direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Zijdeweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Zijdeweg 20" bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting.
In de regels zijn de bestemmingen opgenomen en deze zijn geometrisch bepaald en verbeeld. De verbeelding is gelijk aan de analoge plankaart.
De opzet van het plan is beschreven in de toelichting, waarin ook de verantwoording voor de gemaakte keuzes is gedaan.

1.2 Doel van het plan

De eigenaar van het perceel Zijdeweg 20 heeft een verzoek ingediend om het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' te mogen vergroten, zodat bij de woning een zwembad en een poolhouse kunnen worden gerealiseerd.
Na het vergroten komt het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' op eenzelfde hoogte te liggen als op het naastliggende perceel Zijdeweg 22A.
Het bestemmingsplan heeft de naam 'Zijdeweg 20' gekregen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De Zijdeweg ligt in het buitengebied ten westen van Bodegraven in het buurtschap Tempel.

Voor de overzichtelijkheid is het gehele woonperceel Zijdeweg 20 in dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied betreft de huidige bestemming 'Wonen', alsmede het gedeelte waar deze bestemming wordt uitgebreid met deels het bouwvlak en deels een strook van 5 m buiten het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0001.png"

overzicht ligging Zijdeweg 20

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
´Buitengebied West´   14 oktober 2015   9 november 2016  
'1e herziening Buitengebied West'   5 juli 2017   n.v.t.  


Het perceel Zijdeweg 20 heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' en voor het achterliggende gedeelte de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Voorts geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-3'.
De 1e herziening bevat (aangepaste) regels voor de maximale inhoud van (bedrijfs)woningen en de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0002.png"

. geldend bestemmingsplan voor Zijdeweg

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande- en de nieuwe situatie. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in Hoofdstuk 4. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In de paragraaf maatschappelijke uitvoerbaarheid komen de inspraak en het overleg aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De Zijdeweg ligt ten westen van Bodegraven in buurtschap Tempel. Aan de Zijdeweg bevinden zich diverse burgerwoningen, alsmede sierteeltbedrijven en andere (agrarische) bedrijven.
Op het perceel Zijdeweg 20 is een bestaande woning met bijbehorende bouwwerken aanwezig;
achter de woning is een tuin met beplanting en daarachter een weiland.
Het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied West' is afgestemd op de op het moment van het opstellen van het bestemmingsplan bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0004.png"

foto's bestaande situatie

2.2 Nieuwe situatie

Binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied West' is op 3 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de sloop van de bestaande woning en aansluitend de bouw van een nieuwe woning. Initiatiefnemer wil achter de woning een zwembad en een daarbij behorend poolhouse bouwen.
Deze herziening heeft feitelijk uitsluitend betrekking op het vergroten van de bestemming 'Wonen' en het binnen die bestemming aangegeven bouwvlak. Hierdoor kunnen binnen de in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk gehanteerde regels (o.a. in het bestemmingsplan 'Buitengebied West') een zwembad en een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een poolhouse worden gerealiseerd. Achter het bouwvlak komt een strook van 5 m voor de aanleg van een tuin.

In de tekening van de nieuwe situatie is te zien dat de grens van de bestemming 'Wonen' wordt gelijk getrokken met die bij de woning op nummer 22A. Eveneens is de lijn van het geldende bestemmingsplan te zien en dat het zwembad daar voor een gedeelte doorheen steekt. Ook de 5 m tuin (= gedeelte buiten bouwvlak) is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0005.png"

tekening nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast. Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen en richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Van nationaal belang zijn de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro regelt dat nationale belangen op perceelniveau verwerkt moeten worden in bestemmingsplannen en andere decentrale ruimtelijke besluiten.

In het Barro genoemde nationale belangen zijn onder andere de Mainportontwikkeling Rotterdam, het Kustfundament, Grote rivieren. Waddenzee en waddengebied, Defensie, Erfgoederen, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, Elektriciteitsvoorziening en Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De gemeente moet in een bestemmingsplan met deze belangen rekening houden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
3.1.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 (gewijzigd per 1 juli 2017) is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder moet voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen worden doorlopen en kent drie treden. Met ingang van 1 juli 2017 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' van de ladder en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Op dit punt is het beleid onveranderd.
Uitgangspunt van de ladder blijft dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Een motivering hierover is alleen nog maar nodig als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Uit de jurisprudentie omtrent de Ladder blijkt, dat wil deze van toepassing zijn, er sprake moet zijn van een stedelijke ontwikkeling. Daar is geen sprake van wanneer het gaat om ondergeschikte wijzigingen van een bestemmingsplan, zoals de bouw van een woning of het wijzigen van het gebruik van bestaande bebouwing.
In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((RVS: 2017:1724) is aangegeven dat, wil sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, er sprake moet zijn van een ontwikkeling die voldoende substantieel is om als zodanig te kunnen gelden. De Afdeling geeft daarbij als voorbeeld dat een ontwikkeling voor niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt en in zo'n situatie artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing is.

Conclusie toetsing aan rijksbeleid
In dit bestemmingsplan is sprake van een perceel met de bestemming 'Wonen' en het vergroten van een bouwvlak aan de achterzijde. De nieuwe grens van de bestemming 'Wonen' komt op gelijke hoogte te liggen met het naburige perceel. Het grotere woonperceel gaat ten koste van gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', maar in het totaal bezien is er sprake van een geringe wijziging, die de verschillende rijksregels niet aantast.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimte en mobiliteit 2014

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De visie is in december 2016 geactualiseerd.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma mobiliteit. In de VRM zijn 4 thema's (rode draden) te onderscheiden:

1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren. Voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en een nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering, waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
De inzet is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart.
Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland.
Bij ruimtelijke ingrepen wordt rekening gehouden met de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde van een gebied, waarbij het gaat om gebiedskenmerken zoals de aard en schaal, om duurzaam gebruik van de ondergrond, de versterking van de ruimtelijke opbouw en de inpassing in de wijdere omgeving.

Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden.
Onderhavig plangebied is niet gesitueerd binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, maar in het buitengebied, dat wordt aangeduid als droogmakerij/veen.
De droogmakerijen zijn aan het eind van de 19-de eeuw ontstaan na de drooglegging van de plassen. De plassen waren het gevolg van veenafgravingen voor turfwinning en ophoging van de kwekerijen van Boskoop. Het veen is niet tot op de kleibodem afgegraven wat in droogmakerijen elders wel vaak het geval is. De venige bodem van de droogmakerijen is te herkennen aan relatief smalle kavels met veel sloten. Daarbij werd de verkavelingsrichting van voor de vervening aangehouden. De droogmakerijen zijn grotendeel in gebruik als grasland, op kleine schaal vindt sierteelt plaats.
De veenweiden zijn kenmerkend voor Zuid-Holland. Ze bestaan al duizend jaar en zijn ontstaan op basis van menselijke ingrepen in de veenondergrond en de waterhuishouding.
Karakteristiek zijn de verschillende (regelmatige) verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten met hoog waterpeil en de aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide) vogels, en hier en daar rietlanden en moeras. Het zijn internationaal de best bewaarde cultuurlandschappen die zijn ingericht voor de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0007.png"

laag van de ondergrond (uit provinciale  afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0008.png"  droogmakerij (veen)
structuurvisie) met ligging in droogmakerij fragment integrale
(veen) kwaliteitskaart

Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De planlocatie ligt in de droogmakerij van de Tempelpolder ten westen van de Ringdijk met vaart. Deze droogmakerij is aan het eind van de 19-de eeuw ontstaan na de drooglegging van de plassen. De plassen waren het gevolg van veenafgravingen voor turfwinning en ophoging van de kwekerijen van Boskoop. Het veen is niet tot op de kleibodem afgegraven wat in droogmakerijen elders wel vaak het geval is. De venige bodem van de droogmakerijen is te herkennen aan relatief smalle kavels met veel sloten. Daarbij werd de verkavelingsrichting van voor de vervening aangehouden. De droogmakerijen zijn grotendeel in gebruik als grasland, op kleine schaal vindt sierteelt plaats. Een deel van de Tempelpolder is een zogenaamd 'knikpuntgebied', wat betekent dat het op termijn te duur en technisch onmogelijk wordt om het waterpeil in de droogmakerij verder te verlagen. Het gebied zal daardoor vernatten. In de sierteeltsector in en rond Boskoop wordt gezocht naar duurzame ontwikkelingsmogelijkheden. Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving is nodig als basis voor de opgaven die spelen. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • Koesteren van de heldere begrenzing van de droogmakerijen.
  • Zichtbaar houden van het hoogteverschil met omliggende veenweidegebied en het boomkwekerijgebied bij Boskoop.
  • Zo veel mogelijk concentreren van eventueel nieuwe bebouwing aan de Middelburgseweg en de Zijdeweg zodat het middengebied open blijft.
  • Toekomstige ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
  • Toekomstige ontwikkelingen houden rekening met de openheid en de typerende opbouw van het gebied.
3.2.2 Verordening ruimte

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De Verordening ruimte bevat regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, Wro. Het gaat om regels over de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. De Verordening Ruimte bevat voorts regulerende bepalingen op diverse sectorale aspecten, zoals kantorenlocaties, bedrijventerreinen, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, veiligheid, landschap, energie en water.
In de Verordening ruimte wordt ook aandacht gevraagd voor de ladder voor duurzame verstedelijking.

Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
  • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
  • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

conclusie toetsing aan provinciaal beleid
In dit bestemmingsplan is sprake van een perceel met de bestemming 'Wonen' en het vergroten van een bouwvlak aan de achterzijde. De nieuwe grens van de bestemming 'Wonen' komt op gelijke hoogte te liggen met het naburige perceel. Het grotere woonperceel gaat ten koste van gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', maar in het totaal bezien is er sprake van een geringe wijziging, die de provinciale doelstellingen niet aantast.
Toetsing aan de kwaliteitskaart leert dat er sprake is van inpassen:

  • op structuurniveau vindt er geen wijziging plaats;
  • de aanpassing past binnen de gebiedsidentiteit;
  • de nieuwe maatvoering van het bouwvlak komt ook voor op andere percelen en kan mede daardoor als passend in de aard en schaal van het gebied worden gezien.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Regio Boskoop

In 2010 en 2011 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Boskoop, Rijnwoude, Waddinxveen en Bodegraven-Reeuwijk de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Regio Boskoop vastgesteld. De Greenport Regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, moet volgens de betrokken gemeentebesturen gekozen worden voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Versterking van de Greenport dient een publiek belang, gezien de sterke economische betekenis van de sectoren en een duurzame ontwikkeling in het Groene Hart.
In deze visie is de keuze is gemaakt om in de Greenport bundeling, concentratie en herstructurering van sierteeltbedrijven te laten plaatsvinden. Vanuit ruimtelijk oogpunt achten de betrokken regiogemeenten het belangrijk dat kwekerijen in perifere gebieden zoveel mogelijk verplaatst worden naar het concentratiegebied. Dat moet gebeuren aan de oost- en westzijde van de Gouwe en de woonkernen Rijnwoude en Boskoop, rond de kern Boskoop en aan de rand van Reeuwijk (Randenburg). De kwekerijen in omgeving van dit concentratiegebied (waaronder de bedrijven in het plangebied van Landelijk Gebied West) krijgen daarom (buiten de bestaande planologische rechten) beperkte ontwikkelingsruimte.
De structuurvisie bepaalt dat de buiten het concentratiegebied gelegen sierteeltbedrijven slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Een aantal van deze bedrijven liggen in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voor deze bedrijven is een beperkte bouwregeling van kracht, waardoor per bedrijf maximaal 300 m² aan kassen mag worden gebouwd. Uitbreiding van de infrastructuur voor deze bedrijven is niet voorzien.

Onderhavig plangebied ligt ten oosten van de Zijdeweg en dit gebied wordt volgens de structuurvisie aangemerkt als een concentratiegebied voor boom- en sierteeltbedrijven.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling tast de doelstellingen van de intergemeentelijke structuurvisie niet aan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020

In de Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' die door de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is vastgesteld op 9 oktober 2013 is een kader voor de ruim-telijke ontwikkeling van de gemeente over de periode 2013-2020 met een doorkijk naar 2030. In de structuurvisie ligt de focus naast het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Het Reeuwijkse Land is een gebied met een landelijke uitstraling binnen de gemeente Bode-graven-Reeuwijk. Naast het behoud van het karakter van dit deel van de gemeente is er be-hoefte om te blijven verbeteren. Vanuit de inventarisaties en analyses van bestaand beleid en bestaande situatie en na overleg met politiek, bestuur, deskundigen en inwoners zijn de belangrijkste kansen en knelpunten in kaart gebracht. Aan de hand van deze sterkte- en zwakteanalyse is getracht het DNA van het Reeuwijkse Land vast te stellen. Dit heeft geresulteerd in een ruimtelijk raamwerk.
Het veenweide- en droogmakerijenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied van het Reeuwijkse Land. Inzet van de gemeente is het behoud van de landbouw- en sierteeltsector. In het verlengde daarvan zijn de inspanningen van de gemeente gericht op het behoud van de kenmerkende openheid van het landelijk gebied, het cultuurhistorisch waardevolle veenweide-landschap, het laag gelegen droogmakerijenlandschap en de identiteit van de aanwezige bebouwingslinten. Dat kan alleen als de grondgebonden veehouderij en sierteelt de overheersende grondgebruikers blijven, eventueel in combinatie met natuurontwikkeling en recreatie. Daarnaast blijft de gemeente talrijke monumenten beschermen en wordt gestreefd naar een goede bestemming van boerderijen, molens en andere waardevolle panden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0009.png"

In dit bestemmingsplan is sprake van een perceel met de bestemming 'Wonen' en het vergroten van een bouwvlak aan de achterzijde. De nieuwe grens van de bestemming 'Wonen' komt op gelijke hoogte te liggen met het naburige perceel. Het grotere woonperceel gaat ten koste van gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', maar in het totaal bezien is er sprake van een geringe aanpassing, die de doelstellingen van de structuurvisie niet aantast.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Het perceel Zijdeweg 20 is in het zeer recent (2015) vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied West opgenomen met de bestemming 'Wonen'. Binnen de regels van dat bestemmingsplan is op 3 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de sloop van de bestaande woning en vervolgens de bouw van een nieuwe woning. Initiatiefnemer wil acher de woning een zwembad en een daarbij behorend poolhouse bouwen. Deze gronden zijn gelegen buiten de bestemming 'Wonen' en hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
In het bestemmingsplan Zijdeweg 20 wordt de grens van de bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak vergroot om daarmee genoemd zwembad c.a. mogelijk te maken.
Aangezien voor de woning reeds een recente bestemmingsregeling geldt (en deze geheel in dit bestemmingsplan wordt overgenomen) en op basis daarvan een omgevingsvergunning voor nieuwbouw is verleend, richt de toetsing aan de omgevingsaspecten zich alleen op het vergroten van de bestemming en het bouwvlak.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden.
Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden.

Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.

Gemeentelijk beleid
cultuurhistorie
Op 4 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk de Kadernota Erfgoed inclusief het rapport "Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke" met bijbehorende kaarten vastgesteld. Zij bieden inzicht in archeologische vindplaatsen en hun beschermingswaarde en kunnen zodoende bijdragen aan de toetsing van de wenselijkheid of haalbaarheid van nieuwe initiatieven.

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk streeft ernaar, dat elementen en structuren die nauw verbonden zijn met de ontstaansgeschiedenis van het landschap en het nederzettingenpatroon ook in de toekomst herkenbaar en ervaarbaar blijven. Daarbij moet worden gedacht aan de huidige landschappelijke structuur met haar kenmerkende verkavelingpatronen, de bebouwingslinten, het fijnmazige stelsel aan waterlopen, oude landwegen en de vrije doorzichten in het open cultuurlandschap. Behoud van de openheid en de kenmerkende opstrekkende verkaveling van het slagenlandschap en het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen staan hierbij voorop.
De in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aanwezige cultuurhistorische waarden zijn volgens deze Kadernota van groot belang. Zij dragen bij aan de beeldvorming van de gemeente en spelen een belangrijke rol bij nieuwe initiatieven op het vlak van recreatie en toerisme. Binnen het plangebied zijn geen andere specifieke erfgoedcomplexen gelegen dan het karakteristieke slagenlandschap en het oude bebouwingslint van Oud Bodegraven. Hun landschapswaarden en cultuurhistorische waarden dienen op een passende manier beschermd te worden.

archeologie
Als gevolg van nieuwe wetgeving zijn de taken en bevoegdheden ten aanzien van archeologische monumentenzorg gedecentraliseerd naar gemeentelijk niveau. Dit heeft zijn neerslag gekregen in de uitwerking van de Kadernota Erfgoed, waarin de gemeente haar archeologiebeleid nader concretiseert; een en ander op basis van de bijbehorende Archeologische verwachtingskaart. In de Kadernota staat beschreven op welke manier de gemeente invulling zal geven aan de verplichtingen die de Wet op de Archeologische Monumentenzorg met zich meebrengt.
In aanvulling op het vorenstaande zijn door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in 2012 de Kadernota Erfgoedbeleid vastgesteld en een archeologische beleidsadvieskaart. Deze maken een onderscheid in zones met een bekende archeologische waarde (AW) en deelgebieden met een verwachte archeologische waarde (VAW). Concreet gaat om de navolgende zones:

  • AW 2 (overige) archeologische vindplaatsen, waar archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en een oppervlak van minimaal 100 m²
  • VAW 2: meandergordel en oeverwallen van de Oude Rijn (buitengebied) en crevassesystemen waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt en waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en een oppervlak van minimaal 500 m²
  • VAW categorie 3: komgebied waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en een oppervlak van minimaal 25.000 m²;
  • VAW categorie 4: komgebied op dieper gelegen stroomgordels waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen die dieper reiken dan 2 m onder maaiveld en vanaf een oppervlak van minimaal 10.000 m².

De in een plangebied voorkomende (verwachtings)waarden krijgen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming. Dit houdt in dat pas gebruik kan worden gemaakt van de bouw- en gebruiksbepalingen die de onderliggende bestemming biedt, nadat is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, danwel aanwezige waarden niet worden aangetast.

Het onderhavige perceel Zijdeweg 20 heeft in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied West' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' gekregen.

4.2.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd.
Het bestaande bebouwingslint en de verkavelingspatronen veranderen niet. Daarmee blijven de cultuurhistorische waarden in tact.
De regeling van archeologie uit het bestaande bestemmingsplan 'Buitengebied West ' wordt opgenomen. Gevolg is dat bij de aanvraag om omgevingsvergunning nader op deze aspecten moet worden ingegaan. Daarmee verschilt de regeling niet van andere percelen in het buitengebied.

4.2.3 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Beleid en regelgeving

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste
afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van wonen noodzakelijk.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende
afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige
functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden
kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.3.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. Echter door de vergroting van het bouwvlak kan in theorie de woning verder van de weg af worden gebouwd en daarmee dichter bij de grondgebonden veehouderij op Zijdeweg 22. Dit is momenteel niet aan de orde, omdat er op 3 juli 2017 een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning en er geen enkele aanleiding is om daarvan nu de situatie te wijzigen. Om dit voor de toekomst uit te sluiten wordt in de regels een bepaling opgenomen dat een omgevingsvergunning voor een situering anders dan vergunde woning, eerst kan worden verleend nadat is aangetoond dat wordt voldaan aan de op dat moment geldende regels voor geurhinder.

4.3.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van bedrijven en milieuzonering bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

 

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Beleid en regelgeving

Wet Bodembescherming (Wbb)
Het doel van deze Wet is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Milieudienst Midden-Holland.

4.4.2 Onderzoek

Door Inpijn Blokpoel Milieu BV is met het oog op de bouw van de inmiddels vergunde woning verkennend bodemonderzoek en een aanvullend deelmonsteronderzoek gedaan (rapport nr. 14P002163(-01)-ADV-02, d.d. 26 juni 2017). In het rapport is het volgende beschreven:
'In de puinhoudende venige bovengrond is een sterke verontreiniging met barium gemeten, verder zijn lichte verontreinigingen met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink en PAK aangetoond. Na een direct opvolgend separaat deelmonsteronderzoek blijkt dat de sterke verontreiniging met barium in de bovengrond van de boring B13 wordt gereproduceerd, alhier is een sterke verhoging gemeten. In de overige onderzochte deelmonsters, dit betreft de bovengrond van de boringen B01 en B10, is geen verontreiniging met barium aangetoond.
De zintuiglijk onverdachte venige bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, PAK en som PCB’s. In de zintuiglijk onverdachte zandige bovengrond zijn geen verontreinigingen met de onderzochte parameters aangetoond. De zintuiglijk onverdachte venige ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen.
Het grondwater blijk licht verontreinigd met barium en naftaleen.
Formeel gezien zou een nader bodemonderzoek uitgevoerd dienen te worden om de omvang van de geconstateerde verontreiniging met barium in de bovengrond van de boring B13 zowel in horizontale als verticale richting nader in kaart te brengen. Echter door de Omgevingsdienst Midden Holland is beoordeeld dat de sterke verontreiniging met barium een natuurlijke oorzaak heeft en geen humane risico’s oplevert. Derhalve wordt door deze dienst het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Verder wordt het volgende opgemerkt. In enkele boringen zijn sporen tot zwakke puinbijmengingen aangetroffen. Bij een indicatieve zintuiglijke beschouwing is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Door de Omgevingsdienst is aangegeven dat het uitvoeren van een onderzoek conform de NEN 5707 niet noodzakelijk wordt geacht. Enerzijds gaat het hier namelijk om een minimale puinbijmenging, anderzijds blijkt uit de historische informatie en de zintuiglijke beoordeling van de opgeboorde grond dat er geen aanwijzingen zijn die duiden op de aanwezigheid van asbest.
Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw van een vrijstaande woning'.

4.4.3 Conclusie

De omgevingsvergunning voor de bouw van de woning is reeds verleend en de bodemwerkzaamheden voor het bouwen van het zwembad zullen op dezelfde wijze plaatsvinden als bij de nieuwbouw van de woning.
Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Beleid en regelgeving

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

4.5.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart.
Het Besluit is alleen van toepassing op beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten en aangezien dat hier niet het geval is kan verder onderzoek op het gebied van externe veiligheid achterwege blijven.

4.5.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Beleid en regelgeving

Wet geluidhinder
Op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen langs die weg, de waarden in acxht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als ten hoogst toelaatbare worden aangemerkt.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat voor het bepalen van de geluidsbelasting iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij er sprake is van woonerf, dan wel van een maximum snelheid van 30 km/u. De omvang van gebied dat in de beschouwing moet worden betrokken hangt af van het aantal rijstroken van de weg.

4.6.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. Een zwembad kan niet worden aangemerkt als een geluidsgevoelige functie. Hierdoor kan verder onderzoek op het gebied van geluid achterwege blijven.

4.6.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van geluid bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Beleid en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van deEuropese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).


Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”.

Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
4.7.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. Evenmin is er sprake van extra verkeersbewegingen. In termen van het NSL is er in dit bestemmingsplan sprake van een ontwikkeling die kan worden aangeduid als 'niet in betekende mate'.
Hierdoor kan verder onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit achterwege blijven.

4.7.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.8 Natuur en Landschap

4.8.1 Beleid en regelgeving

Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en voegt drie 'oude' natuurwetten samen: de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De Wet natuurbescherming kent naast de algemene zorgplicht (artikel 1.11) nog drie hoofdstukken die van belang zijn voor ruimtelijke ingrepen. Dit betreft hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming), hoofdstuk 3 (soortbescherming) en hoofdstuk 4 (houtopstanden).Hoofdstuk 2 van de Wet richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de soortenbescherming.
De Wet natuurbescherming kent 4 beschermingsregimes voor soorten:

  • art 3.1: bescherming van vogels die onder de Vogelrichtlijn vallen -dit zijn alle vogels;
  • art 3.5: bescherming van dieren en planten in bijlage IV van de Habitatrichtlijn bijlage II van het verdrag van Bern of bijlage I van het verdrag van Bonn- ook wel 'strikt beschermde soorten' genoemd;
  • art 3.10: bescherming van soorten die worden genoemd in bijlagen A en B van de Wet Natuurbescherming - dit zijn deels meer algemene soorten die enkel nationaal beschermd worden en geen bescherming genieten onder Europese regelgeving;
  • art 1.11: algemene zorgplicht.

In genoemde artikelen is bepaald voor welke handelingen een vrijstelling kan worden verleend van de verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen uit de Wet zijn (iets) anders geformuleerd dan de verbodsbepalingen uit de oude Flora- en faunawet. De verbodsbepalingen komen er kortweg op neer dat vogels en andere beschermde soorten niet (opzettelijk) gedood of opzettelijk verstoord mogen worden en dat nesten / voortplantingsplaatsen en rustplaatsen niet beschadigd of vernield mogen worden. Planten mogen niet worden geplukt of vernield. Voor vogels geldt daarbij dat nesten niet weggenomen mogen worden.
In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, dus ook voor algemene soorten zoals konijn en egel. De provincies hebben de mogelijkheid om vrijstellingsbesluiten op te stellen. In deze besluiten staat voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet (vergelijkbaar met de vroegere tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet). Ten opzichte van de oude wetgeving is de lijst met beschermde soorten gewijzigd. Naast de overgehevelde en toegevoegde soorten (vaatplanten, vlinders) is er een groot aantal soorten dat geen beschermde status meer heeft in de Wet. Dit betreffen voornamelijk vaatplanten en vissen.

4.8.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. De gronden zijn nu in gebruik als tuin bij de bestaande woning. Door Adviesbureau Mertens B.V. is in juli 2018 een quick-scan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten van planten en dieren, rapportnr. 2018.3110. Het onderzoek is beperkt tot een onderzoek naar soortenbescherming. Gelet op de beperkte omvang van het project en het ontbreken van invloed op het omringende gebied is afgezien van een onderzoek naar gebiedsbescherming. Het rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op grond van de resultaten van het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen van het zwembad aan de Zijdeweg 20 zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Ten aanzien van het landschap wordt nog opgemerkt dat vanwege de zichtbaarheid vanaf de Zijdeweg het perceel aan de zuidzijde zal worden voorzien van afschermende beplanting. In het tuinplan behorende bij de woning is hiermee rekening gehouden, zoals blijkt uit bijgaande verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Zijdeweg20-BP80_0010.png"

4.8.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van natuur en landschap bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en vervoer

4.9.1 Beleid en regelgeving

Met de ligging van het plangebied nabij de A12 en aan de N11, is de bereikbaarheid vanuit regionaal perspectief in beginsel goed te noemen. Echter de interne ontsluiting van het buitengebied laat met name op smalle polderwegen te wensen over. Om die reden dient bij ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk aandacht te zijn voor de verkeerskundige gevolgen van een ontwikkeling.

4.9.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. Er is geen sprake van extra verkeersbewegingen of de noodzaak van extra parkeerplaatsen. Hierdoor kan verder onderzoek op het gebied van verkeer en vervoer achterwege blijven.

4.9.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van verkeer en vervoer bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Beleid en regelgeving

Rijk
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid
  • Zorgen voor mooi en schoon water
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.10.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart.
De oppervlakte van het zwembad en het bijbehorende poolhouse blijft onder de oppervlakte die het Hoogheemraadschap hanteert voor het aanbrengen van watercompensatie. Wel zal initiatiefnemer met het waterschap overleggen over eventuele gevolgen van het realiseren van het zwembad.

Uit overleg d.d. augustus 2018 is gebleken dat de werkzaamheden in kwetsbaar kwelgebied plaatsvinden. Voor de woning is hiertoe al in 2017 een Watervergunning verleend. Voor het uitvoeren van grondverzet in kwetsbaar kwelgebied gelden de regels conform uitvoeringsregel 20 'Grondverzet' van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Grondverzet is het verplaatsen van grond (inclusief bagger). Het gaat bij grondverzet om::

  • graven, bijvoorbeeld het graven in een waterkering of het graven ten behoeve van
  • het realiseren van een woning in een kwelgevoelig gebied; het betreft zowel tijdelijke
  • als permanente ontgravingen. N.B. het graven van oppervlaktewater moet getoetst
  • worden aan de regel 5 graven van water;
  • ophogen of aanvullen van grond (inclusief bagger), bijvoorbeeld het aanbrengen van
  • grond op een waterkering of het aanbrengen van grond langs een watergang ten behoeve
  • van de aanleg van een baggerdepot;
  • het verrichten van omspuitingen, omdreggingen of omzettingen van grond in kwelgevoelige
  • gebieden, bijvoorbeeld het omkeren van grond ten behoeve van de bollenteelt;
  • het graven en ophogen van grond in de zeewering;
  • het uitvoeren van boringen in kwelgevoelige gebieden. N.B. het gaat hier niet om
  • boringen t.b.v. grondwateronttrekkingen, hiervoor is apart beleid geformuleerd in hoofdstuk 24.

Deze regel heeft betrekking op:

  • grondverzet in de zeewering;
  • grondverzet bij of op waterkeringen;
  • grondverzet in kwelgevoelige gebieden (m.u.v. boringen ten behoeve van grondwateronttrekkingen);
  • grondverzet bij peilgrens.

Het verspreiden van baggerspecie over een perceel (zonder dat daarvoor wallen opgeworpen moeten worden om de specie op zijn plek te houden) wordt niet gezien als een ophoging/aanvulling zoals bedoeld in deze regel. Het verspreiden van baggerspecie op waterkeringen valt wel onder deze regel.

In kwetsbare kwelgebieden mag grondverzet niet leiden tot ongewenste toename van kwel of opbarsten van de bodem. Afhankelijk van het type grondverzet geldt dat zowel ter plaatse van het grondverzet, als in de omgeving ervan risico’s kunnen bestaan voor toename van kwel en/of verzilting. Indien onverhoopt deze lagen toch worden doorboord, moet dit onmiddellijk ongedaan worden gemaakt door deze lagen te herstellen door het aanbrengen van zwelklei (bentoniet). Bij de realisering van het zwembad, zal hiermee rekening worden gehouden.


Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het watersysteem (sloten) ter plaatse niet wijzigt.

4.10.3 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

 In het Besluit milieueffectrapportage (Mer) is aangegeven ten behoeve van welke activiteiten een milieueffectrapportage moet worden opgesteld of “Mer-beoordelingsplichtig” zijn. In het besluit zijn drempelwaarden opgenomen voor verschillende milieubelastende activiteiten op basis waarvan, gezien de omvang van de activiteiten, beoordeeld moet worden of:

  • de activiteit sowieso Mer-plichtig is (bijlage C van het Mer)
  • of dat op de activiteit een MER beoordelingsplicht van toepassing is (bijlage D van het MER).

Per 7 juli 2017 is het Besluit Mer mede naar aanleiding van uitspraken van het Europese Hof aangepast. De aanpassing houdt in, dat indien de omvang van de activiteit onder drempelwaarden als bedoeld in bijlage D blijft, er toch een vormvrije Mer-beoordelingsplicht van toepassing is op de te onder nemen activiteit. Deze beoordeling houdt in dat moet worden afgewogen, dat ondanks dat de activiteit (ruim) onder de drempelwaarden blijft, de milieueffecten van de activiteit moet worden bepaald en moet worden beoordeeld of al dan niet een MER moet worden opgesteld. Deze beoordeling moet ook worden gedaan voor het ruimtelijke besluit (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) dat de activiteit mogelijk maakt.

4.11.2 Onderzoek

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de bestaande bestemming 'Wonen' en het daarbij behorende bouwvlak, zodat ter plaatse een zwembad kan worden gerealiseerd. Er wordt geen extra woning gebouwd of een bedrijfsactiviteit gestart. Daardoor is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit Mer.

4.11.3 Conclusie

Een Mer-beoordeling is niet nodig. Op grond van de gewijzigde Mer-regelgeving wordt dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet besloten.

4.12 Duurzaamheid

4.12.1 Algemeen

Binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk zijn twee documenten leidend in het beleid rondom duurzaamheid, te weten:

  • Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035
  • Actieplan 2017 - 2021

De gemeente heeft de ambitie om in 2035 klimaatneutraal te zijn. Binnen tien thema's werkt de gemeente toe naar klimaatneutraliteit. De thema's energie, water en wonen zijn belangrijk in de context van het plan en duurzaamheid. Concreet betekent dit dat de gemeente onder meer inzet op:

  • Toepassen van zonnepanelen en warmtepompen;
  • Het ontharden van de bodem: minder tegels en asfalt;
  • Afkoppelen van de afvoer van hemelwater en afvalwater;
  • Bergen en vasthouden van regenwater: groene daken;
  • Energieneutrale woningen of Nul-op-de-meter (inclusief zelf opwekken van energie voor apparatuur en verlichting)
  • Gazloze nieuwbouw

4.12.2 Onderzoek

Nieuwbouw biedt de kans het thema 'Duurzaamheid' in te vullen met aardgasvrije verwarming. Nieuwbouw is als gevolg van de wet Voortgang Energietransitie (VET) in principe gasvrij. Daar er op het perceel al een gasaansluiting aanweizg is, geldt dit niet voor deze uitbreiding. Overigens is de omgevignsvergunning voor de woning al in 2017 verleend en alleen daarom is het gasvrij bouwen niet van toepassing op de woning. De woning wordt voorzien van een toerengeregelde warmtepomp. Daarnaast wordt de woning voorzien van een zeer laag-temeratuurverwarming en ledverlichting. Ook het zwembad wordt verwarmd met een luchtgekoelde warmtepomp. De gehele installatie voro de woning en het zwembad is voorbereid op de plaatsing van zonnepanelen. Deze plaatsing is afhankelijk van de toestemming om deze te plaatsen. Het zwembad tot slot is voorzien van een geisoleerde afdekking met zonnepanelen, energiezuinige ompen en minimale chemie. Qua ventilatie wordt de woning voorzien van een balansventilatie systeem met warmteterugwinning en Co2-sturing.

Een groot deel van de tuin is groen en waterdoorlatend ingericht.

4.12.3 Conclusie

Met de aan te brengen maatregelen zowel in de woning als ten aanzien van het zwembad en het poolhouse wordt voldaan aan de vereisten van het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de in Bodegraven-Reeuwijk in het algemeen gebruikte methodiek. Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Er is sprake van van de verbeelding afleesbare bestemmingen met binnen de bestemming ´Wonen´ een directe bouwtitel, waarbij het bouwvlak en de maximale bouwhoogte in de verbeelding zijn aangegeven.

5.2 Regels

De regels bestaan, overeenkomstige de landelijke standaarden, uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde-Archeologie-3'.

Wonen
Het aantal wooneenheden dat ter plaatse is toegestaan, de inhoud van de woning en de mogelijke afwijkingen daarvan, de maximale bouwhoogte, de maximale oppervlakte en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, terreinafscheidingen, mogelijkheid van zwembaden, tennisbanen en paardenbakken en de maximale oppervlakte daarvan, zijn alle grotendeels gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. Op onderdelen is er aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord' dat van latere datum is en op die onderdelen een gering aangepaste regeling bevat.
Aan deze bestemming is een regel toegevoegd vanwege de relatie met de grondgebonden veehouderij op Zijdeweg 22.

Waarde-Archeologie-3
Deze bestemming is identiek aan die in het bestemmingsplan 'Buitengebied West'.


Hoofdstuk 3 algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, enkele algemene regels gesteld. Ook deze regels zijn identiek aan die in het bestemmingsplan 'Buitengebied West'.

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de onderhavige situatie is dit niet van toepassing, maar het opnemen van overgangsrecht is een vereiste van het Besluit ruimtelijke ordening.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

5.3 Verbeelding

De verbeelding heeft betrekking op het perceel Zijdeweg 20. Hoewel er feitelijk alleen sprake is van een vergroting van de bestemming 'Wonen' is vanwege de overzichtelijkheid het gehele perceel opgenomen in de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Besluit ruimtelijke ordening staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan.
Een exploitatieplan is niet nodig als de kosten van het bestemmingsplan anderszins verzekerd zijn. Dat kan met een anterieure overeenkomst of via gronduitgifte.
Tussen gemeente en initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten.
Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden achterwege gelaten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het (voor)ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland.

Uit het overleg is niet gebleken van bezwaren tegen het bestemmingsplan.

6.3 Ter visie legging

Op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen van 27 september 2018 tot en met 7 november 2018. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan indienen.

Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt; er zijn geen zienswijzen ingediend.