direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brandweerkazerne Groene Zoom, Bodegraven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2001 is het gebouw De Driewerf op het bedrijventerrein Groote Wetering in Bodegraven in gebruik genomen door de gemeente, Cyclus en brandweer. Met de aanrijtijden voor het brandweerpersoneel wordt niet meer voldaan niet aan de gestelde eisen. De brandweer Hollands Midden wil daarom een nieuwe brandweerkazerne realiseren. Na een door de door de Veiligheidsregio Holland Midden uitgevoerd locatieonderzoek in 2015 is de keuze gevallen op een terrein achter het Shell-tankstation aan de Groene Zoom, grenzend aan de Goudseweg. Deze locatie is gelet op de situering aan een van de belangrijkste uitvalswegen van Bodegraven en de gunstige ligging ten opzichte van de woonadressen van het brandweerpersoneel als beste locatie uitgekozen voor de nieuwe kazerne.

Op basis van dit locatieonderzoek heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk op 7 oktober 2015 ingestemd met de locatiekeuze voor een nieuwe brandweerkazerne aan de Groene Zoom in Bodegraven. Om deze nieuwbouw mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld om de voorgenomen nieuwbouw juridisch planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de Dronenwijk van Bodegraven. Deze wijk is gesitueerd in een uitbreidingswijk binnen de bebouwde kom en bestaat uit twee plandelen: het oostelijke deel, Dronenplein, en het westelijke deel, Rijngaarde. De wijk is vanaf de jaren '60 ontstaan tussen de karakteristieke lintbebouwing langs de Goudseweg en de Oud Bodegraafseweg. De wijk wordt vanuit het centrum via de Goudseweg ontsloten. Het plangebied ligt ten westen van het tankstation aan de Goudseweg. In noordelijke richting ligt de Groene Zoom met grondgebonden woningen. In zuidelijke en westelijke richting liggen de voetbalvelden van v.v. Bodegraven. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
'Kern Bodegraven'   20 mei 2010   16 maart 2011  
'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk'   21 november 2018    


In het bestemmingsplan Kern Bodegraven is het plangebied bestemd voor 'Sport'. Een strook langs de Groene Zoom en Goudseweg is bestemd voor 'Groen' (figuur 2). Voorts geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het oprichten van een brandweerkazerne is in strijd met de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Bodegraven' (plangebied rood omlijnd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Dronenwijk. Deze wijk is opgebouwd uit halfopen bouwblokken met voornamelijk grondgebonden woningen met een bouwhoogte van twee lagen met kap. Op en rondom het Dronenplein bevindt zich een aantal voorzieningen zoals een aantal scholen, kerken, een sportzaal met ruime parkeergelegenheid en het seniorencomplex Rijngaarde met een aantal welzijnsvoorzieningen.

De Goudseweg heeft van oudsher een belangrijke verbindende functie. Het loopt vanuit het buitengebied in een rechte lijn door tot (bijna) aan de Oude Rijn. Het ruimtelijk profiel bestaat uit water, groen, weg en wordt begeleid door bebouwing. Het manifesteert zich als centrale as in het zuidelijk deel van Bodegraven en vormt daarmee één van de ruimtelijke structuurdragers van de kern. Langs de vaart ontstond in de loop van de tijd, met name aan de oostzijde, een lintstructuur. De bebouwing bestaat uit tweekappers, waarbij ook vrijstaande en geschakelde woningen voorkomen.
 
Het plangebied zelf was tot voor kort (tijdelijk) in gebruik als trainingsveld voor voetbalvereniging Bodegraven in afwachting van nieuwe ontwikkelingen voor dit gebied. Het terrein is inmiddels opgehoogd met zand in verband met voorbelasting van de grond ten behoeve van de nieuw te bouwen brandweerkazerne.

De vaart langs de Goudseweg. Woningen aan Groene Zoom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0003.png"

Plangebied achter tankstation vanaf Groene Zoom. Trainingsveld met daarachter het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

3.1.1 Algemeen

Uit het locatieonderzoek is gebleken dat de locatie Groene Zoom achter het Shell-tankstation kan voldoen aan de ruimtelijke eisen van de Veiligheidsregio Hollands Midden. De locatie is geschikt, omdat:

  • er een directe aan-/ontsluiting is op de Goudseweg;
  • er geen scholen en andere voorzieningen in de buurt zijn;
  • er geen beperking van een 30 km-zone is op de weg;
  • de locatie voldoende groot is voor vestiging van een brandweerkazerne met bijbehorend terrein;
  • de locatie gunstig is gelegen voor aanrijdtijden. Belangrijke objecten met kwetsbare inwoners zoals Rijngaarde en industriële objecten worden binnen de zorgnormen bereikt (8 minuten dan wel 10 minuten).

Op basis van deze overwegingen heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk in zijn vergadering van 7 oktober 2015 ingestemd met een nieuwe locatie voor de brandweerkazerne aan de Groene Zoom.

Uitgangspunten nieuwbouw
De brandweer heeft een bedrijfsgebouw van circa 412 m² nodig, onderverdeeld naar begane grond (258 m²) en verdieping (154 m²) voor stalling van 2 brandweerwagens met een entree, vergaderruimte, omkleedruimte en sanitaire voorzieningen (douches en toiletten). Daarnaast is een kleine werkplaats met opslagruimte nodig. Er dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn voor brandweermensen in geval van een melding. Ook moet er plaats zijn voor fietsparkeren. Bij voorkeur zijn er twee in- en uitritten aanwezig. Het gebouw dient ruimtelijk te worden ingepast in de omgeving.
Op basis van deze uitgangspunten is een plan ontworpen op een locatie, groot circa 1.232 m², met een uitrit op de Goudseweg en in-/ uitrit op de Groene Zoom. In figuur 3 is een afbeelding van de nieuwe situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0004.png"

Figuur 3: plangebied nieuwe situatie.

3.1.2 Stedenbouwkundige inpassing

De locatie van de nieuwe kazerne bevindt zich tussen het Shell tankstation (Goudseweg), v.v. Bodegraven en de Groene Zoom. Qua bebouwingtypologie past de nieuwbouw bij het Shell tankstation en, door materiaalgebruik en kleurstelling, bij de omliggende woningen. Aan de zijde van de Groene Zoom worden op het perceel van de kazerne parkeerplaatsen gerealiseerd. De garage ligt op geruime afstand van de woningen aan de Groene Zoom door het gebouw in het zuidelijke gedeelte van het plangebied te positioneren achter het tankstation. Qua hoogte past de nieuwbouw bij de aanwezige bebouwing in de omgeving. Het gebouw wordt niet hoger dan 9 m. Een impressie van de nieuwbouw is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0005.png"  Figuur 4: Artist impression nieuwbouw van architect John Bieze (voorlopig).

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
Bodegraven is via hoofdwegenstructuur goed bereikbaar vanaf de rijkswegen A12 en de N11. Het plangebied is gunstig gelegen in verband met aanrijdtijden bij meldingen in Bodegraven en directe omgeving. Aanrijdtijden zijn hierbij van belang, zowel voor de opkomst als de aanrijdtijd naar de plaats van incident.

De in/uitrit op de Goudseweg zal alleen worden gebruikt voor de brandweerauto's. De kazerne is voor bezoekers en brandweerpersoneel uitsluitend te bereiken via de Groene Zoom. Bij de fysieke inrichting van de inrit wordt hiermee rekening gehouden: de inrit aan de Groene Zoom zal niet geschikt zijn voor brandweerauto's in verband met beperkte draairichting en bestaande parkeerplaatsen, welke grotendeels blijven behouden.

De verkeersintensiteit van de Groene Zoom bedraagt bij de aansluiting met de Goudseweg 1.200 mvt/etm. De intensiteit van de 2-uurs ochtendspits bedraagt 210 motorvoertuigen en die van de 2-uurs avondspits bedraagt 170 motorvoertuigen. De weg heeft ruim voldoende capaciteit om deze extra verkeersintensiteit te verwerken. De gemeente is voornemens om in de toekomst de aansluiting van de Groene Zoom op de Goudseweg aan te passen, waardoor ook de afwikkeling van het verkeer op dat kruispunt verbetert.

Tweezijdig fietspad langs Goudseweg. Toekomstige uitrit naast tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0006.png" Groene Zoom. Goudseweg.

 

In- en uitritten

Aanrijdroutes zijn voor de brandweer van groot belang bij uitruk in geval van incidenten. De positie van de kazerne is zodanig gekozen dat brandweerwagens direct via een nieuw aan te leggen uitrit naar de Goudseweg kunnen rijden. In- en uitkomend personenverkeer van brandweerpersoneel kan gebruik maken van de nieuwe in- en uitrit op de Groene Zoom. Hiermee wordt bereikt dat verkeersstromen worden gescheiden.


Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Toetsing van bouwplannen aan de parkeerkencijfers is nadien geborgd in het door de gemeenteraad op 21 november 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk'. Hierbij kan voor bedrijven worden uitgegaan van rest bebouwde kom, matig stedelijk. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen worden gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie.

Voor brandweerkazernes zijn geen parkeerkencijfers opgenomen. Aansluiting is gezocht bij de bestemming bedrijf (arbeidsintensief/ bezoekersextensief) met een gemiddelde parkeernorm van 2,4 per 100 m². Op het bedrijfserf worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Voorts worden voldoende fietsenstallingen geplaatst. Bij uitwerking van het bouwplan zal in de aanvraag omgevingsvergunning de definitieve parkeeroplossing worden aangegeven. In Artikel 11 van het bestemmingsplan wordt het parkeren geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Specifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 5). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0007.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (plangebied met rode stip aangeduid).

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd.
Ad behoefte en bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in Bestaand Stads- en Dorpsgebied van de kern Bodegraven.

De brandweerkazerne zelf heeft maar een oppervlakte circa 412 m² (verdeeld over twee verdiepingen) op een perceel groot circa 1.232 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1).

De invulling van het plangebied met een brandweerkazerne voorziet in een behoefte door in de kern deze voorziening te hebben die gunstig is gelegen bij calamiteiten. Vanuit de verstedelijkingsladder levert deze ontwikkeling geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De brandweerkazerne is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door bijzonder reliëf en aardkundige waarden. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Richtpunt is onder andere dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden.

In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is de structuur in de veengebieden sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren.

Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen (figuur 6). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunten worden o.a. aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0008.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is zwart gearceerd.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Dit plan maakt een brandweerkazerne mogelijk. De ontwikkeling is in overeenstemming met de opgave ruimte en verstedelijking, omdat de kazerne binnen het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik De relevante richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
De nieuwbouw van een brandweerkazerne ligt in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een noodzakelijke behoefte. De omvang is dermate klein dat gesteld kan worden dat in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Overigens wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. (Zie hiervoor paragraaf 4.1.3.)

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving, waaronder een aangrenzend brandstofverkooppunt. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Verreweg het grootste dorp is Bodegraven. Het dorp ligt aan weerszijden van de Oude Rijn, met in het midden een sluis. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven. Voor de bestaande woonkern zijn in het gebiedsprofiel (onderdeel Kwaliteit in stads- en dorpsgebied) geen overige specifieke ambities geformuleerd.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt het oprichten van een brandweerkazerne mogelijk. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening. De richtpunten zijn niet in het geding, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot dit bestemmingsplan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

Vitaliteit door een goed voorzieningenaanbod
Het woongenot en de vitaliteit van de kernen en wijken van Bodegraven wordt in grote mate bepaald door het voorzieningenaanbod. Door maatschappelijke en demografische ontwikkelingen staat een deel van de voorzieningen onder druk. Eén van de speerpunten is het behouden van het kwantitatieve en kwalitatieve aanbod van onder andere voorzieningen en groen. De nieuwbouw van een brandweerkazerne voor de kern Bodegraven levert een bijdrage aan de instandhouding van een goed voorzieningenniveau.

Conclusie
Onderhavig plangebied ligt in het 'woongebied binnen de rode contour'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 7. De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau waarover geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling hiermee in overeenstemming is.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0009.png"

Figuur 7: Uitsnede structuurvisie.

4.3.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een soepel welstandsniveau in de kern Bodegraven. Uitgangspunt is dat bouwplannen de gebiedskwaliteit niet aantasten. Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan. Het definitieve bouwplan zal aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
Het bouwplan zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

4.3.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2023 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.

GPR gebouw is een gebruiksvriendelijk software pakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.
Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

Duurzaam kader nieuwbouw
Het ontwerp van het gebouw en bijbehorende klimaatinstallaties wordt gebaseerd op de geldende wettelijke richtlijnen en regelgeving en de huidige stand van techniek. Vanuit Veiligheidsregio Hollands Midden bestaat de ambitie om het gebouw netto volledig energieneutraal uit te voeren. Veiligheidsregio Hollands Midden gebruikt hierbij als kader de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Vanaf 1 januari 2020 moeten alle vergunningaanvragen voldoen aan de eisen van BENG.

Warmte- en koudeopwekking
De warmte- en koudeopwekking zal geschieden door middel van een elektrische warmtepomp met een hoog opwekkingsrendement. Het afgiftesysteem bestaat uit laagtemperatuur-vloerverwarming en hoogtemperatuur-vloerkoeling. Het uitgangspunt is dat het gebouw in de nieuwe situatie geen aardgasaansluiting krijgt. Het installatieconcept voor warmte- en koudeopwekking zal volledig elektrisch zijn (All Electric).

Ventilatie en luchtbehandeling
De ventilatie en luchtbehandeling wordt uitgevoerd met energie-efficiënte EC-ventilatoren en hoogwaardige warmteterugwinning.

Zonnepanelen
De Veiligheidsregio Hollands Midden streeft naar een situatie waarbij over een jaar gemeten het energieverbruik van de kazerne ten minste nul is. Doelstelling is om niet meer energie vanuit het elektriciteitsnet te verbruiken dan hier tegenover zelfstandig wordt opgewekt. Het elektriciteitsverbruik bestaat uit onder andere uit energie voor verwarmen/koelen, verlichting en gebruik van apparatuur. De totaal hiervoor benodigde elektriciteit wordt opgewekt door eigen zonnepanelen. Op het dak wordt het aantal zonnepanelen neergelegd dat nodig is om de kazerne in haar eigen energiebehoefte te voorzien. Er zal speciale aandacht worden besteed aan de uitstraling van de zonnepanelen naar de omgeving. Er is vanwege het benodigde oppervlak voor opwekking van zonne-energie geen extra ruimte beschikbaar voor sedum-afwerking (groen dak).


Conclusie
Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen. Zo krijgt het gebouw geen gasaansluiting en voldoet de kazerne aan de eisen van het BENG. In de aanvraag omgevingsvergunning zal dit concreet worden aangegeven.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
In de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is het gebied opgenomen binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied. Hierbinnen is verstedelijking zoals maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De afwijking ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is acceptabel, omdat het voorzieningenniveau hierdoor in stand kan worden gehouden.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en provincie

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen in de Zuidzijderpolder. Het overtollige water uit dit deel van Bodegraven wordt in oostelijke richting afgevoerd via de watergang langs de Boesemsingel naar het gemaal aan het oosteinde van de Groote- of Zuidzijderwetering, waar het wordt uitgeslagen op de Enkele Wiericke. Het watersysteem van de Zuidzijderpolder heeft een vast peil van NAP -2,10 m. Uitzonderingen hierop zijn de watergang langs de Emmakade, met een peil van NAP -1,40 m, en de hoogwatergebieden langs de Oude Rijn.

Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied liggen geen regionale waterkeringen. Evenmin ligt het plangebied in een beschermingszone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Beschrijving waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan.
Door de bouw van brandweerkazerne met omliggend terrein neemt de verharding toe met meer dan 15%, waardoor volgens het waterbeleid watercompensatie elders binnen hetzelfde bemalingsgebied noodzakelijk is. Hiervoor is de volgende waterbalans opgesteld.

Tabel 5.1: Waterbalans

Omschrijving   oppervlakte terrein   toename verhard oppervlak  
Oppervlakte terrein van Veiligheidsregio Hollands-Midden   1.232 m²    
Kazerne     258 m²  
Overig terrein verhard (inclusief inritten)                       928 m²  
Totaal     1.186 m²  

Op grond van de richtlijn van Rijnland dient 15% van 1.186 m² = 178 m² te worden gecompenseerd door extra open water te graven in hetzelfde peilgebied (Zuidzijderpolder). Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Wetering aan de oostzijde van Bodegraven is een grote hoeveelheid open water gegraven waarbij de toename aan verharding wordt gecompenseerd in verband het realiseren van de brandweerkazerne aan de Groene Zoom. Dit houdt in de 15% van de toename van de verharding (178 m²) in mindering wordt gebracht op het surplus aan open water dat op basis van het systeem van de BRC (Bruto Rekening Courant) wordt aangehouden.

Waterafvoer
Het hemelwater van de brandweerkazerne wordt afgevoerd overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Het afvalwater zal op het bestaande riool worden aangesloten. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Voor de nieuwbouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 200.000 m² ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van een brandweerkazerne. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde nieuwbouw van een brandweerkazerne.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/ Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is weliswaar van cultureel of archeologisch belang, maar deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
De brandweerkazerne wordt als een maatschappelijke functie bestemd, maar vanuit het perspectief van milieuzonering is er sprake van activiteiten die als een vorm van bedrijvigheid worden beschouwd. Overige bedrijven kunnen zich hier niet vestigen, omdat sprake is van een maatbestemming.

Het plangebied grenst aan een tankstation en een sportvereniging nabij de Goudseweg (gebiedsontsluitingsweg). Binnen een straal van 150 m, waarbinnen zich een gebiedsontsluitingsweg, een tankstation, sportvelden en woningen zich bevinden, is er sprake van een 'gemengd gebied'. Een brandweerkazerne valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied.
De kazerne zelf is gesiuteerd op meer dan 45 meter afstand van de dichtstbijzijnde woningen. De afstand tussen de uitrit op de Goudkade en de dichtstbijzijnde woningen aan de Emmakade is circa 40 m. In dit geval gaat het echter om een brandweerpost van de vrijwillige brandweer. Er zijn minder activiteiten dan bij een permanent bemande brandweerkazerne. Daarom is voor deze brandweerpost onderzocht wat de daadwerkelijke hinder voor omwonenden is.

Om de daadwerkelijke geluidbelasting voor nabijgelegen woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door TOP-Consultants West B.V. te Waddinxveen (rapport van 17 januari 2019, projectkenmerk Ro170008abA3, Bijlage 1). Doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de akoestische gevolgen van de realisatie van de nieuwe kazerne op de bestaande woningen die zich in directe omgeving van de inrichting bevinden.

Uit het onderzoek blijkt dat indien de uitrukken die samenhangen met incidenten/calamiteiten buiten beschouwing worden gelaten, de inrichting binnen het redelijke voldoet aan het gestelde in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” en het Activiteitenbesluit. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het conform de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening verdedigbaar is om inherent maximale geluidniveaus zoals ten gevolge van het uitrukken bij ongevallen en brandbestrijding niet te toetsen.

Uit de gegevens van de brandweer van 2017 blijkt dat tussen 23.00 en 7.00 uur circa twaalf uitrukken hebben plaatsgevonden. Dit betreft de prioritiet 1 uitrukken waarbij conform landelijke instructie de sirene inwerking moet zijn. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het aantal overschrijdingen per jaar gering is. Daarbij is de tijd dat dit plaatsvindt zeer beperkt (enkele seconden op het terrein en vanaf vertrekken circa 15 seconden tot het voertuig op de openbare weg op snelheid is). Op grond hiervan worden de geluid-niveaus toelaatbaar geacht.
Gezien het beperkt aantal uitrukken per jaar wordt gesteld dat het treffen van maatregelen niet wenselijk en realistisch is. Door het uitrukken zonder sirene zal het maximale geluidniveau afnemen tot aanvaardbare niveaus. Gezien het aantal passages is het verdedigbaar om hiervoor in later stadium (bij de melding Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift voor te stellen.
Oefeningen waarbij de motor van de hulpverleningsvoertuig verhoogd stationair draait en het gebruik van onder andere pneumatisch hydraulisch gereedschap, mobiele aggregaat en kettingzaag op het buitenterrein vindt twaalf keer of minder per jaar plaats en betreft daarmee de incidentele bedrijfssituatie.


Conclusie
Er is geen reden om aan te nemen dat de activiteiten van de brandweerkazerne milieuhygiënische knelpunten zullen opleveren. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling. Voor de woningen blijft een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

6.1.3 Geluid

Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Bodegraven-Woerden geldt een geluidszone van 300 m.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe brandweerkazerne. Een akoestisch onderzoek kan evenwel achterwege worden gelaten, omdat er geen sprake is van een milieugevoelige functie.

Spoorweglawaai
De spoorlijn Utrecht - Leiden is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 300 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter. Een onderzoek spoorweglawaai is overigens niet nodig, omdat er geen sprake is van een milieugevoelige functie.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan (nieuwe) gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai, zoals toegelicht in paragraaf 6.1.2, is gebleken dat de brandweerkazerne vanuit milieuzonering en industrielawaai inpasbaar is, waarbij een goed woon- en leefklimaat van milieugevoelige functies kan worden gegarandeerd.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermee is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group (rapport van november 2016, projectnummer 412977). Uit de resultaten van dit onderzoek is een verhoogde concentratie aan minerale olie in het grondwater geconstateerd die vermoedelijk is ontstaan na 1987, waardoor er sprake is van een nieuwe verontreiniging. Hierop is het zorgplichtbeginsel (artikel 13 Wet bodembescherming) van toepassing. In samenspraak met het bevoegd gezag is vervolgens een aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd door de Antea Group (rapport van 7 maart 2017, projectnummer 414682, Bijlage 2).
In dit onderzoek is de tijdens het eerder uitgevoerde bodemonderzoek aangetroffen matige minerale olie verontreiniging in het grondwater horizontaal afgeperkt. In het grondwater uit de afperkende peilbuizen zijn geen verhoogde concentraties aan oliegerelateerde producten aangetroffen. Aangezien geen verhoogde concentraties aan minerale olie zijn aangetoond in de peilbuis op het Shell terrein kan worden geconcludeerd dat de matige olieverontreiniging niet is te relateren aan de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het benzinestation. Mogelijk is de matige verontreiniging met minerale olie te relateren aan de slootdemping. Op historische kaarten van 1987 was de sloot reeds gedempt. Vermoedelijk is op de locatie sprake van een historisch geval van bodemverontreiniging. Op de locatie is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Deze resultaten vormen, bezien vanuit het beleid van de ODMH, geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie als “brandweerkazerne”. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.

Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is er voldoende informatie over de bodemkwaliteit. Hieruit is gebleken dat er vanuit voor de volksgezondheid en het milieu geen risico's aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
Het oprichten van een brandweerkazerne gaat gepaard met een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het aantal vervoerbewegingen ingevoerd als gevolg van de verwachte bedrijfsactiviteiten in het plangebied, zijnde 92 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), te weten circa 82 verkeersbewegingen van personenwagens, circa 8 bewegingen van hulpverleningsvoertuigen en 2 vrachtwagens van leveranciers. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is, zodat er geen nader onderzoek nodig is.

Tabel 6.3 Berekening luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0010.png"

Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is voorts de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Goudseweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze weg bedraagt circa 25 m. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een brandweerkazerne voor de kern Bodegraven mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In de nabijheid van het plangebied liggen geen vaarwegen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Binnen 200 meter van de planontwikkeling zijn geen wegen aangeduid als route gevaarlijke stoffen (de N11 ligt op een afstand van circa 300 m). De transportroute vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Er dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de directe nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvoor een PR contour en/of GR geldt (zie figuur 9). Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen derhalve geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 8) zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

 

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart gearceerd).

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.

Het plangebied ligt in een oude stroomgordel en geulafzetting uit de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0012.png"

Figuur 9: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied zwart gearceerd).

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het gebied aangeduid als "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden AW 2" (figuur 10). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 0,4 m -Mv en plangebied groter dan 500 m². In verband met deze planontwikkeling is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0013.png"

Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied zwart gearceerd).

6.2.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

Bureau voor Archeologie te Utrecht heeft een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 24 januari 2018, projectnummer 2017111703, Bijlage 3). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied na de laatste IJstijd in een intergetijdengebied of veenmoeras dat ongunstig is voor bewoning. Vanaf circa 3150 v. Chr. wordt de Oude Rijn post-Werkhoven beddinggordel actief. Het plangebied ligt op de beddinggordel. Door afzetting van sediment (oeverafzettingen) ontstaat een hoger gelegen gebied dat gunstig is voor bewoning. Op historische kaarten is geen bebouwing weergegeven en het gebied is op 19e en 20e -eeuwse kaarten in gebruik als grasland. In de jaren ‘60 is het in gebruik genomen als sportveld.
In het plangebied zijn vijf boringen gezet, waarvan vier tot 400 cm -mv en één tot 600 cm -mv. Hieruit blijkt dat in het plangebied, onder een 230 cm dikke laag voorbelasting, een doorgewerkte laag met baksteenspikkels aanwezig is van 15 tot 90 cm dik. Deze laag wordt geïnterpreteerd als oude bouwvoor. Op sommige plekken is ook een ophogingslaag van 30 cm dik aanwezig. Onder de doorgewerkte laag zijn oeverafzettingen aanwezig. Er is geen archeologische laag aangetroffen en er zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten in het plangebied.
Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.4 Cultuurhistorie en Monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevindt zich geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming

Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van deNbw1998. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ruim 3,3 kilometer ten noorden van de planlocatie. Sprake is alleen van het oprichten van een brandweerkazerne waar nu sportvelden liggen, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van de provincie Zuid-Holland (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.kazernebwBo2018-BP80_0014.png"

Figuur 11 Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet in een functiewijziging van een sportvelden naar een brandweerkazerne. Inmiddels is het terrein al opgehoogd met zand (voorbelasting) in het kader van het bouwrijpmaken, nadat hiervoor een afzonderlijke procedure is gevoerd.
Ten behoeve van de aanleg van de inrit zal een boom moeten wijken. Wanneer de boom wordt verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. Binnen het plangebied zijn verder geen sloten en/of paddenpoelen en watergangen aanwezig zijn.
Met inachtneming hiervan is de kans nihil dat wijzigingen een schadelijk effect hebben op beschermde soorten. Er worden hier derhalve geen te beschermen ecologische waarden verwacht. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader ecologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden ten behoeve van (bouw-)activiteiten, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een waterleiding die relevant is voor de bouwwerkzaamheden, maar geen hoofdtransportleiding waarvoor een beschermingszone geldt. Voor het overige liggen er geen ruimtelijk relevante (gas)transportleidingen, waarvoor een beschermingszone moet worden opgenomen.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de hoofdstructuur van groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen groen zijn onder andere ook parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk - Brandweerkazerne
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Brandweerkazerne' is een brandweerkazerne toegestaan. In de planregels zijn binnen het bouwvlak gebouwen toegestaan. Voorts is de toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw vastgelegd. De ontsluitingsweg vanaf de Groene Zoom is aangeduid als 'weg'. Dit gedeelte mag uitsluitend worden gebruikt voor ontsluiting van en naar de brandweerkazerne met bijbehorend terrein. Deze in- en uitrit is alleen geschikt voor langzaam verkeer en lichte motorvoertuigen als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, omdat het zwaar materieel (brandweerwagens) te veel overlast kan veroorzaken voor de bewoners aan de Groene Zoom. Hiermee wordt in aanvulling op het akoestisch onderzoek een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast. Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling van een nieuwe brandweerkazerne komen voor rekening van de Veiligheidsregio Hollands Midden. De gemeente verkoopt de gronden aan de Veiligheidsregio. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst van 17 augustus 2017. Gelet hierop is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerpbestemmingsplan worden aangeboden aan een aantal adviesinstanties, waronder in ieder geval de provincie Zuid-Holland en het hoogheemraadschap.

Resultaten: PM

9.2 Communicatie

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

Op 26 januari 2017 heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden in samenwerking met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een informatiemarkt gehouden voor omwonenden. Tijdens de bijeenkomst zijn diverse opmerkingen en vragen gesteld. Deze zijn beantwoord in een memo van 21 maart 2017, welke aan alle omwonenden is verzonden die een e-mailadres hebben achtergelaten, alsmede aan de raadsleden van de gemeente.

Op dinsdag 12 februari 2019 is er een 2e inloop-/informatieavond gehouden voor omwonenden. Ook andere betrokkenen zoals voetbalvereniging Bodegraven, wijkteam Bodegraven-Zuid, de zaakwaarnemer van het naastgelegen tankstation en de filiaal-manager waren hiervoor uitgenodigd.
Tijdens de informatieavond is het uitgewerkte bouwplan van de brandweerkazerne, de terreininrichting en het concept van het bestemmingsplan gepresenteerd. Het ontwerp werd positief ontvangen. De vragen richtten zich vooral op mogelijke overlast van bouwwerkzaamheden, het parkeren en de verkeersveiligheid in verband met het fietspad langs de Goudseweg.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 7 maart 2019 gedurende zes weken (tot en met 17 april 2019) ter inzage gelegen. In deze periode is één schriftelijke zienswijze van het hoogheemraadschap van Rijnland ontvangen.

Zienswijze Hoogheemraadschap Rijnland
In het plan is sprake van een toename van het verhard oppervlak. Door de toename van verharding is er een watercompensatieverplichting van toepassing. De compensatieverplichting houdt in dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % bedraagt van het oppervlak van de toename van verharding. Aangezien er zeer beperkte waterberging in het plangebied en in de omgeving van het plangebied aanwezig is en soms sprake is van wateroverlast wordt geadviseerd om in de omgeving van het plangebied open water te graven. Verzocht wordt dit advies over te nemen en een waterbalans (overzicht verharding en watercompensatie) op te stellen en op te nemen in de toelichting van het plan. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden op de aangegeven locatie dient initiatiefnemer tevens instemming aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland via het omgevingsloket.

Beantwoording zienswijze
De gemeente gaat graag in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland over de mogelijkheden om extra open water te graven in de omgeving van het plangebied en zal hiervoor het initiatief nemen. Op korte termijn zijn de mogelijkheden beperkt. De directe omgeving is grotendeels bebouwd of in gebruik voor andere functies. Er zijn op dit moment ook geen nieuwe ontwikkelingsplannen in de directe omgeving waarbij wij kunnen aansluiten door extra open water te graven. Daarnaast is onze analyse dat de problemen in verband met wateroverlast in de directe omgeving vooral te maken hebben met knelpunten bij de afvoer van het water. Die willen wij graag met Rijnland bespreken. Wat betreft de waterbalans sluiten wij aan bij de wijze die in het vooroverleg met Rijnland is besproken: compensatie binnen hetzelfde peilgebied (de Zuidzijderpolder). De waterbalans is opgenomen in paragraaf 5.4.

Conclusie
Het bestemmingsplan wordt aangepast door in paragraaf 5.4 de waterbalans op te nemen, waarin tevens is aangegeven op welke wijze watercompensatie plaatsvindt.