direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Portugalweg 20, Bodegraven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vergeer Holland is een innovatief, flexibel en klantgericht familiebedrijf dat in 1934 is opgericht. Het bedrijf levert kaas in tal van variëteiten en verpakkingen. Vergeer Holland is actief op heel diverse markten in binnen- en buitenland: van kaasspeciaalzaak tot kaasverwerkende industrie en van supermarkt tot groothandel. Onderscheidend is het vermogen om snel in te spelen op de wensen van de klant. De hoofdvestiging van Vergeer Holland zetelt in Reeuwijk. Daarnaast heeft het bedrijf nevenvestigingen in Bodegraven, Woerden en Oberhausen.
Op de vestigingslocatie aan de Portugalweg 20 in Bodegraven is een distributiecentrum gevestigd. Vanaf deze locatie wordt de verpakte kaas vervoerd naar diverse afnemers. Een bouwkundige uitbreiding is op korte termijn noodzakelijk om de jaarlijkse groei te kunnen faciliteren. Hiervoor is een distributiecentrum noodzakelijk met een bouwhoogte van 18 meter. Om efficiënt met de beschikbare grond om te gaan wordt de nieuwbouw 4 meter vanaf de perceelsgrens gerealiseerd.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Zuidrand Bodegraven”, waarin het perceel is bestemd voor “Bedrijf". De uitbreiding is hiermee in strijd, omdat ter plaatse een bouwhoogte is toegestaan van 15 meter en het bouwvlak op 10 meter van de perceelsgrens ligt.
Voorts is een kleine verlegging van een gedeelte van de Portugalweg ten behoeve van de gevraagde bedrijfsuitbreiding onmogelijk. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen uitbreiding van Vergeer Holland in het plangebied juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de buitenrand van het bedrijventerrein Groote Wetering. Groote Wetering II maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Bodegraven-Oost waarmee is beoogd tot een duurzame/ groene afronding te komen aan de oostkant van Bodegraven. Ten oosten hiervan ligt de Portugalweg en aansluitend hierop de uitbreiding van het bedrijventerrein Groote Wetering. In noordelijke en westelijke richting staan aan de overzijde van de Denemarkenweg en Griekenlandweg diverse bedrijven, zoals opslag, een garagebedrijf voor bussen en groothandelsbedrijven. Ten zuiden van de Portugalweg ligt een brede groen- en watersingel. Aan de overzijde hiervan zijn eveneens bedrijven gevestigd. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0001.png"

 Figuur 1: Situering plangebied (rode rechthoek) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Bedrijventerreinen Zuidrand Bodegraven"   19 juni 2013   7 mei 2014  

In het bestemmingsplan is het bedrijfsperceel bestemd voor 'Bedrijf' (figuur 2). Hier zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4.1. Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 15 m. In het zuidoostelijk gedeelte (aangeduid met stippellijn) is een vulpunt voor liquified natural gas toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen te verhogen tot 18 m. Ook kan het bouwvlak niet worden vergroot tot 4 meter vanaf het grens van het bedrijfsperceel. Daarnaast is verlegging van de Portugalweg ten behoeve van vergroting van het bedrijventerrein in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is bij Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2014 onherroepelijk van kracht geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidrand Bodegraven.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Google Earth).

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Bedrijventerrein Groote Wetering ligt ten zuiden van Bodegraven langs de snelweg A12. Het terrein is circa 30 hectare groot. Op het bedrijventerrein zijn transport-, distributie- en groothandelsbedrijven gevestigd. In het westelijke deel zijn enkele garagebedrijven aanwezig. Aan de zuidkant langs de A12 staan enkele representatieve kantoorgebouwen. Tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het terrein loopt een brede waterpartij met groenvoorzieningen (onderdeel van het Limespark).

In het plangebied van Broekvelden en Groote Wetering zijn 3 locaties direct bestemd (door middel van een aanduiding) voor de plaatsing van een Liquified Natural Gas vulpunt. Eén daarvan ligt in het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied aan de Portugalweg. Gebruik van deze locatie als LNG vulpunt is alleen mogelijk met medewerking van de eigenaar. Gezien deze ontwikkeling is die medewerking niet meer mogelijk en te verwachten binnen de looptijd van het bestemmingsplan. Hierdoor kan deze bestemming komen te vervallen.

Een uitbreiding van het bedrijventerrein ten oosten van het plangebied is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Bodegraven-Oost (2011). Hiervoor is op 17 november 2015 door burgemeester en wethouders een uitwerkingsplan vastgesteld dat een uitbreiding bij recht mogelijk maakt met circa 5 hectare. Hier worden bedrijven mogelijk gemaakt in de milieucategorieën tot en met 4.1 met een bouwhoogte van 16 tot 18 meter hoog. De plankaart is opgenomen in figuur 3. Dat plan zorgt een duurzame afronding tussen het bebouwde en open gebied met een landschappelijke overgang en recreatieve waarden tussen het landelijke gebied en Bodegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0004.png"

Figuur 3: Plankaart ontwerp uitwerkingsplan Bodegraven-Oost (2015).

In het plangebied zelf staat een distributiecentrum van Vergeer Holland met een ontsluiting op de Portugalweg. Het laden en lossen vindt plaats via dockshelters. Op het terrein is voldoende parkeergelegenheid voor het rijdend materieel. Het oostelijke gedeelte is momenteel nog onbebouwd. Hier is de nieuwbouw voorzien van het distributiecentrum.

Het bestaande distributiecentrum. Locatie nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0005.png"

Representatieve bebouwing langs A12. De waterpartij met groen op Groote Wetering.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Randvoorwaarden en uitgangspunten

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in het uitwerkingsplan Bodegraven-Oost opgenomen randvoorwaarden en uitgangspunten. Deze komen op het volgende neer:

  • bedrijven zijn toegestaan in maximaal milieucategorie 4.1;
  • het maximale bebouwingspercentage is conform het vigerende bestemmingsplan 100%, waarbij als voorwaarde geldt dat er op eigen terrein voldoende parkeer- of stallingsruimte aanwezig is;
  • de maximale bouwhoogte 18 meter;
  • er wordt geen nieuwe detailhandel toegestaan;
  • voor wat betreft de auto-ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige ontsluiting op Groote Wetering I, namelijk de Portugalweg, die voorzien zal worden van een nieuwe lus.

Met inachtneming van deze uitgangspunten is het bestemmingsplan opgesteld, waarbinnen de uitbreiding van een distributiecentrum mogelijk is.

3.2 Nieuwe situatie

In het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidrand Bodegraven is bedrijfsbebouwing toegestaan met een bouwhoogte van 15 meter. Een grotere bouwhoogte is niet (bij binnenplanse afwijking) mogelijk. Onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk om een bedrijfsgebouw te kunnen realiseren van 18 meter. Vanuit stedenbouwkundige overwegingen is een verhoging met 3 meter aanvaardbaar, omdat hiermee aansluiting wordt gezocht met de uitbreiding van het bedrijventerrein ten oosten van het plangebied. In dit (ontwerp) uitwerkingsplan Bodegraven Oost wordt namelijk aan de buitenrand ook een bouwhoogte van 18 m mogelijk gemaakt als accentpunt richting de A12. De beoogde bebouwing aan met name de zuidrand van het plangebied sluit hierop aan, zodat een gelijkmatige en harmonieuze wand ontstaat zonder detonerende hoogteverschillen, wat de beeldkwaliteit ten goede komt. Het plan zorgt tevens voor een duidelijke profilering van het bedrijventerrein vanaf de A12 en een duurzame afronding tussen het bebouwde en open gebied van de rijksweg.
De parkeerplaatsen voor langsparkeren van vrachtauto's aan de Portugalweg ten zuiden en oosten van de kavel blijven ongewijzigd. Een vier meter brede groenstrook tussen het bedrijfsgebouw en het openbaar gebied zal hier als buffer fungeren. Het profiel van de Portugalweg aan de oostzijde is extra breed door de aanwezigheid van een sloot; aan de zuidzijde door de aanwezigheid van een park. Hierdoor ontstaat een extra brede buffer die de realisatie van een 18 meter hoog gebouw ruimtelijk inpasbaar maakt (figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0006.png"

Figuur 4: Straatprofiel aan oostzijde.

Het volledig benutten van de breedte van de kavel past in het beleid om bestaande bedrijfskavels intensiever te benutten, niet alleen in de hoogte maar ook door de rooilijnen te verruimen. De logistieke bedrijfsactiviteiten kunnen plaatsvinden op het binnenterrein. Op die manier wordt het aan- en afrijden en laden/lossen van vrachtverkeer meer afgesloten van het open landschap. Het parkeren vindt plaats op dit binnengebied. Het nieuwe bedrijfsgebouw met een bouwhoogte van 18 m maakt tevens intensief grondgebruik mogelijk, waarbij de hoogte van het gebouw visueel zal worden 'gebroken' door ter plaatse van de eerste verdieping een horizontale geleding toe te passen. Deze horizontale belijning draagt tevens bij aan het horizontale karakter van het gebouw. Hiermee samenhangend zal het gebouw ook qua schaal minder hoog ervaren worden. In combinatie met de gebouwen die in de toekomst voorzien zijn in het plangebied Bodegraven Oost ontstaat er een helder ensemble. De materialisatie en architectonische articulatie zal aansluiten op het beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Broekvelden. Een situatietekening bestaand en nieuw is opgenomen in figuur 5 en 6. Voorts is een artist impression opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0007.png"

Figuur 5: Situatietekening bestaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0008.png"

Figuur 6: Situatietekening nieuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0009.png"

Artist impressions nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0010.png"

Nieuwbouw in vogelvlucht.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Portugalweg. Gebruik wordt gemaakt van de bestaande uitrit. Het verkeer wordt ontsloten via het bedrijventerrein Broekvelden richting N11 en A12. Het verkeersmodel geeft aan dat het wegennet richting de N11/A12 voldoende capaciteit heeft om dit extra verkeersaanbod te kunnen verwerken.

Portugalweg met links Holland Vergeer en rechts De Portugalweg richting Bodegraven-Oost. geplande uitbreiding Bodegraven-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0011.png"

De uitbreidingslocatie gezien aan de achterzijde vanaf de Denemarkenweg.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 maart 2015 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor bedrijven worden uitgegaan van rest bebouwd kom, matig stedelijk. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen worden gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie. Deze zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers nieuwe situatie

Functies   Per 100 m²   Oppervlakte   Aantal pp  
Bedrijven matig stedelijk/ rest bebouwde kom        
Bedrijven (arbeidsextensief/ bezoekersextensief)   1,05 (gem.)   10.539 m² (nieuw)   111 pp  
Bedrijven (arbeidsextensief/ bezoekersextensief)   1,05 (gem.)   3.015 m² (bestaand)   32 pp  
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen       143 pp  

Het nieuw te ontwikkelen bedrijfsgebouw krijgt meerdere verdiepingen. Gewerkt wordt in drie ploegendiensten (dag, middag/ avond en nachtperiode) met circa 53 werknemers per dienst. Een aantal werknemers zal per fiets/ scooter, carpoolen en/of bus komen (circa 12 per dienst). Dit betekent dat in piektijden bij wisseling van dienst gemiddeld (53 - 12 x 2 =) 82 parkeerplaatsen nodig zijn.

In totaal worden 143 parkeerplaatsen voor personenauto's op eigen terrein aangelegd. Daarnaast wordt ruimte vrijgehouden voor stalling van fietsen, bromfietsen en scooters. Voorts wordt voldoende parkeerruimte op eigen terrein gereserveerd voor vrachtwagens. Mitsdien kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt het parkeren, met inbegrip van een hierin opgenomen afwijkingsbevoegdheid, geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in ruimtelijke plannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 7). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2 Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0012.png"

Figuur 7: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen
    De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
    Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
    Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
    In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening gehouden dient te worden gehouden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart maakt het plangebied onderdeel uit van steden en dorpen. Een klein gedeelte in het westelijk deel heeft tevens de aanduiding stads- of dorpsrand. In figuur 8 is een uitsnede van deze kaart opgenomen. Op kaart 1 (Beter benutten bebouwde ruimte) is het gebied aangeduid als 'bebouwde ruimte.

Conclusie
Het plangebied ligt in het Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) op een bestaand bedrijventerrein. Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het intensiveren en herstructureren van een bestaand bedrijvenperceel. Het bestemmingsplan dat deze ontwikkeling mogelijk maakt is mitsdien in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciale ruimtelijke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0013.png"

 Figuur 8: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 1 Beter benutten bebouwde ruimte.

4.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,

ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en

iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de uitrbreiding van een bedrijf mogelijk op een bestaande bedrijfskavel dat is gelegen in het Bestaand stads- en dorpsgebied (zie figuur 9). Het begrip 'bedrijvigheid', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Sprake is van een bestaand bedrijventerrein, waarop al bouwactiviteiten mogelijk zijn. Door herschikking van het terrein wordt ruimte gecreëerd, zodat zuinig wordt omgegaan met de beschikbare gronden door herstructurering. Voldaan wordt aan de eerste twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De derde trede hoeft geen bespreking meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0014.png"

Figuur 9: Bestaand stads- en dorpsgebied, De Staat van Zuid-Holland, onderdeel
vastgesteld door GS op 9 december 2014. bedrijventerreinen (harde capaciteit).

Bedrijven
In artikel 2.1.3, lid 1 van de Verordening ruimte is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein bedrijven toelaat uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. De gevraagde bedrijfsuitbreiding ligt op een bestaand bedrijventerrein. De afwijkingen ten opzichte van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan zijn beperkt van aard, zodat er geen strijdigheid is met deze provinciale belangen.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    i zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    i een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van een bedrijfsgebouw is al mogelijk met een bouwhoogte van 15 meter. De geringe verhoging met 3 meter en een kleine afwijking door buiten het bouwvlak te bouwen (6 meter) is stedenbouwkundig inpasbaar, temeer daar ten oosten van het plangebied een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk is gemaakt, waarin een bouwhoogte is toegestaan van 16 tot 18 meter. Hierdoor worden de landschappelijke kwaliteiten van het gebied tussen de A12 en de uitbreiding van het bedrijventerrein niet aangetast.

Conclusie
De bedrijfsontwikkeling ligt op een bestaand bedrijventerrein waar Vergeer Holland al is gevestigd. In 2013 is een (conserverend) bestemmingsplan vastgesteld, waarin binnen het bouwvlak een bouwhoogte is toegestaan van maximaal 15 meter. De planontwikkeling op de bestaande bedrijvenkavel sluit aan op de bestaande bedrijfsactiviteiten, zodat gesteld kan worden dat deze qua aard en schaal passen bij wat er al is op het bedrijfsperceel, temeer daar ten oosten van het plangebied uitbreiding van het bedrijventerrein is mogelijk gemaakt met een bouwhoogte van maximaal 16 tot 18 meter. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming met de provinciale belangen.

4.2.3 Programma ruimte

In dit Programma ruimte is het strategische beleid uit de provinciale Structuurvisie door vertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Daarbij is de inzet om stapsgewijs een nieuwe balans tussen flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven en duidelijkheid over provinciale kaders en spelregels te bereiken. In het verlengde van de nieuwe sturingsfilosofie wil de provincie meer ruimte geven aan initiatieven vanuit de markt en de samenleving. Naast de geboden ruimte, kan directe betrokkenheid van de provincie in concrete coalities wenselijk en noodzakelijk zijn om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken (zodat de provinciale doelen worden gerealiseerd).

Bedrijventerreinen
De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte wordt geboden voor bedrijventerreinen met de hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijventerreinen. In de Verordening ruimte is dit nader uitgewerkt.
Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij Provinciale Staten. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 hectare, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voorzover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
Daarop vooruitlopend, staan in dit Programma ruimte kaarten en tabellen met woningbouwlocaties en plannen/reserveringen voor bedrijventerreinen buiten BSD groter dan 3 ha. Het betreft zowel “harde” als “zachte” capaciteit. De kaart is voorzien van een overzicht met de namen van de plaatsen en plannen en met de oppervlaktes van de locaties.

Conclusie
Het bestaande bedrijventerrein Groote Wetering is opgenomen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (zie figuur 8). De uitbreiding van Groote Wetering II is in de Staat van Zuid-Holland als harde capaciteit opgenomen met een uitgeefbare oppervlakte van 3 - 5 ha. (zie figuur 8). Inmiddels is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld. De uitbreiding van Vergeer Holland ligt op het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein Groote Wetering en is in overeenstemming met het Programma ruimte.

4.2.4 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Verreweg het grootste dorp is Bodegraven. Het dorp ligt aan weerszijden van de Oude Rijn, met in het midden een sluis. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven.

De werkgebieden concentreren zich langs de A12 en N11 aan de rand van Bodegraven en bij Gouda. Vanuit het open landschap manifesteert zich het gebied met een harde rand en heeft een grootstedelijk karakter.
Aanvullende relevant zijnde ambities zijn:

  • De randen langs de A12 en N11 vormen het visitekaartje van Bodegraven. Er wordt extra aandacht besteed aan de uitstraling van de bebouwing. Toevoegen van beplanting kan de ruimtelijke kwaliteit van de rand versterken.
  • Bedrijventerreinen aan dorpsranden verweven met woonwijken, landschappelijke patronen en recreatieve routes lopen door.
  • Kwaliteitsverbetering van oudere bedrijventerreinen.

Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met aanvullende ambities uit het Gebiedsprofiel.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een uitbreiding van een bedrijf op een bestaand bedrijventerrein mogelijk in een bestaand stedelijk gebied. Het panorama vanaf rijksweg A12 wordt niet beperkt, omdat hier al bebouwing mogelijk is, terwijl ten oosten van het plangebied de uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen mogelijk is gemaakt met een bouwhoogte van 16 tot 18 meter. Een grotere bouwhoogte tot maximaal 18 meter (in plaats van de toegestane 15 meter) is ruimtelijk gezien dan ook inpasbaar. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De richtpunten met betrekking tot werkgebieden aan de dorpsrand zijn niet in het geding, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot dit bestemmingsplan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft op 22 februari 2007 Transformatievisie “Focus Oude Rijn 2020” vastgesteld. Het doel van de Transformatievisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de Oude Rijnzone door herstructurering, het creëren van een hoogwaardige en duurzame omgeving voor wonen, werken en leven en het realiseren van ecologische en recreatieve verbindingszones.
Ten opzichte van de eerdere versie van juli 2005 zijn beleidswijzigingen aangebracht, waarbij de stuurgroep Oude Rijnzone zich bij het opstellen van de Transformatievisie heeft laten leiden door de resultaten uit de gebiedsateliers die in drie deelgebieden hebben plaatsgevonden. De gewijzigde visie kan als volgt worden samengevat, voor zover relevant voor dit bestemmingplan.

Werkgebieden
Voor behoud en versterking van de economische ontwikkeling in de Oude Rijnzone wordt ingezet op de ontwikkeling van werklandschappen die passen bij de ruimtelijke kwaliteit van het Groene Hart. Werklandschappen staan voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in regionale samenwerking, meer marktvraaggericht, minder monofunctioneel en meer als onderdeel van de leefomgeving. Enkele doelen zijn:

  • 1. Bestaande bedrijventerreinen worden niet afgeschreven, maar krijgen een nieuwe impuls krijgen en voldoen daarmee op termijn aan het criterium werklandschappen. Dat maakt ze geschikt voor intensivering, meervoudig ruimtegebruik en/of transformatie in functies en functiemenging.
  • 2. Nieuwe bedrijventerreinen hebben een regionale opgave om de ruimte te bieden die nodig is voor de herstructurering, zodat geen onnodig ruimtegebruik plaatsvindt door aanleg van nieuwe bedrijventerreinen.
  • 3. Op regionaal niveau een gedifferentieerd aanbod ontstaat voor diverse categorieën, gewenste sectoren en tranches.
  • 4. De economische vitaliteit van de bedrijventerreinen wordt versterkt door waar mogelijk intensivering van het ruimtegebruik, transformaties in functies en functiemenging, vergroten van het aantal arbeidsplaatsen en door meervoudig ruimtegebruik te stimuleren. Door een locatie meerdere bestemmingen te geven, nemen de economische mogelijkheden voor het terrein toe.
  • 5. De kwaliteit van de Oude Rijnzone als woon-werkgebied ingepast wordt binnen de context van werklandschappen in het Groene Hart.

Deelgebied Bodegraven Oost en Nieuwerbrug
Om een verdere invulling te geven aan de transformatie van de Oude Rijnzone, is de Gebiedsvisie Bodegraven-Oost/ Nieuwerbrug door Grontmij in 2006 opgesteld. In de gebiedsvisie wordt voor het gebied Bodegraven-Oost en Nieuwerbrug het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectief voor de langere termijn gegeven. De gebiedsvisie heeft als input gediend voor de Transformatievisie (zie hiervoor). Het vinden van een goede balans tussen enerzijds ruimtevragende ontwikkelingen als woningbouw en bedrijventerreinen en anderzijds bestaande kwaliteiten in het gebied (landbouw, landschap etc.) vraagt een zorgvuldige uitwerking. Bodegraven krijgt aan de oostzijde een robuuste afronding gebaseerd op water, groen en recreatief gebruik. Naar de snelweg toe presenteert de kern zich als een werkdorp met in het landschap ingepaste bedrijfspanden, in een waterrijk milieu.
In de Gebiedsvisie is de behoefteraming voor werken onderzocht. Uit de raming komt een gemeentelijke behoefte voor 23 tot 33 ha voor de periode tot 2015. Deze ruimtebehoefte is afkomstig van zowel bedrijven uit Bodegraven die wensen te verplaatsen of uit te breiden, als van bedrijven van buiten Bodegraven. In de gebiedsvisie wordt Groote Wetering uitgebreid met 8 ha (bruto), aansluitend op het aangrenzende bedrijventerrein. Er wordt met deze uitbreiding voldoende ruimte geboden om de gewenste herstructurering van Broekvelden in gang te kunnen zetten. Daarnaast blijft nog beperkt ruimte over voor nieuwe uit de kern Bodegraven te verplaatsen lokale bedrijven en voor kleinschalige bedrijven in een groene setting (zone direct langs de rijksweg A12).

Visiekaart
Op de visiekaart (figuur 10) is het gebied ter plaatse aangeduid als bebouwing (bestaand werklandschap) ten westen van de op de kaart aangegeven 'nieuwe werklandschappen'. Hiervoor is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, dat deze ontwikkeling mogelijk maakt.

Conclusie
De voorgenomen herinrichting en uitbreiding van het bedrijventerrein draagt bij tot een intensivering en meervoudig ruimtegebruik van het bedrijfsperceel zonder dat belangrijke open vensters worden aangetast. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Transformatievisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0015.png"

Figuur 10: uittreksel visiekaart Oude Rijnzone 2020 (plangebied rood omcirkeld).

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.
Door de strategische ligging van Bodegraven, op een kruispunt van infrastructuur in de Randstad, heeft de gemeente een voorspoedige economische ontwikkeling doorgemaakt. Van oudsher is de economische bedrijvigheid bepaald door de ligging aan de Oude Rijn (onder andere watergeoriënteerde handel en industrie) ende situering in een uitgestrekt weidegebied (agrarische bedrijven en kaasgroothandel). De bedrijvigheid heeft zich de afgelopen decennia goed kunnen ontplooien en is veelzijdiger geworden. De gemeente wil de voorwaarden blijven creëren voor een vitale gemeente in sociaal-economisch opzicht, met oog voor economische kansen, behoeften van de markt en het bedrijfsleven, kwalitatief goede bedrijventerreinen en respect voor de ligging in het Groene Hart.

Naast de aanwezige werkfuncties in het centrumgebied, hebben de werkfuncties in de kern Bodegraven zich met name geconcentreerd op de bedrijventerreinen aan de zuidzijde van de kern, namelijk in Broekvelden en Groote Wetering aan de A12 en op het nieuwe bedrijventerrein Rijnhoek aan de N11. Op termijn zal in Bodegraven-Oost gestart worden met de ontwikkeling van Groote Wetering II. Een bestemmingsplan hiervoor is al vastgesteld.

Conclusie
De planlocatie ligt op het bestaande bedrijventerrein Groote Wetering. Op de plankaart is het gebied aangeduid als 'bedrijventerrein' (figuur 11). De gevraagde uitbreiding is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie, waarbij het de gemeentelijke ambitie is om bestaande bedrijventerreinen beter te benutten. Daarbij komt dat het bedrijf zich duurzaam onderneemt en een grote economische vitaliteit heeft met behoud van werkgelegenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0016.png"

Figuur 11: Uitsnede structuurvisie.

4.4.2 Welstandsbeleid

In de door de gemeenteraad op 27 september 2007 vastgestelde Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Bodegraven. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Onder 'de kernen' worden de dorpskernen Bodegraven en Nieuwerbrug verstaan. In de kern Bodegraven komen verschillende functies bijeen. Uitgangspunt is het behouden van de samenhang en eenheid binnen een bouwblok, straat of wijk. Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan. De definitieve bouwplannen zullen om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Conclusie
Bij de uitwerking van het bouwplan, gebaseerd op het onderhavige bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met de criteria die zijn genoemd in de welstandsnota.

4.4.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2013 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.

Conclusie

De planontwikkeling zal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van bouwplannen zal voor zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen.

4.5 Conclusie

Vergeer Holland heeft dringend behoefte aan een uitbreiding van een distributiecentrum om te kunnen inspelen op veranderde bedrijfsvoering, veranderende productielijnen/ automatisering. Om hieraan tegemoet te komen zijn grotere en hogere bedrijfsruimtes noodzakelijk. Om dit mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Sprake is van een duurzame verstedelijking, waarbij rekening is gehouden met de ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Vergeer Holland is gevestigd op Groote Wetering binnen de aanduiding 'Bestaand stads- en dorpsgebied', zoals dat door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 9 december 2014 is vastgesteld. Sprake is van een bestaand bedrijventerrein, waarbij de locatie wordt benut voor intensivering van grondgebruik binnen de BSD. Dit is in overeenstemming met de eerste ladder voor duurzame verstedelijking. De overige tredes van de ladder behoeven geen bespreking meer. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

De planontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals deze zijn vastgesteld in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. Het uitbreiden van een distributiecentrum is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en provincie

5.2.1 Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid hoogheemraadschap Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het volledige Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is raadpleegbaar op de website van het hoogheemraadschap.

Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website van het hoogheemraadschap.

Voorkeursvolgorde voor Afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  • f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht en
  • g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
  • handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • aangepaste gladheidbestrijding;
  • het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en het hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.4 Waterhuishouding

Oppervlaktewater
De locatie Groote Wetering II ligt in de Zuidzijderpolder. Het overtollige water in dit gebied wordt in oostelijke richting afgevoerd en wordt via het gemaal aan het Oosteinde van de Grote- of Zuidzijderwetering uitgeslagen op de Enkele Wiericke. De Enkele Wiericke behoort tot de boezem van de Oude Rijn. Vanuit de Oude Rijn kan water op verschillende plaatsen worden ingelaten. Het peil van dit gebied is -2,12 m NAP.

Grondwater
De grondwaterstanden in de gemeente variëren plaatselijk sterk, waarschijnlijk door de aanwezigheid van relatief ondiep gelegen zandruggen in de bodem. In Bodegraven komen af en toe plaatselijk problemen voor met water in kruipruimten. De drooglegging bedraagt in het algemeen circa 60 cm. Deze drooglegging is het optimum tussen het landgebruik (weide) en het tegengaan van veenoxidatie. De locatie ligt in een infiltratiegebied, maar de infiltratiecapaciteit is gering (maximaal 0,5 mm/dag).

Waterafvoer
De gemeente voert samen met het Hoogheemraadschap Rijnland een actief beleid voor het afkoppelen van verhardingen en dakvlakken. In de bestaande situatie zijn het dakvlak en parkeerverharding aangesloten op de hemelwaterafvoer leidingen van het verbeterd gescheiden riool. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat de dakvlakken waar mogelijk als schoon water rechtstreeks afvoeren op open water. Open water is hier aanwezig aan de zuid en oostkant van de rijbaan rond het perceel.

Toekomstige situatie
Het terrein aan de Portugalweg 20 maakt onderdeel uit van het bestaande bedrijventerrein Groote Wetering I dat midden jaren '90 van de vorige eeuw is ontwikkeld. Bij die ontwikkeling is rekening gehouden met de aanleg van verharding voor wegen en uit te geven bedrijfskavels. Op het terrein is bij de aanleg hiervan watercompensatie aangebracht voor alle wegen en uit te geven percelen. Daarbij is ook rekening gehouden met de toename van verharding op het perceel Portugalweg 20. Enkele jaren geleden is de bestaande waterpartij op Groote Wetering nog vergroot door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Vervolgens is bij de aanleg van de groene afronding in het Limes park nog meer water aangelegd, waardoor er een groot overschot aan watercompensatie voor de extra verharding op bedrijventerrein Broekvelden aanwezig is. Gelet hierop is geen extra watercompensatie nodig voor de uitbreiding op dit particulier bedrijventerrein. Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar de omvang een oppervlakte heeft van minder dan 75 ha, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

In het onderhavige geval is sprake van een bedrijventerrein met een oppervlakte van afgerond 2,5 ha. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Momenteel is het gebied al voor bedrijfsdoeleinden in gebruik. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een zeer geringe vergroting van het plangebied met afegrond 290 m², terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan al bedrijfsbebouwing toegestaan. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bedrijfsvergroting.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De uitbreiding van bedrijfsactiviteiten ligt nagenoeg buiten de invloedssfeer van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, waarvoor sinds 2008 specifieke beheerdoelen van toepassing zijn. Hiertoe behoort de instandhouding en uitbreiding van het habitattype Veenmosrietland, dat als zeer stikstofgevoelig wordt aangemerkt. In het plangebied is al bedrijfsbebouwing mogelijk. De afwijking ten opzichte van de geldende regeling is zeer gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteit een negatieve invloed heeft op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4,2   300 m   200 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat het plangebied op een bedrijventerrein is gesitueerd. Aan de oostelijke zijde wordt voorts een uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk gemaakt.

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de geplande uitbreiding van het bedrijfsperceel. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.

De dichtstbijzijnde woningen in de woonwijk Broekvelden ligt op een afstand van minimaal 300 m. De in aanleg zijnde woonwijk Weideveld ligt op meer dan 200 m afstand. Voor bedrijven in milieucategorie 4.1 dient rekening te worden gehouden met een afstand van minimaal 200 m voor een rustige woonwijk, zodat vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor uitbreiding van milieubelastende activiteiten.

6.1.3 Geluid

Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Bodegraven-Woerden geldt een geluidszone van 300 m.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het bedrijfsperceel valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de Portugalweg en overige nabijgelegen wegen.

Spoorweglawaai
De spoorlijn Utrecht - Leiden is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 300 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 790 meter, zodat een onderzoek spoorweglawaai achterwege kan blijven.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan (nieuwe) gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een (gezoneerd) bedrijventerrein.
Voor nieuwe bedrijfsactiviteiten zal tijdig een aanvraag omgevingsvergunning c.q. milieumelding worden ingediend voor de activiteit milieu. Aan de door de Omgevingsdienst Midden-Holland te stellen geluidvoorschriften zal kunnen worden voldaan. Dit betekent dat (bestaande) woningen en bedrijven niet worden beperkt door deze planontwikkeling. Andersom geredeneerd blijft er voor de woningen in Broekvelden en Weideveld sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als Industrie aangemerkt. Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Eerder is een bodemonderzoek uitgevoerd door Geofox-Lexmond B.V. te Bodegraven (rapport van 14 juni 2007, kenmerk 20070891/CDRO), waarin de milieuhygiënische kwaliteit in kaart is gebracht. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat de bodem niet verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Een actualisatie van het bodemonderzoek wordt niet nodig gedacht.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0017.png"

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Zuidrand Bodegraven is gebleken dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied voldoen aan de grenswaarden. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn. Volgens de prognoses zal de luchtkwaliteit, door steeds schoner worden van het verkeer, in de komende tien jaar verbeteren. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een bedrijfsuitbreiding mogelijk op een bestaand bedrijventerrein. Uit eerder uitgevoerd onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 250 meter de A12. Het invloedsgebied is 200 meter, zodat er geen beperking is voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt ten zuiden van het plangebied op circa 205 meter een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Deze leiding (A515) heeft een diameter van 36 inch met een belemmeringenstrook van 5 meter. Het PR 10-6 is 0 meter, terwijl het invloedsgebied 430 meter bedraagt.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de gasleiding. Uit eerdere berekeningen voor het bestemmingsplan 'Kern Bodegraven' ("Risicoberekening gastransportleidingen A515-KR11 t/m 024" van 11 september 2009) blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn geen ontwikkelingen waardoor het groepsrisico toeneemt. Wel moet het groepsrisico in verband met de aardgasleiding worden verantwoord.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 12) zijn in de nabijheid van het plangebied (binnen een straal van 200 meter) geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Verantwoording Groepsrisico

Het groepsrisico in verband met de gasleiding is reeds berekend in verband met eerdere ruimtelijke plannen. Omdat sprake is van een zeer geringe uitbreiding van het bedrijfsperceel ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, zal het groepsrisico niet toenemen.
Het groepsrisico van de hogedruk aardgasleiding is kleiner dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan laat ten opzichte van de vigerende planologische situatie geen nieuwe ontwikkelingen toe, het groepsrisico zal door bovengenoemde risicobronnen niet toenemen.

Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de voordeur aanwezig dient te zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn. In de praktijkrichtlijn bluswatervoorziening en de praktijkrichtlijn bereikbaarheid, zoals vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden, staan deze en andere punten uitgebreid omschreven.

Specifiek voor dit plangebied betekent dit:
De bereikbaarheid en de primaire bluswatervoorziening zijn voldoende. De secundaire bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van dit bluswater is eveneens voldoende, omdat ten zuiden van het plangebied brede waterpartijen liggen.

Zelfredzaamheid
Voor het plangebied kan er grotendeels vanuit worden gegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Voor de objecten waarbij de personen zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen (zoals bijvoorbeeld opvanghuizen) is extra aandacht nodig. Gezien het aantal risicobronnen binnen het plangebied, wordt geadviseerd geen objecten met niet of verminderd zelfredzame toestaan in het plangebied. In de regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiele schade er overblijven na het toepassen van risicoreducerende maatregelen zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid. Het aantal gewonden zal een veelvoud zijn van het aantal berekende dodelijke slachtoffers. Ondanks alle voorgestelde maatregelen is er een kans dat er een calamiteit ontstaat waarvoor in de eerste uren de inzet van de hulpverleningsdiensten niet toereikend is, met name omdat tegelijk getracht wordt de bron te bestrijden en de omgeving te ontruimen.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:

  • Inperken PR 10-6 contour voor nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • Uitsluiten kwetsbare objecten binnen PR 10-6 contouren;
  • Nieuwe gebouwen binnen het plangebied waar mensen zich langdurig (kunnen) bevinden uitvoeren met afschakelbare ventilatie.

Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk hebben kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0018.png"

Figuur 12: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied gearceerd aangeduid).

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0019.png"

Figuur 13: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke”opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 3" (figuur 14). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m². In verband hiermede is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek achterwege gelaten.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0020.png"

Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied zwart omlijnd).

6.2.3 Monumenten

In het plangebied komen geen monumenten voor, zodat er ten aanzien hiervan geen beperkingen zijn.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van deNbw1998. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 1,8 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ruim 3,9 kilometer ten noorden van de planlocatie. Sprake is alleen van een bedrijfsontwikkeling op een bestaand bedrijventerrein, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.

Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 15). Ook hier heeft de bedrijfsuitbreiding geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPportugalweg20-BP80_0021.png"

Figuur 15: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de uitbreiding van bedrijfsbebouwing, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in het oprichten van een bedrijfsgebouw op een bestaand bedrijvenperceel met een algemene bedrijvenbestemming in milieucategorie 4.1. Gelet op het feit dat er al sprake is van bestaande bedrijfsactiviteiten en er geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaatsvinden van aanwezig groen is de kans nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en EHS) en soortenbescherming (Flora- en faunawet) geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de bouwhoogten. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Aan de hand van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. De algemene toelaatbaarheid van bedrijvigheid op het bedrijventerrein bedraagt maximaal milieucategorie 4.1. Hiervoor is als bijlage een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. In de regels is onder meer de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de verbeelding een bebouwingsvlak ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. Het bebouwingspercentage is conform de geldende regeling gehandhaafd op 80%.

Artikel 4 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor de wegenstructuur. Deze bestemming richt zich op het openbaar gebied van het bedrijventerrein. De bestemming is globaal geformuleerd waarbinnen verkeers- en verblijfsdoeleinden zijn toegestaan en parkeervoorzieningen, maar ook groen. De reden hiertoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barriéres oproept.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Daarnaast zijn regels opgenomen over de parkeernormering. Hiervoor worden de parkeernormen aangehouden, zoals deze zijn vastgesteld in de door burgemeester en wethouders op 10 maart 2015 vastgestelde Nota parkeernormen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Rijkswaterstaat;
  • 3. Gasunie;
  • 4. Hoogheemraadschap van Rijnland.

De onder 1 tot en met 3 genoemde instanties hebben aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Het hoogheemraadschap van Rijnland maakte de volgende opmerking welke wordt gevolgd door een gemeentelijke reactie.

Reactie hoogheemraadschap van Rijnland
In de plantoelichting wordt gesteld 'Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig', kennelijk op grond van het gegeven wat in de zin ervoor is vermeld: 'Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is in dit geval geen sprake van toename van het verhard oppervlak'. Op voorhand kan niet worden gesteld dat deze redenering klopt. Alleen het feit dat een bestemmingsplan de realisatie van verhard oppervlak mogelijk maakt, zegt nog niets over de vraag of de compensatie daarvoor is gerealiseerd.
In de regel wordt bij vergunningverlening op grond van Rijnlands Keur bepaald of er watercompensatie vereist is en niet op grond van een bestemmingsplan. Daarom gaat het hoogheemraadschap er vanuit dat er voor de toename van verhard oppervlak die mogelijk wordt gemaakt met onderhavig bestemmingsplan, nog altijd compensatie vereist is. Eerder is de gemeente hierop al gewezen in haar vooroverlegreactie op het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen zuidrand Bodegraven'. De gemeente heeft deze opmerking toen overgenomen. Het hoogheemraadschap gaat er vanuit dat de toelichting op dit onderdeel wordt aangepast.
Voor Rijnland is het akkoord als de compensatie buiten het plangebied wordt gezocht, in het surplus aan gegraven water in het Limespark of in de vergrote waterpartijen op het bedrijventerrein. De initiatiefnemer dient hierover met de gemeente harde afspraken te maken, voordat hij van Rijnland een watervergunning –en daarmee toestemming om te verharden (bouwen)- krijgt.

Beantwoording
Door het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt verwezen naar de reactie die is gegeven op het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen zuidrand Bodegraven' in 2012. Dit betrof de toename van bedrijfsruimte en verkeersbestemming op het bedrijventerrein Broekvelden. In de beantwoording van de inspraakreactie van Rijnland is toen aangegeven door de gemeente dat recent de waterpartijen op het bedrijventerrein Groote Wetering I zijn vergroot om extra open wateroppervlak te creëren in verband met toekomstige verhardingen. Voor de goede orde: het perceel Portugalweg 20 maakt onderdeel uit van het bestaande bedrijventerrein Groote Wetering I dat midden jaren '90 van de vorige eeuw is ontwikkeld. Bij die ontwikkeling is rekening gehouden met de aanleg van verharding voor wegen en uit te geven bedrijfskavels. Op het terrein is bij de aanleg watercompensatie aangebracht voor alle wegen en uit te geven percelen. Daarbij is ook rekening gehouden met de toename van verharding op het perceel Portugalweg 20. Enkele jaren geleden is de bestaande waterpartij op Groote Wetering nog vergroot door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Vervolgens is bij de aanleg van de groene afronding in het Limes park nog meer water aangelegd, waardoor er een groot overschot aan watercompensatie voor de extra verharding op bedrijventerrein Broekvelden aanwezig is. Wij zijn dan ook van mening dat er in dit geval geen extra watercompensatie nodig is voor de uitbreiding op particulier terrein. Gelet hierop is een door het hoogheemraadschap gevraagde watervergunning voor het graven van compensatiewater buiten het plangebied niet nodig.

Conclusie
De toelichting bij de waterparagraaf is overeenkomstig het vorenstaande aangepast. Voor het overige geeft de opmerking geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

9.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen vanaf 21 januari 2016 gedurende zes weken. In deze periode is 1 zienswijze ontvangen, welke niet tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan heeft geleid.