direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loswal Zoutmansweg ter hoogte van nrs. 86 en 88, Reeuwijk-Brug
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plassengebied in Reeuwijk is gesloten voor vrachtverkeer, omdat dit verkeer grote schade aan de wegen toebrengt. Om bevoorrading vanaf Reeuwijk-Brug mogelijk te maken is op het bedrijventerrein Zoutman een overslaglocatie gerealiseerd waar goederen van zware transportwagens, met name bouwmaterialen, kunnen worden overgeladen op kleinere en lichtere voertuigen die wel in het plassengebied mogen rijden. Om ook vervoer over water mogelijk te maken wordt een overslagpunt met loswal noodzakelijk geacht om grond en bouwmaterialen over het water te transporteren. Hierdoor wordt de druk van groot en zwaar materieel in het plassengebied verder gereduceerd. Daarnaast heeft het reguleren hiervan tot doel dat deze handelingen niet op ongewenste plekken als in woonwijken, bij bruggen of op andere illegale overslaglocaties plaatsvindt met alle risico's, schades en ongemakken van dien. Met het overslaan van goederen van groot materieel naar klein of drijvend materieel wordt een reductie van 50%- 75% van de bewegingen beoogd. Deze inrichtingsmaatregel hangt direct samen met het fysiek afsluiten van het plassengebied voor groot materieel om de verkeersveiligheid voor vooral de kwetsbare weggebruikers.

Voor het realiseren van een loswal zijn twee potentiële locaties langs de Zoutmansweg onderzocht, waarvan de locatie aan de Zoutmansweg ter hoogte van huisnummers 86 en 88 als voorkeursvariant is gekozen, omdat deze locatie geschikt is voor het overladen van groot materieel op boten.

Het oprichten van een loswal is in strijd met het bestemmingsplan 'Reeuwijk Brug', omdat de loswal in de bestemming 'Water' ligt. Vanuit planologische en verkeerskundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze loswal langs de Zoutmansweg ter hoogte van de huisnummers 86 en 88 om het kwetsbare plassengebied te beschermen. Het gaat hierbij niet alleen om het fysieke gebied, maar ook om het beschermen van kwetsbare weggebruikers.

Gelet op de strijdigheid met de gebruiksregels van het bestemmingsplan is een planologische procedure noodzakelijk om hieraan medewerking te verlenen. Deze nota bevat de ruimtelijke onderbouwing om het oprichten van een loswal planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de Breevaart langs de Zoutmansweg ter hoogte van de huisnummer 86 en 88. In westelijke richting ligt een fietspad met aansluitend de Zoutmansweg. Aan de overzijde van de Breevaart ligt een fiets- en wandelpad met aansluitend de Plas Elfhoeven. Een luchtfoto van het plangebied met omgeving is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0001.png" Figuur 1: Plattegrond plangebied (wit gestippeld aangeduid) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak raad van State  
"Reeuwijk Brug"   4 oktober 2010   13 juli 2011  
"Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018    

In het bestemmingsplan 'Reeuwijk Brug' zijn de gronden ter plaatse bestemd voor 'Water' met aansluitend de bestemming 'Verkeer'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. Voorts geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Het oprichten van een loswal is in strijd met deze bestemmingen. Bij Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan plan, behoudens voor een perceel aan de Einsteinstraat 2a, 2b en 2c, onherroepelijk van kracht geworden.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Reeuwijk Brug'. Plangebied rood gestippeld omkaderd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, waterparagraaf archeologie en ecologie. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied en (directe omgeving)

De planlocatie ligt in de Breevaart langs de Zoutmansweg ter hoogte van huisnummers 86 en 88. De Breevaart verbindt het Plassengebied met de Goudse singels.
 

Planlocatie. Breevaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0003.png" De woningen Zoutmansweg 88 (links) en 86 (rechts). Plangebied vanaf overzijde Zoutmansweg.

2.2 Nieuwe situatie

Op basis van de resultaten van een locatieonderzoek is gekozen voor een locatie in de Breevaart langs de Zoutmansweg tegenover de huisnummers 86 en 88 in Reeuwijk-Brug. Met deze oplossing wordt voorzien in een gereguleerde overslag van grond, bouwmaterialen en overig materieel van en naar het Plassengebied. De bushalte komt hier te vervallen. De loswal wordt gerealiseerd met damwanden. De omkadering wordt aangevuld en afgewerkt met betonplaten. Aan weerszijden worden meerpalen geplaatst waaraan schepen kunnen afmeren. De afmeting van het terrein is circa 180 m².

Maatregelen verkeersveiligheid
De loswal is bereikbaar vanaf de Zoutmansweg, waarbij het fietspad moet worden overgestoken. Om de veiligheid van het doorgaand verkeer en langzaam verkeer te garanderen dient de gebruiker zorg te dragen voor de inzet van minimaal één gecertificeerde verkeersregelaar. Door de inzet van een verkeersregelaar wordt de verkeersveiligheid voor fietsers gegarandeerd bij het in- en uitrijden van vrachtwagens. Verder worden er slagbomen geplaatst om de loswal te kunnen afsluiten.

Groenaankleding
Het fietspad en de loswal worden gescheiden door een groene afscheiding tussen de in- en uitrit. Hier wordt een plantvak aangelegd met gemengde haag van 1 meter breed. Langs zijkanten van de loswal wordt een onderwaterbanket met oeverbeplanting aangelegd.

Activiteiten
De activiteiten kunnen als volgt worden omschreven:

  • Overslag van grond/ bouwmaterialen van transport over land naar transport over water. Dat gaat doorgaans met behulp van mobiele kraanwagen die grond en overige bouwmaterialen overhevelt van trekkers en vrachtwagens naar boot en vice versa. De motor van de vrachtwagen is dan uitgeschakeld.
  • Overbrengen van materieel naar bouwprojecten in het Plassengebied.
  • De overslagactiviteiten vinden als regel in de dagperiode op werkdagen plaats tussen 10:00 uur en 19:00 uur. Naar verwachting zal de loswal in het laagseizoen ongeveer 3-5 dagen per week worden gebruikt. In het hoogseizoen zal het gebruik minimaal zijn in verband met weinig werkzaamheden en het broedseizoen. Bij het gebruik van de loswal wordt een maximum van 80 dagen per kalenderjaar gehanteerd.

Deze bedrijfsmatige activiteiten veroorzaken geen overlast voor milieugevoelige objecten (woningen) aan de Zoutmansweg, zoals aangetoond in het uitgevoerde akoestisch onderzoek. In paragraaf 4.1.2 wordt hierop ingegaan. Om de gevolgen van de komst van de Loswal voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een maatwerkvoorschrift opgesteld. In het maatwerkvoorschrift zijn gebruiksvoorschriften opgenomen waardoor eventuele hinder kan worden voorkomen. Om het maatwerkvoorschrift goed tot uitvoer te kunnen brengen is een maximum aantal openingsmomenten voor de loswal opgenomen en wordt met gebruikers van de loswal een gebruikersovereenkomst afgesloten. In figuur 3 is een situatietekening van het plangebied opgenomen. Voorts is een artist impression opgenomen (figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0004.png" Figuur 3: Situatietekening loswal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0005.png" Figuur 4: Artist impression nieuwe situatie.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer en parkeren
De planlocatie is voor vrachtverkeer goed bereikbaar. De loswal krijgt een oppervlakte van 180 m². Met een mobiele kraan kan grond/materieel worden overgeladen van trekker/ vrachtwagen naar een boot en vice versa zonder dat het doorgaande verkeer op de Zoutmansweg overlast ondervindt. Voor langzaam verkeer worden slagbomen geplaatst wanneer vrachtverkeer de loswal op- en afrijdt. Voor het gebruik van de loswal zijn geen parkeerplaatsen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0006.png" Zoutmansweg. Fietspad naast de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en provinciaal beleid

Overheid   Beoordelingsaspect   Afweging  
Rijksbeleid      
'Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving (2020) en 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (2011)   De Omgevingsvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door het Rijk te voeren beleid op het gebied van de fysieke leefomgeving.
 
Het rijksbeleid heeft een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing. Er is geen strijd met de rijksbelangen.  
Beleid provincie Zuid-Holland      
'Omgevingsvisie Zuid-Holland',
vastgesteld op 20 februari 2019. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden.  
De provinciale Omgevingsvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid.   Het plan leidt niet tot aantasting van de provinciale belangen, omdat er alleen sprake is van een kleinschalige ontwikkeling (realisatie loswal) langs de Zoutmansweg zonder dat er nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd.
 
'Omgevingsverordening Zuid-Holland', vastgesteld op 20 februari 2019.
De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden.  
De aanleg van een overslagpunt vindt plaats in het stedelijk gebied langs de Zoutmansweg. Dit is in overeenstemming met de artikelen 6.10 (stedelijke ontwikkeling) van de Omgevingsverordening. Evenmin zijn de richtpunten in het geding voor wat betreft artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit), zodat er geen strijd is met de provinciale belangen.
 
Op grond van jurisprudentie is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is niet nodig. De provinciale belangen zijn niet in het geding.
   

Conclusie
De rijksbelangen zijn niet in het geding. Het plan is voorts in overeenstemming met het provinciaal beleid, omdat de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Geconcludeerd kan worden dat een loswal niet in strijd is met de provinciale belangen.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Toekomstvisie Bodegraven-Reeuwijk

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 december 2021 de Toekomstvisie 'Knooppunt in het Groene Hart' vastgesteld. De Toekomstvisie is opgesteld met het oog op de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt.

Deze Toekomstvisie is bedoeld als vertrekpunt waarmee gemeente, inwoners en organisaties samenwerken aan de toekomst. De toekomstvisie geeft aan hoe zij de gemeente in de toekomst ziet en hoe zij omgaat met de verschillende vraagstukken en ontwikkelingen die er spelen.
De Toekomstvisie is formeel een ‘omgevingsvisie’. Dat is een visie op de leefomgeving, die elke gemeente moet maken. Deze omgevingsvisie vormt de basis van al het ruimtelijke beleid én alle regels over de ruimtelijke leefomgeving in de gemeente. De omgevingsvisie wordt daarom verder uitgewerkt in het omgevingsplan. De gemeente heeft de volgende opgaven geformuleerd, waarop de toekomstvisie een passend antwoord geeft.

  • Klimaatverandering, energie, grondstoffen en de landbouwtransitie
  • Stijgend zorggebruik en ongelijke kansen
  • Kwaliteit van de leefomgeving wordt steeds belangrijker
  • Meer mensen en vraag naar ruimte
  • Vraag om een betere samenwerking en andere rolverdeling
  • digitalisering en individualisering, maar ook behoefte aan ontmoeting

De visie voor de gemeente is dat de gemeente in 2040 klimaatneutraal is waar inwoners van jong tot oud, fijn en gezond kunnen samenleven, werken en hun vrije tijd doorbrengen. In drie gebieden, de Bodegraafse Oude Rijnzone, het Reeuwijkse Plassengebied en het open landschap met de kleinere dorpen en buurtschappen, zijn langs de thema's gezonde dorpen, duurzaam landschap en sterke samenleving de ambities voor de toekomst geformuleerd. Bij nieuwe ontwikkelingen richt de gemeente de leefomgeving meteen slim en toekomstbestendig in: gezond, duurzaam én inclusief.

Conclusie
De Toekomstvisie heeft een hoog abstractieniveau waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. De locatie ligt aan de rand van Reeuwijk-Brug langs de Breevaart waar vanuit overslag van grond/materiaal kan plaatsvinden van en naar het Plassengebied, omdat vervoer over de weg met groot materieel niet mogelijk is. Gesteld kan worden dat deze ontwikkeling passend is, omdat een bijdrage wordt geleverd aan verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in het Plassengebied. Het plan is overeenstemming met de uitgangspunten van de Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van een overslaglocatie.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid. Deze onderwerpen worden hieronder toegelicht.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 2.1, de aanleg, wijziging of uitbreiding van overladingsstations of faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen), maar de omvang onder de drempelwaarde van 25 ha ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van deze ruimtelijke onderbouwing.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van overslagpunt/ loswal met een oppervlakte van circa 180 m². De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieu- beoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij dit bestemmingsplan.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3. Het plangebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Ook is er geen sprake van toename van de stikstofdepositie in de gebruiksfase. In paragraaf 4.4 wordt hierop nader ingegaan.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van de in Bijlage 1 opgenomen 'aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' en bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het overslagpunt/ de loswal wordt gerealiseerd langs de Zoutmansweg in de Breevaart ter hoogte van huisnummers 86 een 88. Door de aanwezigheid van een wijkontsluitingsweg kan het gebied worden getypeerd als "gemengd gebied". Een loswal zoals hier beoogd komt niet voor in de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering. De activiteit is vergelijkbaar met een groothandel in zand en grind (SBI code 46735), te weten de variant met bedrijfsoppervlak kleiner dan of gelijk aan 200 m². Deze activiteit is in de VNG handreiking ingedeeld in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.
Aan de westzijde van de Zoutmansweg staan woningen van derden. De dichtstbijzijnde woning staat op circa 13 meter afstand. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 7 juli 2022, referentie 08797-56350-03, Bijlage 2). Uit de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Om inzichtelijk te maken of er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt is er getoetst aan het Activiteitenbesluit. De laad- en losactiviteiten zijn echter voor de piekniveaus uitgesloten van toetsing in de dagperiode. Aangezien de hoofdactiviteiten laad- en los activiteiten betreft zijn de piekniveaus wel inzichtelijk gemaakt.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT mag volgens het Activiteitenbesluit ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt op geen van de geluidgevoelige bestemmingen overschreden.
Het maximaal geluidniveau LAmax ter plaatse van woningen mag niet meer bedragen dan 70 dB(A) in de dagperiode. Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen maximale geluidniveaus kunnen ontstaan van ten hoogste 76 dB(A) in de dagperiode. De maximale geluidniveaus worden overschreden door het gebruik van de kraan tijdens de laad- en los activiteiten.
Formeel gezien hoeven de piekniveaus gedurende de dagperiode van laad- en los activiteiten niet getoetst te worden. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen zijn de maximale piekniveaus wel inzichtelijk gemaakt. De overschrijdingen zullen in de worst-case scenario maximaal 8 keer per dag voorkomen, daadwerkelijk zal dit minder vaak het geval zijn. Daarnaast zal er gedurende het laagseizoen ongeveer 3 tot 5 dagen per week gebruik worden gemaakt van de loswal. In de zomerperiode zal de het gebruik minimaal zijn. In verband met het broedseizoen (half maart – half juli) zijn er weinig werkzaamheden dus van de loswal gebruik gaan maken. Ter plaatse van alle woningen wordt voldaan aan de in de Circulaire genoemde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Nadere motivering toestaan overschrijding piekniveaus
Het overslaan van staal en stalenproducten kan leiden tot piekniveaus van 76 dB(A) ter plaatse van de woningen. Deze waarde is hoger dan de richtwaarden uit de VNG-publicatie. Een alternatieve locatie om de loswal te realiseren is niet aanwezig. Uit de rapportage van Cauberg-Huygen blijkt dat de hoge piekniveaus op de gevels van de woningen niet zullen leiden tot niveaus boven de 55 dB(A) in de woningen. Ondanks de hoge piekniveaus tijdens het overslaan van staal en stalenproducten, is de loswal ruimtelijk en milieutechnisch inpasbaar, omdat:

  • de overslagwerkzaamheden alleen plaatsvinden in de dagperiode tussen 10:00 uur en 19:00 uur;
  • bij het overslaan van andere grondstoffen dan staal wordt voldaan aan de volgende richtwaarden uit de VNG-publicatie voor:
    • 1. de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van 50 dB(A) (in de dagperiode);
    • 2. de maximale geluidsniveaus van 70 dB(A) (in de dagperiode);
    • 3. de geluidsniveaus als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de loswal (verkeer en duwboot) van 50 dB(A) (in de dagperiode).

Volgens de beoordeling Miedema heeft ter plaatse van de Zoutmansweg op twee beoordelingspunten een beoordeling van “redelijk”. Verder hebben alle overige beoordelingspunten een beoordeling van “goed”.
Activiteitenbesluit Wet milieubeheer
Omdat de activiteit steeds op de zelfde plaats zal gebeuren, wordt het een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De inrichting zal moeten voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit. De gemeente wordt als oprichter en beheerder van het overslagpunt/ de loswal gezien als de 'gebruiker' van de inrichting en moet zorgen dat aan de regels wordt voldaan. De activiteit moet minimaal 4 weken voor de ingebruikname gemeld worden via www.aimonline.nl. De ODMH ziet namens de gemeente toe op het voldoen aan het Activiteitenbesluit, inclusief de in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer op te nemen maatwerk om het overslaan van staal en stalenproducten mogelijk te maken.


Conclusie
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor bestaande milieugevoelige functies een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op geen van de geluidgevoelige bestemmingen wordt overschreden. De maximale geluidniveaus worden ter plaatse van woningen wel overschreden met maximaal 6 dB(A) in de dagperiode. Deze overschrijding is aanvaardbaar, omdat deze in de worst-case scenario maximaal 8 keer per dag voorkomen, daadwerkelijk zal dit minder vaak het geval zijn. Voor het overige kunnen de bedrijfsactiviteiten voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er zijn vanuit milieuzonering geen beperkingen.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De loswal valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de aangrenzende weg.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet op een gezoneerd industrieterrein. De bedrijfsactiviteiten zelf (overslagpunt/ loswal) vinden op voldoende afstand plaats van milieugevoelige functies van derden, zoals beschreven in paragraaf 4.1.2. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld. De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld.

Het beoogd gebruik is niet gevoelig voor (water)bodemverontreiniging. Voor de bestemmingswijziging is dit geen aandachtspunt. Bij de aanleg/grondverzet moet wel rekening worden gehouden met (water) bodemverontreiniging. Bij de Omgevingsdienst Midden-Holland zijn bodemkwaliteitsgegevens bekend. Op basis hiervan blijkt dat er geen bodemverontreiniging (grond en grondwater) aanwezig is. Er zijn geen beperkingen voor de aanleg/grondverzet.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.


Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit (Wlk) een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van een loswal. Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Hierbij is uitgegaan van (2 x 8 =) 16 verkeersbewegingen, waarvan 100% vrachtverkeer. In tabel 4.3 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.

Tabel 4.3: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van het plan op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0007.png"

Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.

Naast de Worst-case berekening is ook nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Zoutmansweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit plan maakt een loswal mogelijk om vracht over te hevelen van en naar het Plassengebied. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant wijzigen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Het Besluit is alleen van toepassing op beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten. De aanleg en het gebruik van de loswal betreft geen (beperkt) kwetsbaar object, zodat het Besluit externe veiligheid niet van toepassing is.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 5) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm voor het PR als gevolg van het gebruik als loswal niet wordt overschreden en derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de realisatie van dit plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0008.png" Figuur 5: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied rood gestippeld omlijnd aangeduid).

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.


Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.2 Waterhuishouding

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een waterkering met een kernzone en een beschermingszone, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Op de Legger oppervlaktewater (2018) ligt de loswal in en aan de Breevaart. Deze vaart is aangemerkt als 'primair oppervlaktewater' met een beschermingszone van 5 meter. In figuur 6 is dit weergegeven. Een watervergunning is benodigd, omdat de loswal in de Breevaart wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0009.png" Figuur 6: Legger oppervlaktewateren (2018). Plangebied rood gestippeld omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is compensatiewater nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Er wordt een loswal gerealiseerd van afgerond 180 m². Het dempen van een klein gedeelte van de Breevaart en het verwijderen van een deel van de natuurvriendelijke oever zal gecompenseerd worden met water en natuurvriendelijke oever in hetzelfde peilvak. Voor de demping zal gebruik gemaakt worden van het overschot op de Berging Rekening Courant (BRC) en de natuurvriendelijke oever wordt op een andere locatie teruggebracht, zoals verwerkt in het ecologisch onderzoek van Watersnip Advies (zie hiervoor paragraaf 4.4.2). Voor deze activiteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.


Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen aanleg van een overslagpunt/loswal, nadat het hoogheemraadschap van Rijnland een Watervergunning heeft verleend.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het plangebied maakt onderdeel uit van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echeld. Op grond van de Cultuurhistorisch Atlas heeft het plangebied (ruim) dieper dan 5 meter (basis holoceen) onder het maaiveld een hoge trefkans op archeologische sporen.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als 'water' (figuur 7). Voor ingrepen waar de gemeente vergunningverlener is gelden de vrijstellingsgrenzen van de dichtstbijzijnde archeologische waarden (AW of VAW). De planlocatie grenst aan de 'medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden (VAW4)'. Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen tot 200 cm -Mv en plangebied kleiner dan 10.000 m².

De functiewijziging heeft betrekking op een plangebied van circa 180 m² groot ter plaatse van de bestemming 'Water'. Gelet hierop is een Bureauonderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere (water)bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.

Conclusie
Er vinden geen (water)bodemingrepen plaats. Het is niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0010.png" Figuur 7: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied rood omlijnd.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het verlenen van medewerking aan een ruimtelijke ontwikkeling. In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2,25 kilometer ten oosten van het plangebied. Er wordt een loswal gerealiseerd met een oppervlakte van 180 m². Er is geen sprake van verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/ Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg. Er worden geen (significante) effecten verwacht op dit Natura2000-gebied. Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPloswalReeuwijk-BP40_0011.png" Figuur 8: NNN in de omgeving van het plangebied. Planlocatie met een rode stip aangeduid.

4.4.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 2,25 km ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar Polder Stein wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Dit deelgebied ligt op circa 2,8 km afstand. Het op 8 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatgebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
In verband hiermede zijn stikstofberekeningen uitgevoerd door IDDS (rapport 'stikstofonderzoek realisatie loswal Zoutmansweg 86, Reeuwijk' van 27 maart 2023, Bijlage 3). Hieruit blijkt dat er in de aanlegfase geen beschermde natuurgebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool geeft op basis van de opgestelde input, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
In de gebruiksfase vindt er een overschrijding van 0,01 mol N/ha/jr plaats op twee ingevoerde rekenpunten op Polder Stein. Dit heeft voor het bestemmingplan geen gevolgen, omdat Polder Stein officieel nog niet is aangemerkt als stikstofgevoelig. Wel kan dit een risico vormen voor de omgevingsvergunning wanneer Polder Stein officieel als stikstofgevoelig aangemerkt wordt, voordat de aanvraag is gedaan. In dat geval zal er een aangepaste berekening worden aangeleverd voor in ieder geval de gebruiksfase. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten, omdat Polder Stein (nog) niet is aangewezen als stikstofgevoelig Natura2000-gebied.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
4.4.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van april 2022, projectnummer 22A004, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor de nieuwe ontwikkeling dient daarom getoetst te worden of er sprake is van stikstof depositie in de gebruiksfase op de natuurgebieden.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie/-verordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing, Egel, Haas, Konijn en Wezel geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (afgekort Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Flora   Nee  
Jaarrond beschermde nesten   Nee  
Vissen   Nee  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  


Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Vervangende natuurvriendelijke oever en vervangende helofytenbegroeiing
Aan de oostzijde van de Breevaart ligt een lange natuurvriendelijke oever. Langs de Notaris d'Aumerielaan bestaat deze uit een fraaie rietoever met veel Dotterbloem. Langs de Burg. Lucassenlaan is sinds 2013 een natuurvriendelijke oever aangelegd door Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze NVO eindigt op enkele honderden meters afstand van de autoweg over de Breevaart. Dit zuidelijkste gedeelte van de oostoever van de Breevaart heeft dringend aandacht nodig qua oeverbescherming. Er vindt oeverbeschadiging plaats door ondermeer de hekgolf van passerende schepen en door winderosie. Watersnip stelt deze omgeving als locatie voor de verplaatsing van de oevertrajecten die door de loswal verloren gaan of in kwaliteit achteruit gaan.
De lengte van de te herstellen oevers op de voorgesteld locatie bedraagt 60 meter. Daarmee sluit de hersteloever goed aan op de trajecten die in orde zijn. Er staat nog een rij palen die de oorspronkelijke beschoeiing aangeeft. De waterdiepte bedraagt van 50 centimeter tot 100 centimeter. De met klei op te vullen breedte wisselt van 200 centimeter tot 70 centimeter. Het is gewenst het te verwijderen riet van de locatie Loswal te herplanatsen op de kleisuppletie (zware plakkerige klei) op de vervangingslocatie. Nadere detaillering is nodig.

Aanvullend advies verbreding fietspad tussen loswal en gemeentegrens
Aan de westzijde van de Breevaart is de Loswal gepland. De aanleg hiervan wordt gecombineerd met het verbreden van het fietspad, richting de gemeentegrens. De berm gelegen naast het fietspad is beschreven in het inventarisatie rapport 16A035 van Watersnip advies. Deze berm is bestempeld met de categorie A. Dit houdt in dat het een bloemrijke berm conform het streefbeeld is.
Er is op 11 juli 2022 een aanvullend veldbezoek gedaan aan dit traject. Vanaf de loswal in zuidelijke richting tot de gemeentegrens met Gouda is gekeken naar de voorkomende flora in en om het plangebied. Tijdens dit veldbezoek is een mooie diversiteit in de oevervegetatie aangetroffen. Langs het water staat niet alleen Riet en Kleine lisdodde, maar ook planten als Moerasspirea, Waterscheerling en Melkeppe (zie onderstaande tabel). In deze vegetatie is een broedende Kleine karekiet gehoord (bij Z45).
In de graskant naast het fietspad zijn ook diverse soorten waargenomen. De kant wordt gekarakteriseerd door diverse grassen, Smalle weegbree en Paardenbloem. Daarnaast zijn planten als Bereklauw, Rode klaver en Kruipende boterbloemen verspreid over de graskant te vinden. De verbreding van het fietspad zal 55 cm van de graskant in beslag nemen. Daarnaast wordt een extra 35 cm gebruikt voor aanvulling. Hierdoor wordt een deel van de graskant minder geschikt voor een hoge diversiteit. Om de graskant zo divers mogelijk te houden wordt een voedselarme veen gemengd met 50% zand als aanvulling in combinatie met een bloemrijk mengsel geadviseerd.
In het kader van de Zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) wordt geadviseerd zo min mogelijk van de graskant in beslag te nemen. Hierbij wordt de totale 90 cm als maximaal aangeraden. Zo blijft de schade aan de vegetatie relatief beperkt. Met betrekking tot de fauna is het van belang dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen van de Kleine karekiet plaatsvinden (mei t/m augustus). Mochten de werkzaamheden enkel in die periode plaats kunnen vinden is een broedvogelinspectie van belang. Bij het verbreden van het fietspad ontstaat er geen schade aan de oevervegetatie. Soorten die zich hierin bevinden lopen ook geen schade op door de werkzaamheden.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Bij aanleg van het overslaglocatie zal rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

Er liggen langs de Zoutmansweg middenspanningskabels. Hierover vindt overleg plaats met de eigenaar van deze kabels. Met inachtneming hiervan zijn er geen belemmeringen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn regels voor de bestemming van de loswal opgenomen voor het toegestane gebruik van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemming die voorkomt binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.


Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduiding 'loswal', uitsluitend bestemd voor een loswal ten behoeve van overslag van en naar het plassengebied. In het plangebied is geen bebouwing toegestaan.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 7 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 8 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 9 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro, omdat er geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. De gemeente realiseert de loswal geheel voor eigen risico en op eigen kosten. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan wordt door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts wordt het ontwerpbesluit aan het Hoogheemraadschap van Rijnland (in het kader van de Watertoets) toegezonden.

6.3 Communicatie

In het kader van de omgevingsdialoog zijn er vier gesprekken geweest met belanghebbenden:

  • overleg 29 juni 2021 met bewoners, dorpsteam, roei- en zeilvereniging en potentiële gebruiker;
  • overleg 30 november 2021 met bewoners, dorpsteam, roei- en zeilvereniging en potentiële gebruiker;
  • overleg 10 januari 2022 met bewoners, dorpsteam, roei- en zeilvereniging en potentiële gebruiker;
  • overleg 1 maart 2022 met fietsersbond en potentiële gebruiker.

Als vervolg hierop heeft er op 21 april 2022 een vervolgoverleg plaatsgevonden met de bewoners, dorpsteam, roei- en zeilvereniging over gezamenlijke vaststelling van het ontwerp. Iedereen heeft aangegeven akkoord te gaan met het schetsplan voor het oprichten van een loswal.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen worden ingediend.