direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Groendijck-Oost, Driebruggen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Voorwoord

Voor de Groendijck-Oost in Driebruggen heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk op 5 maart 2014 een bestemmingsplan vastgesteld. Naast een woningbouwontwikkeling van maximaal 86 woningen werd hierin ook de bouw van een kerk mogelijk gemaakt. Tegen dit besluit zijn 8 beroepschriften ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad van State bij Uitspraak van 5 november 2014 het besluit van de raad vernietigd.

De directe aanleiding voor het besluit is volgens de Raad van State dat de toevoeging van het benodigde extra oppervlaktewater onvoldoende gewaarborgd is. Daarnaast constateerde de Raad van State dat een aantal bepalingen van het bestemmingsplan zorgvuldiger had moeten worden geformuleerd. Door de Raad van State is wel beoordeeld dat de gemeenteraad de woonbehoefte voor dit plan voldoende heeft gemotiveerd. Ook voorziet het plan voldoende in een verkeersveilige ontsluiting op De Groendijck en is de juiste wettelijke procedure doorlopen voor het plan.

In het voorliggende bestemmingsplan worden de door de Raad van State geconstateerde gebreken gerepareerd door middel van vaststelling van een gerepareerd bestemmingsplan zonder toepassing te geven aan Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In verband hiermede is een nieuwe terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten. Er is gebruik gemaakt van de bestaande toelichting, regels en verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan op basis van het toenmalige beleid. Daar waar nodig zijn deze op basis van de uitspraak van de Raad van State aangepast c.q. geactualiseerd.

1.2 Aanleiding

In de Structuurvisie Reeuwijk (2009) is De Groendijck-Oost aangewezen als ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Om dit mogelijk te maken is een agrarisch bedrijf verplaatst. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van de oostelijke dorpsrand verbeterd. Naast woningbouw wordt tevens een nieuw kerkgebouw met pastorie en parkeergelegenheid voor de Hersteld Hervormde Gemeente mogelijk gemaakt.

Voor deze planontwikkeling is het stedenbouwkundig plan na overleg met omwonenden op enkele onderdelen aangepast. De entree naar het plangebied vindt plaats vanaf De Groendijck. Ten westen van de entree van het gebied worden één of twee nieuwe woningen aan De Groendijck gerealiseerd. De toegangsweg met twee aparte stroken voor inkomend en uitgaand verkeer komt uit op een parkeerplein. Aan dit plein is ook de nieuwe kerk gepland. Het grootste deel van het nieuwe woongebied wordt ten zuiden en westen hiervan gerealiseerd. Het aangepaste verkavelingsplan voorziet in maximaal 80 woningen, omdat 6 woningen ten oosten van de Wiericke komen te vervallen. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen planontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.

1.3 Ligging plangebied

Het projectgebied De Groendijck-Oost ligt in het oostelijke gedeelte van de woonkern Driebruggen, ten zuiden van De Groendijck/ Westeinde en ten oosten van de Dubbele Wiericke. Ten zuiden en oosten ligt het veenweidegebied. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

In het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen heeft de gemeenteraad van Reeuwijk op 6 april 2010 het bestemmingsplan 'Driebruggen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2010 in werking getreden. De ontwikkeling van woningbouwlocatie De Groendijck-Oost is hierin niet opgenomen, omdat de planvorming nog onvoldoende was uitgewerkt. Om deze reden is de bestaande planologische situatie vastgelegd (grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. In figuur 2 is een uitsnede van de plankaart opgenomen. De gevraagde planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat woningbouw en een kerk met pastorie niet zijn toegestaan. Voor het zuidelijke gedeelte is het bestemmingsplan Lange Ruige Wijde van kracht (vastgesteld door de gemeenteraad van Reeuwijk op 2 oktober 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 april 2007).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Driebruggen.

1.5 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0003.png" 

Luchtfoto plangebied. Links midden de verplaatste boerderij aan Westeinde 79 (bron Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De stedelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is met de drie opeenvolgende stappen nader toegelicht bij het provinciaal en gemeentelijk beleid.

2.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden.

Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid en AMvB. De toetsing van het bestemmingsplan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt plaats in paragraaf 2.2.3 De regionale behoefte van deze ontwikkeling is tevens aangetoond in paragraaf 2.3.2. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Visie op Zuid-Holland

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010 voor de hele provincie een integrale Structuurvisie, genaamd Visie op Zuid-Holland, vastgesteld. Deze is in de plaats gekomen van de bestaande streekplannen. Voor dit plangebied is dat het streekplan Zuid-Holland Oost. In deze visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040.

In de Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de Structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie 2020 zich nadrukkelijk ook op het beschermen en ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteiten. Functie en kwaliteit staan niet los van elkaar.

De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Op de kaart behorende bij de provinciale structuurvisie zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven (in beginsel) de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. De planlocatie ligt binnen de bebouwingscontour.

Ook de instrumenten die de provincie inzet, komen in de Structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.' De functiekaart geeft de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de functiekaart (zie figuur 3) van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als stads- en dorpsgebied. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.

Terwijl de functiekaart stuurt op 'wat en waar', stuurt de kwaliteitskaart op het 'waar en hoe'. Op de verbeterde kwaliteitskaarten zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale regionale schaal. Op de kwaliteitskaart 2020 is dat 'Kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.

Provinciale Staten hebben op 29 februari 2012 de Actualisering 2011 Structuurvisie en Verordening Ruimte vastgesteld. Op 30 januari 2013 is de Actualisering 2012 vastgesteld. De hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid zijn ongewijzigd gebleven.

Het provinciale beleid ten tijde van de eerste vaststelling is gehanteerd, omdat de gemeenteraad blijkens de Afdelingsjurisprudentie ervoor kiezen kan om het bestemmingsplan in gewijzigde vorm opnieuw vast te stellen zonder daarbij toepassing te geven aan afdeling 3.4 Awb. De raad kan dus terugvallen op de procedure die aan het vernietigde vaststellingsbesluit ten grondslag lag, alsmede de ter visie legging van het vorige ontwerp. Het vorige ontwerp is ter visie gelegd op 18 juli 2013 en op dat moment was de nieuwe provinciale verordening nog niet vastgesteld, zodat het overgangsrecht van toepassing is. De raad hoeft dus geen rekening te houden met de nieuwe Provinciale verordening ruimte 2014.

Conclusie

De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Zuid-Holland, omdat de woningen en kerk binnen de bebouwingscontour worden gerealiseerd. De stedenbouwkundige invulling van het plangebied sluit aan bij de bestaande kwaliteitskenmerken van Driebruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0004.png"

Figuur 3: Uitsnede functiekaart van de Provinciale structuurvisie.

2.2.2 Verordening Ruimte

Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke functies (waaronder woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, zorgvoorzieningen en andere maatschappelijke voorzieningen) binnen de bebouwingscontour moeten worden gerealiseerd. De locatie is gelegen binnen de bebouwingscontour, zoals opgenomen in kaart 1 van de Verordening Ruimte (figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0005.png"

Figuur 4: Bebouwingscontour Driebruggen.

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is eveneens vertaald in de actualisatie van de Verordening Ruimte van 30 januari 2013 (artikel 2 van de Verordening).

De ladder heeft betrekking op alle stedelijke ontwikkelingen: woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. De ladder bestaat uit drie stappen. In eerste instantie moet gekeken worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, kantoren, bedrijven, detailhandel of voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. In eerste instantie is dat binnen de bebouwingscontour. Het gaat om locaties die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Overschrijding van de bebouwingscontour is alleen mogelijk via wijziging of ontheffing van de Verordening Ruimte.

Conclusie

Over deze planontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met het ISMH. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 2.3.2). Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour (kaart 1 bij de Verordening Ruimte) en grenst aan het bestaand stads- en dorpsgebied 2010, waarin de locatie op kaart 4a van de Verordening Ruimte als nieuw stads- en dorpsgebied, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied, is aangeduid. In het bestaand stedelijk gebied wordt in de volgende paragraaf aangetoond dat er geen nieuwe mogelijkheden meer zijn voor herontwikkeling. Overeenkomstig het bepaalde in de ladder voor duurzame verstedelijking vindt woningbouw aansluitend aan de bebouwde kom, binnen de contour, plaats. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot locatiekeuze, regionale afstemming en Ladder voor duurzame verstedelijking. De toetsing van het bestemmingsplan aan de Ladder wordt in de volgende paragraaf toegelicht.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan Ladder voor duurzame verstedelijking

Het project De Groendijck-Oost in Driebruggen voorziet in de ontwikkeling en realisatie van ongeveer 80 woningen, waarin de vigerende planologische regeling niet voorziet. Een nieuw bestemmingsplan maakt de toevoeging van nieuwbouwwoningen aan de bestaande voorraad mogelijk. Bij het opstellen van bestemmingsplannen die voorzien in de bouw van nieuwe woningen, moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt volgens de ladder voor duurzame verstedelijking.

Afweging
De afweging verloopt volgens drie stappen (stap 1: behoefte en stap 2 & 3: locatieafweging):

  • 1. Regionale vraag: De nieuwe ontwikkeling moet aantoonbaar voorzien in een regionale vraag.
  • 2. Mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied: Er moet worden gekeken of de regionale woningbouwbehoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering of transformatie of anderszins.
  • 3. Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied: Indien het transformeren of herstructureren binnen bestaand stedelijk gebied geen of onvoldoende soelaas biedt, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in de behoefte die, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Daarbij dient de uitbreiding zorg te dragen voor een zorgvuldige locatiekeuze, niet alleen qua modaliteiten maar ook qua passend voorzieningenniveau.

Toepassing

Trede 1: Regionale vraag
De actuele behoefte

De actuele behoefte in de regio is door middel van een onderzoek naar de effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen inzichtelijk gemaakt in de rapportage 'Martkonderzoek De Groendijck te Driebruggen' van 5 augustus 2015 (Bijlage 1).

De effectieve vraag is gebaseerd op de daadwerkelijk geëffectueerde verhuizingen, niet op de vrijblijvend door potentiële woonconsumenten genoemde verhuiswensen. De effectieve vraag is bepaald op basis van gemeten verhuisgedrag en inzicht in veel kenmerken van alle huishoudens en woningen. Hierbij zijn zowel de traditionele kenmerken zoals huishoudenssamenstelling, woningtype, prijssegment en huur/koop meegenomen, als ook de waardeoriëntatie en leefstijl van de bewoners. Onderzoek wijst uit dat het gedrag en de waardeoriëntatie van consumenten consistent in de tijd is. De effectieve vraag levert inzicht in kwantiteit (aantallen) en kwaliteit (woonproduct, woonmilieu).

De regionale analyse is gebaseerd op het patroon van alle huishoudens in een fictieve regio van 500.000 huishoudens rond de locatie. Op deze wijze wordt enerzijds het lokale verhuispatroon inzichtelijk en anderzijds wordt een regio beschouwd die zowel stedelijk als landelijk gebied omvat en waarbinnen een evenwicht is in nieuwbouwprojecten en bestaande voorraad. Het gevonden patroon aan verhuizingen, inclusief alle bijbehorende indicatoren, wordt geprojecteerd op de specifieke groep huishoudens die onderzocht wordt.
Ten aanzien van de afbakening van de woningmarktregio voor De Groendijck-Oost is een tweetal schaalgroottes geanalyseerd:

  • Het dorp Driebruggen;
  • De catchment area rond het project.

De effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen vanuit de huidige bewoners van Driebruggen bedraagt 7 nieuwbouwwoningen per jaar. Dit jaarlijks aantal is gebruikelijk ten opzichte van de grootte van het dorp: 1% van het aantal huishoudens. Binnen deze vraag is een aandeel meergezinswoningen aanwezig: in een dorpse omgeving als Driebruggen manifesteert deze vraag zich vaak in een laagbouwvariant, dus bij het merendeel van de woningen een tuin.
De catchment area rondom het project is het gebied dat ligt binnen de gemiddelde verhuisafstand van de eerste 50% van het aantal verhuizingen in de regionale analyse. Uit meerdere analyses is bekend dat deze afbakening een representatief beeld geeft van de effectieve vraag. De catchment area rondom De Groendijck-Oost kent een straal van 5 kilometer. Binnen deze catchment area is de effectieve vraag berekend op 60 nieuwbouwwoningen per jaar.
Van belang bij het begrip catchment area is de afbakening op basis van de eerste 50% van het aantal verhuizingen. De tweede 50% levert immers een even grote vraag op. Echter, in een normaal functionerende markt met vraag en aanbod op meerdere locaties, zal er uitwisseling plaatsvinden tussen verschillende catchment areas van projecten. In de beoordeling van de match tussen de jaarlijkse effectieve vraag en het harde planaanbod, speelt dit een rol.
Nadere analyse van de verhuizingen, ter toetsing van de berekende catchment area, specifiek naar een tweetal recente ontwikkellocaties in Driebruggen, toont een vergelijkbaar beeld: 41% kwam uit Driebruggen zelf, 15% uit het nabijgelegen Waarder, 11% uit Bodegraven en 7% uit Oudewater. Het restant van de nieuwe bewoners in Driebruggen komt verspreid vanuit geheel Nederland. Hieruit blijkt dat de catchment area representatief is voor de afbakening van de woningmarktregio. In figuur 5 is dit schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0006.png"

Figuur 5: Herkomst bewoners Driebruggen.

Voor De Groendijck-Oost is de jaarlijkse effectieve vraag bepaald op 15 tot 20 woningen per jaar. Dit aantal is lager dan de totale vraag van 60 woningen op jaarbasis in de catchment area, omdat het project niet alle producten en niet alle woonmilieus kan aanbieden. Uitgangspunt is een aanbod in grondgebonden woningen, in een woonmilieu dat aansluit op de bestaande kern Driebruggen. Dit aantal betekent ten opzichte van de autonome groei vanuit de huidige bewoners in Driebruggen een extra vraag van 8 tot 13 woningen per jaar. Deze extra vraag komt merendeels uit de catchment area. Binnen de beschouwingsperiode van een bestemmingsplan (10 jaar) is er in Driebruggen sprake van een effectieve vraag van 150 tot 200 woningen in het productsegment en het woonmilieu dat De Groendijck-Oost aanbiedt.

Het actuele harde planaanbod
Het harde planaanbod is beoordeeld in de catchment area. Deze doorsnijdt de kernen Bodegraven en Oudewater, waardoor een deel van deze kernen niet tot de catchment area behoort. Uit deze beide kernen zijn echter de verhuisbewegingen gemeten. In onze aanbodanalyse is veiligheidshalve het aanbod in deze beide kernen meegenomen. Woerden ligt net buiten de catchment area. Uit Woerden worden geen verhuisbewegingen gezien naar nieuwbouwwoningen in Driebruggen, zodat dit aanbod niet is meegenomen in de analyse van De Groendijck-Oost.
Het actuele harde planaanbod in Driebruggen is beperkt tot een viertal grondgebonden woningen aan de Wiericke Weide. In het nabijgelegen Waarder bedraagt het planaanbod in hetzelfde segment als De Groendijck-Oost een zestal grondgebonden woningen op de Maxima-locatie (deelplan 2). Aanvullend is er in dit deelplan een hard planaanbod van 28 meergezinswoningen. Dit betreft vervanging van gesloopte woningen. Deze nieuwe woningen concurreren slechts beperkt met het productsegment in De Groendijck-Oost. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid die onder voorwaarden realisatie van 15 woningen mogelijk maakt. Het harde planaanbod in Waarder, bestaande uit de zes grondgebonden woningen in deelplan 2 en de 15 woningen in de wijzigingsbevoegdheid, bedraagt 21 woningen. De gemeente kiest ervoor om de overige nieuwbouw voor de beide kernen Driebruggen en Waarder te concentreren in Driebruggen. Er is zo voldoende ruimte voor de ontwikkeling van De Groendijck-Oost.
In de kern Nieuwerburg is het harde planaanbod in het project De Wijde Wiericke (fase 1 en 2) 40 eengezinswoningen in de periode tot 2019 (gemiddeld 8 per jaar). De catchment area van Nieuwerbrug omvat in tegenstelling tot De Groendijck-Oost geheel Bodegraven-Reeuwijk en ook Woerden. Een deel van de vraag is afkomstig uit een andere catchment area dan die in Driebruggen. Daarnaast toont het ontbreken van gerealiseerde verhuizingen naar nieuwbouwwoningen van Nieuwerbrug naar Driebruggen, dat het aanbod in De Wijde Wiericke nauwelijks concurreert met De Groendijck-Oost.

In de kern Reeuwijk-Brug is een programma van 31 grondgebonden woningen in het project Nieuw Westveen reeds verkocht. Op de locaties Nieuw Westveen, Venen Oost en Van Eijk is een programma meergezinswoningen gepland. Aan de locatie Notaris d'Aumerielaan is een exclusief segment met prijzen boven de € 700.000 voorzien. Het totale harde planaanbod in Reeuwijk-Brug bedraagt 138 woningen. Daarnaast is een uitbreiding met 40 nieuwbouwwoningen voorzien in het project de Oude Tol fase 2, echter dit betreft een nog uit te werken bestemming. Het totale aanbod van bijna 178 over de periode tot en met 2019 resulteert in een gemiddelde van 40 woningen per jaar. Dit is ongeveer 1% van het aantal huishoudens in Reeuwijk-Burg. Er wordt vanuit gegaan dat het aanbod aan grondgebonden woningen in Reeuwijk-Brug vooral voorziet in de lokale behoefte. Bovendien ligt de stad Gouda (deels) binnen de catchment area van deze kern. De hemelsbreed gemeten afstand tussen Reeuwijk Burg en Driebruggen is weliswaar slechts vijf kilometer, in de praktijk is deze ruimschoots groter door de barrièrewerking van de Reeuwijkse plassen (12 kilometer met de auto). Het ontbreken van verhuizingen naar nieuwbouwaanbod in Driebruggen bevestigt dit.

In Oudewater ligt de nadruk naast enkele kleinschalige binnenstedelijke plannen op een tweetal plannen: Noort Syde en Touwfabriek. Deze kennen een ander, meer stedelijk woonmilieu dan De Groendijck-Oost en spreken zo een andere doelgroep aan. Voor deze meer stedelijke vraag bestaat eveneens een vraag: de helft van de woonconsumenten in de catchment area zoekt een meer stedelijk woonmilieu. Het plan Noort Syde II is in de afrondende fase met nog ongeveer vijftig woningen, deels in verkoop en deels voor de corporatie. Het project Oude Touwfabriek is eveneens in realisatie. Hier worden in totaal 46 woningen gerealiseerd, in een bijzondere omgeving: ingepast in de oude fabrieksgebouwen. Fase 1 met 32 woningen is in aanbouw, met al 15 woningen verkocht. In fase 2 komt nog een gemengd programma met 14 woningen. Voor Oudewater ligt de jaarlijkse prognose nieuwbouwwoningen onder 1% van het aantal huishoudens.

Bodegraven werkt, naast een aantal kleinschalige ontwikkelingen, aan de ontwikkeling van het plan Weideveld. De ontwikkeling en realisatie van de woonvelden 1, 2, 3 (deels), 4 en 7 vindt plaats in de periode tot 2020. Hier is ruimte voor nog 238 woningen. In het bestemmingsplan is sprake van een uit te werken bestemming. Hierbinnen is onder meer woningbouw mogelijk. Uitwerking is pas mogelijk onder een aantal voorwaarden. De catchment area van Weideveld omvat de gehele kern Bodegraven. Het totaal aantal nieuwbouwwoningen in hard planaanbod in Bodegraven (inclusief het programma in de nog uit te werken bestemming in Weideveld) bedraagt 378 tot en met 2019. Dit betekent een gemiddelde jaarlijkse toevoeging van 80 nieuwbouwwoningen, ongeveer 1% van de bestaande voorraad (7600 huishoudens).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0007.png"

Figuur 6: woningbouwprogramma Reeuwijk-Brug en Bodegraven tot en met 2019.

De analyse van de verschillende catchment areas wijst in alle kernen op een hard planaanbod dat ligt op maximaal een gemiddelde jaarlijkse afzet van 1% van het aantal huishoudens. Dit bevestigt de aanname dat er sprake is van een evenwichtige markt, waarvoor de catchment area representatief is.

Deelconclusie
De cijfermatige analyse van het planaanbod bevestigt een evenwichtig planaanbod in de catchment area. Binnen de regionale vraag is behoefte aan nieuwbouwwoningen in Driebruggen, in het productsegment en het woonmilieu van het project De Groendijck-Oost.

Trede 2: Mogelijkheden bestaand gebied
Binnen de dorpse kernen Driebruggen, Waarder en Nieuwerbrug zijn de mogelijkheden om planaanbod toe te voegen beperkt. In bovenstaande analyse van het harde planaanbod is de locatie Wiericke Weide (de villa's) in Driebruggen reeds meegenomen. Verdere verdichting binnen de dorpskern van Driebruggen past niet bij de ruimtelijke kwaliteiten van een dorp. Recente uitbreidingen waren eveneens slechts aan de rand van het dorp mogelijk, bijvoorbeeld door herstructurering van het sportpark. Voor de kern Driebruggen geldt dat verder transformeren of herstructureren binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende soelaas biedt om in de woonbehoefte te voorzien.
De bestaande woningvoorraad in de catchment area is eveneens nader geanalyseerd. Hierbij is op gelijke wijze als bij het onderzoek naar de effectieve vraag beoordeeld in welke mate de bestaande voorraad aansluiting heeft bij veranderende woonvoorkeuren van de huidige populatie. Met andere woorden: is de bestaande voorraad toekomstvast. Deze analyse wijst uit dat er op termijn behoefte ontstaat aan meer woningen in een dorps woonmilieu, in de duurdere prijscategorieën. De situering van de catchment area relatief dicht bij steden met veel economische activiteit en langs de A12, maakt leegstand niet waarschijnlijk.
Het bestaande, meer stedelijke gebied in de catchment area, zoals Bodegraven, Reeuwijk en Oudewater, biedt geen ruimte voor de inpassing van een woningbouwprogramma en woonmilieu als dat van De Groendijck-Oost. De match van de bestaande voorraad met de toekomstige wens van de huidige bewoners versterkt de vraag naar een dorps woonmilieu.

Trede 3: Locatiekeuze en inpassing
Een dorps woonmilieu vraagt de nabijheid van voorzieningen, zoals onderwijs, een winkel voor dagelijkse benodigdheden en een verenigingsleven. Deze zijn in de kern Driebruggen aanwezig en op loop- en fietsafstand gelegen van de locatie. De nieuwe bewoners in De Groendijck-Oost zijn aangewezen op de voorzieningen van Driebruggen en versterken de draagkracht ervan. Bij de ontsluiting van een dorps woonmilieu ligt de nadruk op de bereikbaarheid van deze lokale voorzieningen. Voor de bereikbaarheid buiten de eigen kern is men grotendeels aangewezen op de eigen auto. Openbaar vervoer is in Driebruggen beschikbaar in de vorm van buurtbus 724 van Bodegraven via Driebruggen, Waarder en Nieuwerbrug naar Woerden. De bushalte Kievitlaan ligt evenwel op korte afstand van het plangebied en is daarmee goed bereikbaar.
Driebruggen is aangesloten op het fietsroutenetwerk Groen Hart. Knooppunt 36 is in Driebruggen gelegen met aansluiting richting de Reeuwijkse Plassen, Waarder, Hogeburg en richting fort Wierickerschans. De locatie De Groendijck-Oost is passend bij het gewenste woonmilieu bereikbaar en versterkt de voorzieningen in Driebruggen.

Conclusie

Trede 1:
Er is een regionale behoefte aan nieuwbouwwoningen in de productsegmenten en het woonmilieu van De Groendijck-Oost. Er is onvoldoende harde planvoorraad om deze vraag te accommoderen. De gemeente stuurt op concentratie van de nieuwbouw voor de beide kernen Driebruggen en Waarder in dit project. Binnen de woningmarktregio (de catchmentg area) is ruimte voor toevoeging van het programma uit het bestemmingsplan aan de bestaande voorraad in Driebruggen.

Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met het ISMH. De planontwikkeling voor 80 nieuwe woningen is opgenomen in de door de provincie aanvaarde Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 2.3.2), welke als verantwoording van een actuele regionaal afgestemde behoefte in meerdere plannen tegelijk voorziet. Door aanvaarding van de regionale woonvisie is Trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, het voorzien in een actuele behoefte, doorlopen.
Trede 2:
Binnen het bestaande stedelijk gebied in de catchment area, zowel binnen de dorpse kernen als de meer stedelijke gebieden, is onvoldoende ruimte voor deze toevoeging in het dorps woonmilieu met deze omvang.

Trede 3:
Het project wordt direct aansluitend aan het dorp Driebruggen gerealiseerd. De locatie is passend bij een dorps woonmilieu ontsloten en versterkt de draagkracht van lokale voorzieningen.

2.2.4 Provinciale Woonvisie 2011-2022

De veranderde woningmarkt is voor de provincie aanleiding geweest om de Woonvisie 2005-2014 te vernieuwen. In verband hiermede hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 12 oktober 2011 een nieuwe Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Deze visie is een basis voor nieuwe afspraken op provinciaal en (inter)regionaal niveau. In samenspraak met alle partijen op de woningmarkt moet dit leiden tot een kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma met nieuwe samenwerkingsvormen en vernieuwd vertrouwen in elkaar.

De provinciale Woonvisie vormt het kader en formuleert de aandachtsvelden voor het beleidsveld wonen, zoals de provincie Zuid-Holland dat ziet. In regionale woonvisies wordt de provinciale Woonvisie verder ingevuld en uitgewerkt door de regio's. In deze regionale visies dienen onder meer de verstedelijkingsafspraken Zuidvleugel en de nog te maken strategieën wonen Groene Hart en Delta vastgelegd te worden. De provincie Zuid-Holland wil de decentralisatie van de regie op de woningmarkt verder vormgeven door het belang van actuele regionale woonvisies te benadrukken. Voor de provincie Zuid-Holland zijn regionale woonvisies belangrijk en de provincie zal uitgangspunten hiervoor in de Provinciale Structuurvisie opnemen. Bestaande afspraken zullen worden herijkt, indien aanpassingen nodig zijn op nieuwbouwprogramma's en verbetering van de (bestaande) kwaliteit. Deze aanpassingen worden verankerd in de provinciale en regionale woonvisies. De provincie stuurt hierop door onder andere te bevorderen dat regio's een actuele regionale woonvisie hebben. Inmiddels is een regionale Woonvisie opgesteld (paragraaf 2.3.2).

Conclusie

Deze planontwikkeling maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk van maximaal 80 woningen. Deze opgave is in overeenstemming met de in de Provinciale Woonvisie vastgestelde uitgangspunten, omdat het woningbouwprogramma is opgenomen in de regionale Woonvisie en hierover regionale afstemming heeft plaatsgehad. De nieuwbouw levert een bijdrage aan de vraag naar bereikbare, middeldure en dure koop- en huurwoningen.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio'

De gemeenten in Midden-Holland hebben in 2009 besloten om gezamenlijk het bestaande ruimtelijk beleid verder te ontwikkelen tot een uitvoeringsgerichte ruimtelijke agenda. Deze agenda heeft een doorlooptijd tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Op 15 februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg Groene Hart, RO en Volkshuisvesting de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio' vastgesteld.

De agenda moet de kwaliteiten en samenbindende identiteit van het gebied formuleren en leiden tot meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de regio in relatie tot ontwikkelingen vanuit provinciaal en rijksbeleid. De agenda moet de regio ook een duidelijk eigen gezicht geven in het geheel van de Randstad. Speerpunten zijn:

  • verbetering van de noord-zuidverbinding door ontwikkeling van de N207-corridor;
  • een regionaal programma ketenmobiliteit met een bijzondere functie voor de Gouweknoop;
  • een regionaal programma voor verbeterde voorzieningen;
  • een regionaal programma voor een gastvrij Midden-Holland, gekoppeld aan marketing van de regio;
  • een regionaal fonds gekoppeld aan de doelen van de ruimtelijke agenda.

Het vergroten van de vitaliteit van de regio is met name relevant voor de gemeenten die te maken hebben met vergrijzing en ontgroening. Vanuit die problematiek is een regionale visie op dit thema van groot belang. De vitaliteit wordt in de kleine kernen niet alleen opgelost in de kleine kernen zelf, maar juist in samenhang met de kernen met een (sub)regionale functie en de verstedelijkte gemeenten die het aanbod van enkele centrale voorzieningen verzorgen. De aanpak verschilt per kern. In Driebruggen is vervanging van voorzieningen nodig. Hieraan is bijvoorbeeld invulling gegeven door de recentelijk gerealiseerde (vervangende) nieuwbouw van een supermarkt aan de Kerkweg 44-50 in Driebruggen. Onderhavig plan voorziet in een maatschappelijke voorziening. Dit is een belangrijke voorwaarde om de leefbaarheid in de kern te waarborgen. Centraal staat behoud en versterking van de vitaliteit.

Conclusie

De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland. In het bijzonder wordt tegemoet gekomen aan de wens om de vitaliteit van de kernen in stand te houden, zoals de in 2013 vergrote supermarkt aan de Kerkweg 44-50 en het instandhouden de (aanwezige) maatschappelijke voorzieningen. Investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de woonomgeving levert een bijdrage aan behoud van voldoende voorzieningen voor de bewoners in de kern Driebruggen.

2.3.2 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie 

De Groendijck-Oost is één van de Bodegraven-Reeuwijkse projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan de woningen in De Groendijck-Oost en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaats gehad. In het plangebied worden maximaal 80 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling is in overeenstemming met regionaal gemaakte afspraken, waarmee de provincie heeft ingestemd, omdat deze opnamecapaciteit is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.

Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.

De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen. De uitleglocatie De Groendijck-Oost is aangewezen als sleutelproject om de lokale behoefte en bovenlokale vraag op te vangen. In het Uitvoeringsprogramma is De Groendijck-Oost vanaf 2015 opgenomen. De locatie De Groendijck-Oost is op de plankaart als 'dorpskern – uitleglocatie' aangeduid (figuur 7). Op deze vrijkomende locatie zullen binnen de rode bebouwingscontour woningen en een kerk worden gerealiseerd.

Conclusie

De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie, waarin De Groendijck-Oost als uitleglocatie is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0008.png"

Figuur 7: Uitsnede ruimtelijke structuurvisie.

2.4.2 Actieprogramma Volkshuisvesting & woningbouw (2012)

Op 4 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk het Actieprogramma Volkshuisvesting & Woningbouw en de Strategienota Herprioritering Projecten vastgesteld. Bijsturing van de projectenportefeuille was noodzakelijk om, in antwoord op de economische crisis, een verbeterde aansluiting van het gemeentelijk woningbouwprogramma op de actuele marktvraag te verkrijgen. De bijsturing dient daarnaast bij te dragen aan een optimalisering van de gemeentelijke financiële situatie. Het Actieprogramma is gebaseerd op actuele woningmarktanalyses en bevat aanbevelingen voor kwantitatieve en kwalitatieve aanpassingen van het woningbouwprogramma. Het Actieprogramma concludeert dat de ontwikkeling van De Groendijck-Oost kan worden voortgezet.

Raadsbesluit fasering bouwprojecten

Als vervolg op het Actieprogramma heeft de gemeenteraad op 12 december 2013 en 16 juli 2014 een besluit genomen over het stoppen en/of uitstellen van woningbouwprojecten tot na 2019. Hiermee wordt ruimte geboden om kansrijke projecten te realiseren. Voor de kernen Waarder en Driebruggen is het onderhavige plan de enige uitbreidingsmogelijkheid voor grondgebonden woningen in de koop- en huursector voor de komende jaren.

Conclusie

De gefaseerde nieuwbouw van maximaal 80 woningen in de dure, middeldure en sociale sector levert een adequaat antwoord op de woningbehoefte in Driebruggen en Waarder.

2.4.3 Welstandsbeleid

In de gemeentelijke Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Reeuwijk. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'kernen' (bebouwing binnen de bebouwingscontour). Uitgangspunt is het behouden van de samenhang en eenheid binnen een bouwblok, straat of wijk. Criteria zijn opgenomen over de ligging in de omgeving, massa en detaillering. De nieuwbouwontwikkeling zal voldoen aan de in de Nota vastgestelde criteria.

Conclusie

De planontwikkeling zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota.

2.5 Conclusie

Met het planinitiatief zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte is het gebied opgenomen binnen de zogenaamde rode contour. Hierbinnen is verstedelijking zoals woningen en een kerkgebouw toegestaan. Er is aantoonbaar ruimte voor een gefaseerde toevoeging van woningen aan het bestaande woningbouwprogramma. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen in paragraaf 2.2.3. De kwalitatieve onderbouwing daarvan is afgestemd met de regio Midden-Holland en de provincie Zuid-Holland.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten en raadsbesluiten. De woningbouw voor deze locatie voorziet in een lokale behoefte. Tegelijkertijd wordt de leefbaarheid van de kleine kernen voor de lange termijn behouden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Driebruggen is ontstaan rondom de brug over de Dubbele Wiericke. Driebruggen heeft haar ontwikkeling voor het grootste deel te danken aan de ligging aan een belangrijke vaarweg. In dit geval gaat het om de route tussen de Hollandse IJssel en de Oude Rijn. Al in de zeventiende eeuw was sprake van enige nijverheid aan beide kanten van het water. In de negentiende en twintigste eeuw werd dit versterkt. De dorpskern werd in de twintiger jaren van de vorige eeuw uitgebreid in westelijke richting langs de Kerkweg tot aan het Hoog- en Laageind. Vanaf de jaren zeventig breidde het dorp aanzienlijk uit aan de zuidkant met woningen en industrie.

3.2 Bestaande situatie omgeving plangebied

Driebruggen ligt aan de oostrand van de polder Lange Weide. De voornaamste route binnen het dorp is de oost-west verbinding, gevormd door de Kerkweg en De Groendijck die de verbinding vormt met Waarder en de A12. Een directe verbinding met Reeuwijk-Brug voor gemotoriseerd verkeer ontbreekt. Via het plassengebied is er wel een fietsverbinding van Driebruggen naar Reeuwijk-Brug.

Het plangebied, dat grotendeels is gesitueerd achter het bebouwingslint aan De Groendijck, is als weiland in gebruik. De toekomstige ontsluiting vindt plaats vanaf De Groendijck en het Westeinde. De bestaande boerderij met opstallen zal ten behoeve van de ontwikkeling worden gesloopt.

De te slopen boerderij (nieuwe toegang woonwijk) De verplaatste boerderij Westeinde 79.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0009.png"

Plangebied gezien vanaf zuidzijde. Op de achtergrond achterzijde van lintbebouwing De Groendijck.

3.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden

Met de realisatie van De Groendijck-Oost zal een kwalitatief hoogwaardige afronding van het dorp moeten worden gerealiseerd. Een mooie overgang van de dorpsbebouwing naar de openheid van de polder geldt hierbij als uitgangspunt waarbij het bestaande slagenlandschap zoveel als mogelijk word gerespecteerd.

De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren van Driebruggen. Zo ontstaat er een duidelijk centraal gelegen functie met bijzondere bebouwing aan het groen en water. Het groene karakter en het resterende water worden gehandhaafd dan wel versterkt en vormen het uitgangspunt voor de ontwikkeling.

Programmatische uitgangspunten

Het woningaanbod dient gevarieerd en dorps te worden. Er is een goede mix opgenomen van goedkoop, middelduur en duur in de koop- en huursector die inspeelt op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van de woningbouwmarkt. Deze mix bestaat uit starterswoningen, geschakelde eengezinswoningen, appartementen of grondgebonden woningen voor ouderen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de lokale behoefte. Ook wordt er ruimte geboden aan de nieuwe kerk voor de 'Hersteld Hervormde Gemeente'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0010.png"

Stedenbouwkundige structuur Driebruggen. Stedenbouwkundige hoofdstructuur.

Technische uitgangspunten

Water

Het huidige slotenpatroon geeft richting aan de toekomstige ontwikkelingen, dit vergroot de herkenbaarheid van het onderliggende landschap. Wanneer sloten worden gedempt wordt het verlies aan oppervlaktewater voor 100% gecompenseerd binnen het plan. Dit kan ook plaatsvinden buiten de provinciale bebouwingscontour. Daarnaast zal de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd in de vorm van nieuw aan te leggen oppervlaktewater.

Verkeer en bereikbaarheid
De hoofdontsluiting komt aan de Groendijck, ter hoogte van de aansluiting met het Westeinde. Deze hoofdontsluiting dient zo uitgevoerd te worden dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten in geval van een calamiteit gegarandeerd is.

Parkeren
Ten aanzien van de parkeerbalans wordt uitgegaan van het gemeentelijke beleid en de gemiddelden van de CROW richtlijnen.

3.4 Nieuwe situatie

Ruimtelijke hoofdopzet

Het plangebied wordt ontsloten op De Groendijck. De bestaande lintbebouwing aan De Groendijck wordt voorgezet met twee nieuwe woningen. Ten oosten hiervan loopt een groene laan het gebied in. Ten westen van deze laan worden woningen gerealiseerd. De laan mondt uit op een parkeerplein en wordt gemarkeerd door een markant kerkgebouw. Ten oosten van de kerk wordt een parkeerterrein aangelegd voor kerkbezoekers.
Het gebied ten zuidwesten van het kerkgebouw bestaat uit woningen en openbare ruimte die de verkavelingsrichting van de bestaande slotenstructuur volgen. Op deze manier worden zoveel mogelijk doorzichten naar het achterliggende polderlandschap behouden.

De randen van het plangebied zijn voornamelijk omsloten door water. Dit water, dat grotendeels bestaat uit bestaande poldersloten vormt samen een zachte overgang van het landschap naar de erven en tuinen van de bestaande bebouwing aan De Groendijck.

De rechtlijnige structuur van de planopzet is gebaseerd op het slotenpatroon van het onderliggende polderlandschap. Hierdoor ontstaat een sfeer die aansluit bij de historie van het dorp en de omgeving.

Het plangebied, groot circa 3,4 hectare, bevat het volgende programma:

  • Maximaal 80 woningen in de sociale, middeldure en dure sector met de hierbij behorende parkeerplaatsen. Hierdoor ontstaat een gevarieerd woningaanbod dat aansluit bij de lokale vraag.
  • Een kerkgebouw voor de Hersteld Hervormde Gemeente. Tevens wordt voor deze functie een pastoriewoning gerealiseerd. Deze woning maakt onderdeel van het maximum van 80 woningen.
  • De bij deze woningen en kerkgebouw benodigde parkeervoorzieningen. De kerk realiseert een aantal parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast worden er voor de kerk parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd.
  • Een ontsluitingsweg vanaf De Groendijck. De aansluiting wordt als een dubbele wegenstructuur uitgevoerd zodat het gebied in geval van een calamiteit altijd bereikbaar blijft voor hulpdiensten. Het gehele plan wordt ingericht als 30-km gebied. Binnen dit gebied wordt op subtiele wijze onderscheid gemaakt tussen de 'hoofdstructuur' en de 'binnenterreinen'. De auto is hier te gast in een verblijfsgebied voor voetgangers en fietsers.

Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0011.png"

Situering entree plangebied naast woning. Plangebied met rechts achterzijde bebouwing aan de Groendijck.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0012.png"

Figuur 8: Stedenbouwkundig plan (verkavelingsplan).

3.5 Beeldkwaliteitsparagraaf

Bij de ontwikkeling van het gebied, gelegen aan de rand van de kern Driebruggen en grenzend aan het buitengebied, dienen de volgende uitgangspunten in acht genomen te worden:

  • behouden en versterken van de samenhang tussen de volgende kenmerkende kwaliteiten: waterlopen, landscheidingskaden, weteringen, kavelsloten, kavelstructuren en monumentale boerderijlinten;
  • herkenbaar houden van het bestaande verkavelingspatroon;
  • de bestaande ruimtelijke eenheden – die samenhangen met de middeleeuwse polderontginningen – als leidraad nemen.

Dit betekent voor onderhavige ontwikkeling:

  • herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek;
  • vasthouden aan de, afhankelijk van het lint, ijle tot verspreide of dichte tot half open bebouwingsstructuur;
  • continueren van de, afhankelijk van het lint, symmetrie of asymmetrie van het lint;
  • aansluiten bij het bestaande bebouwingslint;
  • de bestaande kavelopbouw zoveel mogelijk als uitgangspunt nemen: bebouwing middenvoor op de kavel, evenwijdig aan de kavelgrenzen;
  • in stand houden van de karakteristiek van knotbomen langs het Westeinde.

Toetsing planontwikkeling aan Regioprofiel 'Reeuwijksche Plassen/ Oude Hollandse Waterlinie'

Met de realisatie van De Groendijck-Oost wordt een kwalitatief hoogwaardige afronding van het dorp gerealiseerd, waarbij de bebouwing veelal in lengterichting van het slagenlandschap wordt gerealiseerd Een mooie overgang van de dorpsbebouwing naar de openheid van de polder geldt hierbij zoveel als mogelijk als uitgangspunt. Bij de nieuwbouwontwikkeling wordt de bestaande kavelstructuur zoveel als mogelijk gehandhaafd.

De rechtlijnige structuur van de planopzet is gebaseerd op het slotenpatroon van het onderliggende polderlandschap. Hierdoor ontstaat een sfeer die aansluit bij de historie van het dorp en de omgeving.

Het plangebied wordt ontsloten aan (of via) De Groendijck. De entree van het nieuwe woongebied wordt gemarkeerd door lintbebouwing met daarachter een kerkgebouw dat markant nabij De Groendijck wordt gepositioneerd.

3.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ontsluiting autoverkeer
Driebruggen ligt aan de oostrand van de polder Lange Weide. De voornaamste route binnen het dorp is de oost-west verbinding, gevormd door de Kerkweg en De Groendijck die de verbinding vormt met Waarder en de A12. Een directe verbinding met Reeuwijk-Brug voor gemotoriseerd verkeer ontbreekt. Via het plassengebied is er wel een fietsverbinding van Driebruggen naar Reeuwijk-Brug. Het gemeentelijk beleid is gericht op verhoging van de verkeersveiligheid door uitvoering van maatregelen in het kader van Duurzaam Veilig.

De verkeersintensiteit van De Groendcijk bedraagt circa 3.850 mvt./etm. Het gedeelte van het Westeinde bij Waarder is opgenomen in het verkeersmodel. De verkeersintensiteit is op deze weg 386 mvt./etm). De nieuwbouwontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt kan worden opgevangen door de bestaande infrastructuur.

Ontsluiting openbaar vervoer
De bestaande openbaarvervoersdienst geeft verbinding in de richting Bodegraven via Woerden. De dienst heeft een frequentie van drie keer per dag. Op station Woerden wordt gehalteerd door treinen in de richtingen Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Leiden en Gouda. Op station Bodegraven wordt gehalteerd door treinen in de richtingen Utrecht en Leiden. Ten slotte is er een Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem, de Groene Hart Hopper. Dit is openbaar vervoer (OV) op afroep, dat reizigers van deur tot deur of van deur tot sterhalte vervoert.

Parkeren
Bij het bepalen van de parkeernorm is, overeenkomstig gemeentelijk beleid, gebruik gemaakt van de richtlijnen van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Aangehouden zijn de gemiddelde parkeerkencijfers rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in artikel 11.3 van de regels. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm.

Conclusie
De extra verkeersbewegingen als gevolg van deze woningbouwontwikkeling kunnen worden opgevangen binnen de bestaande infrastructuur, omdat de maximum capaciteit van deze wegen nog voldoende ruimte heeft. De parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

In dit hoofdstuk worden de volgende thema's behandeld die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling, te weten M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van maximaal 80 woningen en een kerkgebouw mogelijk gemaakt. Nu is het gebied nog hoofdzakelijk in gebruik als weiland. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. De ontwikkeling is overigens meegenomen in de actualisatie van de Structuurvisie Reeuwijk. In het ontwerp is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld die betrekking heeft op de in de Structuurvisie beschreven ontwikkelingen. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat een m.e.r. niet nodig is. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar dat ontwerp.

Voor het overige wordt in de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aangetoond dat het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid kan een milieubelastende activiteit zijn. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (cat. 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie in het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Indien milieugevoelige functies zijn gesitueerd in het omgevingstype 'gemengd gebied' kan een correctie van de richtafstanden plaatsvinden. Van een 'gemengd gebied' is sprake bij gebieden die een verhoogde milieubelasting kennen, bijvoorbeeld doordat sprake is van een matige tot sterke functiemenging of doordat een gebied direct langs de hoofdinfrastructuur is gelegen. In geval van 'gemengd gebied' kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Verlaging kan met één afstandstap in dat geval plaatsvinden zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Onderzoek/ beoordeling

Inventarisatie mogelijk relevante bedrijven

Het vast te stellen bestemmingsplan krijgt een globale woonbestemming en voor een beperkt deel een maatschappelijke bestemming ten behoeve van het oprichten van een kerkgebouw. Uitgangspunt bij dit plan is dat wordt getoetst aan de vigerende bestemmingsplannen en de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009. In het westen nabij de Dubbele Wiericke en in het oosten nabij de locatie Westeinde 81 zijn stroken op de verbeelding aangebracht waar wonen is uitgesloten. Deze lijnen waarborgen dat de te realiseren woningbouw op voldoende afstand komt te liggen en aan de richtafstanden wordt voldaan. Tevens kunnen bestaande rechten op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij in dit kader van belang zijn. Uit de inventarisatie van en uitgevoerde bedrijfsbezoeken door de Omgevingsdienst Midden-Holland (rapport van 11 maart 2015, kenmerk 2015000644, Bijlage 2) is gebleken dat de volgende bedrijven in de nabijheid van het plangebied mogelijk relevant kunnen zijn:

(Agrarische) bedrijven aan Westeinde en De Groendijck

  • a. Varkenshouderij, Westeinde 73
  • b. Veehouderijbedrijf, Westeinde 79
  • c. Bedrijfsverzamelgebouw, Westeinde 81
  • d. Kantoor en bedrijven, De Groendijck 20
  • e. Autoservice Driebruggen, De Groendijck 16

Bedrijven aan Esdoornstraat en De Groendijck

  • f. Autobedrijf Henk Treur, Esdoornstraat 17
  • g. Autobedrijf Ahles, Esdoornstraat 19
  • h. Hielkema Interieurs B.V., Esdoornstraat 21a
  • i. Aannemersbedrijf Th.C. van der Steen en Zonen B.V., Esdoornstraat 23/23a
  • j. Garagebedrijf Plak, Esdoornstraat 25
  • k. Loonbedrijf Ad Verbree B.V., Esdoornstraat 27
  • l. Overige bedrijven aan Esdoornstraat/ De Groendijck.

Om te bepalen of deze bedrijfslocaties inderdaad van invloed zijn op de woningbouwontwikkeling op De Groendijck-Oost is in beeld gebracht wat de afstand is tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijfspercelen. Deze afstand is vervolgens vergeleken met de indicatieve afstand die volgens de VNG-brochure geldt voor de bedrijven die in de huidige situatie op de bedrijfspercelen zijn gevestigd én voor de indicatieve afstand die volgens de VNG-brochure geldt indien wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden (mogelijkheden op basis van het vigerende bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan). Hierbij zijn naast de planologische bestemmingen ook de feitelijke werkzaamheden in beschouwing genomen. Indien de nieuwe woningen buiten de indicatieve afstanden zijn geprojecteerd, is nader onderzoek niet per definitie noodzakelijk. Indien de nieuwe woningen binnen de indicatieve afstand staan, is specifiek onderzoek nodig om te bezien of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de nieuwe woningen de bedrijven kunnen belemmeren in hun (toekomstige) bedrijfsvoering.

Omgevingstype plangebied

Om te bepalen welke indicatieve afstanden van toepassing zijn voor de woningen in het plangebied, is het van belang om te bepalen of sprake is van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Indien sprake is van 'gemengd gebied', kunnen de indicatieve afstanden immers met één afstandstrede worden verlaagd, zonder dat dit ten kost gaat van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

De Groendijck is een toegangsweg met meerdere functies, terwijl aan het Westeinde naast agrarische activiteiten ook andere bedrijvigheid voorkomt. Een hogere 'achtergrondbelasting' voor geluid is in een dergelijke woonbuurt acceptabel. Voor het nieuwe noordelijk gelegen (woon)gebied op De Groendijck-Oost wordt daarom uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied' met een zone van circa 150 meter. Het ten zuiden van de erftoegangsweg (oost-west) gelegen woongebied en ten zuiden van de te realiseren kerk kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk. Dit betekent dat de volgende richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën van toepassing zijn (tabel 4.1):

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Bedrijvigheid en richtafstanden

Voor alle mogelijk relevante bedrijfslocaties uit de hiervoor genoemde inventarisatie is onderzoek gedaan naar de bedrijvigheid in relatie tot de afstand van de nieuwe woningen in het plangebied. Hierna wordt per locatie toegelicht of kan worden voldaan aan de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure.

(Agrarische) bedrijven aan Westeinde en De Groendijck

a. Varkenshouderij Westeinde 73

Op het perceel Westeinde 73 is een varkenshouderij gevestigd. Voor dit bedrijf is de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit van toepassing. Vergund zijn 348 vleesvarkens en 25 stuks vrouwelijk jongvee. De bestemming van het perceel is agrarisch met een bouwvlak. De in gebruik zijnde stal ligt op een afstand van meer dan 130 meter. De vergunninghouder heeft verklaard dat hij zijn varkenshouderij op 1 januari 2020 zal beëindigen.

Bij het toelaten van nieuwe geurgevoelige functies en de bestaande varkenshouderij aan het Westeinde 73 in Driebruggen dient rekening te worden gehouden met een (afstands)norm van 100 meter ten aanzien van het landbouwbedrijf en de 8,0 odour units per kubieke meter lucht, omdat het plangebied binnen de bebouwde kom valt. In verband hiermee is een geuronderzoek uitgevoerd door Tritium Advies te Neer (rapport van 2 juli 2013, kenmerk 1302/120/RV-01, versie B, Bijlage 3).

Vanwege het houden van varkens moet het bedrijf voldoen aan het Besluit huisvesting. In dit besluit is de ammoniakemissie van agrarische bedrijven geregeld. In het kader hiervan maakt de vergunninghouder gebruik van de Stoppersregeling. Met deze regeling (tot 2020) hoeven agrariërs niet aan de normen van het Besluit huisvesting te voldoen, maar dienen ze wel ammoniakemissie beperkende maatregelen te treffen zonder dat hun bestaande rechten (dierenaantallen) worden ingeperkt. Als onderdeel van deze regeling heeft vergunninghouder schriftelijk gemeld dat er minder dieren worden gehouden en dat er schuine putwanden worden aangebracht. Door deze maatregelen wordt de ammoniakemissie beperkt. Ook deze situatie is door Tritium in het onderzoek meegenomen.
Door de maatregelen in het kader van de Stoppersregeling (minder dieren en schuine putwanden) is er thans voor het gehele plangebied een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Wanneer het bedrijf na beëindiging van de Stoppersregeling (2020) zijn bedrijfsvoering wil voortzetten dan zal het moeten voldoen aan het Besluit huisvesting en zal het bedrijf moeten overgaan op een ander stalsysteem. Dit zal een gunstige werking hebben op de geuremissies naar de omgeving van het bedrijf. Ook na het overgaan naar een ander stalsysteem is, door de voorgeschreven voorzieningen, een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit het geuronderzoek dat vanwege de bestaande woningen nabij het bedrijf, geen reële uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn in de richting van het plangebied.

Conclusie

Dit agrarische bedrijf zal door de beoogde woningbouwontwikkeling niet worden belemmerd in haar bestendige bedrijfsvoering en in haar uitbreidingsmogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

b. Veehouderijbedrijf, Westeinde 79

Op deze locatie bevindt zich een grondgebonden veehouderij (melkvee) van C.H. Vroege. Vanwege de Wet geurhinder en veehouderij dient een afstand van 100 meter te worden aangehouden naar de beoogde woningbouw. De feitelijke afstand bedraagt circa 180 meter.

Conclusie

Dit agrarische bedrijf zal door de beoogde woningbouwontwikkeling niet worden belemmerd in haar bedrijfsvoering en in haar uitbreidingsmogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

c. Bedrijfsverzamelgebouw Westeinde 81

Voor deze bedrijvenontwikkeling in de milieucategorieën 1 en 2 hebben burgemeester en wethouder op 11 september 2012 een wijzigingsplan vastgesteld, waarin bedrijven mogelijk worden gemaakt in de voormalige agrarische bebouwing.
De omgeving van het plangebied aan de Westeinde en De Groendijck kan worden gekarakteriseerd als gemengd gebied. Hierdoor wordt de richtafstand tot categorie 2 bedrijven teruggebracht van 30 meter tot 10 meter. De afstand tussen de grens van het bedrijfsperceel en het gebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd bedraagt tenminste 10 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

d. Kantoor en bedrijven, De Groendijck 20

Deze locatie heeft voor een deel de bestemming kantoor en voor het andere deel de bestemming bedrijven tot en met milieucategorie 2 (richtafstand in verband met gemengd gebied is 10 meter). De bedrijvenlocatie ligt op circa 90 meter afstand van het plangebied. Voor de kantoorbestemming geldt geen richtafstand.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

e. Autoservice Driebruggen VOF, De Groendijck 16

Dit autobedrijf (Autoservice Driebruggen) valt onder categorie 2 en komt overeen met de bestemming van dit perceel. De omgeving van het plangebied aan De Groendijck kan worden gekarakteriseerd als gemengd gebied. Hierdoor kan de richtafstand tot categorie 2 bedrijven worden teruggebracht van 30 meter tot 10 meter. De afstand tussen de grens van het bedrijfsperceel en het plangebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd bedraagt circa 20 meter.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

Bedrijven aan Esdoornstraat/ De Groendijck

De hierna volgende bedrijven liggen op het bedrijventerrein Esdoornstraat. De algemene bedrijfsbestemming van dit terrein is maximaal categorie 3.1. Hierbij geldt een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk. Op sommige locaties is maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Enkele percelen hebben een aanduiding met een hogere categorie dan milieucategorieën 2 en 3.1 ten behoeve van een specifieke bedrijfsactiviteit.

f. Autobedrijf Henk Treur, Esdoornstraat 17

Op deze locatie is een autobedrijf gevestigd. Deze activiteit valt onder milieucategorie 2 en komt overeen met de bestemming van het perceel. Hierbij geldt een richtafstand van 30 meter. Het bedrijf ligt op een afstand van circa 75 meter van het plangebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

g. Autobedrijf Ahles, Esdoornstraat 19

De gronden zijn bestemd voor bedrijf tot en met milieucategorie 2. Dit bedrijf heeft geen activiteiten meer met betrekking tot onderhoud en reparatie van personenauto's. Er vindt nog wel handel in personenauto's (showroom) plaats. Hiervoor geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Daarnaast vindt er opslag van consumentenvuurwerk plaats van maximaal 10.000 kg en verkoop van consumentenvuurwerk in de maand december. Hiervoor geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Deze activiteiten liggen op circa 80 meter afstand ten opzichte van het plangebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

h. Hielkema Interieurs B.V., Esdoornstraat 21a

De bestemming van deze locatie is Bedrijf tot en met milieucategorie 2. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf betreffen hout- en interieurbewerking. Gelet op de aard en de omvang kunnen deze activiteiten worden ondergebracht bij Timmerwerkfabrieken (SBI-code: 162) met productie-oppervlak kleiner dan 200 m². Dit bedrijf valt onder categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. De feitelijke afstand tussen het bedrijf en het plangebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd bedraagt circa 50 meter.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

i. Aannemersbedrijf Th.C. van der Steen en Zonen B.V., Esdoornstraat 23/23a

De activiteiten van dit bedrijf vallen onder 'aannemersbedrijf met werkplaats en een bedrijfsoppervlak van meer dan 1.000 m² (SBI: 41, 42, 43) en komt overeen met categorie 3.1. Het bedrijf heeft een akoestisch rapport overgelegd, waarin de geluidsuitstraling van de bedrijfsvoering is aangegeven. Op basis van dit rapport zijn door het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften vastgesteld met als doel dat de bestendige activiteiten van het bedrijf niet zullen worden belemmerd door voorgenomen woningbouw. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen zijn er isolerende maatregelen nodig ter plaatse van een zone binnen het plangebied, zoals op de verbeelding is aangeduid. Hiervoor is een aparte regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
In het bedrijf is tevens een spuitcabine aanwezig ten behoeve van het verfspuiten van voertuigen en machines. Conform de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) valt deze activiteit in de milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. De activiteiten van dit bedrijf zijn niet relevant met betrekking tot stof en gevaar.

Akoestisch onderzoek industrielawaai

De gemeente heeft naar aanleiding van de inventarisatie nader onderzoek laten doen waarbij twee specifieke bedrijven nader zijn beschouwd, te weten voornoemd bedrijf Van der Steen en garage en straalbedrijf Plak. In verband met de geluidactiviteiten is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door M+P raadgevende ingenieurs BV te Aalsmeer (rapport van 5 mei 2015, rapportnummer JJP.1301, Bijlage 4). Uit de resultaten van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Bij invulling van het terrein van Van der Steen conform het vigerende bestemmingsplan is er sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in het plangebied.
  • In de representatieve bedrijfssituatie van Van der Steen zijn er geen knelpunten en is sprake van een goed akoestisch woon – en leefklimaat.
  • In de incidentele bedrijfssituatie zijn er wel enige knelpunten op de eerste lijnsbebouwing aan de Dubbele Wiericke, die kunnen worden gepareerd door het ophogen van de geluidswering van de gevels van de betreffende woningen, waardoor er toch sprake is van een goed akoestisch woon – en leefklimaat (temeer daar het een incidentele situatie betreft).

Conclusie
Woningbouw binnen de in het M+P-rapport genoemde geluidscontour van 65 dB(A) is zonder het treffen van akoestische maatregelen niet zondermeer mogelijk. Op de verbeelding is daarom een milieuzone opgenomen, waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van de bestemmingen en bebouwing. Binnen deze milieuzone is alleen bij afwijking woningbouw toegestaan, bijvoorbeeld door de gevels van de woningen doof uit te voeren of indien door middel van onderzoek is aangetoond dat het geluidniveau in de woningen niet hoger is dan 35 dB(A) etmaalwaarde. Met inachtneming van deze in 8.4.1 opgenomen afwijking van de bouwregels wordt dit bedrijf niet belemmerd in haar bedrijfsvoering als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Anderzijds wordt hiermee een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd voor het Plan De Groendijck-Oost.

j. Garagebedrijf Plak, Esdoornstraat 25

De bestemming van deze locatie is Bedrijf tot en met milieucategorie 3.1. Dit bedrijf heeft een afdeling onderhoud en reparatie van personenauto's waarvoor categorie 2 geldt. De richtafstand bedraagt voor categorie 2 activiteiten 30 meter. De activiteit plaatwerkerij is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan, waarvoor een richtafstand van 100 meter van toepassing is. De feitelijke afstand tussen het bedrijf en het plangebied waarbinnen woningen kunnen worden gerealiseerd bedraagt circa 80 meter.
Het vrijkomende straalstof wordt inpandig opgevangen en in dichte verpakking opgeslagen (overeenkomstig milieuvoorschriften). Hierdoor is er geen stofoverlast naar de omgeving. De activiteiten van dit bedrijf zijn niet relevant met betrekking tot geur en gevaar.
De bestaande woning aan de Zuidkade 14 is overigens al bepalend voor de geluidemissie van Plak. De milieu-uitstraling van deze activiteiten zijn aanvullend in beeld gebracht in voornoemd akoestisch onderzoek industrielawaai van M+P raadgevende ingenieurs BV. Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Bij invulling van het terrein van Plak conform het vigerende bestemmingsplan is er sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat met betrekking tot de woningbouwontwikkeling.
  • In de representatieve bedrijfssituatie van Plak zijn er geen knelpunten en is sprake van een goed akoestisch woon – en leefklimaat.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

k. Loonbedrijf Ad Verbree B.V., Esdoornstraat 27

Op deze locatie staat een bedrijfsloods voor de stalling van voertuigen en opslag van diverse goederen. De gronden zijn bestemd voor Bedrijf tot en met milieucategorie 3.1. Het loonbedrijf valt onder categorie 3.1 (richtafstand 50 meter) en ligt op een afstand van circa 55 meter van het gebied dat waarbinnen woningbouw kan worden gerealiseerd.

Conclusie

De bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden niet beperkt in de (planologische) mogelijkheden. Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost.

l. Overige bedrijven aan Esdoornstraat/ De Groendijck

De bedrijfslocaties aan de Esdoornstraat 18, 20, 22, 29 en 31 liggen aan de overzijde (westelijk) van de Esdoornstraat en op 100 meter of meer van de grens van het plangebied. Aan de overzijde van De Groendijck 15 ligt achter de eerste lijnsbebouwing het bedrijf Kiela. In tabel 4.2 zijn deze bedrijven weergegeven met daarbij de categorie op grond van het vigerend bestemmingsplan (Driebruggen) en op grond van de werkelijke activiteiten en ook de werkelijke afstand ten opzichte van nieuwe woningen.

Anderzijds vormen deze bedrijfsactiviteiten, behoudens Kiela, geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor het Plan De Groendijck-Oost. Voor Kiela geldt dat zij haar bedrijfsactiviteiten heeft aangepast in verband met de bestaande woningbouw (zie + en ++ onder het schema). Voor de nieuwbouw in De Groendijck-Oost is dan ook geen sprake van een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie.

Tabel 4.2: Overzicht overige bedrijven Esdoornstraat/ De Groendijck (Kiela).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0013.png"

* Categorie I: categorie van de locatie op grond van het vigerend bestemmingsplan, met bijbehorende richtafstand.
Categorie II: categorie van de activiteiten van het bedrijf dat ter plaatse is gevestigd, met bijbehorende richtafstand.

+ Voor het bedrijf Kiela Metaalwarenfabriek is een binnenplanse ontheffing verleend voor het gebruik van metaalbewerkingsmachines overeenkomstig SBI-code 284-A. Deze activiteit valt onder categorie 4.1 met een richtafstand van 200 meter. In de aanvraag om ontheffing is door het bedrijf aangetoond dat de betreffende activiteiten geen toename van de geluidsbelasting veroorzaakt ter plaatse van de dichtst bijgelegen woningen (Gruttolaan 41 en 47).

++ De afstand tussen het bedrijf Kiela en het plangebied waar woningen kunnen worden gerealiseerd is circa 48 meter, gerekend vanaf de in/uitrit van het bedrijf en circa 72 meter vanaf het bouwvlak van het perceel, waar het bedrijf is gevestigd. Er is sprake van een gemengd gebied in de omgeving van De Groendijck, waardoor de richtafstanden tot woningen gelegen in die zone kunnen worden teruggebracht tot 50 m/100 m. De zone 'rustige woonwijk' ligt op circa 150 meter uit het hart van De Groendijck. Vanaf de inrit van dit bedrijf tot de woningen gelegen in 'rustige woonwijk' bedraagt de afstand circa 165 meter. Vanwege de hoge categorie en de korte afstand tot woningen heeft dit bedrijf in potentie een hoge milieubelasting naar zijn directe omgeving. Echter heeft dit bedrijf de laatste tien jaren zijn bedrijfsvoering daarop aangepast en is door diverse maatregelen de milieubelasting naar de omgeving aanvaardbaar.

Conclusie
Vanuit milieuzonering is woningbouw binnen 10 meter van Autoservice Driebruggen aan De Groendijck 16 en het bedrijfsverzamelgebouw aan het Westeinde 81 niet mogelijk. Woningbouw is binnen deze zone niet voorzien. Ter meerdere zekerheid zijn op de verbeelding twee functieaanduidingen opgenomen dat woningbouw binnen deze zone van 10 meter is uitgesloten.

Ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van aannemersbedrijf Th.C. van der Steen en Zonen BV, Esdoornstraat 23/23a is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In verband met de onderzoeksresultaten is op de verbeelding een 'milieuzone - zones Wet milieubeheer' opgenomen waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van de bestemmingen en bebouwing. Hiervan kan op grond van artikel 8.4.1 bij omgevingsvergunning worden afgeweken wanneer door middel van onderzoek is aangetoond dat het geluidniveau in de woningen niet hoger is dan 35 dB(A) etmaalwaarde.
Met inachtneming van deze maatregelen worden de nabijgelegen bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de woningbouw in De Groendijck-Oost. Het kerkgebouw zelf is goed inpasbaar in deze woonomgeving. Andersom geredeneerd is er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat. In de nabijheid van het plangebied ligt voorts geen gezoneerd industrieterrein. Er is mitsdien geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Resumerend bestaan er met inachtneming van de voorgestelde maatregelen vanuit bedrijven en milieuzonering geen beperkingen voor deze planontwikkeling.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling

De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is het Westeinde (binnen de wettelijke geluidzone van 200 meter) met een maximum snelheid van 60 km/uur. De Groendijck heeft binnen deze zone een maximum rijsnelheid van 30 km/uur. Vanwege de grote afstand en de lage verkeersintensiteiten op het Westeinde en de Groendijck is een akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder (onderdeel verkeerslawaai) bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling

Naar aanleiding van wijzigingen in de Woningwet en de model bouwverordening van de VNG per 1 januari 2003 hebben de gemeenten in de regio Midden-Holland, waaronder de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, nieuw bodembeleid opgesteld voor bodemonderzoeken bij bouwvergunningen (thans omgevingsvergunningen). Het nieuwe beleid haakt aan bij het Bodem Informatie Systeem en houdt rekening met de lokale achtergrondgehalten (bodemkwaliteitskaarten). In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken bij omgevingsvergunningen.

Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend onderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Grontmij Nederland B.V. te Waddinxveen (rapport van 17 februari 2010, projectnr.210452, Bijlage 5). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat plaatselijk zowel in de grond als in het grondwater lichte verontreinigingen met zware metalen zijn aangetroffen. De gemeten waarden geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar een voormalige stortplaats bij De Groendijck 18 en aangetroffen slootdempingen. Op basis hiervan kan een uitspraak worden gedaan of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (saneringsnoodzaak), waarna een risicobeoordeling dient te worden opgesteld naar de humane-, ecologische en verspreidingsrisico's op basis waarvan de spoedeisendheid tot saneren kan worden afgeleid. Afgezien van deze twee verontreinigingsbronnen behoeven er op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie voor woningbouw.

Het aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd door Geofox Lexmond B.V. te Bodegraven (rapport van 2 juli 2013, projectnummer 20130160/EJON, Bijlage 6). Op basis hiervan is gebleken dat ter plaatse van de gedempte sloot de (puinhoudende) bodem licht verontreinigd is met enkele zware metalen en PAK. Het geanalyseerde grondwater ter plaatse van het dempingsmateriaal is licht verontreinigd met naftaleen en minerale olie. Het dempingsmateriaal is niet verontreinigd met asbest. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er voor het materiaal uit de sleuven en het grondwater op basis van het chemisch onderzoek geen saneringsnoodzaak bestaat in het kader van de Wet bodembescherming.

Ter plaatse van de stortlocatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Deze verontreiniging dient in het kader van de Wet bodembescherming gesaneerd te worden. Dit kan onder het regime van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond moeten laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Op basis van de beoordeelde bodemonderzoeken zijn er geen bodemhygienische redenen, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie. Een uitzondering hierop is de Wbb-locatie, stortlocatie op het achterterrein van De Groendijck 18. Voor het uitvoeren van eventuele herinrichtingswerkzaamheden zal een bodemsanering moeten worden uitgevoerd. Een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan worden verleend, maar treedt pas in werking nadat is ingestemd met een saneringsplan of vijf weken nadat een correcte BUS-melding is gedaan. Met inachtneming hiervan is de bodem van plangebied De Groendijck-Oost geschikt voor het toekomstige gebruik.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0014.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling

Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan.

Het plan omvat de realisatie van maximaal 80 woningen en een kerkgebouw. Door de omvang van dit project is dit een project 'niet in betekenende mate', omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat.

Desondanks is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter voorbereiding van deze planontwikkeling eerder onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit (rapport van 19 augustus 2010, projectnummer 90843, Bijlage 7). Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat na realisatie van woningbouw en de kerk ruimschoots wordt voldaan aan alle grenswaarden uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden in het plangebied. Aldus wordt de realisatie van het bouwplan conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water

Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor

Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport

Er ligt binnen het invloedsgebied van het plangebied geen rijks- of Provincialeweg, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied.

Transport per buisleiding

Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen

Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland

De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 9) is een bewaarplaats voor consumentenvuurwerkopslag van maximaal 10.000 kg aanwezig op het ruim 100 meter westelijk gelegen bedrijventerrein aan de Esdoornstraat 19 in Driebruggen. De richtafstand van 10 meter wordt ruim in acht genomen. Voor het overige zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0015.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid stedelijk waterbeheer

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Water voorop' van de Stichtse Rijnlanden staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in het beheergebied kan worden uitgevoerd, samen met diverse andere organisaties. Verder wordt een overzicht gegeven van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe deze worden bereikt.

Uitgangspunt beleid toename verharding

Als uitgangspunt voor beleid geldt dat de afvoer als gevolg van de toename van de verharding niet mag toenemen en dat de peilstijging in de meeste gevallen maximaal 30 cm mag bedragen. De hoeveelheid nieuw te graven water is gebiedsafhankelijk. Minimaal 15 procent van de toename van de verharding moet gecompenseerd worden, in het veenweidegebied kan de compensatie oplopen tot meer dan 20 procent.

Huidige situatie waterhuishouding1 

De kern Driebruggen ligt in poldergebied. De bodem binnen het plangebied varieert van veen en humusrijke klei tot zandige klei. Er is sprake van lichte kwel. Het peilbeheer is gericht op de bebouwing. Dit betekent voornamelijk het voorkomen van wateroverlast en ongewenste verzakking van de (oudere) bebouwing. Hemelwater wordt binnen de kern afgevoerd naar een gemengd rioleringsstelsel.

De Dubbele Wiericke is een boezemwatergang en wordt aangemerkt als hoofdwatergang. De boezemkaden aan beide zijden zijn bestemd als primaire waterkering. Aan weerszijden van de Dubbele Wiericke ligt poldergebied. De oostzijde van de kern maakt onderdeel uit van de Polder Westeinde van Waarder en watert af naar het noordoosten, waar het ten noorden van de kern wordt uitgeslagen door een gemaal op de Dubbele Wiericke. Het polderpeil is in dit deel van de kern NAP -2,2 m.

Parallel aan de bebouwing aan de Dubbele Wiericke en aan de noord- en zuidzijde van de kern liggen een aantal zogenaamde 'hoogwatersloten'. Deze zorgen ervoor dat het grondwaterpeil onder de bebouwing hoog genoeg blijft (ten opzichte van het lagere polderpeil in het landelijke gebied), om te voorkomen dat hier verzakkingen ontstaan. Een knelpunt in de kern is de bodemdaling als gevolg van ontwatering van de veenbodem. Dit levert tevens een negatief effect op voor de waterkwaliteit: door de verbranding van veen komen nutriënten vrij.

De waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt sterk beïnvloed door het inlaten van gebiedsvreemd water en door afspoeling van verhard oppervlak en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Doordat de kern wordt omringd door agrarisch gebied vindt ook beïnvloeding plaats vanuit de landbouw.

Consequenties voor ruimtelijke ontwikkeling

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe woningbouwontwikkeling mogelijk. Uitgangspunt is om een positieve bijdrage te leveren aan het bereiken van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem binnen de grenzen van het plangebied. Voor toekomstige bouwplannen op veenbodem geldt dat kruipruimteloos en dampdicht moet worden gebouwd, zodat zo min mogelijk sprake is van drooglegging. Het bouwen in dit gebied vereist een daarop aangepaste bouwwijze. Bij het bouwrijp maken is tevens van belang om licht (niet-oxiderend) ophoog- en funderingsmateriaal toe te passen. Voorts dient rekening te worden gehouden met het graven van extra water overeenkomstig de richtlijnen van het hoogheemraadschap. Bij nieuwbouw dient te worden gestreefd naar de aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel.

Beschrijving waterkwantiteit

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als weidegebied met een voormalige boerderij aan De Groendijck 18. De herontwikkeling voorziet in nieuwbouw van maximaal 80 woningen en een kerkgebouw. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% water te worden gecompenseerd van de extra verharding. Voor dempingen van open water geldt altijd dat het water volledig moet worden gecompenseerd (in oppervlak en waterdiepte) binnen hetzelfde peilgebied.

Om het stedenbouwkundig plan te realiseren zal een tweetal sloten worden gedempt. Het verlies aan oppervlaktewater wordt voor 100% gecompenseerd door het graven van nieuwe sloten. Daarnaast wordt binnen de plangrens 18% van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd om te voldoen aan het standstill principe. Dit betekent dat minimaal 1.292 m² in de vorm van nieuw water dient te worden gecompenseerd bij de voorbeeld verkaveling. In totaal wordt afgerond 1.557 m² (extra) water gegraven, zodat wordt voldaan aan de richtlijnen van het waterschap. De watercompensatie is opgenomen in figuur 10. De nieuwe opgaven zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Wateropgave

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0016.png"

Watervergunning

Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs een watergang is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Een watervergunning moet worden aangevraagd indien: er onttrekking van meer dan 100m³/h en/of langer dan een half jaar en/of op meer dan 9 meter diepte plaatsvindt. De procedure voor een vergunningaanvraag kan een half jaar duren. Indien geen Watervergunning hoeft te worden aangevraagd, kan nog wel een melding nodig zijn. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.

Tertiaire watergangen

In het plangebied liggen tertiaire watergangen. Bij tertiaire watergangen is een beschermingszone, van twee meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, van toepassing. Binnen deze zone is de Keur van het hoogheemraadschap van toepassing.

De nieuw te bouwen woningen en het kerkgebouw worden aangesloten op de gemeentelijke riolering overeenkomstig de eisen uit het gemeentelijke rioleringsbeleid. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen. Een vergunning op grond van de Keur zal tijdig worden aangevraagd voor werkzaamheden die hieronder vallen.

Wateradvies

Het watertoetsproces is doorlopen in kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap bij brief van 28 maart 2013 een reactie gegeven. De opmerkingen zijn verwerkt in de Nota van beantwoording vooroverleg (Bijlage 12). Hierin is ook de waterparagraaf uit het stedenbouwkundig plan als bijlage opgenomen.

Naar aanleiding van twee bewonersbijeenkomsten in januari 2014 en het planalternatief van mei 2015 is het stedenbouwkundig plan op onderdelen gewijzigd. Hierdoor zijn ook de in het ontwerp- bestemmingsplan opgenomen oppervlakten aangepast. Bij die aanpassing is rekening gehouden met watercompensatie-eis. De gemeente is en blijft in gesprek met het Hoogheemraadschap, ook in het kader van de watervergunningprocedure om de waterkwaliteit en –kwantiteit te waarborgen. Het bestemmingsplan biedt in ieder geval voldoende garantie voor voldoende watercompensatie.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0017.png"

Figuur 10: Watercompensatie.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het bebouwingslint een hoge trefkans op archeologische sporen tot en met de vroege middeleeuwen is.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport en de bijbehorende vier kaartbijlagen zijn op 4 juli 2012 vastgesteld door de raad en dienen als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed die eveneens is vastgesteld op 4 juli 2012 door de gemeenteraad. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het gebied grotendeels aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2" (figuur 11). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². In verband hiermede is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.13DeGroendijckOost-BP81_0018.png"

Figuur 11: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012.

4.3.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door ARC te Geldermalsen (rapport van 19 juli 2010, projectcode 2010/090, Bijlage 8). Uit de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).

De onderzoeklocatie ligt in het westelijke veengebied, aan de rand van het perimariene gebied. Het noorden van het onderzoeksgebied ligt op de perimariene crevasse van Waarder. Deze afzettingen hebben een hoge trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de IJzertijd – Nieuwe Tijd. In de directe omgeving is slechts één waarneming bekend op deze afzettingen uit de Late Middeleeuwen. Het grootste gedeelte van de onderzoekslocatie is een ontgonnen veenvlakte (met of zonder klei/zand). Deze veenvlakte heeft een lage archeologische trefkans voor de periode Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. In 1615 was er waarschijnlijk al bebouwing in het uiterste noorden van het onderzoeksgebied. Het grootste deel van het gebied is tot op heden in gebruik als weiland.

Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat in het noorden van het onderzoeksgebied nog afzettingen van de crevasse van Waarder aanwezig zijn. Deze crevasse-afzettingen gaan geleidelijk over in komafzettingen en worden afgedekt door een veenlaag. Aan de top van de crevasse-afzettingen zijn dan ook geen sporen van bodemvorming waargenomen. In het grootste deel van het onderzoeksgebied bestaat de bodem uit een dik veenpakket waarin enkele lagen komklei voorkomen. Het dekzand ligt in het onderzoeksgebied op een diepte van 7,7 m –mv. Op basis van deze bodemopbouw wordt geconcludeerd dat er waarschijnlijk geen archeologische waarden op de onderzoekslocatie aanwezig zijn. Bovendien zijn er in de boringen geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Uit het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek blijkt dat er binnen het onderzoeksgebied waarschijnlijk geen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek op de onderzoekslocatie aanbevolen. Geadviseerd wordt om het gebied vrij te geven.

4.3.4 Archeologisch onderzoek (2013)

Als vervolg op het eerder uitgevoerde onderzoek heeft ArcheoMedia te Nieuwerkerk aan den IJssel een actualiserend archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek met boringen (rapport van juni 2013, rapport A13-036-I), Bijlage 9). Uit de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).

Uit het karterende booronderzoek is gebleken dat:

  • de aangetroffen bodemopbouw overeenstemt met de verwachting;
  • de bodem op de onderzoekslocatie met uitzondering van de noordoosthoek en het zuidoostelijke deel vlakdekkend verstoord is tot ca. 0,5–0,85 m –mv en plaatselijk tot respectievelijk 1,6 en 2,2 m –mv;
  • dit booronderzoek aanwijzingen heeft opgeleverd voor archeologische resten ten oosten van de huidige bebouwing;
  • de zeer hoge verwachting voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd tijdens dit booronderzoek bevestigd is.

De resultaten van het inventariserende veldonderzoek geven vooralsnog geen aanleiding tot aanpassingen in de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. Omdat de eventueel onder de huidige bebouwing nog aanwezige resten van vroegere bebouwing niet door middel van een inventariserend veldonderzoek kunnen worden onderzocht, wordt aanbevolen de inrichtingswerkzaamheden ter plaatse van de huidige bebouwing en de ernaast gelegen gestuite boringen archeologisch te laten begeleiden (conform protocol proefsleuven indien planaanpassing nog tot de mogelijkheden behoort, dan wel conform protocol opgraven). Deze aanbeveling betreft uitsluitend delen van het noordelijk gelegen plangebied.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht nog overige archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

4.3.5 Cultuurhistorie

De historie van Driebruggen is sterk verweven met die van Waarder. Beide dorpen zijn ontstaan in het middeleeuwse slagenlandschap van het Utrechts-Hollandse veenweidegebied. Driebruggen is ontstaan op het punt waar De Groendijck uitkomt op het centrale bebouwingslint door de Lange Weide. Deze wegen (Kerkweg, Hoogeind en Laageind) vormen de basis voor de ruimtelijke structuur van het dorp. De latere woonwijken zijn in de directe nabijheid van deze kruising ontstaan, waarbij het karakter van de boerderijlinten ook binnen de dorpscontour getracht is te behouden.

De kern van Driebruggen is gelegen tussen de Enkele Wiericke en de Dubbele Wiericke. De lager gelegen weilanden tussen deze beide kanalen behoren tot de Oude Hollandse Waterlinie. Net iets ten zuiden van Driebruggen vindt men het smalste deel van deze linie. Ten noorden van Driebruggen is nog één van de weinige overgebleven forten van deze linie te vinden, Fort Wierickerschans. De Groendijck kent van oorsprong een sterk slingerend verloop. Deze vorm is te herleiden naar het natuurlijke verloop van het veenstroompje dat de basis is geweest voor het ontstaan van het dorp. Voorheen liep de verbindingsroute van Driebruggen naar Waarder langs het stroompje. In latere tijd is de weg voor het doorgaande verkeer recht getrokken en is het oude slingerende dijkje (nu het Westeinde) als een rudiment aan beide zijden van de weg zichtbaar. Een deel van het plangebied is zichtbaar vanaf deze oude dijk. De verkaveling en de oriëntatie van de bebouwing valt samen met de oude structuur van het Westeinde. De nieuwe Groendijck doorkruist deze oude structuur zonder dat de omgeving hier in ruimtelijke zin op is aangepast.

Driebruggen ligt enerzijds aan de oostrand van de polder Lange Weide, de oostzijde van het dorp ligt in de polder Westeinde van Waarder. De Lange Weide vormt een aparte landschappelijke eenheid binnen het slagenlandschap. De polder ligt ingeklemd tussen de Enkele Wiericke en de Dubbele Wiericke, twee waterlopen die de Hollandse IJssel en de Oude Rijn met elkaar verbinden. Beide waterlopen liggen verhoogd ten opzichte van het omliggende land. Het landschappelijk beeld van de locatie wordt bepaald door het open weidelandschap van de polder. Het noord-zuid georiënteerde slotenpatroon is onderdeel voor het Zuid-Hollandse slagenlandschap. Dit weidelandschap wordt gekenmerkt door haar openheid, verspreid gelegen geriefhoutbosjes en met struiken beplante kades aan de achterzijde van de kavels.

Stedenbouwkundige en landschappelijke samenhang

Er zijn duidelijk een aantal hoofdwegen te herkennen in Driebruggen. Binnen deze structuur zijn de latere woonwijken ontwikkeld die een eigen, interne logica kennen en nauwelijks relatie hebben tot het omliggende landschap en structuur. Het plangebied ligt op de overgang van het dorp naar het landelijk gebied.

Conclusie
De inrichtingswerkzaamheden ter plaatse van de bestaande bebouwing dienen archeologisch te worden begeleid, omdat de eventueel onder de huidige bebouwing nog aanwezige resten van vroegere bebouwing niet door middel van een inventariserend veldonderzoek kunnen worden onderzocht. Bij uitwerking van de plannen zal met deze aanbeveling worden overgenomen. Voor het overige tast het initiatief de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt verder geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Milieubeschermingsgebied voor stilte

Het gebied ten zuiden van de kern Driebruggen is door de provincie Zuid-Holland aangewezen als milieubeschermingsgebied Reeuwijk (Reeuwijkse plassen e.o.) voor stilte. Stiltegebieden zijn aangewezen als gebieden waar de geluidsbelasting door menselijke activiteiten zo laag is, dat het ervaren van de gebiedseigen geluiden niet of nauwelijks wordt verstoord. Het beleid in dergelijke gebieden is voornamelijk conserverend van aard. Nieuwe geluidsproducerende activiteiten worden zoveel mogelijk geweerd. Woningbouw wordt niet beschouwd als een geluidsproducerende activiteit.

Conclusie
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het stiltegebied. Er is geen sprake van een ontwikkeling waardoor er strijdigheid ontstaat met bescherming van de belangen voor het betreffende gebied (Reeuwijkse Plassen e.o.). Dit aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebieden kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1.350 meter afstand. Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied, waardoor geen sprake is van directe aantasting van natuurwaarden. Gezien tussenliggende wegen en bebouwing (verstoring), de afstand en het feit dat geen industriële activiteiten plaatsvinden die een mogelijk verontreinigend effect kunnen hebben op aangewezen natuurwaarden zijn indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten. Tevens vindt de ontsluiting van de woonwijk plaats op De Groendijck, een toename in vervoersbewegingen op wegen nabij het Natura 2000-gebied wordt niet verwacht. Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied ligt evenmin binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat aangewezen is als ecologische verbindingszone betreft een watervoerend element ten zuiden van het plangebied. Dit watervoerend element ligt op 1.000 meter afstand. Gezien de ligging buiten de EHS is geen sprake van directe aantasting van de EHS. Negatieve effecten op de EHS zijn niet te verwachten. Verder ligt het plangebied op ongeveer 200 meter van belangrijk aangewezen weidevogelgebied. De verstoringsafstanden van gebouwen / huizen tot aan broedlocaties van weidevogels bedraagt 75 meter. In dit geval kan gesteld worden dat met de uitbreiding van de woonwijk geen aantasting plaatsvindt van aangewezen weidevogelgebied dat op een afstand van ongeveer 200 meter van de woonwijk ligt. Wel vindt met de plannen aantasting van broedlocaties van weidevogels plaats, maar in het kader van de natuurwetgeving is dit mogelijk mits buiten het broedseizoen begonnen wordt met de werkzaamheden.

Soortenbescherming

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onderhavige planontwikkeling, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

4.5.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplan c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. Dit bestemmingsplan behelst nieuwbouw van bebouwing in het plangebied. In verband hiermede is een flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van SAB van 19 augustus 2010, projectnummer 90843, Bijlage 10). Op basis van een veldinventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit het rapport).

Conclusies soortenbescherming

Algemene soorten

De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.

Strikt beschermde soorten

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten staat vermeld op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet en is daarmee strikter beschermd. Voor deze soorten geldt dat bij een aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. De strikt beschermde Waterspitsmuis (Neomys fodiens), Bittervoorn (Rhodeus amarus) en Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) zijn, gezien de verspreidingsgegevens, aanwezige habitats en soortspecifieke eisen niet op voorhand uit te sluiten binnen het plangebied.

Nestlocaties van de Huismus zijn niet aangetroffen in het plangebied. Het woonhuis en enkele te slopen stallen zijn mogelijk wel geschikt. Om negatieve effecten op de soort op voorhand te voorkomen dienen de toekomstige woningen geschikt gemaakt te worden voor de soort. Verder kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen of tijdens het broedseizoen, als broedende vogels binnen en in de directe omgeving van het plangebied uitgesloten kunnen worden.

Rode lijst soorten

In het plangebied komen mogelijk Rode Lijst soorten voor als Waterspitsmuis, Grutto, Tureluur, Huismus en Bittervoorn. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient bepaald te worden of deze soorten in het plangebied voorkomen en of de vogelsoorten in het plangebied broeden. Indien deze soorten in het plangebied voorkomen is mogelijk sprake van een compensatieplicht van het verloren biotoop in het kader van de compensatiebeginsel. Het adviesbureau adviseert om over de noodzaak van compensatie van biotopen van Rode Lijst soorten te overleggen met de provincie. Mogelijk groeien enkele Rode Lijst plantensoorten in de sloten die gedempt worden. Voorts adviseert het adviesbureau om de huidige oevervegetatie over te zetten naar de nieuw te graven sloten, zodat een deel van de vegetatie behouden blijft.

Aanbevelingen

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:

  • voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen;
  • als er een zolder of vliering wordt aangelegd, zou deze niet helemaal geïsoleerd kunnen worden. Hierdoor wordt de zolder mogelijk een geschikt verblijf voor vleermuizen;
  • het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten;
  • het creëren van een geleidelijke overgang van de sloot naar het plangebied. Hierbij dient vegetatieontwikkeling in deze overgang gestimuleerd te worden. Dit kan positieve effecten hebben op het voorkomen van amfibieën;
  • er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van gierzwaluwen en de Huismus. Deze beschermde soort verliest steeds meer nestmogelijkheden. De huidige bebouwing is voor deze soort niet geschikt;
  • het ophangen van een steenuilenkast. De soort komt in de omgeving van het plangebied voor.
4.5.2 Aanvullend ecologisch onderzoek

Uit het flora en faunaonderzoek blijkt dat strikt beschermde soorten als Waterspitsmuis, Bittervoorn en Kleine modderkruiper niet zijn uit te sluiten binnen het plangebied. Een nader veldonderzoek is noodzakelijk om te specificeren of strikt beschermde soorten een vaste rust- en verblijfplaats in het plangebied hebben.

In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk als vervolg op de Quick scan een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van juni 2013, projectnummer 13A010, Bijlage 11). Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura 2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Ten aanzien van het nabijgelegen 'belangrijk weidevogelgebied' is compensatie in het kader van het Provinciaal compensatiebeginsel niet aan de orde, omdat de werkzaamheden binnen de bebouwingscontour plaatsvinden. Daarnaast zijn tijdens een veld bezoek in juni geen weidevogels aangetroffen.
  • Het plangebied is niet heel geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden door de aanwezigheid van bebouwing. Wel kunnen ze hier incidenteel voorkomen. De geplande werkzaamheden zullen echter geen schade veroorzaken aan Natura2000-doelsoorten. Er zijn dan ook geen significante effecten te verwachten op het Natura2000 gebied.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Haas en Zwanenbloem) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en faunawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de FF-wet, zijn niet aangetroffen of te verwachten op de locatie waar werkzaamheden zullen plaatsvinden. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • De beschermde Kleine modderkruiper kan voorkomen in de sloot aan de noordzijde van het plangebied. Deze sloot blijft echter in de inrichtingsplannen ongemoeid. De sloten die gedempt worden zijn niet geschikt als leefgebied voor de Kleine modderkruiper. Er zal daarom geen schade ontstaan aan de gunstige staat van instandhouding van deze soort. De streng beschermde Bittervoorn en Rivierdonderpad komen niet voor in de sloten binnen het plangebied.
  • De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in het plangebied. Mogelijk overwintert een enkel exemplaar in zogenaamde rommelhoekjes binnen het plangebied, onder elementen als tegels, pellets en autobanden. De aanwezige plassen kunnen als voortplantingsgebied gebruikt worden. Geadviseerd wordt om dergelijke rommelhoekjes na de winterperiode te verwijderen. Ook de plassen dienen opgevuld te worden voor aanvang van het voortplantingsseizoen (half april - eind augustus).Van overtreding van de Flora- en faunawet is dan geen sprake, omdat in de directe omgeving voldoende alternatieve overwinteringsplaatsen en voortplantingslocaties aanwezig zijn. Deze maatregelen worden verder uitgewerkt in een Ecologisch Werkprotocol.
  • Indien er voor de nieuwbouw zand gestort wordt dat lang onbewerkt blijft liggen, kan het plangebied ook tijdens de werkzaamheden geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied voor de Rugstreeppad. Om vestiging van de Rugstreeppad in het voorjaar te voorkomen, moet vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april t/m augustus) voorkomen worden dat ondiepe poelen en plassen ontstaan, waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober t/m maart) zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen rond het plangebied. De aanwezige bebouwing binnen het plangebied die afgebroken zal worden is niet geschikt voor gebouwbewonende soorten. De schuren en stallen zijn enkelwandig of deels open. Het op de woonboerderij aanwezig zeil zorgt voor verstoring, waardoor de vleermuizen niet onder het dak gaan zitten. Er zijn binnen het plangebied geen geschikte koloniebomen aangetroffen voor boombewonende soorten. De aanwezige sloten kunnen onderdeel uitmaken van vlieg- of migratieroutes voor met name watergebonden vleermuizen. Er zijn echter in de omgeving voldoende alternatieve watergangen aanwezig. De aanwezige bomen en struiken binnen het plangebied bieden mogelijk in beperkte mate foerageergelegenheid aan vleermuizen. Foerageergebied is echter alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Dit is op deze locatie niet het geval. In de directe omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. De voorgenomen plannen zullen geen nadelige gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van eventuele vleermuispopulaties.
  • Er worden geen streng beschermde zoogdieren (buiten vleermuizen), reptielen en overige soorten verwacht binnen het plangebied.

Algemene Zorgplicht

Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. In het kader van de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om zoveel mogelijk van de bestaande bomen en struiken binnen het plangebied te behouden ten behoeve van vogels en foerageergebied voor vleermuizen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het aanvullend onderzoek opgenomen aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de planuitwerking.

4.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een globaal bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving

In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels

In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De kerk dient te worden geplaatst binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Agrarisch

Een klein gedeelte van het plangebied dat buiten de bebouwingscontour krijgt de bestemming 'Agrarisch'. Op deze gronden zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. Voorts is het mogelijk hier waterberging te graven.

Artikel 4 Groen

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, water e.d. is toegestaan. Binnen deze bestemming zijn kleinere speelvoorzieningen rechtstreeks toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk - Religie

De op de kaart voor 'Maatschappelijk - Religie' aangeduide gronden zijn bestemd voor religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin het gebouw gesitueerd dient te worden.

Artikel 6 Verkeer – Verblijfsgebied

Het verkeersgebied betreft een 30 km/uur gebied, waarin het verblijfskarakter centraal staat. Binnen de bestemming is de aanleg van wegen, parkeervoorzieningen en voetpaden mogelijk, alsook de aanleg van speelvoorzieningen en water.

Artikel 7 Water

De bestaande twee waterlopen zijn bestemd voor 'Water'. De overige bestemmingen maken tevens water mogelijk in het plangebied.

Artikel 8 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is een globale bestemming. Omdat dit bestemmingsplan een globaal karakter heeft is er niet voor gekozen om een bestemming Wonen te kiezen, maar een bestemming Woongebied. Binnen de bestemming Woongebied wordt een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals maximum aantal woningen, de maximaal toegestane goot- bouwhoogte en het percentage dat per bouwperceel mag worden bebouwd. Binnen deze randvoorwaarden kunnen plannen worden uitgewerkt, mits passend binnen die randvoorwaarden, uitgevoerd worden.

In het plangebied zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan, met dien verstande dat op één locatie gestapelde woningen zijn toegestaan in maximaal twee bouwlagen.

Om de stedenbouwkundige kwaliteit te waarborgen is voor het verkavelingsplan een nadere eis opgenomen om ervoor te zorgen dat het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in figuur 8, kan worden afgedwongen. Voorts zijn om redenen van milieuzonering twee functieaanduidingen opgenomen dat woningbouw binnen een zone van 10/ 50 meter niet is toegestaan bij de bedrijven aan De Groendijck 16, Westeinde 81 en de bedrijven aan de Esdoornstraat in Driebruggen. In de bouwregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bij omgevingsvergunning alsnog woningbouw mogelijk te maken wanneer aan de hierin opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Antidubbeltelbepaling

Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Ook zijn hier regels opgenomen over de aan te houden parkeernormen, waarbij aansluiting is gezocht bij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.

Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht

Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel

Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met de grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente heeft alle gronden in het plangebied verworven. Verhaal van gemeentelijke kosten geschiedt door middel van gronduitgifte van bouwkavels aan particulieren. Er behoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld. De gemeenteraad heeft op 17 juni 2015 een grondexploitatie vastgesteld voor de ontwikkeling van het plangebied De Groendijck-Oost. Uit de exploitatieopzet, zoals hieronder toegelicht, blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Bij de vaststelling van de grondexploitatie heeft de gemeenteraad besloten te voorzien in het verlies door dit ten laste te brengen van het saldo van de jaarrekening 2014.

Samenvatting grondexploitatie De Groendijck-Oost
Investeringen € 5.892.000
Opbrengsten € 6.571.000

Saldo (netto contante waarde per 1-1-2015) € -35.000.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor het ontwerpbestemmingsplan van 10 juli 2013 is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan heeft daartoe met ingang van 18 juli 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 19 schriftelijke zienswijzen ingediend.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn in januari 2014 twee bewonersbijeenkomsten georganiseerd, waarin bewoners samen verbeteringen aan het ontwerpbestemmingsplan hebben voorgesteld. Deze bewonersbijeenkomsten hebben geleid tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.

De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan “De Groendijck-Oost, Driebruggen”. Deze nota is opgenomen in Bijlage 13 van de plantoelichting.

De gemeenteraad heeft, gelet op de Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ervoor gekozen om het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder opnieuw toepassing te geven aan Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In verband hiermede is een nieuwe terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten.

6.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan van 27 maart 2013 toegezonden aan een aantal overleginstanties. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar Bijlage 12 van de plantoelichting.