direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Multifunctioneel voorzieningengebouw Reeuwijkse Hout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.voorzgebRwkHoutwal-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Multifunctioneel voorzieningengebouw Reeuwijkse Hout" bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting.
In de regels zijn de bestemmingen opgenomen en deze zijn geometrisch bepaald en verbeeld. De verbeelding is gelijk aan de analoge plankaart.
De opzet van het plan is beschreven in de toelichting, waarin ook de verantwoording voor de gemaakte keuzes is gedaan.

1.2 Doel van het plan

Green Reeuwijkse Hout BV is voornemens het recreatiepark Reeuwijkse Hout te ontwikkelen met onder meer de bouw van max. 300 recreatiewoningen. Het bestemmingsplan om dit mogelijk te maken is op 30 oktober 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en is inmiddels onherroepelijk.
Voor het functioneren van het recreatiepark is het van belang te kunnen beschikken over een voorziening als een zwembad, horeca, winkel, receptie, verhuurfaciliteiten. Een locatie hiervoor is gevonden net buiten de ingang van het park in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. In samenhang met genoemde voorzieningen kunnen gelijktijdig voorzieningen worden gerealiseerd passend in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout, zoals een informatiepunt (receptie), fietsenverhuur.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Reeuwijkse Hout 1991'.
Het gemeentebestuur van Bodegraven-Reeuwijk wil medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan.
Om de uitvoering mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van Reeuwijk in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout, direct naast de ingang tot het nieuwe recreatiepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.voorzgebRwkHoutwal-BP80_0001.png"

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Reeuwijkse Hout 1991”, zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 augustus 1991 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 7 januari 1992. De bestemming nabij de nieuwe toegang tot het recreatiepark is 'Recreatieve doeleinden, dagrecreatie (Rd)': de gronden zijn daardoor bestemd voor actieve en passieve dagrecreatie met de daarbij behorende houtopstanden, waterpartijen, groen-, speel- en sportvoorzieningen, lig- en speelweiden, bloemenweiden, heemtuinen en picknickplaatsen, alsmede ontsluitingswegen en voet-, fiets- en ruiterpaden.
Er mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming worden opgericht (beheer en onderhoud, schuilgelegenheid, toiletgebouw); per gebouw max. 25 m2, goot- en nokhoogte respectievelijk 3 en 4 m. Maximaal 1000 m2 van de gronden met deze bestemming mag worden bebouwd.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde en wordt in de hoofdstuk 4 het nu voorliggende nieuwe plan beschreven. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in Hoofdstuk 6. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, duurzaamheid, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, mobiliteit, natuur en landschap en water. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In de paragraaf maatschappelijke uitvoerbaarheid komen de resultaten van het bestuurlijk overleg aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Er is sprake van braakliggende grond, die deels als opslaglocatie van grond en zand ten behoeve van Groenalliantie Midden-Holland wordt gebruikt. De locatie is gedeeltelijk begroeid en omgeven door waterpartijen. Ook door het perceel lopen watergangen.

In de directe nabijheid liggen:

  • de toegang tot het Recreatiepark Reeuwijkse Hout,
  • een doorgaande provinciale fietsroute
  • (de toegang tot) het Recreatiegebied Reeuwijkse Hout.

In dat recreatiegebied liggen in de nabijheid van de locatie van het voorzieningengebouw, vooral grote parkeerterreinen.
De gronden zijn eigendom van Groenalliantie Midden-Holland.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte).
Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,
geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Die ladder moet in bestemmingsplannen worden doorlopen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
In paragraaf 3.2.2 van deze toelichting is, mede aan de hand van de door de provincie gehanteerde begripsbepalingen, verwoord dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, zoals woningbouw, detailhandel, kantoren, bedrijventerrein.
Hoewel de ladder in formele zin daardoor niet van toepassing is, wordt inhoudelijk wel voldaan aan de uitgangspunten van de ladder. De ladder is bedoeld voor afstemming van stedelijke ontwikkelingen met de regio, te bezien of de ontwikkeling dan vervolgens in bestaand stedelijk gebied kan en of er multimodaal ontsloten kan worden.
Er is sprake van een bestaand recreatiepark en een bestaand regionaal recreatiegebied waarin de voorgenomen planontwikkeling past/thuishoort. Het recreatiegebied Reeuwijkse Hout is goed ontsloten voor autoverkeer en bereikbaar via openbaar vervoer (halte aan Oudeweg) en ligt aan een provinciaal fietspad.
 
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Documenten VRM
Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 thema’s

In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden:

1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.
Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningenen concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Juridisch instrumentarium
Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.De volgende onderdelen zijn relevant voor het onderhavige plan:

Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid- Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de

toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) zijn op basis van artikel 2.1.1 van de verordening pas mogelijk als na toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat dit binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is.

In de begripsbepalingen van de Verordening ruimte 2014 zijn de begrippen 'ruimtelijke ontwikkeling' en 'stedelijke ontwikkeling' als volgt beschreven:

  • ruimtelijke ontwikkeling: nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.


Het multifunctioneel voorzieningengebouw is primair bedoeld voor het Recreatiepark Reeuwijkse Hout en wordt gebouwd in een bestaand recreatiegebied. Er is geen sprake van en stedelijke voorziening, die bijvoorbeeld evengoed in het BSD-gebied Reeuwijk gebouwd kan worden: deze voorziening behoort bij het recreatiepark en bij het recreatiegebied.
Er is vooral sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op dit plan niet van toepassing.


Ruimtelijke kwaliteit
Voor gebieden buiten BSD zijn regels voor landschap, groen en cultuurhistorie opgenomen. De provincie wil gebiedsgericht sturen. Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:

  • moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en
  • moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.

Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • Aanpassing. Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.

Gebiedseigen en gebiedsvreemd
Een gebiedseigen ontwikkeling of functie sluit naadloos aan op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied. Een gebiedseigen ontwikkeling draagt bij aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en heeft daarmee geen negatieve invloed op de (kenmerken) van de omgeving. Het ondersteunt bestaande landschappelijke structuren of heeft een belangrijke functie bij het instandhouden van de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten.
Een gebiedsvreemde ontwikkeling of functie is een ontwikkeling die niet gebruikelijk of typerend voor een gebied is. Er wordt in zekere zin vooral gebruik gemaakt van relatief goedkope ontwikkelingsruimte. Er kan ook sprake zijn van een negatieve invloed op de omgeving bijvoorbeeld in de vorm van verkeer of milieu.

Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf of -plan, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Dit is nodig als het gaat om een ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of als het gaat om een ontwikkeling die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie. Dit betekent dat bij een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied vrijwel altijd een beeldkwaliteitsparagraaf nodig is. Bij een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied, is dat vaak niet het geval. Er zijn namelijk minder richtpunten voor het bestaand stads-en dorpsgebied dan voor het gebied daarbuiten. Het is wenselijk in de beeldkwaliteitsparagraaf in te gaan op de verschillende onderdelen van het handelingskader ruimtelijk kwaliteit.

Conclusie
Het voorgenomen plan dient te worden aangemerkt als een ruimtelijke ontwikkeling buiten BSD-gebied. Doordat sprake is van een bestaand recreatiegebied en een plan gericht op recreatieve functies ten behoeve van het recreatiepark en het recreatiegebied is er sprake van een inpassing en een gebiedseigen ontwikkeling/functie.
Voor de beeldkwaliteitsparagraaf wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2013

Om eenheid te krijgen met de structuurvisie die in 2011 is vastgesteld voor de voormalige gemeente Bodegraven is voor de voormalige gemeente Reeuwijk een nieuwe structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013 - 2020' opgesteld. Wel nieuw, maar voor het Reeuwijkse Hout inhoudelijk sterk vergelijkbaar met de structuurvisie uit 2009.

Onderstaand twee onderwerpen uit de structuurvisie van belang voor dit bestemmingsplan:

Reeuwijkse Hout 'Recreatie en ontspanning'
Aan de noordzijde van Reeuwijk-Brug ligt het recreatiegebied Reeuwijkse Hout met diverse voorzieningen, allen gelegen in een groen beboste omgeving. Deze groene bosstructuur is tot stand gekomen op basis van de oorspronkelijke smalle langgerekte verkaveling van de polders en de latere aanplant van bomen en ander groen. Inmiddels is een aantrekkelijk en gevarieerd coulisselandschap ontstaan, bestaande uit bosstroken, kleinschalige open ruimtes met graslanden, waterpartijen en sloten. Het Reeuwijkse Hout wordt door de directe ligging aan de A12 goed ontsloten, waardoor het gebied een goede uitvalsbasis is voor recreatie zoals wandelen, fietsen, zwemmen, surfen, enzovoorts . Door het beboste karakter van dit type landschap, vormt het Reeuwijkse Hout een dicht gebied als overgang tussen de snelweg A12, het open plassengebied en de kern Reeuwijk-Brug (Oudeweg en omgeving).

Eén van de concrete opgaven die voortkomen uit het Groene Hartbeleid is het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid van het Reeuwijkse Hout en omgeving. Dit moet leiden tot een grotere beleefbaarheid voor de recreant, een duidelijke identiteit en tot een nieuwe impuls van onder andere het landelijk gebied, plassengebied, en de Hollandse Waterlinie. Om te zorgen dat het Reeuwijkse Hout en directe omgeving een voor het Reeuwijkse Land passende toeristisch-recreatieve ontwikkeling kan doormaken, is sturing van ontwikkelingen gewenst.

De ambitie van de gemeente is als volgt:

  • Natuur en landschap dienen te worden gerevitaliseerd en recreatief te worden ontsloten op een voor mens, plant en dier prettige en evenwichtige manier;
  • Het Reeuwijkse Hout en omgeving moet het visitekaartje zijn van gastvrij Bodegraven-Reeuwijk zonder dat de leefbaarheid voor de bewoners onder druk komt te staan;
  • Het gebied moet een makkelijk bereikbaar, inspirerend en aantrekkelijk knooppunt worden van een breed scala aan op de natuurbeleving afgestemde recreatieve mogelijkheden en routes voor een (meerdaags ) bezoek aan het Groene Hart;
  • In het centrumgebied van het Reeuwijkse Hout is plaats voor de bouw van voorzieningen voor meer intensieve vormen van recreatie.

Stedenbouwkundige Visie Reeuwijkse Hout
In 2009 heeft de voormalige gemeente Reeuwijk de 'Stedenbouwkundige Visie Reeuwijkse Hout' vastgesteld. In dit document zijn naast de gezamenlijke ambities ook concrete maatregelen geformuleerd, om het Reeuwijkse Hout als (boven)regionaal recreatief knooppunt nog verder te verbeteren waardoor de belevings- en gebruikswaarde de komende jaren kan worden versterkt. Daarbij zijn de bestaande landschappelijke structuren, zowel ruimtelijk als functioneel, onderlegger van het gebied. Met de stedenbouwkundige visie heeft de gemeente de ruimtelijke koers voor het Reeuwijkse Hout vastgelegd.
Het gaat in hoofdlijnen om de volgende uitgangspunten voor het Reeuwijkse Hout:

  • Ontwikkelen van een recreatieve zone in de kern van het Reeuwijkse Hout. In deze centraal gelegen zone vindt intensievere recreatie plaats dan in de gebieden direct rondom deze zone;
  • Realiseren van nieuwbouw in de kern van het Reeuwijkse Hout met zowel grotere als kleinere bebouwingsmassa's, passend bij de landschappelijke structuren;

Onderstaand de kaart behorende bij de Stedenbouwkundige Visie Reeuwijkse Hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.voorzgebRwkHoutwal-BP80_0002.png"

In de Stedenbouwkundige Visie zijn locaties voor grote voorzieningen aangegeven. Het plangebied voor het voorzieningengebouw is niet als zodanig aangeduid. De visie is door de feitelijke situatie op een aantal punten achterhaald. Zo bevindt zich de nieuwe ingang van het toekomstige bungalowpark meer naar het westen dan de visie aangeeft. Daarnaast bevindt zich onder de meest westelijk gelegen locatie voor grote voorzieningen uit de visie een gasleiding. Deze leiding legt een ruimtelijke claim in het gebied waarin de Stedenbouwkundige Visie niet heeft voorzien.
In de Stedenbouwkundige Visie wordt voorgesteld om gebouwen met een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van 7 meter te realiseren, met een oppervlakte van maximaal 250 m² tot (in bijzondere gevallen) 300 m². Deze maten zijn te klein voor het gewenste voorzieningengebouw.

Conclusie
Het initiatief past functioneel in de gemeentelijke beleidskaders. Ruimtelijk past het initiatief niet geheel. De nu voorgestelde locatie voor het voorzieningengebouw heeft echter de voorkeur. Voor wat betreft de maten van het gebouw is verruiming nodig. In de door burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 8 april 2014 vastgestelde randvoorwaarden (zie paragraaf 3.3.2) wordt nader ingegaan op de gewenste en acceptabele maten.

3.3.2 Randvoorwaarden multifunctioneel voorzieningengebouw

Op 8 april 2014 hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk randvoorwaarden vastgesteld voor de bouw van een multifunctioneel voorzieningengebouw in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Onderstaand worden enkele teksten uit de randvoorwaarden, met inachtneming van de door de gemeenteraad gemaakte opmerkingen, aangehaald.

Initiatief
Het initiatief betreft het realiseren van voorzieningen die deels gericht zijn op gebruikers van het recreatiepark Reeuwijkse Hout en deels interessant zijn voor een breder publiek en daarmee op het recreatiegebied als totaal. Gedacht wordt aan:

  • Aankomst/vertrekbalie gasten van het recreatiepark;
  • Receptie/Informatiepunt;
  • Winkel (voor de gebruikers van het recreatiepark en voor verkoop van streekproducten);
  • Zwembad;
  • Restaurant voor het recreatiepark;
  • Verhuur van fietsen;
  • Verhuur van boten (kano's, fluisterboten).

Groenalliantie Midden-Holland hanteert als uitgangspunt, dat de voorzieningen primair ten dienste van het park met recreatiewoningen staan. Openbaarheid wordt echter niet uitgesloten. Voor de gemeente kunnen openbare voorzieningen leiden tot een versterking van het voorzieningenniveau in Reeuwijk-Brug. Van belang is dat de ondernemer / exploitant een in financieel opzicht duurzaam bedrijf realiseert dat bijdraagt aan de gewenste kwaliteitsverbetering van het gebied Reeuwijkse Hout en zorgvuldig omgaat met de belangen van natuur en recreatie in het gebied.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Algemeen 
De voorgenomen ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het toeristisch-recreatieve product van de gemeente en Groenalliantie Midden-Holland.
Die locatie ligt in de thans nog onbebouwde strook tussen de parkeerterreinen en het water van de Breevaart. Door de combinatie met voorzieningen ten behoeve van het recreatiepark Reeuwijkse Hout ligt een situering nabij de entree tot dat park voor de hand.
In de Stedenbouwkundige visie voor het Reeuwijkse Hout (2009) zijn uitspraken gedaan over locaties van bebouwing en over aspecten als grote, middelgrote en kleine voorzieningen. De locatie waar thans over een voorzieningengebouw wordt gesproken is aangeduid als een locatie voor een middelgrote voorziening.
Nu er in het voorliggende initiatief sprake is van een combinatie met andere 'losse' voorzieningen, is een grotere omvang echter zeer wel bespreekbaar.

Beeldkwaliteit: bebouwing, inpassing in omgeving
Er kan bebouwing worden opgericht, die past in de schaal van het gebied en rekening houdt met landschappelijke elementen, en op een locatie die een aanzet vormt voor een mogelijke verdere ontwikkeling in de toekomst.
De locatie ligt bij de entree tot het recreatiegebied Reeuwijkse Hout en langs het provinciaal fietspad en daarmee volop in het zicht. Bij de vormgeving van het gebouw en de inpassing in de omgeving dient daarop te worden ingespeeld.
Van belang is voorts de instandhouding van de zichtlijnen richting de plas.
In het recreatiegebied is momenteel bebouwing aanwezig in de vorm van restaurant Reeuwijkse Hout, en enkele sportvoorzieningen, zoals de windsurfclub. De bebouwing is verschillend in omvang, maar heeft als gemeenschappelijk kenmerk dat er sprake is van een kap en daarmee een goot- en nokhoogte. Ook op de nu aan de orde zijnde locatie is die benadering gewenst. Uitgangspunt is een goothoogte van maximaal 5 m en een nokhoogte van maximaal 10 m.
Het is van belang te voorkomen dat er een te grote massaliteit aan bebouwing ontstaat. Dit kan met een variëteit aan architectonische ingrepen, zoals verschillende (ge)bouwonderdelen, geleding, hoogtematen, dakvormen, materiaalgebruik, kleuren. De ontwerper dient te worden uitgenodigd dit op de juiste wijze in te vullen. Om deze reden zal de gemeente afspraken met de initiatiefnemer maken om het bouwplan te ontwikkelen onder supervisie van de gemeentelijke stedenbouwkundige.
Hoewel de locatie thans gedeeltelijk wordt gebruikt als opslagterrein en er in de directe omgeving vooral sprake is van een groot verhard parkeerterrein zijn er op en rond de bouwlocatie ook landschappelijke elementen, die in tact dienen te blijven. Uiteraard gaat het hierbij om de bestaande sloten (zie ook onderdeel water) en de bomenrijen langs het fietspad, langs de Breevaart en langs de Reeuwijkse Houtwal.
Het behoud van die elementen is van belang voor de inpassing van de bebouwing in het gebied. Waar mogelijk dient sprake te zijn van een gebouw in een groene omgeving.

Functies
Het gaat om de vestiging van functies die primair van belang zijn voor het goed functioneren van het recreatiepark en -met uitzondering van horeca- om functies voor een groter publiek, i.c. de bezoekers van het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Voor de bezoekers van zowel het recreatiepark, als het recreatiegebied is het van belang dat de functies bij slecht weer kunnen worden bezocht.
De te vestigen functies moeten vanwege de functie van het totale recreatiegebied primair zijn gericht op recreatie.
De functies genoemd onder het beschreven initiatief, zijn goed denkbaar. Een deel van deze functies is in 2009 al benoemd in de Stedenbouwkundige Visie Reeuwijkse Hout.
Voor horeca wordt uitgegaan van de indeling, zoals deze in de gemeente wordt toegepast, waarbij voor deze locatie ten hoogste sprake is van categorie 1b. Dit houdt o.a. in: cafetaria, lunchroom, restaurant. Omdat de winkel (=detailhandel) is gericht op de bezoekers van het recreatiepark en de recreanten in het recreatiegebied, en niet op bezoekers van elders, wordt voor de detailhandel een maximum oppervlakte van 200 m² bvo gesteld.

Buitenfuncties 
Door de ligging aan het water en nabij een provinciale fietsroute is het van belang te proberen buitenfuncties tot stand te brengen in relatie met die aanwezige elementen. Het gaat dan bijvoorbeeld om verhuur van boten en fietsen.
Met de auto naar het recreatiegebied en dan met de fiets of de boot recreëren in de omgeving. Het voorzieningengebouw kan (ook) een belangrijke functie vervullen (bovenregionaal knooppunt) voor deze recreanten.

Bereikbaarheid
Het voorzieningengebouw is per auto bereikbaar via de Reeuwijkse Houtwal. Het gebouw is per bus rechtstreeks bereikbaar vanaf de stations Gouda en Bodegraven, halte Reeuwijkse Houtwal. Per fiets en lopend is het voorzieningengebouw van diverse kanten bereikbaar: vanaf de Oudeweg via het fietspad ten westen van het Recreatiepark, binnendoor via het Recreatiepark en via het fietspad ten oosten van het Recreatiepark; vanaf de Parallelweg door de Reeuwijkse Hout; en vanuit het oosten via het fietspad langs de plas Broekvelden.

Parkeren
De gemeente heeft in de Nota Parkeernormen (16 juli 2013) aangegeven welke parkeernormen uit de ASVV 2012 van toepassing zijn en hoe voor een bouwplan de parkeereis wordt bepaald. Het plangebied ligt in het buitengebied. Uit de ASVV 2012 zijn daarom de parkeerkencijfers buitengebied, niet stedelijk van toepassing. De gemeente hanteert voor de parkeernorm het gemiddelde van het minimum- en maximumkencijfer. In principe moeten de parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd, tenzij dit niet mogelijk is.
Sommige voorzieningen zijn geheel of grotendeels gericht op de gebruikers van de recreatiewoningen (ontvangstbalie, winkel). Andere voorzieningen zijn ook gericht op andere bezoekers. Bij het opstellen van het bestemmingsplan zal een parkeerbalans worden opgesteld. Op dat moment is er meer zicht op welke voorzieningen er in het gebouw zullen komen, wat de omvang van deze voorzieningen wordt en in welke mate deze openbaar toegankelijk zijn. Bij het opstellen van een parkeerbalans zal worden gekeken naar dubbelgebruik.
In de omgeving is veel parkeercapaciteit aanwezig en door het projectbesluit van 14 december 2010 kunnen er nog meer parkeerplaatsen worden gemaakt (o.a. aan de andere zijde van het fietspad). Voor het recreatiepark is parkeergelegenheid op het terrein aanwezig.
Het is voorts van belang vanaf de grote parkeerplaats in het recreatiegebied een logische looproute te maken naar het voorzieningengebouw.
Vanwege de goede bereikbaarheid per fiets dient ook ruimte aanwezig te zijn voor het stallen van fietsen. De gemeente gaat uit van de fietsparkeernormen zoals vastgelegd in de ASVV 2012.

Water
Op de locatie bevinden zich enkele sloten, die deels gehandhaafd blijven. Het is denkbaar de sloot parallel aan het fietspad deels te dempen om op die wijze de locatie beter indeelbaar en vanaf de toegangsweg naar het recreatiepark bereikbaar te maken. Hetzelfde geldt voor de sloten in het midden van het perceel.
Het is wel van belang dat de oppervlakte water elders op de locatie of in de directe omgeving terugkomt. In het recreatiepark wordt dusdanig veel water aangelegd dat daarin voldoende compensatiewater wordt geboden.
Vanwege de na te streven verhuur van boten, dient er een verbinding vanaf de locatie te worden gemaakt met de Breevaart. Bij deze activiteit dient de huidige situatie zo min mogelijk te worden aangetast.

Gasleiding
Nabij het fietspad ligt een hoge druk gasleiding. Er dient inzichtelijk te worden gemaakt of er consequenties zijn voor het voorzieningengebouw. De Veiligheidsregio dient hierbij te worden betrokken.

Duurzaamheid
Het is van belang bij de situering, vormgeving en inrichting van het voorzieningengebouw nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect duurzaamheid. Aspecten als energiezuinig en het gebruik van materialen die bijdragen aan duurzaamheid, dienen aan de orde te komen.

3.4 Beleid Groenalliantie Midden-Holland

Gebiedsplan Groenalliantie Midden-Holland
Groenalliantie Midden-Holland geeft met het 'Gebiedsplan Reeuwijkse Plassen 2012-2022' haar visie op de toekomst. In onderdeel 3.4 is het Reeuwijkse Hout beschreven. Daaruit onderstaand de zonering en de ontwikkelingsrichting.

Zonering
De natuurlijke functie van het gebied kan gecombineerd worden met de ontwikkeling van recreatief transferium door het treffen van voldoende (zonerings)maatregelen. Op onderstaande kaart staat de gewenste gebruikszonering weergegeven. Het zuidelijk deel van het gebied is bestemd voor intensieve vormen van (verblijfs)recreatie. Dit is de meest logische plek, vanwege de goede ontsluiting, de huidige aanwezigheid van de hoofdentree van het gebied met parkeerplaatsen en intensieve recreatieve voorzieningen, zoals de horeca, de hockey- en surfclub en het strand. Het noordoostelijk deel van het gebied is vanwege de aanwezige natuurwaarden bestemd voor extensief recreatief gebruik.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.voorzgebRwkHoutwal-BP80_0003.png"

Ontwikkelingsrichting
De combinatie van een goede directe (auto-)ontsluiting en reeds aanwezige voorzieningen maken dit gebied kansrijk en in potentie van een bovenregionaal niveau. Schap en gemeente Bodegraven-Reeuwijk zijn reeds jaren doende om de verdienpotentie van het intensieve gedeelte van het Reeuwijkse Hout tot ontwikkeling te brengen. Zowel gemeente als schap hebben hiertoe een (stedenbouwkundige c.q. ruimtelijke) visie vastgesteld. Het is begin 2010 niet gelukt om deze visies te verenigen in een gezamenlijk Masterplan. Ontwikkelingen worden nu, stapsgewijze, in goede onderlinge samenwerking met initiatiefnemers en gemeente, opgepakt. Maar wel met in acht name van de eigen taak en rol van het schap en de vastgestelde beleidskaders. Nieuwe initiatieven en uitbreidingen van bestaande exploitaties die het maatschappelijk nut en de belevingswaarde van het gebied en/of het verdienvermogen verhogen worden verwelkomd. Randvoorwaarden zijn de planologische inpasbaarheid en aansluiting bij de schapsdoelstellingen en karakteristiek van het gebied. Door Green zijn plannen ontwikkeld tot transformatie van de camping. Daarnaast is versterking van het gebied te verwachten door het inrichten en faciliteren van een robuuste, centrale entreezone ("poortfunctie"), waar mogelijk ook ruimte is voor een (nieuw) multifunctioneel centrum en nieuwe commerciële voorzieningen gericht op de recreant. Nieuwe en uitbreiding van bestaande initiatieven moeten geconcentreerd worden bij de ingang van het gebied. In de rest van het gebied is ruimte voor de recreant, die naast vertier ook rust en ruimte zoekt (openluchtrecreatie).

Conclusie 
Een multifunctioneel voorzieningengebouw op de voorgestelde locatie voldoet aan de uitgangspunten zoals benoemd in het Gebiedsplan Reeuwijkse Plassen 2012-2022. Het past binnen de contour met intensieve recreatieve voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Planopzet

4.1.1 Functies

De in het plan opgenomen functies komen overeen met de functies die zijn beschreven in de randvoorwaarden. Er is sprake van een zwembad, horecaruimten, een receptie/kantoor, een winkelruimte, een ruimte voor de verhuur van boten en fietsen, een waterpartij met aanlegvoorzieningen voor het afmeren van kleine boten. De horecaruimten zijn alleen gericht op de bezoekers van het recreatiepark.
De bezoekers van het recreatiepark melden zich bij de receptie en krijgen daar de sleutel voor hun verblijf.
In het plan is eveneens een waterpartij opgenomen voor de verhuur van boten. Deze voorziening kan alleen via het multifunctioneel voorzieningengebouw worden bereikt en gebruikt.

4.1.2 Stedenbouw en architectuur

Om een te massale bebouwing te voorkomen is het plan zodanig opgezet dat er feitelijk sprake is van verschillende gebouwen. Geleding en verdeling in verschillende volumes, afgedekt met schuine kap geven het gebouw de 'Reeuwijkse schaal' en maat. Vormgeving en materialisering sluit aan op de architectuur van het recreatiepark.
De gebouwen kennen verschillende in/uitgangen, waarbij de ingang bij de receptie als vanzelfsprekend de hoofdingang is.
Parkeren vindt plaats o.a. in de nabijheid van de receptie/ingang.
De bomen langs de nieuwe toegang tot het recreatiepark en de bomen langs de Breevaart blijven behouden waardoor het landschappelijk beeld in tact blijft.

4.1.3 Parkeren

auto
Voor het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit wordt zo goed als mogelijk aangesloten bij de Nota Parkeernormen (16 juli 2013). De parkeernormen komen voort uit bijlage 2 van het ASVV2012.

Het te realiseren gebouw heeft een begane grondoppervlakte van ca. 2150 m² en op de verdieping is een oppervlakte van ca. 860 m² .
Het gebouw heeft vooral ruimten ten behoeve van het recreatiepark, maar er zijn ook ruimten die naar verwachting door bezoekers van buiten het recreatiepark gebruikt gaan worden (zwembad).
Op basis van de verschillende functies is een parkeerbehoefte berekend waaraan met de 89 plaatsen op eigen terrein ruimschoots wordt voldaan.

fiets
Er worden eveneens fietstallingen gerealiseerd.

4.1.4 Beeldkwaliteit

Een nadrukkelijk uitgangspunt voor bebouwing op deze locatie is de inpassing in de omgeving. In de vastgestelde randvoorwaarden is daaraan aandacht besteed. Ook vanuit de provinciale toetsing is het van belang deze aspecten in een beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan te beschrijven.

Overeenkomstig de randvoorwaarden dient er sprake te zijn van bebouwing op de Reeuwijkse schaal passend in het landschap. Massaliteit in bebouwing dient te worden voorkomen en er dient sprake te zijn van een kap op de gebouwen.
In het ontwikkelde bouwplan zijn deze elementen goed terug te zien door de geschakelde gebouwen en de kappen.
Het voorzieningengebouw is gesitueerd aan de Reeuwijkse Houtwal. In samenhang met de toegang tot het verblijfsrecreatiepark is een gezamenlijke entreezone gecreëerd, geïnspireerd op het karakter van het gebied. Gebouwen en buitenruimte spelen in op het oorspronkelijke slagenlandschap. Aan de Reeuwijkse Houtwal kondigen lange knotwilgenrijen de entree aan. Deze markante structuren vormen een aantal coulissen waarbij de focus ligt op de entree van het voorzieningengebouw. In aansluiting op de vormgeving van het park worden lange zichtlijnen over het water versterkt.
Het gebouw is centraal op een pleinruimte gesitueerd. Verhardingstypen spelen in op de functie. De verblijfsgebieden worden uitgevoerd in houten vlonders. De functionele delen krijgen een gebakken klinkerverharding. Beide materialen hebben een warme uitstraling.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planmethodiek

Er is gekozen voor een bestemmingsplan dat een directe bouwtitel oplevert. Het voorzieningengebouw is via een bouwvlak in de verbeelding opgenomen en in de regels is beschreven op welke wijze er kan worden gebouwd en welk gebruik is toegestaan.

5.2 Regels

De regels bestaan, overeenkomstige de landelijke standaarden, uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
* Groen
* Recreatie -Dagrecreatie
* Water

Groen
De bestemming 'Groen' is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen, i.c. het groen langs de Breevaart. Het is toegestaan ter plaatse van deze gronden voet- en fietspaden realiseren.

Recreatie-Dagrecreatie
Het multifunctioneel voorzieningengebouw heeft de bestemming 'Recreatie-Dagrecreatie' gekregen. In vergelijk: het recreatiepark heeft de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie'.
Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. In de bouwregels is het mogelijk gemaakt via een afwijking het bouwvlak te vergroten met maximaal 500 m². Voor de toepassing daarvan zijn voorwaarden opgenomen. Voorts is geregeld welk gebruik is toegestaan.

Water
De nieuw aan te leggen waterpartij voor de verhuur van boten is bestemd voor 'Water'. Binnen de bestemming 'Water' zijn watergerelateerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals vlonders, steigers, etc. toegestaan.


Hoofdstuk 3 algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

  • Antidubbeltelregel;
    Het artikel "Antidubbeltelregel" bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het opnemen van dit artikel is verplicht op grond van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • Algemene bouwregels;
    In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen.
  • Algemene gebruiksregels;
    Deze gebruiksregels geven aan wat in het plan in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

5.3 Geometrische plaatsbepaling

Bij het opstellen van dit plan is uitgegaan van het handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen zoals dat door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is opgesteld. Basis voor dit handboek is de door het ministerie ontwikkelde DURP-standaarden. Dat wil zeggen dat een vaste indeling van de regels is aangehouden en dat de bestemmingen zijn aangeven op een (digitale) verbeelding op een wijze dat deze eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform IMRO 2012). Tevens is het plan voor een ieder digitaal raadpleegbaar.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Archeologie en cultuurhistorie

6.1.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden.
Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.


Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De CHS bestaat uit kenmerken- en waardenkaarten voor de archeologie, historische steden bouw en historisch landschap. Daarop staan kenmerkende nederzettings-patronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van een gebied. Hiermee kan de archeologische trefkans (oftewel de verwachtingswaarde) in een gebied worden ingeschat. Deze cultuur-historische kenmerken en waarden vormen de basis voor ruimtelijke plannen.

Gemeentelijk beleid

Kadernota Erfgoed
Als gevolg van wetswijzigingen en een fusie tussen de twee gemeenten Bodegraven en Reeuwijk is het het Erfgoedbeleid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk geharmoniseerd en geactualiseerd. Met erfgoed wordt bedoeld monumenten, archeologie en cultuurhistorie en (ontstaan van het) (veenweide)landschap. De Kadernota Erfgoed behandelt het cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk zoveel als mogelijk is, integraal en gaat in op de thema's monumentenzorg, cultuurhistorie, landschapsbehoud en archeologie.
De integrale Kadernota is een nota op hoofdlijnen, die op 4 juli 2012 door de Raad is vastgesteld. De Kadernota is bedoeld om het erfgoed van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk status te geven en richting te geven aan beleid daaromtrent.
Ter onderbouwing van de in de Kadernota opgenomen beleidsvoornemens heeft adviesbureau RAAP een rapport van “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport maakt als bijlage onderdeel uit van de Kadernota. Tevens heeft RAAP enkele beleidskaarten opgesteld, waaronder de archeologische verwachtingskaart (AVK).

Verankering van archeologische waarden in bestemmingsplannen
Het vastleggen van archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen is onderdeel van de in 2007 vastgestelde Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Deze wet veranderde enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Gemeenten geven hier invulling aan door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met eventuele archeologische waarden. Onder deze waarden vallen archeologische waardevolle gebieden en gebieden met een verhoogde archeologische waarde. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van een bestemmingsplan, begrensd in de verbeelding (plankaart) en voorzien van regels gekoppeld aan een vergunningenstelsel.

Vanaf circa 2008 wordt in de bestemmingsplannen van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (en haar rechtsvoorgangers) een adequate archeologische paragraaf opgenomen met de daarbij behorende bestemmingen en voorschriften. Uitgangspunt is daarbij dat in gebieden met een hoge en middelhoge archeologische bestemming archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Algemeen gesproken geldt in het buitengebied een ondergrens van 100 m2, dat wil zeggen dat bij bouwplannen die kleiner zijn dan 100 m2 geen archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Uitzonderingen zijn de gebieden waar vastgestelde archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde AMK-terreinen.

Terreinen met vastgestelde archeologische waarde
Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat in bepaalde gebieden archeologische resten in een hoge concentratie voorkomen. De resten zijn aangemerkt als behoudenswaardig op grond van kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Ingrepen die tot (fysieke) aantasting van de verwachte archeologische waarden leiden, moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Dergelijke terreinen komen in aanmerking voor bescherming.

Voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk gaat het om de AMK terreinen met zeer hoge waarde:

  • de resten van een Romeins castellum (Bodegraven-centrum),
  • de Kromme Kamp in Waarder
  • boerderij Veldzicht aan de Meije 5
  • Wiltenburg

In de gemeente bevinden zich drie terreinen met een hoge archeologische waarde:

  • de Commanderij van de Johanniterorde aan de Korte Waarder 53 in Nieuwerbrug
  • gebied de Vrije Nes aan de Oud Bodegraafseweg
  • de Wierickerschans

6.1.2 Onderzoek

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

In 2009 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een groot gebied, waaronder het nu aan de orde zijnde plangebied. Op basis hiervan en ook aan de hand van de Kadernota Erfgoed (en de kaartbijlagen) kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plangebied niet behoort tot de terreinen met zeer hoge of hoge archeologische waarden.
Uit kaartbijlage 3: Historisch-geografische en archeologische (verwachtings)waarden blijkt dat het plangebied behoort tot de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd (tot circa 1850) en dat er sprake is van veenontginning, ouderdom ca 1230 - 1300.
Kaartbijlage 4: Archeologische Beleidsadvieskaart geeft het plangebied aan als: medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden 3. De vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan - 40 cm onder maaiveld en plangebied groter dan 25.000 m2.
Vanwege deze laatste bepaling zal het concrete bouw- en inrichtingsplan vooraf met de gemeentelijk archeoloog worden besproken.

6.1.3 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

6.2 Bedrijven en milieuzonering

6.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste
afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van wonen noodzakelijk.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende
afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige
functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden
kan gemotiveerd worden afgeweken.

6.2.2 Onderzoek

In de nabijheid van de locatie van het multifunctioneel voorzieningengebouw bevinden zich geen bedrijven waarmee rekening dient te worden gehouden.
In het gebouw wordt ondermeer een zwembad opgenomen. De richtafstand volgens de VNG-brochure voor een overdekt zwembad is 50 m. In het voorliggende plan wordt daaraan ten opzichte van de bestaande woningen aan de Oudeweg ruimschoots voldaan.

6.2.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

6.3 Bodemkwaliteit

6.3.1 Beleid en regelgeving

Wet Bodembescherming (Wbb)
Het doel van deze Wet is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Milieudienst Midden-Holland.

Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit
is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.
Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft
alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook
toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn
opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van
de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus,
laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend
onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen
om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de
handhaving te verbeteren.

Nota bodemkwaliteit bij bouwen 2013
Doelstelling van de voorliggende nota is een kader te scheppen voor bodemonderzoek in relatie tot bouwen. De nota geeft duidelijkheid over de ontheffings- en beoordelingscriteria van bodemonderzoek bij bouwen. Omdat de wet- en regelgeving rondom dit thema nogal versnipperd is, is er bij zowel gemeenten als Omgevingsdienst behoefte alle aspecten samen te brengen in één nota. De centrale vraag van deze nota is: in welke situaties een bodemonderzoek bij bouwen en aan welke eisen moet dat bodemonderzoek voldoen? Onderhavig nota vervangt de nota “Bodemkwaliteit bij bouwen” van april 2003. Sinds 2003 is er veel veranderd in wetgeving voor zowel bouwen als op bodemtechnisch vlak en het was noodzakelijk de nota grondig te herzien.

Uitgangspunten van het landelijk beleid is dat er niet gebouwd wordt op een bodem die dusdanig is verontreinigd dat risico's voor de gezondheid kunnen ontstaan. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart van de regio Midden-Holland is er al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert.

De nota is bedoeld voor de afdelingen van gemeenten die zijn betrokken bij de omgevingsvergunning voor bouwen, de toetsers van de Omgevingsdienst en voor adviesbureaus die de uitvoering van bodemonderzoeken verzorgen.

6.3.2 Onderzoek

Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer Midden-Holland en Zoetermeer, vastgesteld op 12 oktober 2011

Het gebied Reeuwijkse Hout is opgenomen als uitgesloten locatie. In het beheergebied van de regio Midden-Holland en de gemeente Zoetermeer is een aantal locaties en gebieden uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van verdachte locaties, verontreinigde locaties of gesaneerde locaties. Op deze locaties verwacht men een afwijkende (betere of juist slechtere) bodemkwaliteit dan in de omgeving.
Op terreinen die ooit een leeflaag van schone grond hebben gekregen, of gesaneerde locaties mag men bijvoorbeeld een betere kwaliteit verwachten. Een slechtere kwaliteit valt te verwachten op terreinen die (wellicht) door een puntbron verontreinigd zijn en ter plaatse van dempingen en stortplaatsen.

Als gevolg van het voorgaande is een aantal uitgevoerde bodemonderzoeken voor het gebied Reeuwijkse Hout nader bestudeerd.
De volgende onderzoeken zijn in de loop der jaren uitgevoerd:

  • 1. Verkennend onderzoek, Lexmond Milieu-Adviezen B.V., kenmerk 00.21282/MV, d.d. 30 november 2000;
  • 2. Nader onderzoek, aanvulling op verkennend bodemonderzoek ad 1.
  • 3. Verkennend onderzoek NEN 5740, Lexmond Milieu-Adviezen BV., kenmerk 03.24672/02, d.d. 31 maart 2003.
  • 4. Historisch onderzoek. Royal Haskoning, kenmerk 9P0255, d.d. 15 januari 2004;
  • 5. Verkennend onderzoek NEN 5740, Royal Haskoning, kenmerk 9P0255, d.d. 15 januari 2004;
  • 6. Indicatief onderzoek, BMA Milieu, kenmerk VOA.20040150, d.d. 13 september 2004.

Aangezien deze onderzoeken meer dan 5 jaar oud zijn, is in 2011 een aanvullend vooronderzoek uitgevoerd dat zich richt op bodembedreigende activiteiten op de locatie in de periode van 2004 tot 2011 (rapport Grontmij Nederland BV, kenmerk GM-0029543, d.d. 24 augustus 2011). Vervolgens is een saneringsplan opgesteld voor die locaties waar gesaneerd diende te worden (saneringsplan Grontmij Nederland BV, kenmerk GM-0031950, d.d.12 september 2011).

In het saneringsplan is de locatie van het thans te realiseren voorzieningengebouw niet opgenomen. Deze locatie is aangemerkt als deellocatie R4. In het aanvullend vooronderzoek is het volgende gesteld: Uit de resultaten van het vooronderzoek (bedoeld is het verkennend onderzoek d.d. 15 januari 2004) is gebleken dat de deellocaties R2, PP2, PP3 en PP4 als verdacht dienen te worden gekarakteriseerd met betrekking tot de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. De onderzoeken en het saneringsplan hebben dan ook op die deellocaties betrekking.
In alle onderzoeken zijn de overige locaties R1, PP1, R3, R4 (o.a. locatie voorzieningebouw), R5, R6, R6 niet als verdacht aangemerkt. Sedert 2004 hebben er zich ter plaatse van de met R4 aangeduide gronden geen wijzigingen in grondgebruik voorgedaan.
Onderstaande het kaartje met de deellocaties zoals hiervoor bedoeld. Het kaartje is afkomstig uit het verkennend onderzoek d.d.15 januari 2004 en de jaren daarna gehanteerd bij de vervolgonderzoeken en bij het saneringsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.voorzgebRwkHoutwal-BP80_0004.png"

6.3.3 Conclusie

De locatie van het voorzieningengebouw ligt in het gebied (R4) dat als niet- verdacht is te beschouwen. Een gedeelte van de locatie ligt in R2 waar reeds is gesaneerd. In dat gedeelte wordt overigens niet gebouwd.
Vanuit een oogpunt van milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

6.4 Duurzaamheid

6.4.1 Beleid en regelgeving

Duurzaamheidsvisie, vastgesteld 11 december 2013
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk zet in op duurzaamheid. In 2023 (en zo mogelijk eerder) heeft de gemeente haar eigen voorbeeldfunctie zo optimaal mogelijk vorm gegeven en de milieudruk van haar eigen activiteiten zo laag en efficiënt mogelijk gehouden. Maar zij speelt ook een stimulerende en regisserende rol richting inwoners en bedrijven. Er wordt op het gebied van duurzaamheid intensief samengewerkt met het bedrijfsleven, organisaties en de inwoners. Er wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de dragende pijlers: sociaal, ecologie en economie en er is een zorgvuldig evenwicht tussen deze pijlers. Samen met de betrokken partijen is duurzaamheid zichtbaarder gemaakt.

Duurzaam bouwen wordt vaak geassocieerd met energiezuinig bouwen, maar het gaat om veel meer dan dat. Het gaat om zaken als milieukwaliteit, duurzaam materiaal, gezondheid (geluid, binnenklimaat, thermisch comfort, licht), groen en bewegingsmogelijkheden rond het huis, gebruikswaarden (toegankelijkheid, functionaliteit, technische kwaliteit, sociale veiligheid) en toekomstwaarde (toekomstgerichte voorzieningen en belevingswaarde). Duurzaam bouwen heeft niet alleen betrekking op woningen, bedrijfsgebouwen en kantoren, maar ook op utiliteitsbouw, de grond-, weg- en waterbouw en duurzame inrichting van de openbare ruimte. En het betreft de hele levenscyclus van een gebouw: bouw, verbouw, sloop en (her)gebruik.

In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. In 2015 worden deze eisen strenger.

Duurzame stedenbouw is één van de uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Duurzame stedenbouw kiest voor schone en gezonde systemen en draagt bij aan het besparen van grondstoffen (materialen, energie, water), het sluiten van kringlopen en toepassing van vernieuwbare bronnen. De hoofdstructuur van een stedenbouwkundig plan moet antwoord geven op eisen zoals dichtheid, verkeersdoorstroming- en veiligheid, aansluiting op bestaand stedelijk gebied en landschappelijke elementen.

6.4.2 Onderzoek

De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de 'Visie Transformatie Camping Reeuwijkse Hout' extra aandacht gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek voor de toerisme- en recreatiebranche bestaat een keurmerk voor milieuvriendelijke bedrijven, de Green Key. Om het keurmerk te verwerven dient de ondernemer aan een aantal eisen te voldoen. Deze zijn nader uitgewerkt in de Handleiding bungalowpark. Deze normen hebben betrekking op elf aspecten:

  • Milieumanagement
  • Milieubewust management en staf
  • Communicatie met gasten
  • Water
  • Schoonmaken
  • Afval
  • Energie
  • Voedsel en drank
  • Groen en ruimte
  • Milieubewuste activiteiten
  • Kantoor en receptie

Daarnaast zijn bonuspunten te behalen voor aanvullende milieumaatregelen.
Er wordt een onderscheid gemaakt in verplichte en optionele normen. Een bedrijf dient aan alle verplichte maatregelen te voldoen en er kan worden gekozen uit 30 optionele normen. Om het goud-certificaat te behalen moet aan minimaal 18 optionele normen te worden voldaan. De keuringen vinden in opdracht van de Stichting Keurmerk, Milieu, Veiligheid en Kwaliteit plaats. Er vindt jaarlijks een keuring plaats.
Aanvankelijk was het de bedoeling de voorzieningen op het recreatiepark te realiseren en dan was als vanzelfsprekend het voorgaande van toepassing.
Nu met het onderhavige bestemmingsplan de voorzieningen gerealiseerd gaan worden op een locatie net buiten het recreatiepark is het even vanzelfsprekend ook daar de eisen van Green Key van toepassing te verklaren.
De meeste normen hebben betrekking op de exploitatie. Een certificering kan dan ook niet vooraf plaatsvinden, maar pas wanneer de voorzieningen in bedrijf zijn. Maar met een deel van de normen kan bij het ontwerp en de aanleg al rekening worden gehouden. Voor de verplichte normen geldt dat bijvoorbeeld voor Waterbesparing kranen, douches en wc’s; Gescheiden afvalinzameling; Terreinverlichting en verlichting publieke gebouwen; energie-efficiënte apparatuur; Verlichting in de gebouwen; Aanvullende voorzieningen; Onderhoud groenvoorzieningen; Duurzaam bouwen.

6.4.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van duurzaamheid bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

6.5 Externe Veiligheid

6.5.1 Beleid en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht.
Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

Gemeentelijk beleid: Visie Externe veiligheid, vastgesteld 26 maart 2013
De visie "Externe veiligheid" geeft invulling aan de ambitie om bij alle ontwikkelingen rekening te houden met externe veiligheid. Door een integrale aanpak, gecombineerd met concrete planologische kaders, geeft de visie een handvat om efficiënt met het spanningsveld tussen veiligheid enerzijds en ruimtelijke ontwikkelingen anderzijds om te gaan.

De visie beschrijft de risicobronnen binnen de gemeente, waarvan voor Reeuwijkse Hout van belang kunnen zijn de snelweg A12 en een hogedruk aardgasleiding.
Nieuwe risicovolle bedrijven worden alleen toegestaan op bedrijventerrein Broekvelden/Groote Wetering en zeer kwetsbare groepen mogen niet worden gevestigd in de nabijheid van risicobronnen. In nieuwe situaties zijn een optimale bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van groot belang.

In die visie zijn tabellen met te nemen maatregelen opgenomen voor ondermeer de A12 en de hogedruk aardgasleiding.

Er worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.


Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

6.5.2 Onderzoek

In de bijlage 'bestemmingsplan multifunctioneel voorzieningengebouw en verantwoording externe veiligheid' d.d. 30 januari 2015 is nader op de risicobronnen en de toetsing aan de notitie Externe Veiligheid ingegaan. Daaruit blijkt onder meer het volgende.

vervoer gevaarlijke stoffen
Het vervoer van E.V.-relevante stoffen kan plaats vinden over spoor, weg en water.
Het plangebied ligt op een afstand van ca. 400 m van de A12 en in de omgeving bevinden zich geen spoorweg of vaarweg voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een hogedruk gasleiding, druk 40 bar, diameter 12 inch, waarmee in dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden.
De gasleiding bevindt zich op een afstand van 26 - 60 m vanaf de dichtsbijzijnde gevel van het multifunctioneel voorzieningengebouw. In dat gedeelte van het gebouw is op de begane grond de receptie en op de verdieping de fitness gehuisvest. Het zwembad, de horeca en het welnessgedeelte zijn op grotere afstand van de gasleiding gesitueerd.
Voorafgaand aan de ontwikkeling van het bouwplan is contact gelegd met de Veiligheidsregio Hollands Midden (mail van 21 februari 2014). Voor de planvorming zijn de volgende eisen meegegeven:

  • bij de ingang een brandkraan aanbrengen met een capaciteit van 60 m3/uur;
  • het gebouw dient een voor- en achteringang te hebben;
  • de voor- en achteringang dient bereikbaar te zijn voor de brandweerauto;
  • de brandweerauto dient voor en achter te kunnen draaien of in te kunnen steken om weer weg te kunnen rijden.

Bij de verdere planvorming zijn deze eisen verwerkt.
Het bouwplan is vervolgens aan de Veiligheidsregio Hollands Midden getoond en bij brief van 29 september 2014 is men akkoord gegaan.

Risicoberekening als gevolg van hogedruk gasleiding
Na overleg met de Omgevingsdienst Midden Holland is een risicoberekening opgesteld (rapport AVIV 21 november 2014, nr.142787) met de volgende resultaten:

Plaatsgebonden risico
De berekeningen voor leiding W-501-01 laten zien dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de grenswaarde van 1.0 10-6. Het plaatsgebonden risico van deze leiding vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico
De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Het groepsrisico voor leiding W-501-01is minimaal 37 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door het plangebied Reeuwijkse Hout neemt het groepsrisico toe tot 29 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.
Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0.1 maal (10 keer) de oriëntatiewaarde kan, conform art. 12 lid 3 Bevb, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Inrichtingen
In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarmee rekening dient te worden gehouden in het kader van externe veiligheid.

6.5.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

6.6 Geluid

6.6.1 Beleid en regelgeving

Wet geluidhinder
Op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen langs die weg, de waarden in acxht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als ten hoogst toelaatbare worden aangemerkt.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat voor het bepalen van de geluidsbelasting iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij er sprake is van woonerf, dan wel van een maximum snelheid van 30 km/u. De omvang van gebied dat in de beschouwing moet worden betrokken hangt af van het aantal rijstroken van de weg.

6.6.2 Onderzoek

Er is geen sprake van de aanleg of reconstructie van wegen. Evenmin is sprake van de bouw van een geluidgevoelige voorziening.
De gebruikers van de voorzieningen zijn al op het recreatiepark of passen binnen de gebruikersgroep van het recreatiegebied. Het recreatiegebied Reeuwijkse Hout is ingericht voor bezoekers, die met de auto komen.

6.6.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van de Wet geluidhinder bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

6.7 Luchtkwaliteit

6.7.1 Beleid en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van deEuropese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).


Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 maart 2010 een uitspraak gedaan over gemeentelijke besluitvorming in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Uit de uitspraak volgt dat gemeenten bij het onderbouwen van projecten in het kader van de luchtkwaliteit zich kunnen beroepen op het NSL.

6.7.2 Onderzoek

Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Het gaat bij een NIBM-plan bijvoorbeeld om:

  • niet meer dan 1500 woningen met één ontsluitingsweg
  • niet meer dan 3000 woningen met twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen
  • niet meer dan 100.000 m2 kantoorlocaties met één ontsluitingsweg
  • niet meer dan 200.000 m2 kantoorlocaties met twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een verhoudingsgewijs kleinschalige project, waarvan de bezoekers reeds op het recreatiepark verblijven, danwel behoren tot de doelgroep waarvoor het aanwezige recreatiegebied is ingericht. Door deze omvang kan voor dit plan analoog worden gehandeld aan de plannen 'niet in betekenende mate'. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

6.7.3 Conclusie

er kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt niet stuiten op bezwaren vanuit de wet- en regelgeving op het gebied van de luchtkwaliteit.

6.8 Mobiliteit

6.8.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan dat doelen en kaders voor het verkeers- en vervoersbeleid voor de middellange termijn (tot 2010) en lange termijn (tot 2020) beschrijft. De Nota Mobiliteit bevat maatregelen voor een sterke economie, een veilige samenleving, een goed leefmilieu en een aantrekkelijk Nederland. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal, nationaal en Europees) vergroot. De Nota Mobiliteit werkt deze uitgangspunten nader uit. Een aantal van deze uitgangspunten is:

  • Sterkere economie door de bereikbaarheid te verbeteren.
  • Groei van verkeer en vervoer mogelijk maken.
  • Betrouwbare en voorspelbare bereikbaarheid van deur tot deur.
  • Meer publiek-private samenwerking.
  • Op de korte termijn onderhoudsachterstanden inhalen.
  • Een start maken met een eerlijker vorm van betalen voor mobiliteit.
  • Openbaar vervoer: een gerichte, ambitieuze en integrale benadering.
  • Ruimte voor betrouwbaar, veilig en duurzaam goederenvervoer.
  • De veiligheid permanent verbeteren.
  • Kwaliteit leefomgeving verbeteren.

Provinciaal beleid

Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020
In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm
wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en
verkeersveiligheid.
De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist.
Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.
Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd.

Gemeentelijk beleid

De kern Reeuwijk-Brug wordt landelijk gezien ontsloten door de A12 (Utrecht-Den Haag/Rotterdam), deze weg is conform de categorisering 'Duurzaam Veilig' aangemerkt als stroomweg. De toe- en aftrit Reeuwijk van en naar de A12 (nummer 12) kan ten noorden van de kern worden bereikt via de Raadhuisweg en de Goudse Straatweg. De Raadhuisweg vormt eveneens de verbindingsweg tussen Gouda en Bodegraven en is de belangrijkste weg voor Reeuwijk-Brug. Door de centrale ligging van de Raadhuisweg is sprake van een duidelijke verkeersstructuur binnen Reeuwijk-Brug. Alle overige wegen takken aan op de Raadhuisweg.
Vanaf de A12 is er via de Reeuwijkse Houtwal een directe toegang tot het Reeuwijkse Hout.

6.8.2 Onderzoek

Verkeersaantrekking
Het voorzieningengebouw is primair bedoeld voor de gebruikers van het recreatiepark. Dit deel van de bezoekers trekt geen nieuwe verkeersdeelnemers aan. Deze bezoekers zullen vanaf het park vooral te voet komen.
Voor het overige is er sprake van een groot recreatiegebied, dat is ingericht op het verwerken van een groot verkeersaanbod. Dat verkeersaanbod doet zich vooral voor op zonnige dagen. Het voorzieningengebouw zal naar verwachting met name op de overige dagen bezoekers trekken (vorm van 'slecht weer'- voorziening).
Een extreme toename van autoverkeer als gevolg van het nieuwe voorzieningengebouw ligt niet voor de hand.

Parkeren
De bezoekers van het voorzieningengebouw die afkomstig zijn van het recreatiepark parkeren hun auto in het park.
De bezoekers die geen gebruik maken van het park kunnen parkeren op het eigen terrein van het multifunctioneel voorzieningengebouw. Nabij de receptie worden kort parkeerplaatsen aangelegd voor de parkbezoekers die de sleutel van hun recreatiewoning komen ophalen.

Voor fietsers wordt stallingsruimte gerealiseerd nabij het voorzieningengebouw. Bezoekers die vanaf het recreatiepark met de fiets komen, dan wel de recreanten via het provinciaal fietspad, kunnen hier hun fiets stallen.

In paragraaf 4.1.3 is bij de planbeschrijving eveneens aandacht besteed aan het parkeren.

Openbaar vervoer
Het plangebied is bereikbaar per openbaar vervoer (bus 178) vanaf zowel het station in Gouda, als het station in Bodegraven. Een halte bevindt zich aan de Oudeweg.

6.8.3 Conclusie

Vanuit mobiliteitsoverwegingen is er geen bezwaar tegen uitvoering van het plan.

6.9 Natuur en Landschap

6.9.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.


Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek nodig.

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het beschermd Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Door middel van de 'habitattoets' kan worden bepaald of, en zo ja onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000- gebied kan worden toegelaten. De eerste stap van de habitattoets - de voortoets of oriëntatiefase - heeft als doel te bepalen significant negatieve effecten met zekerheid zijn uit te sluiten (Ministerie van LNV 2005). Als deze niet zijn uit te sluiten dient een passende beoordeling op grond van artikel 19f Nbw te worden opgesteld. Deze passende beoordeling dient bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd. Als significant nadelige gevolgen wel zijn uit te sluiten – maar er wel sprake is van nadelige gevolgen - kan een verslechterings- en verstoringstoets volstaan. Cumulatieve effecten hoeven dan niet bij de verslechterings- en verstoringstoets te worden betrokken. Mitigerende (verzachtende) maatregelen mogen deel uitmaken van de toets.
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
  • een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen
  • de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
  • een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Provinciaal beleid

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reëlealternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen ((Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur) dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. In de omgeving van het plangebied vallen de bestaande Natura 2000-gebieden onder PEHS. De polder Reeuwijk (ten oosten van de Reeuwijkse Hout) is grotendeels aangewezen als waardevol weidevogelgebied. Voor wat betreft de groene verbindingen wordt er door de provincie naar gestreefd ecologische verbindingen te realiseren tussen natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik.

6.9.2 Onderzoek

Er is in het kader van dit bestemmingsplan onderzoek verricht door Adviesbureau Mertens B.V. Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie.

Uit het onderzoek (rapportnr. 2014.1800 d.d. juli 2014) komt naar voren dat negatieve effecten op matig en zwaar beschermde planten kunnen worden uitgesloten.
Negatieve effecten op matig en zwaar beschermde planten kunnen echter niet worden uitgesloten. Eventuele effecten op vleermuizen (vlieg-, migratieroutes en foerageergebied), vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper), reptielen (ringslang) en ongewervelden (platte schijfhoren) kunnen niet worden uitgesloten. Om de eventuele effecten op deze soorten te kunnen bepalen is een gerichte inventarisatie van belang. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of ontheffing van de Flora- en faunawet vereist is en onder welke omstandigheden deze kan worden verkregen.
Er komen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het voorkomen van deze algemene licht beschermde soorten heeft derhalve geen procedurele betekenis.
Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt verder uitgesloten.
Verder komen er algemene broedvogels voor. Voor deze algemene broedvogels geldt dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of op een manier dat nesten en eieren niet worden geschaad.

De plannen zullen niet tot gevolg hebben dat er effecten gaan ontstaan op het Natura-2000 gebied en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plan is daarvan van te geringe omvang en gelegen buiten het Natura-2000 gebied en de Ecologische Hoofdstructuur.
Effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten. Een vergunning van de Natuurbeschermingswet voor het plan is derhalve niet vereist. Tevens wordt het provinciaal ecologisch ruimtelijk beleid niet beïnvloedt.
Omdat uit genoemd onderzoek blijkt dat effecten op beschermde soorten niet kunnen worden uitgesloten, is vervolgonderzoek gedaan in de vorm van een veldonderzoek (rapportnr. 2014.1809 d.d. februari 20015), en naar de gevolgen van de vaarbewegingen (notitie 11 februari 2015). De conclusie uit deze onderzoeken is dat er voor de platte schijfhoren een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist is. Deze ontheffing is inmiddels aangevraagd.

6.9.3 Conclusie

Na het verkrijgen van genoemde ontheffing van de Flora- en faunawet bestaat er vanuit een oogpunt van natuur- en landschap geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

6.10 Water

6.10.1 Beleid en regelgeving


Rijksbeleid

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.


Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
De provincie heeft een belangrijke taak op watergebied. Deze bestaat uit toezicht houden, opstellen van regels voor het provinciale gebied en bepalen wat er hier met water moet gebeuren. De uitvoering daarvan is veelal een taak van de waterschappen.
De belangrijkste beleidspunten staan beschreven in het Waterplan. Het plan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het Waterplan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.
Het waterplan van Zuid-Holland heeft vier hoofdtaken:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

Het is belangrijk aan water de juiste aandacht te schenken, want Zuid-Holland is extra gevoelig voor alle ontwikkelingen op dit gebied. Dat komt door de lage ligging van onze provincie, de vele mensen die hier wonen en alle bedrijven die er gevestigd zijn. De provincie houdt in het nieuwe Waterplan rekening met al deze factoren.


Beleid waterschap

Keur en Beleidsregels Hoogheemraadschap van Rijnland
De Keur is vastgesteld in 2009 en de beleidsregels dateren van 10 mei 2011. De Keur en de Beleidsregels maken het Hoogheemraadschap van Rijnland mogelijk haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder uit te voeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. Waar relevant worden in deze waterparagraaf beleidsregels aangehaald.

Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven rekening houdend met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatsverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan voorziet in deze ontwikkelingen.

Afvalwater en hemelwater
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen.

6.10.2 Onderzoek

Waterberging
In het plan is sprake van een toename van het verharde oppervlak en een afname van het wateroppervlak.
Er is sprake van een toename van bebouwing van ca. 2000 m² .
Daarnaast zal verharding worden aangelegd voor ontsluiting, bevoorrading en parkeren. Hoewel de eaxcte inrichting nog niet bekend is wordt gemakshalve van eenzelfde oppervlakte uitgegaan als bebouwd. De totale toename aan verharding is dan ca. 4000 m² .
15 % daarvan als compensatie is ca 600 m² .
Het perceel heeft binnen de plangrens ca. 2800 m² water dat verdwijnt. De toe te voegen waterpartij heeft totaal een oppervlakte van ca. 1900 m² .

Op het aangrenzende recreatiepark Reeuwijkse Hout wordt ruim 15.000 m² meer water gemaakt dan daar vanuit de regelving van het Hoogheemraadschap nodig is. Dat surplus kan worden ingezet voor het onderhavige project.
Op die wijze wordt voor de compensatieverplichting voldaan aan het beleid van het Hoogheemraadschap.


Afvoer afvalwater en hemelwater
Riolering in het plangebied moet gescheiden worden aangelegd en ligt in het openbaar gebied. Hemelwater wordt afgekoppeld en direct afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Beheer en onderhoud
De betreffende waterpartij voor de verhuur van boten is geen openbaar gebied en wordt onderhouden door de exploitant van het voorziengengebouw.

6.10.3 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische basis te scheppen voor het realiseren van een multifunctioneel voorzieningengebouw in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Er is sprake van een particulier initiatief.
Tussen gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over deze ontwikkeling.
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor dit bestemmingsplan niet nodig.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders
bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de
volgende instanties:
- Provincie Zuid-Holland;
- Hoogheemraadschap van Rijnland;
- Groenalliantie Midden-Holland

De Provincie en het Hoogheemraadschap kunnen instemmen met de planvorming. Groenalliantie Midden-Holland kan eveneens instemmen, maar vraagt aandacht voor het parkeren op het recreatiepark.
Hoewel het voorzieningengebouw het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert en de opmerking over het parkeren betrekking heeft op het recreatiepark, is de ontwikkelaar van het recreatiepark verzocht nader overleg te plegen met Groenalliantie Midden-Holland. Dat is toegezegd.