit deel van de sanering is ook op die dag afgerond. De sanering van het restant van de verontreiniging dient nog later plaats te vinden. Dit zal voorafgaande aan het bouwrijpmaken van het terrein plaatsvinden.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het perceel Marktstraat 23-25 en Noordstraat 32, Bodegraven nadat een volledige bodemsanering heeft plaatsgevonden overeenkomstig de door het bevoegde gezag goedgekeurde BUS-melding.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0012.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van 21 woningen en een commerciële ruimte. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
De op te richten woningen en commerciële ruimte vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een (actualisatie van het) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de zuidelijk gelegen Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
In de nabijheid van de planontwikkeling zijn geen wegen aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De transportroute vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Er dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de directe nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvoor een PR contour en/of GR geldt (zie figuur 10). Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen derhalve geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 9) zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een zeer grote trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0014.png"

Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Het gebied ligt nagenoeg in de meandergordel van de Oude Rijn binnen de bebouwde kom. De zuidzijde heeft een hoge verwachting voor Romeinse tijd. De gehele meandergordel heeft hoge verwachting voor Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd. De potentie dient mogelijk naar beneden te worden bijgesteld als gevolg van recent grondgebruik. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het gebied aangeduid als "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden AW 2" (figuur 11). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². In verband hiermede is eerder bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Marktstraat 23-25 een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied rood omlijnd).

6.2.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

Het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek naar archeologie is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten te Amersfoort (rapport van 14 februari 2012, rapport 2967, Bijlage 6). Uit de onderzoeksresultaten is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat in de oeverafzettingen van de Oude Rijn archeologische waarden zouden kunnen worden aangetroffen uit perioden vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Op deze stroomgordel zijn tot nu toe voornamelijk resten vanaf de IJzertijd aangetroffen. Afgedekte resten, daterend vanaf het Midden Neolithicum tot de Late Middeleeuwen, manifesteren zich naar verwachting als een archeologische laag.
Bebouwingsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen in het zuiden en oosten van het plangebied mogelijk aanwezig zijn. Op basis van het bestuderen van de Bonnekaarten worden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd alleen in het zuiden en oosten van het plangebied archeologische resten verwacht, en wel in de vorm van resten van bebouwing.
Het booronderzoek heeft aangetoond, dat in een deel van het plangebied intacte oeverafzettingen van de Oude Rijn aanwezig zijn. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, zoals ontkalkte of humeuze niveaus. Direct aan en onder maaiveld zijn geen archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aanwezig. Er is een ophogingspakket aangetroffen, dat op basis van de relatief recente bijmengingen in de 19e of 20e eeuw wordt gedateerd.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij het bevoegde gezag (gemeente Bodegraven-Reeuwijk) verplicht.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.4 Cultuurhistorie en Monumenten

Cultuurhistorie omgeving plangebied
In de Romeinse tijd was de loop van de Rijn een tijd de noordgrens (Limes) van het Rijk. Langs de rivier (die toen veel breder en wilder was) stonden veel grensforten (castella). Ook zijn langs de Rijn Romeinse schepen gevonden. Romeinse legerplaatsen langs de Oude Rijn zijn onder andere Laurum (Woerden), Nigrum Pullum (Zwammerdam, Albaniana (Alphen aan den Rijn), Matilo (Roomburg), Preatorium Agrippinae (Valkenburg) en Lugdunum Batavorum (Katwijk).
In het gebied maakten de polders tussen de Meije en de Oude Rijn en het gebied tussen de Enkele en Dubbele Wiericke deel uit van de Oude Hollandsche Waterlinie. Het plan voor dit verdedigingswerk dateert uit 1589 en is gebaseerd op het onder water zetten van grote gebieden, zodat deze niet of nauwelijks passeerbaar waren voor de vijand. Tussen beide Wierickes lag zo'n inundatiezone. Het fort Wierickerschans maakt deel uit van deze linie. Het kreeg in 1698 zijn huidige vorm met een brede en vierkante gracht. In de 18e eeuw werd een aantal gebouwen binnen de omheining geplaatst, waaronder een kruitmagazijn. Van de vele verdedigingswerken langs de Oude Hollandsche Waterlinie is alleen de Wierickerschans overgebleven.

Monumenten
De bestaande bebouwing op het perceel Marktstraat 23-25 is van eenvoudige architectuur en heeft geen enkele cultuurhistorische waarde. Evenmin komt dit pand voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van deNbw1998. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2,9 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ruim 2,4 kilometer ten noorden van de planlocatie. Sprake is alleen van een herontwikkeling van een verouderd pand aan de Marktstraat 23-25 en een herinrichting van het binnenterrein met woningbouw, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Marktstraat23-BP80_0016.png" Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Markstraat 23-25 een flora- en faunatoets uitgevoerd door Movares Nederland B.V. te Utrecht (rapport van 10 april 2008, kenmerk BO-FS-080012757, Bijlage 7). Dit ecologische onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden afgeleid.

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura 2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologisch verbindingszones).
  • Binnen de planlocatie zijn tijdens het veldbezoek alleen diverse broedvogels aangetroffen (waaronder merel, kool- en pimpelmees en tjiftjaf) zonder een vaste rust- of verblijfplaats.
  • Er zijn geen streng beschermde soort(groep)en aangetroffen of te verwachten van planten, insecten, reptielen, amfibieën en/ of vissen.
  • Voor de algemeen beschermde soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet (FF-wet). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de FF-wet wordt voorkomen. Daarbij is het van belang dat de FF-wet geen standaard periode hanteert voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de FF-wet, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Door de voorgenomen bouwplannen zal geen schade ontstaan aan de gunstige staat van instandhouding van de verschillende streng beschermde vleermuissoorten die mogelijk voorkomen binnen het plangebied. Er hoeft daarom geen ontheffing aangevraagd te worden.
  • Resumerend resulteert het project niet in handelingen die strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.

Algemene Zorgplicht
De nieuwe Wet natuurbescherming bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden ten behoeve van (bouw-)activiteiten, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
De voormalige Tuin van Ghesel Grothe is inmiddels ontdaan van alle beplanting. Voorts is een toegangspad met stelconplaten aangelegd. Een actualisatie van een flora- en faunaonderzoek zal naar verwachting geen nieuwe gezichtspunten geven. Datzelfde geldt voor het bestaande gebouw aan de Marktstraat 23-25. Een actualisatie van het onderzoek is daarom achterwege gelaten.
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de bouwhoogten. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Gemengd

De op de kaart voor 'Gemengd' aangeduide gronden is een verzamelnaam waarin functies ten behoeve van lichte horeca en detailhandel met magazijn op de begane grond zijn toegestaan. Vanaf de tweede bouwlaag zijn maximaal tien woningen toegestaan. Wonen op de begane grond wordt evenwel niet uitgesloten. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de plankaart het bouwvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw is gesitueerd. De onderdoorgang van de Marktstraat naar het Bodelohof wordt door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt.

Artikel 4 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane hoogten van de hoofdgebouwen vastgelegd. Het aantal woningen mag niet meer dan 11 bedragen. De inrit is voorzien van de aanduiding 'weg'. Garageboxen ten behoeve van stalling van motorvoertuigen voor de woningen zijn eveneens van een aanduiding voorzien.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Daarnaast zijn regels opgenomen over de parkeernormering. Hiervoor worden de parkeernormen aangehouden, zoals deze zijn vastgesteld in de door burgemeester en wethouders op 10 maart 2015 vastgestelde Nota parkeernormen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken worden vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant te sluiten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan wordt opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal adviesinstanties.
De provincie Zuid-Holland en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft aangegeven dat voor de locatie externe veiligheid niet relevant is. Bij uitwerking van de plannen voor de levensloopbestendige woningen wil de Veiligheidsregio worden betrokken. Voorts wordt gevraagd in de volgende fase een tekening (schaal 1:500/ 1: 1000) te leveren in verband met het kunnen beoordelen van de bereikedbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten. Deze opmerkingen worden bij uitwerking van de plannen overgenomen.

9.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor omwonenden is er op 7 juni 2016 een informatie-avond gehouden. De omwonenden hebben nadien nog een visie op de planontwikkeling gegeven waarop het college van burgemeester en wethouders een reactie heeft gegeven.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken vanaf 20 oktober 2016 ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar Bijlage 8.