direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weideveld - Deelplan 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Bodegraven op te vangen, wordt het gebied aan de zuidoostzijde van de bestaande kern ontwikkeld tot nieuw woongebied: “Weideveld”. Het nieuwe woongebied is opgedeeld in negen deelplannen. Voor de ontwikkeling van deelplan 1 tot en met 8 zijn in het verleden reeds diverse ruimtelijke procedures doorlopen, waaronder het bestemmingsplan 'Weideveld 2016', dat op 22 juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor deelplan 9 - aan de zuidoostzijde van Weideveld - geldt thans nog een agrarische bestemming. Om de ontwikkeling van dit deelplan mogelijk te maken, dient dan ook een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin en maakt de ontwikkeling van deelplan 9 mogelijk. Hierbij is gekozen voor een globale eindbestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van de woonbuurt in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is aan de zuidoostzijde van Bodegraven gelegen, direct grenzend aan het landelijk gebied en ten noorden van Groote Wetering. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bodegraven op 27 maart 1979 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 mei 1980. Ter plaatse van het plangebied geldt – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Agrarisch gebied'. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet toegestaan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het dan ook noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het voorliggende plangebied maakt onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling 'Weideveld' aan de zuidoostzijde van Bodegraven. Dit nieuwe woongebied is gelegen in de Zuidzijderpolder en maakt landschappelijk deel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied. Het slagenlandschap is ontstaan door ontginning vanuit de zuidelijke oeverwal langs de Oude Rijn. De slagenverkaveling zet zich voort in oostelijke richting tot aan de Enkele Wiericke, die de kern vormt van de ecologische verbindingszone Bodegraven Noord - Reeuwijk. Waar de Enkele Wiericke uitkomt op de Oude Rijn ligt het Fort Wierickerschans. De ondergrond ter plaatse bestaat vooral uit veen en klei. Het gebied was tot enkele jaren geleden in gebruik als weiland.

Het (toekomstige) woongebied Weideveld is opgedeeld in negen woonvelden, waarvan de woonvelden 1 en 2 grotendeels zijn gerealiseerd. De woonvelden 3 en 4 zijn thans in ontwikkeling. Het voorliggende plangebied - woonveld 9 - is al enkele jaren braakliggend, in afwachting van de voorliggende ontwikkeling. De gronden zijn enige tijd geleden voorbelast. De beoogde waterstructuur van het nieuwe woongebied is reeds gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: bestaande situatie plangebied (gezien vanuit het zuiden).

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Weideveld

Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Bodegraven op te vangen, wordt het gebied aan de zuid(oost)zijde van de bestaande kern ontwikkeld als nieuw woongebied: 'Weideveld'. De toekomstige invulling van het woongebied is geïnspireerd op het karakteristieke slagenlandschap. Het weidelandschap is de basis van de ruimtelijke opbouw van de woonvelden. Van oost naar west verbinden groenblauwe zones het nieuwe woongebied Weideveld met de bestaande kern en het landschap van de aangrenzende polder. Binnen deze landschappelijke structuur liggen de woonvelden, elk met een eigen sfeer. Verscheiden in omvang, ligging, opbouw en samenstelling, maar wel in samenhang met elkaar. De samenhang ontstaat door het groen en het water, alsmede door bouwvormen en materialen die aansluiten op het karakter van Bodegraven.

Het woongebied is aangesloten op de grotere groenstructuren van het Limespark, de groene afronding ten oosten van de uitbreidingswijk Weideveld en bedrijventerrein Groote Wetering. Deze groenblauwe zone is ook als zodanig bestemd in het bestemmingsplan Bodegraven Oost (2011). Het Limespark is circa 2 jaar geleden aangelegd (zie ook afbeelding 2.2.).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0003.jpg"

Afbeelding 2.2.: stedenbouwkundig raamwerk Weideveld met Limespark aan de oostzijde. Het plangebied is rood omcirkeld.

2.2.2 Deelplan 9

Ruimtelijke structuur
Deelplan 9 betreft de afronding van het nieuwe woongebied Weideveld en wordt geheel omsloten door water, dat daardoor prominent aanwezig is in het plangebied. De oevers worden zoveel mogelijk vrijgehouden van bebouwing, waardoor de nieuwe woonbuurt wordt omzoomd door een groen-blauwe kraag. Dit draagt niet alleen bij aan het groene karakter van het woongebied, maar waarborgt tevens een geleidelijke overgang van het water naar de beoogde woonbebouwing. Deze bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden woningen, waarbij ruimte wordt geboden aan zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als aaneengebouwde woningen.

Centraal in de woonbuurt wordt een structurele groenvoorziening aangelegd, waar tevens ruimte wordt geboden aan speelvoorzieningen. Op deze manier ontstaat een kindvriendelijke buurt. Deelplan 9 wordt voorzien van een dubbele ontsluiting aan de westzijde van het woongebied. De ontsluitingsstructuur takt aan op de beoogde infrastructuur in deelplan 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0004.jpg"

Afbeelding 2.3.: structuurschets toekomstig woongebied (deelplan 9)

Programma
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 85 nieuwe woningen. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' zowel vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde als aaneengebouwde woningen kunnen worden gebouwd. Middels een afwijking wordt de mogelijkheid geboden om tevens gestapelde woningen te bouwen. Wat betreft het aantal woningen is een zekere marge aangehouden. De definitieve invulling van het woongebied wordt aan de markt overgelaten, met dien verstande dat het aantal woningen nooit meer dan 85 mag bedragen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In de SVIR en het Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Met de ladder voor duurzame verstedelijking kiest het Rijk ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in de toelichting een onderbouwing opgenomen te worden waarin de nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag wordt aangetoond. De ladder voor duurzame verstedelijking - die oorspronkelijk uit drie treden bestond - is per 1 juli 2017 vereenvoudigd en als volgt omschreven:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

De voorliggende ontwikkeling voorziet in een lokale behoefte aan nieuwbouwwoningen. De primaire marktregio bestaat uit de gemeente Bodegraven-Reeuwijk zelf. Daarnaast vindt er dynamiek plaats met de gemeenten Gouda, Woerden, Alphen aan den Rijn en Waddinxveen. Deze gemeenten vormen de secundaire marktregio. De primaire en secundaire marktregio vormen tezamen de totale marktregio. In de periode 2015-2024 is er - afhankelijk van de gehanteerde raming - binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk sprake van een additionele woningbehoefte van 1.794 woningen. Voor de totale marktregio (primair en secundair) bestaat in de periode tot 2025 een additionele woningbehoefte van circa 8.990 tot 9.955 woningen.

De ontwikkeling van Weideveld is met 85 woningen opgenomen in de Regionale Lijst Woningbouwplannen Midden-Holland 2017, die onderdeel is van de Regionale Agenda Wonen (RAW) Midden-Holland. Deze lijst zal naar verwachting binnenkort geaccordeerd worden door de provincie Zuid-Holland, aangezien het totaal aantal woningen op de lijst past binnen de provinciale behoefte raming voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Met een aanvaarde regionale woonvisie heeft er in de visie van de provincie voldoende regionale afstemming plaatsgevonden en is de behoefte voldoende aangetoond.

De voorliggende ontwikkeling is bovendien gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur" (artikel 1.1.1 onder h Bro). Omdat het voorliggende plangebied in de toekomstige situatie aan vrijwel alle zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing, kan gesproken worden van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien is het plangebied door de provincie Zuid-Holland aangemerkt als 'Bestaand Stads- en Dorpsgebied' (zie ook paragraaf 3.2). Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Conclusie

In het SVIR en Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte en Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. In 2016 en 2017 zijn actualisaties vastgesteld.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio’s verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.

De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:

  • a. de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. de integrale kwaliteitskaart;
  • c. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, kiest de provincie ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0005.jpg"

Afbeelding 3.1. uitsnede Programma Ruimte (Kaart 1)

Ad a. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 85 woningen in een centrum-dorps woonmilieu mogelijk. De ontwikkeling van Weideveld - waaronder ook het voorliggende plangebied - is opgenomen in de Regionale Lijst Woningbouwplannen Midden-Holland 2017, die onderdeel is van de Regionale Agenda Wonen (RAW) Midden-Holland (zie ook paragraaf 3.2.2). Deze lijst is aanvaard door de provincie Zuid-Holland. Met een aanvaarde regionale woonvisie heeft er in de visie van de provincie voldoende regionale afstemming plaatsgevonden. Daarmee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad b. Het voorliggende plangebied is door de provincie Zuid-Holland aangemerkt als Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD), waardoor sprake is van een intensivering van de bestaande ruimte. Ook in het Programma Ruimte is het plangebied aangemerkt als 'bebouwde ruimte' (zie afbeelding 3.1). Bovendien is de ontwikkeling van 'Weideveld' opgenomen in de 3-hectare lijst van de provincie Zuid-Holland. In deze lijst zijn alle woningbouwontwikkelingen groter dan 3 hectare opgenomen. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ad c. Omdat voldaan wordt aan de eerste en tweede trede van de ladder, is de derde en laatste trede niet aan de orde. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Kwaliteitskaart

Op grond van artikel 2.2.1, sub c onder ii van de Verordening Ruimte dient de voorliggende
ontwikkeling getoetst te worden aan de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland. De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Bodegraven is gelegen binnen het gebiedsprofiel ‘Gouwe Wiericke’. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behoud van de gevarieerde opbouw van de bebouwing langs de Oude Rijn en de panorama’s vanaf de A12, N11 en de spoorlijnen;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten;
  • versterken van de recreatieve mogelijkheden, met name voor de landschapsbeleving zowel vanaf het water als vanaf het land.

Het nieuwe woongebied Weideveld wordt ingebed in de bestaande landschappelijke (slagen)structuur en wordt gekenmerkt door een noord-zuidgerichte oriëntatie. naar het aangrenzende veenweidelandschap te waarborgen is ten oosten van het plangebied een groenblauwe zone aangelegd (Limespark), die de overgang van de stad naar het ommeland verzacht (zie verder 2.2.1). Daarmee is een gedegen landschappelijke inpassing gewaarborgd. De bovengenoemde ambities van het gebiedsprofiel zijn niet in het geding.

3.2.2 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland

Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft bij brief van 24 april 2014 ingestemd met de door de regio Midden-Holland overgelegde resultaten van de doorontwikkelde Regionale Agenda Wonen, te weten de jaarlijkse monitor woningbouw Midden-Holland, de regionale projectenlijst woningbouw en het regionaal afwegingskader woningbouw, ter verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Verordening ruimte 2012. Daarnaast is op [datum] door gedeputeerde staten ingestemd met de Regionale Projectenlijst Woningbouw 2017.

Actualisatie Regionale Agenda Wonen 2016 (2013 - 2019)
De regio past jaarlijks de Regionale Projectenlijst Woningbouw aan om de reële marktopname aan te geven en daarmee inzicht te geven in de actuele behoefte. De Regionale Projectenlijst Woningbouw 2017 geeft inzicht in de actuele woningbouwplannen (met 10 en meer nieuwbouwwoningen) van de gemeenten in Midden-Holland. In de planlijst zijn meerdere blokken opgenomen, waaronder blok I en II. Dit betreffen de planologisch 'harde' plannen (blok I) en 'zachte' plannen (Blok II), die passend worden geacht binnen de woningbehoefte volgens WBR2016-BP2016. Voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk bedraagt de woningbehoefte voor de periode 2015 - 2024 1.794 woningen. In de woningbouwprogrammering RPW2017 zijn in blok I 1.794 woningen opgenomen, waarbij een marge van circa 100 woningen is aangehouden. Deze marge is bedoeld voor particuliere/nieuwe initiatieven en het overhevelen van 'zachte plannen' uit blok II naar blok I. De voorgenomen ontwikkeling van Weideveld - deelplan 9 is opgenomen in blok I. Voor de ontwikkeling zijn 85 woningen gereserveerd in de woningbouwprogrammering RPW2017. Daarmee is dit project in regionaal verband voldoende afgestemd om te voldoen aan trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Naar aanleiding van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan rekening houdt met de provinciale belangen.

3.2.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte en Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

Op 15 juni 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie “Bodegraven 2010 – 2020” vastgesteld. De structuurvisie Bodegraven geeft de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij de verdere ontwikkeling van het grondgebied van de voormalige gemeente Bodegraven. De structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2020 en geeft een doorkijk naar 2030. De structuurvisie vormt een belangrijk (toetsings-)kader voor nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen en projecten.

Bodegraven is een aantrekkelijke, rustige en tegelijkertijd vitale woongemeente, gelegen in het hart van de Randstad en het Groene Hart. Bovendien is Bodegraven goed bereikbaar zowel via het spoor, de (snel)weg en zelfs via het water. De gemeente heeft de ambitie om de huidige inwoners en huishoudens die zich van buiten de gemeente in één van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor in- en uitbreidingslocaties, waarvan de contouren in de structuurvisie worden beschreven. Het is van groot belang dat het aanbod van de nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en bovenlokale vraag.

Het voorliggende plangebied is in de gemeentelijke structuurvisie aangemerkt als nieuw woongebied. Op de locatie Weideveld wil de gemeente maatwerk leveren, onder meer door de woningmarkt te bedienen met een variatie aan woonmilieus; ruime, kwalitatief goede woningen door middel van een organische gebiedsontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van deelplan 9 in Weideveld. Om de woningmarkt optimaal te kunnen bedienen, is gekozen voor een flexibele bestemmingsregeling, die verschillende woningtypen toelaat. Daarmee wordt aangesloten bij wens om maatwerk te leveren. De voorliggende ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijk structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2015 - 2020

De Woonvisie 2015-2020 is op 16 december 2015 door de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk vastgesteld. De woonvisie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2015 tot 2020. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk'. Deze doelstelling is uitgewerkt via vier pijlers: vitale dorpen en wijken, wonen met zorg en welzijn, duurzaamheid en beschikbaarheid en betaalbaarheid. Omdat uit de analyse van de pijlers blijkt dat vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansluiten, is in de woonvisie aangegeven hoe via aanpassing van de bestaande woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma tot een betere afstemming van vraag en aanbod wordt gekomen.

Uit de beschrijving van de pijlers van het woonbeleid blijkt dat de (toekomstige) vraag naar woningen en het huidige aanbod niet altijd op elkaar aansluiten. Er bestaan fricties tussen vraag en aanbod op de volgende punten:

  • 1. Doelgroep van het huurbeleid: de doelgroep van het huurbeleid groeit harder dan het aanbod aan sociale huurwoningen;
  • 2. Middeninkomens: voor middeninkomens is er weinig aanbod in de huursector, terwijl er tegelijkertijd meer vraag komt naar huurwoningen, ook van deze groep;
  • 3. Jongeren en starters op de woningmarkt: een deel van de jongeren en starters kan geen koopwoning financieren en krijgt te maken met de fricties tussen vraag en aanbod in de huursector. Voor starters op de koopmarkt is er voldoende aanbod aan betaalbare woningen, maar de kwaliteit ervan sluit niet altijd aan op de vraag;
  • 4. Senioren: senioren blijven langer zelfstandig thuis wonen, terwijl hun huidige woning niet altijd geschikt is of geschikt te maken is. In het laatste geval is er behoefte aan nieuwbouw als alternatief;
  • 5. Spoedzoekers: er is een structurele behoefte aan betaalbare, tijdelijke woonruimte voor jongeren, mensen die zijn gescheiden en arbeidsmigranten. Op dit moment is er weinig aanbod aan dit type woonruimte;
  • 6. Kwaliteit van de woningvoorraad: een deel van de bestaande woningvoorraad voldoet niet aan hedendaagse eisen of wensen. Dit geldt met name voor de energieprestaties;
  • 7. Kwaliteit van de woonomgeving: met name in het centrum van Bodegraven zijn enkele rotte plekken door leegstaande gebouwen die hun functie hebben verloren.

Om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen is aanpassing van de bestaande voorraad en het nieuwbouwprogramma noodzakelijk. Een belangrijk middel om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen is het bevorderen van de doorstroming. Veel maatregelen in de woonvisie zijn hierop gericht, zoals het uitbreiden van het aanbod aan middeldure huurwoningen en multifunctionele woningen geschikt voor ouderen.

In de reeds gerealiseerde en in aanbouw zijnde delen van Weideveld is een huur- en koopprogramma gerealiseerd in verschillende prijsklassen. Daarbij zijn accenten gelegd op sociale koop en vrije sector huur. Het koopprogramma wordt gemiddeld genomen in het goedkopere en middeldure segment gerealiseerd. In Weideveld deelplan 9 bestaat het woningbouwprogramma overwegend uit grondgebonden koopwoningen in het middeldure en dure segment. Het programma van woonveld 9 kent zijn tegenhanger in de programma's voor de woonvelden 3 en 6. Hier wordt een programma voorzien dat het zwaartepunt heeft bij goedkopere en middeldure woningen en dat sociale huurwoningen bevat. Op deze wijze zal het woningbouwprogramma voor Weideveld als geheel een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Woonvisie 2015-2020.

3.3.3 Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035

In april 2017 zijn de "Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035" en het bijbehorende actieplan door de gemeenteraad vastgesteld. Beide zijn een uitwerking van de motie "Klimaatneutrale gemeente" die in november 2014 werd aangenomen. Met deze motie is de ambitie vastgesteld dat de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in 2035 een klimaatneutrale gemeente wil zijn. Deze motie en de routekaart en het actieplan doorleven dat als we nu niet doen om klimaatverandering tegen te gaan, we de gevolgen op financieel en ecologisch vlak doorschuiven naar volgende generaties.

In de routekaart en het actieplan is er bewust gekozen om de volgende tien thema's te onderscheiden in het toewerken naar klimaatneutraliteit: energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie. In al deze thema's heeft het handelen van de mens effect op de versterking van het broeikaseffect. Dit is enerzijds door directe uitstoot (voornamelijk CO2) en anderzijds door indirecte uitstoot (voornamelijk overige broeikasgassen, zoals fluorverbindingen, methaan en lachgas). Door te kiezen voor deze tien thema's worden alle onderwerpen die bij zullen moeten dragen aan klimaatneutraliteit meegenomen en wordt de integraliteit in de aanpak naar klimaatneutraliteit geborgd. Met de routekaart en het actieplan worden alle thema's zichtbaar gemaakt waar de gemeente aan wil werken om klimaatneutraliteit te behalen.

De ambitie van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk is om toe te werken naar klimaatneutraliteit in combinatie en samenhang met het behalen van doelstellingen op andere gebieden. Dit zal gedaan worden door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen te volgen en daarop te anticiperen. Gedurende de looptijd van dit actieplan zal gekeken worden of en hoe op deze ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Dit zal plaatsvinden door jaarlijks de voortgang te monitoren en tweejaarlijks te evalueren.

Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt echter in onze invloedsfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kunnen we soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De gemeente wil verduurzaming voor een ieder bereikbaar maken en iedereen ervan bewust maken dat zij er een aandeel in hebben. De gemeente zal naar gelang de situatie verschillende rollen vervullen. Aan de ene kant zal zij een kaderstellende rol hebben door te faciliteren en beleid vast te stellen. Daarnaast kan zij een initiatiefnemer zijn door opdrachten te verlenen, projecten uit te voeren en een goed voorbeeld te geven. De derde rol is het aanjagen van verduurzaming door te informeren en als samenwerkingspartner.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: uitsnede routekaart klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035

De woningen in Weideveld deelplan 9 krijgen geen aansluiting op het openbare aardgasnetwerk. In plaats daarvan krijgen de woningen andere voorzieningen. Op deze wijze levert het plan een bijdrage aan de ambitie van de routekaart en het actieplan. Bij een verdere uitwerking van deelplan 9 zijn eventueel nog meer maatregelen mogelijk die een aanvullende bijdrage kunnen leveren. Met de ontwikkelende partijen zal onderzocht worden welke maatregelen haalbaar zijn.

3.3.4 Nota parkeernormen

Op 10 mei 2016 is nieuw parkeerbeleid vastgesteld voor de gemeente Bodegraven- Reeuwijk. In de Nota Parkeernormen is opgenomen op welke wijze de parkeernormen worden toegepast voor het bepalen van de parkeereis in de gemeente Bodegraven- Reeuwijk. De parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (publicatie 317). De nota parkeernormen bestaat uit twee delen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden:

  • 1. De kwantitatieve parkeernormen: de eenheden die worden gebruikt voor het berekenen van de parkeereis. De kwantitatieve basis bestaat uit een tabel met ‘parkeernormen’.
  • 2. Het vaststellen van de parkeereis: parkeernormen worden gebruikt om de parkeereis voor een bouwplan vast te stellen. De factoren die daarbij een rol spelen zijn: mogelijkheden tot dubbelgebruik, de maatgevende vraag (piek gedurende verschillende momenten van de week), benutten van restcapaciteit en vrijstellingen.

Omdat de parkeervraag tevens afhangt van de gebiedstypologie (dichtheid, aanwezigheid openbaar vervoer) is de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, mede op basis van het aantal adressen per km² ingedeeld in de volgende categorieën:

  • Matig stedelijk: bebouwde kom Bodegraven met onderscheid naar centrum (kernwinkelgebied Bodegraven) en rest bebouwde kom.
  • Weinig stedelijk: dit gebied bestaat uit de kernen Reeuwijk-Brug, Reeuwijk-Dorp, Waarder, Driebruggen, Nieuwerbrug in de categorie ‘rest bebouwde kom’ en het buitengebied met daarin tevens de overige kleine kernen De Meije, Sluipwijk, Tempel, Hogebrug.

De parkeernormen worden gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. Weideveld is gelegen in de categorie Matig stedelijk, rest bebouwde kom. In paragraaf 4.10 wordt de voorliggende ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

3.3.5 Conclusie

De beoogde afronding van de nieuwbouwwijk 'Weideveld' is passend binnen het gemeentelijke beleid.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.1.2 Onderzoek

Sinds 2001 zijn er voor de ontwikkeling van het gebied Weideveld te Bodegraven meer dan tien bodemonderzoeken uitgevoerd. De laatste onderzoeksgegevens zijn afkomstig uit 2012:

  • Actualiserend vooronderzoek Weideveld te Bodegraven, Tauw bv, kenmerk RC4-201203123, 24 februari 2012;
  • Verkennend bodemonderzoek Weideveld te Bodegraven, Tauw bv, kenmerk RC4-201209504, 28 maart 2012.

Uit het actualiserend vooronderzoek blijkt dat er sinds het historisch onderzoek uit 2007 geen nieuwe aanwijzingen zijn om op de locatie bodemverontreiniging is te verwachten. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de nog niet eerder onderzochte slootdempingen, in het noordoostelijke deel van het gebied, met gebiedseigen grond zijn gedempt. Alle vragen omtrent de bodem zijn hiermee in beeld gebracht.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Weideveld heeft in de periode tussen 2012 en 2017 grondverzet plaatsgevonden binnen Weideveld (inclusief woonveld 9). De Omgevingsdienst heeft aangegeven geen reden te zien om aan te nemen dat hierbij bodemverontreiniging is ontstaan. Formeel gezien dienen bodemgegevens die ouder zijn dan vijf jaar geactualiseerd te worden. De Omgevingsdienst heeft aangegeven dat de historie van het plangebied thans geen aanleiding geeft voor het actualiseren van de reeds bekende informatie. Deze actualisatie kan ook worden ingediend bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Hierdoor is het actualiserende bodemonderzoek recenter en kan dit onderzoek langer worden gebruikt voor het bouwen van woningen.

Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bijbehorende bodemkwaliteitskaart van de gemeente.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, het uitvoeren van een actualiserend historisch onderzoek is niet benodigd.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.2.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai
Omdat het voorliggende plangebied is gelegen in de zone van de A12, Spanjeweg, Griekenlandweg en Portugalweg is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat slechts een klein deel van woonveld 9 gelegen is binnen de wettelijke geluidzone van de Rijksweg A12. Binnen deze zone is de geluidbelasting hoger dan de maximale ontheffingswaarde van de Wet geluidhinder en is woningbouw niet zonder meer toegestaan. Daarbuiten wordt niet getoetst aan de Wet geluidhinder.

Ten gevolge van de overige wegen in de directe omgeving van woonveld 9 wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook het gebied buiten de geluidzone beschouwd worden. Het woon- en leefklimaat binnen woonveld 9 kan met een gecumuleerde geluidbelasting van 55-60 dB omschreven worden als matig. Dit is passend voor woningen op de grens tussen landelijk en stedelijk gebied.

Maatregelen woningbouw binnen de geluidzone
Maatregelen aan of nabij de bron zijn niet haalbaar:

  • Bronmaatregelen zijn niet mogelijk, aangezien op de A12 ter plekke al dubbellaags ZOAB ligt.
  • Het plaatsen van geluidsschermen langs de Rijksweg A12 stuit op bezwaren van financiële aard, zeker vanwege het kleine aantal woningen dat er mee geholpen is.

Met de volgende maatregelen zijn woningen binnen de zone wel mogelijk:

  • Afscherming door bedrijfsgebouwen op bedrijventerrein Bodegraven Oost dit werkt alleen als deze 16 m hoog zijn en over de volle breedte van de noordrand van de kavel
  • Afscherming nabij de woning. Hiervoor stelt ODMH de volgende principeoplossing voor, die indicatief doorgerekend is:
    • 1. Tuinmuur van 2 m aan de achterkant, alsmede aan de zijkant van de meest oostelijke woning. Deze zorgt dat de geluidbelasting op de begane grond onder de 53 dB komt.
    • 2. Op de 1e verdieping een gevelgeluidsscherm voor de ramen, waardoor de geluidbelasting op de ramen onder de 53 dB komt.

Los van de voorgenoemde maatregelen dient voor circa vijf woningen een hogere waarde te worden verleend van 53 dB.

Doorwerking bestemmingsplan
Om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorzieningen' opgenomen. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van één of meerdere woningen ter plaatse van de voorgenoemde aanduiding moet zijn aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de woning(en) de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder, of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn Woerden - Leiden, die ten noorden van het plangebied is gelegen. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet benodigd.

Industrielawaai
In de omgeving van de ontwikkellocatie zijn geen geluidgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Derhalve is onderzoek naar industrielawaai niet benodigd.

4.2.3 Conclusie

Mits de noodzakelijk hogere waarden worden verleend en geluidwerende maatregelen worden getroffen aan de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorzieningen', vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 85 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A12 en Broekveldselaan) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.1 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0007.jpg"

Afbeelding 4.1.: NSL-monitoringstool

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0008.jpg"

Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Onderzoek

Ten zuiden van de woningbouwlocatie is het bedrijventerrein 'Groote Wetering' gelegen, waar diverse bedrijven zijn gevestigd. Bij de realisatie van het bedrijventerrein is een interne milieuzonering aangebracht, om de milieubelasting richting de omgeving te beperken. Dat betekent dat aan de rand van het bedrijventerrein uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. Centraal op het bedrijventerrein wordt zwaardere bedrijvigheid toegelaten, tot maximaal categorie 4.1.

Op het nog (deels) te realiseren bedrijventerrein 'Bodegraven-Oost' - eveneens ten zuiden van het plangebied - is bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 toegestaan.

Op basis van de VNG-publicatie is Weideveld aan te merken als een rustig woongebied. Een rustige woongebied is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van enkele wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Voor bedrijvigheid in categorie 3.1 geldt een indicatieve richtafstand van 50 m, gemeten tussen de inrichtingsgrens van het bedrijf en de dichtstbijzijnde woningen. Voor bedrijven in categorie 3.2 bedraagt deze richtafstand 100 m. Zoals blijkt uit afbeelding 4.2 reiken de richtafstanden van de verschillende bedrijven op bedrijventerrein 'Groote Wetering' niet tot de bestemming 'Woongebied'. De richtafstanden van de (toekomstige) bedrijven op bedrijventerrein 'Bodegraven-Oost' reiken daarentegen wel tot de bestemming 'Woongebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0009.png"

Afbeelding 4.2: hindercontouren omliggende bedrijven t.o.v. plangebied

Gelet op het voorgaande is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Als gevolg van de bedrijven op het bedrijventerrein Bodegraven Oost treden ter plaatse van de woningen op de eerstelijns bebouwing geluidsbelastingen op van ten hoogste 49 dB(A). Dit is hoger dan de 45 dB(A) die wordt aangehouden in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Om de optredende geluidniveaus te kunnen kwalificeren is - naast de VNG-publicatie - aansluiting gezocht bij de door het ministerie opgestelde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening uit 1998. De Handreiking geeft als mogelijke grenswaarden voor een woonwijk nabij een drukke verkeersweg (A12) een grenswaarde van 55 dB(A) in de dagperiode, 50 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode. Hiervan mag door de gemeente naar boven of naar beneden worden afgeweken. Wel moet de binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0011.png"

Er is geen lokaal geluidbeleid voor bedrijven, waardoor de bedrijven een geluidbelasting van 50 dB mogen veroorzaken volgens het Activiteitenbesluit. Het achtergrondniveau is aan de rand van het plangebied al hoger, door ligging nabij de Rijksweg A12. Daarom wordt voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat uitgegaan van een richtwaarde van 50 dB (A). Omdat de geluidsbelasting op de eerstelijns bebouwing ten hoogste 49 dB(A) bedraagt en het woongebied is gelegen in de nabijheid van de Rijksweg A12, wordt de geluidsbelasting als gevolg van het bedrijventerrein Bodegraven Oost acceptabel geacht. De bedrijven kunnen voldoen aan de norm uit het Activiteitenbesluit en komen daardoor niet in de problemen. Het woon- en leefklimaat voldoet aan de richtwaarden voor een woonwijk nabij een drukke verkeersweg.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.5.2 Onderzoek

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, spoor- en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied. De volgende risicobronnen zijn relevant voor het plangebied:

  • 1. Rijksweg A12;
  • 2. Hogedruk aardgastransportleiding A-515;

Rijksweg A12
Ten zuiden van het plangebied, op ongeveer 580 m afstand is de snelweg A12 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gezien deze afstand is het groepsrisico niet relevant. De toename van het aantal personen op deze afstand zal niet leiden tot een hoger groepsrisico. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op deze afstand is alleen een toxisch scenario relevant (toxische (rook)gassen die vrijkomen bij een incident op de A12 en zich over grotere afstand kunnen verspreiden).

Zoals in de Visie Externe Veiligheid van Bodegraven-Reeuwijk is weergegeven is daarom van belang dat de nieuwe woningen worden uitgevoerd met mechanische ventilatie die kan worden uitgeschakeld (met één druk op de knop), zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen. Dit zal in de omgevingsvergunning (activiteit bouwen) als voorwaarde worden opgenomen

Hogedruk aardgastransportleiding A-515;
Ten oosten van het plangebied is de gasleiding A-515 gelegen. Deze gasleiding ligt ten oosten van het plangebied ondergronds en vanaf het punt waar deze parallel loopt aan het spoor in oostelijke richting in de zogenaamde ‘half-half ligging’. Dat betekent dat de gasleiding daar op het maaiveld is gelegen met een laag grond erover heen. Door deze ligging zijn de effectafstanden groter. Dit is terug te zien in afbeelding 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0012.jpg"

Afbeelding 4.3.: Ligging plangebied ten opzichte van de hogedruk aardgastransportleiding A-515

Om duidelijkheid te verkrijgen over de risico’s in verband met deze gasleiding is voor het gehele traject Leiden – Woerden een risicoanalyse opgesteld in opdracht van de Gasunie (Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding A-515, N.V. Nederlandse Gasunie, Report no.: GCS.74106766, 17 juni 2015). Uit deze risicoanalyse blijkt dat er ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een PR 10-6 contour en dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Alleen de noordoostelijke hoek van het plangebied ligt nog binnen het invloedsgebied van de gasleiding. Gezien de afstand van het plangebied tot de gasleiding (minimaal 440 m) is het groepsrisico (de bijdrage van het plan aan de hoogte van het groepsrisico) geen item.

Ondanks de zeer beperkte relevantie van externe veiligheid voor het plan is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden. De Veiligheidsregio geeft in het advies aan dat er op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om advies te kunnen geven over bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen voor de brandweer. Er zijn in het advies daarom generieke maatregelen genoemd, die in een latere fase alsnog getoetst moeten worden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Bij de inrichting van de openbaar ruimte zal de Veiligheidsregio worden betrokken in het kader van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Daarnaast wordt in de omgevingsvergunningen (activiteit Bouwen) opgenomen dat de mechanische ventilatie wordt voorzien van de mogelijkheid om deze
met één druk op de knop uit te schakelen.

4.6 Water

4.6.1 Regelgeving

Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Waterbeheerplan Rijnland 2016 - 2021
De waterbeheerder ter plaatse van het projectgebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR). Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer voor de periode 2016 - 2021.

Door niet tegen het water te strijden maar met het water mee te bewegen kan het beheergebied met innovatieve en duurzame oplossingen zo worden ingericht dat ook toekomstige generaties prettig kunnen wonen, werken en recreëren, tegen zo laag mogelijke kosten. Dit alles vraagt om zorgvuldige afwegingen tussen de belangen voor de mens, de natuur en de economie, waarbij het vinden van de juiste balans tussen deze drie de grote uitdaging is. In het waterbeheerplan zijn de doelstellingen voor de aankomende periode per watertaak uitgewerkt. Kort samengevat gaat het om:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: Het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Om deze doelen te bereiken hanteert het Hoogheemraadschap een manier van denken en werken die uitgaat van kansen, samenwerken en het zoeken naar nieuwe wegen. Het Hoogheemraadschap werkt daarbij samen met inwoners en bedrijven in het gebied, hun wensen en belangen staan centraal. Daarnaast streeft het HHR naar een duurzame en innovatieve werkwijze, tegen zo laag mogelijk kosten.

Keur en beleidsregels
Per 1 juli 2015 is de nieuwe Keur in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.

Beleid Riolering en afvalwaterzuivering
Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.6.2 Onderzoek

Bestaande situatie

Gebiedskenmerken
In de huidige situatie is het plangebied al enige tijd braakliggend. De gronden zijn inmiddels voorbelast, vooruitlopend op de voorgenomen ontwikkeling. De toekomstige watergangen zijn reeds aangelegd.

Bodemopbouw
Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit een kleidek op veen. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand van nature minder dan 40 cm beneden maaiveld ligt. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt tussen de 50 en 80 cm beneden maaiveld.

Oppervlaktewatersysteem
Het plangebied is gelegen in de polder Broekvelden, binnen het peilvlak 'Zuidzijderpolder'. Ter plaatse bedraagt het zomer- en winterpeil -2,10 m NAP. Het plangebied wordt in de huidige situatie omgeven door watergangen, die reeds zijn gerealiseerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

Veiligheid
In of nabij het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit
Uitgangspunt is dat het hemelwater dat in Weideveld (als geheel) valt, binnen het woongebied zelf wordt opgevangen. Op basis van de eisen van (destijds) het Waterschap is een eerste berekening gemaakt van de benodigde bergingscapaciteit. De omvang hiervan wordt bepaald door een aantal factoren: het percentage verharding (wegen, bebouwing), de maximaal toegestane peilstijging, de maximaal toegestane afvoer naar het nieuwe poldergemaal aan de Enkele Wiericke, het rioolstelsel, drainage en de neerslag gegevens. Voor de berekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. Uitgangspunt: maximale peilstijging in stedelijk gebied van 0,5 m bij een regenduurlijn van Buishand/Velds behorende bij kans van eens per 100+ jaar (regenbui 84 mm/ 24 uur);
  • b. Verbeterd gescheiden stelsel;
  • c. Percentage verhard oppervlak van 50% (14,1 ha);
  • d. Normafvoer van het nieuwe poldergemaal van 10 m3/ min/ 100 ha (2,83m3/ minuut).

Op grond van de hierboven beschreven uitgangspunten is een benodigd wateroppervlak berekend van circa 2,83 ha ofwel 10% van Weideveld. De oorspronkelijke watergang aan de noordzijde van het bedrijventerrein Groote Wetering (en direct grenzend aan het voorliggende plangebied) telt niet mee in het te realiseren oppervlaktewater in Weideveld. De afwijking van het uitgangspunt van het Hoogheemraadschap om 15% te compenseren is in het overleg met de waterbeheerder afgestemd en via de instemming met het Integraal Waterplan in 2012 geaccordeerd.

Een deel van het waterstelsel in het bestaande stedelijke gebied watert via het plangebied af. De inrichting van het waterstelsel in Weideveld dient een effectieve afwatering vanuit het bestaande gebied te bevorderen. Op grond van de huidige normen is in het bestaande bebouwde gebied extra bergingscapaciteit nodig. De waterbeheerders wensen dat er extra bergingscapaciteit wordt aangelegd om een gedeelte van het aanbod uit het stedelijk watersysteem te kunnen opvangen, maar dat hoeft niet in Weideveld te zijn. Uitgangspunt is dan ook dat in Weideveld niet wordt voorzien in de bergingscapaciteit die nodig is vanuit andere gebieden.

Daarnaast kan worden opgemerkt dat in het kader van de aanleg van het Limespark, binnen hetzelfde peilgebied, een grote watercompensatie is uitgevoerd.

Waterkwaliteit
Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater is een goede doorstroming van belang. Waterlopen dienen daarom zo veel mogelijk in open verbinding met elkaar te staan. Waar mogelijk en zinvol worden ecologische oevers aangelegd. Met name grotere groengebieden bieden daarvoor mogelijkheden. De beste kansen voor natuurvriendelijke oevers doen zich voor bij een concentratie van natuurvriendelijke oevers en nabij groenzones. Eisen ten aanzien van diepte, doorstroomprofiel, beschoeiing, veiligheid en taluds zijn opgenomen in het document Kwaliteits- en inrichtingseisen openbare ruimte (vastgesteld 25 september 2007). De huidige waterkwaliteit in de polder voldoet voor de nutriënten stikstof en fosfaat alsmede voor het zware metaal nikkel niet aan de norm. Door het aanleggen van nieuw water bij de realisatie van Weideveld zal de kwaliteit van het water verbeteren.

Veiligheid
In of nabij het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Hoogheemraadschap is tevens de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen valt evenwel onder de verantwoordelijkheid van het Hoogheemraadschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan aan het Waterschap voorgelegd.

4.7 Ecologie

4.7.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Bemmel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.7.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Quickscan flora en fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna (d.d. 13 november 2017) uitgevoerd. De resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. In de tabel is aangegeven of er (mogelijk) een beschermde functie aanwezig is voor de betreffende soort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0015.jpg"

Tabel 4.2.: resultaten bureau- en veldonderzoek

De volgende soorten zijn niet in de tabel opgenomen vanwege een provinciale vrijstelling: vos, gewone pad, egel, bruine kikker, haas (meerdere waargenomen tijdens veldbezoek) en konijn. De zorgplicht is echter wel van toepassing op deze soorten.

De navolgende tabel (4.3) biedt een totaaloverzicht van de ecologische risico’s in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Per soort is weergegeven welke verboden kunnen worden overtreden en welke maatregelen benodigd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0017.png"

Tabel 4.3.: toetsing aan Wnb

Hieronder is aangegeven in hoeverre de beoogde werkzaamheden tot overtredingen van de Wet Natuurbescherming kunnen leiden:

  • Bij het verwijderen van de vegetatie is er kans op overtreding van artikel 3.1 van de Wnb voor vogels met een niet-jaarrond beschermd nest. Als er nesten van vogels aanwezig zijn binnen het projectgebied ten tijde van de werkzaamheden worden deze mogelijk beschadigd of vernietigd. Dit is niet toegestaan. Effecten kunnen voorkomen worden door buiten het broedseizoen te werken.
  • Bij werkzaamheden in het perceel kunnen mogelijk winterverblijfplaatsen van rugstreeppad vernietigd worden indien de rugstreeppad aanwezig is. Onderzoek moet uitsluitsel geven over de aanwezigheid van rugstreeppad. Afhankelijk van de resultaten uit het onderzoek zal moeten blijken of er een ontheffing aangevraagd moet worden of dat kan worden volstaan met een ecologisch werkprotocol.
  • Bij het dempen van de poel kan mogelijk de Wet natuurbescherming voor artikel 3.5 worden overtreden voor de platte schijfhoren. Indien de poelen worden gedempt kan een voortplantingslocatie van de platte schijfhoren vernietigd worden. Er dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van deze soort in de poel.
  • De kans dat er een ringslang opduikt in het projectgebied is zeer klein. De ringslang komt niet voor in de directe omgeving van het projectgebied. Vaste functies voor de ringslang worden dan ook niet verwacht. Wel dient rekening te worden gehouden met incidenteel aanwezige (migrerende) ringslangen. Dit kan door bij het aantreden hiervan het werk stil te leggen en contact op te nemen met een deskundig ecoloog.
  • Bij de werkzaamheden kan ook de Wet natuurbescherming overtreden worden voor artikel 3.10. Andere soorten voor de plant glad biggenkruid. De groeiplaats van de soort kan vernietigd worden indien de zandhopen vergraven worden of worden verwijderd.

Aanvullend onderzoek rugstreeppad, platte schijfhoren en beschermde planten
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is aanvullend onderzoek (d.d. 6 november 2017) uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van de rugstreeppad. Op basis van aanvullende vragen van de omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) van datum 5 oktober is tevens onderzoek uitgevoerd naar platte schijfhoren in de poelen. Ook is het perceel onderzocht op het voorkomen van drie beschermde plantensoorten namelijk dreps, scherpkruid en glad biggenkruid. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige notitie is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in het projectgebied en directe omgeving geen rugstreeppadden voorkomen. De compensatiepoelen worden op dit moment niet gebruikt door rugstreeppadden. Wel zijn rugstreeppadden op 600 m afstand ten noorden van het projectgebied waargenomen. Het is daarom sterk aan te bevelen om vestiging van rugstreeppadden te voorkomen door middel van het plaatsen van een amfibieënscherm. Dit scherm dient op korte termijn geplaatst te worden omdat rugstreeppadden in staat zijn heel makkelijk nieuwe gebieden te koloniseren.

Aangeraden wordt indien de werkzaamheden langer dan een jaar duren het onderzoek te herhalen om ook in de toekomst zeker van te zijn dat er geen rugstreeppadden in de nabijheid van het projectgebied voorkomen.

Uit het onderzoekt komt ook dat er geen platte schijfhoren in de poelen aanwezig zijn. Tevens kan het voorkomen van beschermde planten in het projectgebied worden uitgesloten.

Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein') ligt op circa 1,9 km ten zuiden van het plangebied.

De voorgenomen werkzaamheden zijn niet in strijd met gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming voor Natura 2000-gebieden en belangrijke weidevogelgebieden. De directe omgeving van het project is mogelijk van belang als foerageergebied voor de vogelrichtlijnsoorten smient en kleine zwaan van het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Echter vanwege de beperkte invloed op geschikt foerageergebied en het feit dat in de ruime omgeving veel geschikt foerageergebied aanwezig is wordt een (significant) negatief effect uitgesloten. Doordat er geen oppervlakteverlies plaatsvindt in belangrijk weidevogelgebied zijn vervolgstappen niet noodzakelijk.

Met het wettelijk aangewezen instrument Aerius heeft Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) een berekening uitgevoerd die uitwijst dat de laatste fase van het woningbouwproject Weideveld, woonveld 9, geen significant negatief effect veroorzaakt op Natura 20000-gebieden. Nadere vervolgstappen zijn in dit kader niet aan de orde.

4.7.3 Conclusie

Gelet op de resultaten van de quickscan en het daarop volgende onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad, bestaan er vanuit de Wnb geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Regelgeving

Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Kadernota Erfgoedbeleid
De Kadernota Erfgoedbeleid is op 4 juli 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk. De kadernota is een nota op hoofdlijnen die betrekking heeft op het cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente in de brede zin van het woord. In de nota wordt aandacht besteed aan monumentenzorg, cultuurhistorie, landschapsbehoud en archeologie. De in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aanwezige cultuurhistorische waarden zijn van groot belang. Het beleid is er niet slechts op gericht om deze waarden te behouden en te versterken, maar ook om ze meer gebiedsgericht te beschouwen en in positieve zin te benutten, door ze herkenbaar en ervaarbaar te maken. De gemeente Bodegraven heeft een unieke combinatie van de volgende cultuurhistorische waarden:

  • de Limes (noordgrens van het Romeinse Rijk);
  • de Oude Hollandse Waterlinie;
  • het veenweidelandschap (uit de periode 1750-1950).

Ingevolge de Kadernota moeten cultuurhistorische belangen worden verankerd in de ruimtelijke ordening. Voor de bescherming van de archeologische waarden van de gronden dienen regels te worden opgenomen in (actualiserende) bestemmingsplannen. Uitgangspunt hiervoor is de archeologische beleidsadvieskaart.

4.8.2 Onderzoek

Archeologie
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart - die onderdeel is van de Kadernota Erfgoed - ligt het plangebied in een gebied met de aanduiding 'Verwachten Archeologische Waarden 3' (VAW3). Dat betekent dat Bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld moeten worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 25.000 m2 voorafgaan aan ruimtelijke planvorming een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Een quickscan van de ODMH - die als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen - heeft uitgewezen dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van waardevolle resten. Woonveld 9 betreft een opgespoten gebied met een oppervlakte van circa 2,8 ha. Geen enkel onderzoek rondom het plangebied heeft aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Hiermee is de lage archeologische verwachting binnen het woonveld bevestigd. Bij de ontwikkeling van Woonveld 9 zullen nagenoeg alle graafwerkzaamheden plaatsvinden in het ophogingspakket.

Gezien de lage verwachting, de reeds onderzochte gebieden rondom het plangebied en de ruime vrijstellingsgrens van 25.000 m² wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet nodig geacht. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is eveneens niet nodig

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WeideveldDP9-BP80_0019.jpg"

Afbeelding 4.3: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Bodegraven-Reeuwijk

Cultuurhistorie
Op basis van de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland zijn in er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig.

De Zuidzijderpolder - waarbinnen het plangebied is gelegen - is ontstaan met de aanleg van de Enkele en Dubbele Wiericke vanaf circa 1363. De Zuidzijderpolder is tussen de Enkele Wiericke en het dorp Bodegraven, ten zuiden van de Oude Rijn. De Enkele en Dubbele Wiericke verbonden de Oude Rijn met de Hollandse IJssel en waren beide voorzien van sluizen. In de Zuidzijderpolder is sprake van een omvangrijke kleiafzetting. Deze klei werd in het verleden gebruikt voor de steen- en pannenbakkerij of het opwerpen of verhogen van kades en dijken, alsmede de aanleg van de spoorlijn.

Voordat de ontwikkeling van Weideveld werd gestart, was sprake van een (open) weidegebied. Kenmerkend voor het plangebied was de noord-zuid gerichte strokenverkaveling. Het stedenbouwkundig plan voor Weideveld ontleent zijn identiteit dan ook aan cultuurhistorische kenmerken van de omgeving, van met name het veenweidegebied. De ruimtelijke kenmerken van het veenweidegebied, waaronder het waterrijke karakter en de strokenverkaveling, komen terug in het plangebied.

4.8.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Binnen het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen, beschermingszones of andere belemmeringen aanwezig.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 85 nieuwe woningen.

Op basis van de CROW-publicatie geldt voor vrijstaande woningen een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied, in de bebouwde kom. Voor twee-aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen geldt een maximale verkeersgeneratie van respectievelijk 8,2 en 7,5 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Uitgaande van een worst-case scenario worden er 85 vrijstaande woningen gerealiseerd, hetgeen leidt tot 731 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Ontsluiting
Het noordelijke en zuidelijke deel van Weideveld worden voor autoverkeer afzonderlijk ontsloten. Doorgaand verkeer binnen de wijk wordt daarmee zo veel mogelijk vermeden. Het noordelijke deel van Weideveld wordt ontsloten via de Klaproos. Deze ontsluitingsweg is ingericht als 30 km/uur weg vanwege de ligging binnen de wijk, het medegebruik door langzaam verkeer en de kruising met de autovrije groenzones. Deze weg sluit aan op de Broekveldselaan met een rotonde.

Gezien de opzet van Weideveld ligt het voor de hand dat het voorliggende plangebied (deelplan 9) in de toekomstige situatie wordt ontsloten via de woonvelden 3 en 6 en/of de Weideveldselaan, die direct ten zuiden van het plangebied is gelegen. De Weideveldselaan is aangelegd als 50 km/uur-weg en takt aan op de Broekveldselaan met een rotonde. Omdat de Weideveldselaan en de Groene Ree niet in elkaars verlengde liggen heeft deze rotonde een ovale vorm. Deze vorm benadrukt bovendien de doorgaande route van de Broekveldselaan. De Weideveldselaan kan in de toekomst doorgetrokken worden naar een mogelijke volgende wijk en is daarop ingericht. Het verkeer vanuit Weideveld wordt via Goudseweg afgewikkeld op de N11 en verder.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen en de beoogde ontsluitingswegen (via de woonvelden 3 en 6 en/of de Weideveldselaan) voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Met de voorliggende ontwikkeling is bovendien rekening gehouden in het bestemmingsplan 'Weideveld', waarin reeds is geanticipeerd op een verkeerstoename.

De toekomstige ontsluitingsstructuur binnen deelplan 9 wordt ingericht als 30 km/uur gebied conform
de normen van een duurzaam veilige inrichting. Bij de toekomstige uitwerking wordt deze inrichting nader vormgegeven, waarbij asverschuivingen, versmallingen en visuele middelen ingezet kunnen worden om de veiligheid en overzichtelijkheid te optimaliseren.

4.10.2 Parkeren

De toekomstige parkeerbehoefte is afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het woongebied nog onvoldoende is uitgekristalliseerd, is er in het voorliggende bestemmingsplan een specifieke regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. In artikel 6.1 is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' als uitgangspunt dienen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid voldoende gewaarborgd. Parkeren dient geheel binnen het plangebied te worden opgelost.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en eerdere bestemmingsplannen voor Weideveld. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen. Tevens is in de algemene bouwregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een koppeling is gemaakt met de Nota Parkeernormen van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel is een aanvulling op de specifieke gebruiksregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene gebruiksregels is opgenomen. Het betreft onder meer een regeling ten aanzien van strijdig en toegestaan gebruik. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van ruimten binnen de woning of aan- en uitbouwen voor publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt. Tevens is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken.

Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen, waardoor het maximaal aantal te realiseren woningen binnen de bestemmingen 'Woongebied' kan worden verhoogd, mits de extra te realiseren woningen worden gebouwd en gebruikt als sociale huur- en/of koopwoning.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Planopzet

Weideveld - waaronder ook het voorliggende plangebied - betreft een woningbouwontwikkeling, die gefaseerd wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de architectonische ontwerpen en het inrichtingsplan nog nader uitgewerkt moeten worden, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.

Het toekomstige woongebied is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.

5.2.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Water
De bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Water'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor water met de bijbehorende voorzieningen, waaronder oevers/oeverbeschoeiingen, duikers en dammen. Binnen de bestemming 'Water' zijn de bouwmogelijkheden beperkt; het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn specifieke bouwregels opgenomen.

Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het woningbouwprogramma heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.

Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is in principe overal binnen de bestemming mogelijk. Binnen de bestemming mogen ten hoogste 85 grondgebonden woningen worden gebouwd, in vrijstaande, (twee-)aaneengebouwde en geschakelde vorm. Voor het bouwen van gestapelde woningen is een afwijking opgenomen. De goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen mag niet meer dan respectievelijk 6,5 en 11 m bedragen.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de bijgebouwenregeling voor het overige deel van Weideveld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden geheel in eigendom heeft, is een exploitatieplan en/of anterieure overeenkomst niet benodigd. Het kostenverhaal wordt verzekerd via de gronduitgifte. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er is alleen een reactie van de provincie Zuid-Holland ontvangen.

Provincie Zuid-Holland
Omdat een beeldkwaliteitsplan ontbreekt (anders dan de paragraaf in de toelichting) is het voor ons moeilijk te beoordelen op welke wijze de overgang tussen bebouwd gebied en de polder wordt vormgegeven. Verder is ons niet duidelijk hoe dit wordt geborgd.

Reactie gemeente
Aan de overgang is jaren geleden bij het opstellen van de stedenbouwkundige hoofdstructuur (2005) al veel aandacht besteed. Er is toen een groene afronding ten oosten van de uitbreidingswijk Weideveld en bedrijventerrein Groote Wetering bedacht, nu genaamd Limespark. Deze groenblauwe zone is ook als zodanig bestemd in het bestemmingsplan Bodegraven Oost (2011) en daarmee planologisch verankerd. De toelichting is op dit punt aangevuld.

6.2.2 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 12 oktober tot en met woensdag 22 november 2017 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Iedereen kon tijdens deze periode een zienswijze kenbaar maken. Er zijn echter geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.