direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schinkeldijk 3, Reeuwijk-Tempel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schinkeldijk 3 in Reeuwijk-Tempel ligt begraafplaats Tempel. Er bestaat het voornemen het bestaande gebouwtje te vervangen door een nieuwe aula waar tevens gelegenheid is voor afscheid, opbaring en ontvangstruimte. Inmiddels is met de beoogd exploitant een realisatieovereenkomst gesloten. Dit plan is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

Deze ontwikkeling vraagt om een herijking van de parkeergelegenheid op de begraafplaats. Momenteel beschikt de begraafplaats slechts over drie parkeerplaatsen. Bij begrafenissen wordt daarom geparkeerd langs de Schinkeldijk. Vanuit verkeerskundige overwegingen is dit een onwenselijke situatie. De gemeente heeft bij de planvorming rekening gehouden met het uitbreiden van parkeerplaatsen op het terrein van de begraafplaats zelf. Tijdens een informatieavond met omwonenden zijn opmerkingen gemaakt over de parkeersituatie. Om die verder te verbeteren dient de naastgelegen grond te worden verworven. De eigenaar van dit perceel is bereid deze te verkopen, waarvan circa 2.000 m² bij de begraafplaats kan worden betrokken ten behoeve van aanleg van een volwaardig parkeerterrein met circa 39 parkeerplaatsen. De herinrichting van de begraafplaats zelf zal hierop worden aangepast. Om deze uitbreiding met parkeerplaatsen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Om deze wijziging mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld, waarin wordt aangetoond dat deze ontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Schinkeldijk 3 in de Tempelpolder van het buitengebied van Reeuwijk. Naast enkele sierteeltbedrijven komen ook verspreid liggende burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven voor. Tegenover de uitbreiding van het parkeerterrein (aan de overzijde van de weg) staat een woning. In onderstaande situatietekening (figuur 1) is het plangebied met een zwart gestreepte lijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0001.png"

Figuur 1: Situatietekening plangebied en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
"Buitengebied West"   14 oktober 2015   -  
"Buitengebied West, 1e herziening"   5 juli 2017   -  

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. Het aanleggen van een parkeerterrein ten behoeve van de begraafplaats is hiermee in strijd. De eerste herziening heeft betrekking op een aanpassing van de inhoud van woningen en sanering van bestaande vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied West.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, ecologie en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De Schinkeldijk ligt in het agrarisch buitengebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in de Tempelpolder. Deze polder is een zogenaamde droogmakerij. Het plangebied maakt onderdeel uit van een netwerk van sloten en smalle grasland- of sierteeltpercelen. Dit netwerk vormt de belangrijkste structuurdrager. Door het voorkomen van restveen in de bodem is plaatselijk enig reliëf aanwezig. Begroeiing komt voornamelijk voor bij de boerderijen en woningen.
Op het perceel Schinkeldijk 3 ligt begraafplaats Tempel. In en rondom de begraafplaats is veel groen aanwezig. In het bebouwingslint staan overwegend woonhuizen en zijn er nog enkele sierteeltbedrijven gevestigd.

Begraafplaats Tempel. Woningcluster aan Schinkeldijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0003.png"

Uitbreiding begraafplaats. Te handhaven agrarisch gebied.  

2.2 Nieuwe situatie

Ten noorden van de begraafplaats wordt een parkeerterrein aangelegd met een oppervlakte van afgerond 2000 m². De ontsluiting vindt plaats via de bestaande uitrit vanaf de begraafplaats naar de Schinkeldijk. Het parkeerterrein wordt landschappelijk ingepast door het aanplanten van een beukenhaag van circa 1 m hoogte, zodat de wagens enigszins uit het zicht staan. De inpassing in de omgeving is voor de gemeente essentieel. Om die reden wordt de rijloper voorzien van klinkers, de parkeervakken krijgen een groene uitstraling. Een perceel ten zuiden van de Schinkeldijk 9 behoudt de bestemming 'Agrarisch met waarden' met dien verstande dat op een perceel ter grootte van circa 800 m² een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen om hier een compensatiewoning mogelijk te maken, nadat elders in het buitengebied van de gemeente voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt en/ of sierteeltgronden buiten de sierteeltcontour zijn gesaneerd overeenkomstig de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden. Mocht de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast dan wordt de te realiseren woning aan de geldende welstandnota getoetst. De overige gronden behouden de agrarische bestemming overeenkomstig het thans vigerende bestemmingsplan. De benodigde geringe wijziging van het slotenpatroon met het deels graven en dempen ten behoeve van de aanleg van het parkeerterrein is ondergeschikt. De hoofdrichting van het kavelpatroon blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0004.png"

Figuur 3: nieuwe situatie.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Op de Schinkeldijk is de maximum snelheid 50 km/uur. De weg heeft een functie van buurtontsluitingsweg tussen Reeuwijk-Brug en Boskoop. Het plangebied is matig bereikbaar per openbaar vervoer. Wel is er aan de overzijde van het plangebied een bushalte van de buurtbus van Reeuwijk-Brug naar station Gouda, die maandag tot en met vrijdag overdag om de twee uur halteert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0005.png"

Schinkeldijk. Uitrit naar begraafplaats met bestaande parkeerplaatsen.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van niet stedelijk in het buitengebied.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers Nota Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Opmerkingen  
Begraafplaats   31,6   per (deels) gelijktijdige plechtigheid  
Koop vrijstaand   2,4   incl. 0,3 pp aandeel bezoekers  

* niet stedelijk, buitengebied

De begraafplaats wordt uitgebreid met een parkeerterrein voor minimaal 39 auto's, welke te bereiken is via de bestaande uitrit. Ten opzichte van de bestaande situatie met 3 parkeerplaatsen wordt met deze uitbreiding voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. De aanleg van het parkeerterrein is een structurele oplossing voor het parkeren op de Schinkeldijk. Een indicatieve situatietekening van het nieuwe parkeerterrein is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0006.png"

Figuur 4: Nieuwe indicatieve situatie parkeerterrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een begraafplaats mogelijk gemaakt. In het Besluit ruimtelijke ordening is een stedelijke ontwikkeling niet nader gedefinieerd. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 3.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Schinkeldijk ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Op de Kwaliteitskaart en de kaart Laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' in een 'Lint'. Op kaart 1 Beter benutten bebouwde ruimte maakt het lint onderdeel uit van de bebouwde ruimte. Uit kaarten 6 (Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied) en 7 (Compensatie natuur, recreatie en landschap) blijkt dat het plangebied binnen het weidevogelgebied en Beschermingscategorie 2 valt. Op kaart 15 Veenbodemdaling is het gebied aangeduid als knikpuntgebied. In figuur 5 is van vier kaarten een uitsnede opgenomen.

Deze ontwikkeling valt onder de noemer inpassing, zodat aanvullende maatregelen niet nodig zijn. Binnen beschermingscategorie zijn inpassingen en aanpassingen mogelijk, zodat er op grond hiervan geen strijd is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt de uitbreiding van een bestaande begraafplaats mogelijk om parkeerproblemen op te lossen op de openbare weg. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt door deze geringe ingreep niet aangetast. De ruimtelijke kwaliteiten van het veenweidegebied blijven nagenoeg behouden. Het parkeerterrein bij de begraafplaats wordt landschappelijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0007.png"

Figuur 5: Linksboven uitsnede Kwaliteitskaart en rechtsboven uitsnede kaart Beter benutten bebouwde ruimte. Linksonder kaart Veenbodemdaling, rechtsonder uitsnede kaart Compensatie natuur, recreatie en landschap (plangebied zwart omlijnd aangeduid).

3.2.2 Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een kleine uitbreiding van een bestaande begraafplaats mogelijk. Er is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze wijziging overigens goed inpasbaar, omdat het parkeerterrein landschappelijk zal worden ingepast.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsgsverordening Zuid-Holland (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart (figuur 3) is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (veen)'. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen. Als richtpunten wordt aangehouden dat de droogmakerij als eenheid herkenbaar blijft door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land en de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders behouden blijft.
Sprake is van een bestaande begraafplaats die in geringe mate wordt uitgebreid met een parkeerterrein. De landschappelijke kenmerken van het gebied worden niet onevenredig worden aangetast.
De functiewijziging is gelet op de situatie ter plaatse qua aard en schaal passend te beschouwen. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied blijven ondanks deze functiewijziging intact.

Natuurnetwerk Nederland
In artikel 6.2.7 lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland’, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Het plangebied ligt op circa 100 m ten westen van een belangrijk weidevogelgebied

Toetsing aan NNN
In verband met een goede ruimtelijke inpassing in de omgeving en als overgang naar het karakteristieke veenweidegebied worden verschillende maatregelen toegepast. Voor de verharding is in het ontwerp een halfverharding opgenomen. Daarnaast in de overgang naar het weidegebied gekozen voor een inrichting met plas-dras uitvoering. Rondom de parkeerplaats zijn groene hagen en groene taluds voorzien.
De bestaande en nieuw te realiseren watergangen vormen op een natuurlijke wijze een overgang tussen het parkeerterrein en de omliggende functies. Een dergelijke inrichting onderstreept de eigen identiteit van het gebied dat daarmee tevens op een natuurlijke wijze wordt begrensd. Gelet op het vorengaande kan worden gestelde dat deze ontwikkeling niet leidt tot een vermindering van dit NNN-gebied. In paragraaf 4.5.1 wordt hierop nader ingegaan.

Knikpuntgebied
De provincie zet zich in voor het gezamenlijk met andere partijen afremmen van bodemdaling in veengebieden. Het proces van bodemdaling kan niet volledig worden gestopt (zonder ingrijpende vernatting). Op lange termijn gaat het veenlandschap onvermijdelijk veranderen. Dat kan consequenties hebben voor het ruimtegebruik. Het tegengaan van bodemdaling in veenweidegebieden is een gezamenlijke opgave voor provincie, gemeenten, waterschappen en grondgebruikers.

Toetsing aan afremmen bodemdaling in veengebieden
De provincie zet in op een gebiedsgerichte aanpak van knikpuntgebieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in prioritaire gebieden, waar integrale gebiedsprocessen lopen, en knikpuntgebieden waar het kritieke moment nadert waarop het moeilijk wordt om de huidige (meestal agrarische) functie op dezelfde wijze te handhaven. In deze gebieden wordt ingezet op transitie of adaptatie. Deze twee functiewijzigingen leveren geen beperkingen op met betrekking tot het tegengaan van mogelijke bodemdaling in het gebied.

Conclusie
De bestaande begraafplaats wordt met een parkeerterrein uitgebreid. Hier is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks, zodat kan worden voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De planlocatie ligt in de droogmakerij van de Tempelpolder ten westen van de Ringdijk met vaart. Deze droogmakerij is aan het eind van de 19de eeuw ontstaan na de drooglegging van de plassen. De plassen waren het gevolg van veenafgravingen voor turfwinning en ophoging van de kwekerijen van Boskoop. Het veen is niet tot op de kleibodem afgegraven wat in droogmakerijen elders wel vaak het geval is. De venige bodem van de droogmakerijen is te herkennen aan relatief smalle kavels met veel sloten. Daarbij werd de verkavelingsrichting van voor de vervening aangehouden. De droogmakerijen zijn grotendeel in gebruik als grasland, op kleine schaal vindt sierteelt plaats. Een deel van de Tempelpolder is een zogenaamd 'knikpuntgebied', wat betekent dat het op termijn te duur en technisch onmogelijk wordt om het waterpeil in de droogmakerij verder te verlagen. Het gebied zal daardoor vernatten. In de sierteeltsector in en rond Boskoop wordt gezocht naar duurzame ontwikkelingsmogelijkheden. Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving is nodig als basis voor de opgaven die spelen. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • Koesteren van de heldere begrenzing van de droogmakerijen.
  • Zichtbaar houden van het hoogteverschil met omliggende veenweidegebied en het boomkwekerijgebied bij Boskoop.
  • Zo veel mogelijk concentreren van eventueel nieuwe bebouwing aan de Middelburgseweg en de Zijdeweg zodat het middengebied open blijft.
  • Toekomstige ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
  • Toekomstige ontwikkelingen houden rekening met de openheid en de typerende opbouw van het gebied.

Conclusie
De landschappelijke dynamiek aan de Schinkeldijk wordt als gevolg van deze functiewijziging niet aangetast, omdat de uitbreiding van de begraafplaats landschappelijk wordt ingepast. Per saldo wordt het veenlandschap niet onevenredig aangetast, zodat de ruimtelijke- en beeldkwaliteit gelijk blijft, doordat de functie landschappelijk worden ingepast. Mitsdien kan worden voldaan aan de provinciale belangen met betrekking tot de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken bestemmingswijziging.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.
Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.
De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen.

Vitaal en beleefbaar platteland
Een belangrijke kernkwaliteit van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is de centrale ligging in het Groene Hart. Het open slagenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied het Reeuwijkse Land. Het platteland en de agrarische sector bepalen daarmee niet alleen in belangrijke mate de identiteit van het Reeuwijkse Land, maar zijn ook van groot natuur-, cultuurhistorisch-, economisch- en recreatief belang. De gemeente wil de agrarische functie -als drager van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden behouden en leidend laten zijn voor het inpassen van ruimte vragende functies. Verder zijn ook het Reeuwijkse Plassengebied, Reeuwijkse Hout en sierteeltgebied unieke gebieden in het Reeuwijkse Land waarbij elk deelgebied een eigen karakter heeft.

Conclusie

De planontwikkeling wordt niet genoemd in de Structuurvisie, omdat op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie, omdat er slechts sprake is van een geringe uitbreiding van de begraafplaats met een parkeerterrein, zodat na aanleg hiervan niet meer hoeft te worden geparkeerd langs de Schinkeldijk. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als lintbebouwing in het buitengebied (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0008.png"

Figuur 6: Structuurvisie.

3.3.2 Veenweideconvenant Gouwe Wiericke West

Gouwe Wiericke is een veenweidegebied, centraal gelegen in het Groene Hart. Het gebied bestaat uit de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk en uit de aangrenzende delen van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Waddinxveen, Gouda, Krimpenerwaard en Woerden. Het waterbeheer vindt plaats door de twee hoogheemraadschappen Rijnland en Stichtse Rijnlanden. Het gebied kent veel gemeenschappelijke waarden. Het is voor het grootste deel een veenweidelandschap, dat hoog aangeschreven staat vanwege zijn natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is het landschap populair bij recreanten. Het veenweidegebied kampt met specifieke problemen, namelijk bodemdaling die de fysieke houdbaarheid van het landschap negatief beïnvloedt, versnippering van het waterbeheer, dat zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit gevolgen heeft en de veranderende economische positie van de melkveehouderij door besluitvorming in Europees verband. De provincie Zuid-Holland wil samen met de medeoverheden en de maatschappelijke partners, komen tot een integrale, samenhangende aanpak van de problematiek en opgaven voor het veenweidegebied Gouwe Wiericke. Deze aanpak is vastgelegd in een zogenaamd 'veenweideconvenant'. In het veenweideconvenant zijn doelen en afspraken vastgelegd over de toekomst van het veenweidegebied in Gouwe Wiericke en de realisatie van de opgaven. In het veenweideconvenant zijn voorts afspraken opgenomen over de vervolgaanpak voor verschillende gebieden.

Het convenant heeft vijf centrale doelen:

  • 1. Een klimaatbestendige inrichting van het gebied, gebaseerd op een duurzame waterhuishouding en een robuust bodemsysteem.
  • 2. Een robuuste en duurzame natuur, gebaseerd op het versterken van kwaliteit en omvang van de bestaande natuurwaarden van het laagveengebied.
  • 3. Een duurzame en economisch levensvatbare landbouw, gebaseerd op (melk)veehouderij en het beheer van landschap en natuur.
  • 4. Behoud en ontwikkeling van het waardevolle cultuurlandschap en de cultuurhistorische waarden.
  • 5. Ontwikkeling van recreatie, en daarmee versterking van het economisch draagvlak in Gouwe Wiericke en de leefbaarheid van de Randstad.

De Convenantdoelen worden 'vertaald' in projecten voor de deelgebieden van Gouwe Wiericke. Voor de deelgebieden worden gebiedscontracten gesloten tussen overheden en maatschappelijke organisaties. Zo wordt maatwerk geleverd in de uitvoering.

Conclusie
De gemeenteraad van de voormalige Reeuwijk heeft in zijn vergadering van 7 december 2009 het Veenweideconvenant Gouwe Wiericke vastgesteld en besloten eventuele nadere uitwerkingen in gebiedscontracten te faciliteren. De overeenkomst is door partijen op 12 februari 2010 ondertekend. Het deelgebied aan de Schinkeldijk 3 is gelegen in Gouwe Wiericke West (zie figuur 7). De voorgestane ontwikkelingen zijn inpasbaar binnen de uitgangspunten van het convenant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0009.png"

Figuur 7: kaart met onder andere het deelgebied Gouwe Wiericke West.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Omgevingsvisie is het gebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. Bestaande niet agrarische functies kunnen - zoals in dit geval een uitbreiding van de begraafplaats met een parkeerterrein - in beperkte mate worden uitgebreid. Mitsdien is deze functiewijziging in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een begraafplaats met een parkeerterrein. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij deze ontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van de verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/ Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. In paragraaf 4.5 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Schinkeldijk komen in de directe omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Een begraafplaats valt onder milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met een richtafstand van 10 m. De dichtstbijzijnde woning aan de overzijde van de weg ligt op een grotere afstand van 20 meter. De begraafplaats zelf valt onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het bijbehorende Besluit zijn normen verbonden onder andere om geluidsoverlast voor derden te voorkomen. Voldaan kan worden aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen algemene regels, omdat de activiteiten geen onacceptabele hinder veroorzaken ter plaatse van de woningen in de omgeving van de begraafplaats. De milieumelding zal tijdig worden ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Conclusie

Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante woningen en bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde functiewijziging naar Maatschappelijk ten behoeve van uitbreiding van de begraafplaats milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zal opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

4.1.3 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder de noemer geluidsgevoelige bestemmingen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de Schinkeldijk. Verder zal de toename van het wegverkeer op de Schinkeldijk door verkeersaantrekkende werking als gevolg van de uitbreiding van de begraafplaats verwaarloosbaar zijn. Wel zal een toename van het gebruik van de aula plaatsvinden door een iets ander gerelateerd gebruik.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planwijziging.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Anteagroup te Capella aan den IJssel (rapport van 8 maart 2018, projectnummer 0432300.00,Bijlage 1) voor uitbreiding van de begraafplaats in onderhavig plangebied. Op basis hiervan worden de volgende conclusies getrokken en de aanbevelingen gedaan (overgenomen uit rapport).

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat de bodemkwaliteit van zowel de boven- als de ondergrond kwaliteit wonen is. Er zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten in de bodem aangetoond. Uit de resultaten van het grondwater op aanliggend perceel komt naar voren dat het grondwater een licht verhoogd gehalten aan chroom bevat. De locatie is niet verdacht op asbest.
Het weiland direct naast de weg is verdacht op verontreinigingen vanwege verspreiding van stoffen door middel van auto’s. Hier is al rekening mee gehouden in de bodemkwaliteitskaart. De verwachting is dat er geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden sinds het gebied voor de bodemkwaliteitskaart is onderzocht. Dit geeft reden de bodemkwaliteitskaart als leidend te zien. Er is geen verkennend onderzoek noodzakelijk.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen planwijziging op het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat een uitbreiding van een begraafplaats met een parkeerterrein. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied West heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) overigens onderzocht of het plan negatieve consequenties kan hebben of dat een bijstelling van de plandoelstellingen noodzakelijk wordt geacht. Door de ODMH is geconstateerd dat de grenswaarden voor jaargemiddelden van 40 µg/m³ voor stikoxiden respectievelijk fijn stof niet worden overschreden. Ook de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof, die maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden voldoet bij alle onderzochte locaties aan de wettelijk gestelde norm. Voor nadere details omtrent het onderzoek wordt verwezen naar de "Notitie Bestemmingsplan Buitengebied West Gemeente Bodegraven-Reeuwijk" van 22 mei 2013. Voor deze geringe planaanpassing zal dat niet anders zijn, zodat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt een planwijziging mogelijk om een begraafplaats uit te breiden met een parkeerterrein. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de provinciale risicokaart (zie figuur 8) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.

 

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0010.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van het rijks- en provinciaal beleid.

Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.2 Waterhuishouding

Tempelpolder

Het plangebied ligt in de Tempelpolder. De polder heeft een landbouwfunctie. Door bodemdaling neemt de kwel en het opbarsten van de bodem toe. Op termijn heeft dit invloed op de landbouwfunctie. Het hoogheemraadschap van Rijnland, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Alphen aan den Rijn en Bodegraven-Reeuwijk voeren samen een onderzoek uit naar de bodemdaling en opbarsting in de polder. De resultaten van het onderzoek worden in het voorjaar van 2019 verwacht. Dan is er een beeld van de mate waarin opbarsting een knelpunt voor het landgebruik kan opleveren.

Legger
Op de Legger van het oppervlaktewatersysteem maakt het water ten noorden van het plangebied onderdeel uit van een hoofdwatergang. De lengtesloten zijn aangemerkt als overige watergangen. Het is in beginsel niet toegestaan te bouwen binnen de kern- en beschermingszone van de hoofdwatergang. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0011.png"

Figuur 9: Uitsnede legger oppervlaktewater hoogheemraadschap van Rijnland.

Toekomstige situatie
Het plangebied aan de Schinkeldijk is in gebruik als weidegebied. In de nieuwe situatie koopt de gemeente een stuk perceel van 2.000 m². Van dit perceel zal afgerond 900 m² verhard worden ten behoeve van het parkeerterrein. Op grond van de richtlijnen van het Hoogheemraadschap dient 15% water worden gecompenseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt aangelegd. Dit betekent dat er afgerond 135 m² water dient te worden gegraven. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd. Eén bestaande dwarssloot wordt over een lengte van 25 m gedempt in verband met aanleg van het parkeerterrein (totale oppervlakte afgerond 23 x 3m = afgerond 70 m²). In totaal dient afgerond (135 m² + 70 m²)= 205 m² water te worden gecompenseerd.
Vervangend water wordt gegraven door aanleg van een nieuwe watergang (totale oppervlakte van 76 m x 3 m) = 228 m² langs de noordkant van het aan te leggen parkeerterrein. Daarnaast wordt een nieuwe watergang (totale oppervlakte 23 x 3 m) = 70 m² gegraven tussen het parkeerterrein en het plas/dras gedeelte. Hierbij zal een waterdiepte van 0,5 m worden aangehouden. Totaal wordt er 298 m² water gecompenseerd. Daarnaast wordt er een plas/dras gedeelte aangelegd van circa 300 m².

Waterafvoer
De waterafvoer op de uitbreiding van de begraafplaats vindt plaats naar het open water. Voor deze activiteiten zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planwijziging. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de nieuwe Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat in het gebied een lage trefkans op archeologische sporen is.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Onderzoek/ beoordeling

Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 3" (figuur 10). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m². Grondingrepen vinden op een kleiner oppervlak plaats. In verband hiermee is een archeologisch vooronderzoek achterwege gelaten.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in thans artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planwijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0012.png"

Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied zwart omlijnd.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het gebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.

4.4 Landschap

Het plangebied is gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland is het gebied getypeerd als veenontginningsgebied met hoge landschappelijke waarden. Het landschap van de veenontginningen is in beginsel gevormd in de Middeleeuwen toen de Hollandse en Utrechtse 'wildernissen' systematisch werden ontgonnen. Waar het veen vanaf de 16de eeuw op grote schaal werd weg gegraven tot onder de waterspiegel ontstonden veenplassen, zoals de Reeuwijkse Plassen.
Rond Oud-Reeuwijk en Reeuwijk-Dorp is de mate van aantasting en verstoring groter, vooral als gevolg van de A12. De landschappelijke waarde in relatie tot de nederzetting en het landschap wordt als hoog gewaardeerd.
Het 'waterstadium' in de ontwikkeling van het landschap, als gevolg van de vervening, is met de Reeuwijkse Plassen hoog gewaardeerd. Met name door het bewaard blijven van de oorspronkelijke poldergrenzen is een zeer karakteristiek geheel van watervlaktes, omzoomd door begroeide kades ontstaan. De landschappelijke waarden van de plassen zelf zijn – met uitzondering van de Plas Broekvelden – als hoog gewaardeerd. Kenmerken zijn de intact gebleven structuur en de redelijk gave bebouwing.
De geringe uitbreiding van een begraafplaats met een parkeerterrein tast het landschap niet onevenredig aan. Het parkeerterrein wordt voorts landschappelijk ingepast met inheemse beplanting.

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planwijziging.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op geruime afstand van het plangebied, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Er worden geen (significante) effecten verwacht op dit Natura2000-gebied. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 11).
Gelet op de natuurwetgeving dient in beginsel een natuurtoets te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 4.5.1 wordt hierop ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPschinkeldijk3-BP80_0013.png"

Figuur 11: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een

rode stip aangeduid).

4.5.1 Ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanherziening moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebied en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland een 'Quickscan ecologie uitbreiding begraafplaats polder Tempel met aanvullend onderzoek' uitgevoerd (rapport van 23 maart 2018 en 12 november 2018, projectnummer 2018082516, Bijlage 2).

Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Soortenbescherming
Strikt beschermde soorten zoals broedvogels, rugstreeppad, grote modderkruiper en platte schijfhoren kunnen voorkomen in het plangebied vanwege de aanwezigheid van geschikt biotoop. Daar dient bij de aanleg van de parkeervoorziening rekening mee te worden gehouden. Om dit te doen is ook nog aanvullend onderzoek nodig, vooral bij het dempen van sloten.

Om aanvullend onderzoek ten behoeve van een ontheffingsaanvraag voor rugstreeppad te voorkomen, dient de soort actief geweerd te worden vanaf het begin van het voorjaar in april. Als dit niet haalbaar blijkt, kan de soort het terrein koloniseren en er zich voortplanten. Er is voor de soort toch gekozen aanvullend onderzoek te doen. De bevindingen zijn hierna opgenomen.

Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd in voorbereiding op een eventuele ontheffingsaanvraag voor grote modderkruiper en platte schijfhoren, omdat enkele sloten binnen het plangebied worden gedempt. Dit aanvullend onderzoek sluit het voorkomen van ontheffingsplichtige soorten rugstreeppad, grote modderkruiper, platte schijfhoren en groene glazenmaker uit. Er is wel vastgesteld dat er een matig geschikt leefgebied voor rugstreeppad aanwezig is. Vestiging van deze soort blijft daarom een aandachtspunt. Bij het uitvoeren van maatregelen dient dan ook rekening met de rugstreeppad te worden gehouden. Het ontstaan van geschikt voortplantingsbiotoop moet worden voorkomen. Daarbij dient bij graafwerkzaamheden ervoor te worden gewaakt dat geen ondiepe plassen ontstaan en er ook geen water in rijsporen van graafmachines blijft staan.
De bij de quickscan genoemde zorgplichtmaatregelen blijven ook van kracht, naast het uitvoeren van de compensatieplicht met betrekking tot in de provinciale Verordening ruimte aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden.

Er moet daarnaast rekening worden gehouden met algemeen broedende vogels in het broedseizoen. Vogelnesten in gebruik zijn altijd beschermd, ongeacht de soort. Bij werkzaamheden tijdens broedseizoen moet voorafgaand aan de werkzaamheden beoordeeld worden of algemene broedvogels kunnen worden verstoord.

Om verstoring van de foeragerende vleermuizen te voorkomen dient bouwplaatsverlichting en toekomstige buitenverlichting van de groenstrook te worden afgericht.

Weidevogels
Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen belangrijk weidevogelgebied. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied West heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Inzet van het gemeentelijke beleid ten aanzien van deze gebieden is de versterking van de biodiversiteit in algemene zin, waaronder het behoud en de versterking van de weidevogelpopulatie.

Bestemmingsplan locatie Schinkeldijk 3 Reeuwijk - Tempel
Het bestemmingsplan 'Schinkeldijk 3, Reeuwijk - Tempel' heeft betrekking op de realisatie van een parkeerterrein bij de bestaande begraafplaats. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 2.000 m² aan weidegronden.
Deze ontwikkeling heeft invloed op het foerageergebied van weidevogels in het aangrenzende veenweidelandschap. De hiermee gepaard gaande beperking kan volgens nadere analyse gecompenseerd worden met langdurige gemeentelijke inspanning voor het beheer van 2,1 ha. nat weidevogelgrasland (Rapport weidevogelcompensatie Uitbreiding begraafplaats Tempel van 23 oktober 2018). De gemeente is voornemens dit te borgen door een bijdrage aan een beheerproject in aangrenzend weidevogelgebied, waarvoor langdurige beheerafspraken worden vastgelegd voor zowel particuliere als publieke weidegronden met een totale omvang van ruim 24 ha. Voor de betreffende gronden worden o.a. volgende beheerafspraken getroffen:

  • uitgesteld maaibeheer
  • aangepaste bemesting (vaste mest) met een mestgifte afgestemd op de verbetering van het bodemleven (naar verwachting 20 t stikstof/ 3 jaar)
  • een aangepast peilbeheer (waar zinvol en technisch haalbaar flexibel peilbeheer met boven- en ondergrenzen, ter bevordering van een hoger grondwaterpeil in het voorjaar). Een nieuw peilbesluit door het Hoogheemraadschap Rijnland is niet eerder dan 2020 te verwachten.

Het (beperkte) verlies aan foerageergebied voor weidevogels wordt door de gemeente gecompenseerd met een inspanning voor langdurig beheer van nat weidevogelgrasland in een omvang van 2,1 ha. (voor een periode van minimaal 12 jaar). De financiële dekking hiervoor is geborgd door het projectbudget voor de uitbreiding van begraafplaats Tempel en het bijbehorende collegebesluit. Daarmee is de compensatie voor de vermindering van het weidevogelgebied voldoende verzekerd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij de planuitwerking zal rekening worden gehouden met voornoemde aanbevelingen.

4.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch
De gronden ten noorden van de uitbreiding van de begraafplaats behouden de bestemming “Agrarisch met waarden - AW”. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden primair gebruikt voor de uitoefening van de grondgebonden veehouderij. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' richt zich enkel op de begraafplaats zoals die zich bevindt aan Schinkeldijk 3. Deze uitbreiding voorziet alleen in een parkeerterrein ten behoeve van de begraafplaats. Bebouwing is hier niet toegestaan.

Artikel 5 Waarde - archeologie 3

Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen 
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kan worden toegestaan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 9.3 van de regels.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Plaatsen en vergroten bruggen
Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid kan het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen worden toegestaan. Hieraan kan medewerking worden verleend als bij een woning nog geen brug aanwezig is. Het artikel bepaalt maximale afmetingen voor een brug. Verder mogen de waarden op de locatie of in de omgeving niet worden aangetast.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. Sprake is van een gemeentelijk initiatief. In de meerjarenbegroting is rekening gehouden met uitbreiding van de begraafplaats. De gemeente realiseert de uitbreiding van de begraafplaats geheel voor eigen risico en op eigen kosten. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties. De provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap hebben een reactie gegeven. Deze zijn beantwoord in Bijlage 4 Nota van beantwoording vooroverleg 3.1.1 Bro.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 29 november 2018 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 8 schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen in Bijlage 5.