direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Nieuwerbrug aan den Rijn - Locatie Millenaar & Van Schaik
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de Hoge Rijndijk en de Burgemeester Bruntstraat te Nieuwerbrug aan den Rijn is de bedrijfslocatie van transportbedrijf Millenaar & Van Schaik Transport BV gelegen. Het voornemen bestaat om de aanwezige bebouwing te slopen en te vervangen voor een bouwblok met 10 woningen. Daarnaast worden er onder andere langs de Hoge Rijndijk parkeerplaatsen gerealiseerd. De inititiatiefnemers zijn voornemens de gronden met de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.

Het bovengenoemde initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug' (artikel 6.7). Om dit mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Hoge Rijndijk en de Burgemeester Bruntstraat te Nieuwerbrug aan den Rijn. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door voornamelijk woningen. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Bodegraven, sectie D, perceelnummers 2312 en 2314 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een oppervlakte van

Daarnaast zal een deel van de openbare ruimte opnieuw worden ingericht ten behoeve van het parkeren. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0002.png"

Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Bodegraven op 22 april 1993.

Binnen dit plan heeft de planlocatie de enkelbestemming 'bedrijfsdoeleinden'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere handels- en bedrijfsdoeleinden met uitzondering van detailhandel. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming bedrijfsdoeleinden ingeval van bedrijfsbeëindiging, dan wel -verplaatsing, te wijzigen in de bestemming woondoeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0003.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug' met aanduiding plangebied

Voorts geldt het parapluplan 'Parkeren Bodegraven-Reeuwijk', vastgesteld op 21 november 2018 en het parapluplan 'Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk'. Hieruit volgen regels met betrekking tot parkeren en cultuurhistorie. In hoofdstuk 4 worden deze aspecten nader toegelicht.

De gronden rond het plangebied zijn opgenomen in de beheersverordening 'Kern Nieuwerbrug', vastgesteld op 19 juni 2013. Hieruit volgt onder andere dat er een nutsvoorziening naast te planlocatie is gelegen. Voor de wegen geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De woningen zijn bestemd als woonbestemming.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat de bedrijfsbestemming geen reguliere woningen toestaat. Om woningen toe te staan, is het nodig om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' overeenkomstig de juridische mogelijkheid uit het bestemmingsplan Kom Nieuwerbrug.

1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan 'Nieuwerbrug aan den Rijn - Locatie Millenaar & Van Schaik' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De planlocatie is gelegen in de kern Nieuwerbrug aan den Rijn. Dit dorp heeft zo'n 1.700 inwoners en is gelegen tussen de grotere kernen Woerden en Bodegraven, nabij de provinciegrens van de provincies Zuid-Holland en Utrecht. De ruimtelijke structuur rondom het dorp wordt gekenmerkt door de typerende slagenverkaveling, zoals het gehele landschap van het Hollands-Utrechts veenweidegebied. Het is ontstaan door ontginning vanuit de zuidelijke oeverwal langs de Oude Rijn. Nieuwerbrug aan den Rijn is ontstaan rond de tolbrug en dankt haar naam aan deze brug. De kenmerkende slagenverkavelingsstructuur wordt ten zuiden van Nieuwerbrug aan den Rijn doorsneden door de spoorlijn Utrecht - Leiden en de Rijksweg A12. De Dubbele Wiericke vormt de verbinding tussen de Oude Rijn en de zuidelijker gelegen Hollandsche IJssel.

Op de planlocatie is nu nog transportbedrijf Millenaar & van Schaik Transport BV gelegen. Dit transportbedrijf richt zich met name op transport ten behoeve van de wegenbouw. Het grootste deel van de bedrijfsactiviteiten vindt inmiddels plaats vanaf een andere bedrijfslocatie. Het perceel is vrijwel volledig verhard met asfalt en in gebruik als parkeerplaats. In de bestaande loods van zo'n 400 m2 vindt opslag plaats en is een klein kantoortje gevestigd.

Rond de planlocatie zijn voornamelijk woningen gelegen en direct naast de planlocatie staat een klein gebouwtje ten behoeve van een nutsvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0006.png"

Figuur: beeld huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie wordt de planlocatie gebruikt ten behoeve van de realisatie van in totaal tien woningen. Om dit mogelijk te maken zullen de bestaande opstallen worden gesloopt en verdwijnt het transportbedrijf van de planlocatie. Daarvoor in de plaats komen tien eengezinsrijwoningen. Acht van de eengezinswoningen worden aangeboden in het middeldure koopsegment. Twee woningen worden aangeboden als sociale huurwoning.

De woningen krijgen allen een ruime tuin op het zuiden. Daarnaast zullen er extra (deels openbare) parkeermogelijkheden worden gerealiseerd. Deze kunnen ook worden gebruikt door omwonenden. De ontwikkeling voorziet in een behoorlijk afname in verharding door het verwijderen van het vele asfalt op het perceel. Hiervoor in de plaats komt nieuw groen. De nieuwe bewoners zullen ook worden aangemoedigd om maatregelen te nemen om verharding tegen te gaan. Een maximaal percentage van verharding zal worden opgenomen in de regels van het wijzigingsplan.

De herontwikkeling betekent dat het bedrijf zal verdwijnen van de planlocatie. Voor de omliggende woningen zal dit leiden tot een behoorlijke afname van de hinder die de vrachtauto's (potentieel) veroorzaken. Ook zal het omliggende wegennet een stuk minder worden belast door het zware vrachtverkeer. Hiermee wordt er een algehele verbetering van het woon- en leefklimaat gerealiseerd en krijgt de planlocatie een meer passende invulling.

In de gewenste situatie wordt door middel van een wijzigingsplan de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' opgeheven ten behoeve van een woonfunctie. Het voorgenomen plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.7) van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Nieuwerburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0007.png"

Figuur: stedenbouwkundig beeld nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0009.png"

Figuur: impressie en plattegrond nieuwe situatie (niet bindend)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 10 woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. De lokale woonbehoefte wordt toegelicht in paragraaf 3.3.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door de Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. De visie omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.

Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkeling en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Ten tweede wordt er in de Omgevingsvisie dieper ingegaan op verstedelijking en wonen. Hierin wordt benoemd dat de provincie, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen voorziet. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en geörienteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. Door te bouwen binnen bestaand stedelijk gebied blijft het open landschap behouden, maar het biedt ook kansen voor ontwikkeling binnen de kern.

Conclusie

De ontwikkeling is goed passend in de provinciale Omgevingsvisie. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de gebiedskwaliteit binnen de kern Nieuwerbrug aan den Rijn en daarnaast wordt er op een binnenstedelijke locatie ontwikkeld.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. In de verordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie.

Uit raadpleging van de bij de verordening opgesteld kaarten blijkt dat de planlocatie deels gelegen is binnen de begrenzing van een regionale waterkering: 'regionale waterkering Klasse III (norm gem. overschrijdingskans 1/100 jaar). Bij nieuwe bestemmingsplannen dient de waterkering als zodanig te worden bestemd. Ook dient te worden nagegaan bij de beheerder van de waterkering of er sprake kan zijn van belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

In paragraaf 4.10 zal dit onderdeel nader worden behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0010.png" Figuur: Kaart 3: Regionale waterkeringen met aanduiding planlocatie (bron: ruimtelijke plannen)

Voorts heeft de planlocatie een provinciale aanduiding met betrekking tot archeologische waarden, te weten de 'Romeinse Limes'. Dit zijn gebieden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen. Hierop wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.

Tot slot noemt de de provincie Zuid-Holland in haar Omgevingsbeleid vier provinciale milieubelangen:

  • Bescherming van stiltegebieden;
  • Windenergie stimuleren;
  • Beschermen bedrijventerreinen voor Hogere Milieu Categorie-bedrijven (HMC-bedrijven);
  • Beschermen van grote groepen mensen.

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in een stiltegebied of een plaatsingsgebied voor windmolens. De plangebied is ook niet gelegen in een HMC-bedrijventerrein. Een afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling is wel gelegen in een invloedsgebied van een EV-relevante risicobron, een gasleiding. Daarom moet het Groeprisico worden verantwoord. Hier wordt in paragraaf 4.8 nader op ingegaan.

Conclusie

Uit de provinciale verordening volgen geen belemmeringen voor het initiatief. Wel zijn er enkele aandachtspunten geformuleerd, die in hoofdstuk 4 nader worden toegelicht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Wijzigingsvoorwaarden

Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming bedrijfsdoeleinden in geval van bedrijfsbeëindiging danwel -verplaatsing, te wijzigen in de bestemming woondoeleinden, als bedoeld in artikel 4.

Bij toepassing van de in lid 7 bedoelde wijzigingsbevoegdheid geldt de procedure, zoals vervat in artikel 16 lid 3.

16.3 Procedure wijzigingsbevoegdheid

  • a. het ontwerp-besluit ligt gedurende vier weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage;
  • b. de burgemeester maakt de nederlegging tevoren in één of meer dag- en nieuwbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voort op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor de belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bezwaren bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerp-besluit gedurende de in sub a genoemde termijn;
  • d. indien tegen het ontwerp-besluit zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders doen mededeling van het besluit aan hen, die bezwaren hebben ingediend;
  • f. bij het ter goedkeuren aanbieden van het besluit aan Gedeputeerde Staten worden gelijktijdig de ingediende bezwaarschriften overlegd;
  • g. burgemeester en wethouders doen van het besluit van Gedeputeerde Staten mededeling aan hen, die bezwaren hebben ingediend en aan de gemeenteraad.

Aan deze voorwaarde kan volledig worden gedaan. Met het realiseren van het voorgenomen plan verdwijnt het transportbedrijf van de planlocatie. De gronden die bestemd zijn als 'bedrijfsdoeleinden' de bestemming 'wonen'. Tenslotte wordt de procedure die geldt voor de wijzigingsbevoegdheid gevolgd alvorens het wijzigingsplan wordt vastgesteld. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

3.3.2 Structuurvisie Bodegraven 2010-2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. In de structuurvisie ligt de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.

Er wordt benoemd dat Bodegraven een unieke gemeente is met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het rondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

In Nieuwerbrug is de Oude Rijn met de aanwezige lintbebouwing bepalend voor de hoofdstructuur. De Dubbele Wiericke bakent aan de westzijde min of meer de woonkern af. Slechts enkele gebouwen zijn ten westen van deze structurerende waterlijn gesitueerd. De dorpskern bevindt zich ter hoogte van de brug over de Oude Rijn. In de directe omgeving komen de verschillende zogenoemde ‘structurerende lijnen’ - Hoge Rijndijk, Korte Waarder en Weijpoort-Graaf Florisweg - bij elkaar. Feitelijk waaieren de lijnen hier uiteen, bepaald door de Hoge Rijndijk langs de Oude Rijn en de oorspronkelijke lijn de Korte Waarder. De woonbebouwing heeft zich hiertussen ontwikkeld.

De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in één van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.

Het is voor de gemeente van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en de bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit. voor de periode tot 2030 is voorzien in een bouwcapaciteit van circa 2.000 woningen.

De gemeente wil een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen voor de groeiende groep senioren, kleine huishoudens, maar ook zeker voor gezinnen die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. De gemeente wil medewerking verlenen aan inbreidingsplannen, herstructurerings- en transformatieprojecten die een aantoonbare bijdrage leveren aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in een gebied. In 2020 is een nieuwe woonvisie opgesteld voor de gemeente. Gezien de datering van de structuurvisie wordt de woonbehoefte toegelicht aan de hand van deze visie (zie paragraaf 3.3.2).

Conclusie

De gewenste ontwikkeling voorziet in het toevoegen van tien woningen in een bestaande dorpskern, waarbij er sprake is van een herstructurering van een binnenstedelijke bedrijfslocatie. De ontwikkeling sluit goed aan bij de gemeentelijke doelstellingen als geformuleerd in de structuurvisie. Er worden grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd.

3.3.3 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 25 november 2020 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025 vastgesteld. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk'. De woningmarkt in Bodegraven-Reeuwijk kent knelpunten waardoor de woningmarkt vastloopt. Er zijn met name mogelijkheden voor mensen die al over een woning beschikken. Mensen die daar niet over beschikken, krijgen vervolgens weinig mogelijkheden om onderdeel te worden van de woningmarkt. Er is een behoefte aan woningen die harder groeit dan de woningbouwproductie. De gemeente heeft daarom vier hoofdlijnen opgesteld om het vastlopen van de aan te pakken:

  • Bouwen aansluitend op de verschillen. Alle dorpen in de gemeente voelen een tekort aan woningen. Elk dorp heeft echter een eigen behoefte aan bepaalde woningen. Per dorp in de gemeente wordt gekeken naar welke woningen er nodig zijn. Dit betekent in het ene dorp bouwen van woningen voor ouderen, in het andere voor jongeren en starters.
  • De juiste woning... een eigen stek. De gemeente voert regie op het woningbouwprogramma zodat nieuwe woningen zoveel mogelijk aansluiten bij de veranderende behoefte van de inwoners. De nadruk ligt op kleinere en goedkopere woningen voor jongeren en starters en gelijkvloerse woningen voor ouderen (niet alleen appartementen). Op die manier vergroot de gemeente de mogelijkheden voor specifieke doelgroepen om een eigen woning te vinden.
  • Verbouwen = bouwen. Het overgrote deel van de woningvoorraad in 2035, 85%, staat er al. Deze voorraad dient verduurzaamd te worden en aangepast te worden aan de veranderende bevolkingssamenstelling door bijvoorbeeld vergrijzing. 80% van de woningen in de gemeente is een koopwoning. Daarom wordt ingezet op het stimuleren van eigenaar-bewoners om hun woning toekomstbestendig te maken.
  • Meer dan alleen wonen. Wonen is meer dan enkel een dak boven je hoofd. Het gaat ook om de mogelijkheid van zorg, de aanwezigheid van voorzieningen en de leefbaarheid en sociale cohesie in een dorp.

In alle dorpen wordt een grote druk op de woningmarkt ervaren. Er is behoefte aan het bouwen van woningen die aansluiten bij de vraag vanuit het dorp zelf: kleinere, goedkopere eengezinskoopwoningen voor jongeren en starters en gelijkvloerse woningen die voor ouderen geschikt zijn. Voor Nieuwerbrug ligt het accent op de doelgroep jongeren. Voor deze doelgroep dienen koopwoningen gerealiseerd te worden. Het aanbieden van passende en betaalbare woningen voor jongeren en starters kan bijgedragen aan het behouden van de vitaliteit van de dorpen.

Middels het voorgenomen plan worden 8 koopwoningen gerealiseerd voor huishoudens met een midden inkomen. De ontwikkeling kan daarom bijdragen aan de ambitie van de gemeente om meer geschikte koopwoningen voor jongeren te realiseren. Tenslotte draagt de ontwikkeling bij aan het behoud van de vitaliteit in Nieuwerbrug.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past goed binnen de bestaande woonvisie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Er worden tien woningen toegevoegd aan het aanbod waar een concrete vraag naar is.

3.3.4 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste. welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

De planlocatie is gelegen in 'bijzonder welstandsgebied - dorpskernen'. Er is een speciale beschrijving opgenomen voor deze gebieden:

"Verspreid over de gemeente zijn er diverse historische dorpskernen. Het zijn dorpslinten met overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing in een gegroeide structuur met overwegend individuele bebouwing.

Stedenbouw

De straten zijn stenig en worden begeleid door aaneengebouwde of vrijstaande panden met een individueel karakter. De rooilijn volgt de weg met kleine verspringingen. De bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte. De meeste panden hebben één of twee lagen met kap. Bijzondere elementen zijn de verspreid voorkomende gebouwen met afwijkende functies zoals kerken en een enkele school. Deze gebouwen leggen binnen het traditionele bebouwingsbeeld met een eigen bouwmassa accenten in het straatbeeld.

Architectuur

De dorpskernen hebben een grote diversiteit aan architectuurstijlen. De detaillering van de panden is in de regel zorgvuldig met accenten zoals siermetselwerk, stucdetails en daklijsten. Traditionele materialen als baksteen en dakpannen zetten de toon."

Voor Nieuwerbrug aan den Rijn geldt het volgende:

"Het Oude Rijnlint is ter hoogte van Nieuwerbrug verdicht tot dorpskern. De weg ligt deels direct langs de Oude Rijn en op andere plekken staat de bebouwing met de achterkant aan het water. Bijzondere elementen zijn onder meer de dorpstoren, de tolbrug met tolhek en het bijbehorend wachtershuisje."

Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het overwegend kleinschalige en dorpse karakter. Er worden criteria genoemd waaraan bouwplannen dienen te voldoen.

Conclusie

Het plan sluit goed aan bij de omliggende bebouwing. De woningen zullen in dezelfde stijl gebouwd worden als de omliggende woningen en zorgen voor een kwalitatieve verbetering van het straatbeeld in Nieuwerbrug aan den Rijn.

3.3.5 Dorpsvisie Nieuwerbrug aan den Rijn

'Nieuwerbrug, een dorp met karakter!' is de titel van de dorpsvisie van Nieuwerbrug aan den Rijn voor de periode 2017-2027. De visie is ontwikkeling op initiatief van de Werkgroep Innovatie Nieuwerbrug, aangemoedigde door de gemeente.

De dorpsvisie schetst een samenhangend beeld waarbinnen projecten een plek krijgen. De visie geeft inzicht in de wensen die bij de inwoners leven en hoe het dorp bij voorkeur kan worden ontwikkeld. De visie is gebaseerd op een dorpsbreed onderzoek uit 2012, evaluatie van het leefbaarheidsplan uit 2013, gesprekken met inwoners, thema-avonden en overleggen met de gemeente.

In de visie wordt genoemd dat er een impuls nodig is voor de woningbouw. De prioriteit ligt bij de herontwikkeling van de achterlaatlocatie Francken en de doorontwikkeling van de Wijde Wiericke. Bij voorkeur worden op de genoemde locaties woningen voor senioren, starters en gezinnen ontwikkeld. De uitstraling moet passen bij de identiteit van het dorp.

Dit draagt bij aan de vestiging van onder andere jongeren, wat een bijdrage levert aan het draagvlak voor winkels, de school, gezondheidszorg en het verenigingsleven.

Conclusie

Door op de locatie die vrijkomt door het toekomstige vertrek van het transportbedrijf woningen te realiseren, wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid in de kern Nieuwerbrug aan den Rijn. De ontwikkeling past dus goed bij de doelstellingen uit de dorpsvisie.

3.3.6 Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035

In het actieplan met betrekking tot duurzaamheid is een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' opgenomen. De gemeente heeft de ambitie om klimaatneutraal te zijn en deze ambitie vindt zijn weerklank in de keuzes die de gemeente maakt. Daarom heeft de gemeente in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema die het aannemelijk maken dat ze de komende periode de juiste route volgen om in het jaar 2035 ook daadwerkelijk klimaatneutraal te zijn. Hierbij zijn de volgende onderdelen van belang:

  • Er moet sprake zijn van maatschappelijke meerwaarde en draagwijdte;
  • Er moet sprake zijn van een balans tussen effectiviteit en maatschappelijke meerwaarde en draagvlak in de gemeenschap;
  • De kosten dienen efficiënt te zijn en in relatie te staan tot de te ondernemen actie.

Voor nieuwbouwprojecten geldt dat deze gebouwd dienen te worden zonder gasaansluiting. In plaats van een traditionele gasaanlsuiting zouden de woningen aangesloten moeten worden op een warmtenet of voorzien moeten worden van warmtepompen of andere bronnen van warmte.

Hemelwater wordt bij voorkeur gescheiden afgevoerd van afvalwater. Hiermee wordt het vuilwaterriool ontzien ten tijde van hevige neerslag.

Tevens is conform het Convenant Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland maatregelen getroffen om te voldoen aan de gestelde eisen voor de thema's wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling en biodiversiteit. Ten behoeve van de ontwikkeling is een klimaatadaptatieplan opgesteld. In dit klimaatadaptatieplan is per thema weergegeven welke eisen er zijn en hoe hier invulling aan wordt gegeven binnen het plan. Het klimaatadaptatieplan is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.

Met het realiseren van het voorgenomen plan, neemt de verharding op het perceel ten opzichte van de huidige situatie af. De woningen zullen een voor- en achtertuin krijgen. De achtertuin mag maximaal 50% verhard worden. Daarnaast worden diverse maatregelen getroffen om wateroverlast en droogte te voorkomen. Daarom wordt open bestrating en waterdoorlatende funderingsplaten aangelegd. Dit moet er voor zorgen dat water tijdens wateroverlast op een controleerde manier verwerkt wordt en tijdens een periode van droogte kunnen deze voorzieningen voorkomen dat de bodem te droog wordt. Tevens zijn er diverse maatregelen om het groen in het plangebied te bevorderen. Er worden diverse bomen gepland die zorgen voor schaduw, maar ook vogels en insecten aantrekken. Daarnaast zorgt een afname van de verharding en het realiseren van groen ervoor dat er minder hitte rondom het plangebied blijft hangen. Op die manier wordt hittestress binnen het plangebied gepoogd te voorkomen. Tenslotte is de verwachting dat, gezien de relatief hoge liggen aan de dijk, de kans op overstromingen beperkt is.

Conclusie

Het plan voldoet aan enkele van de punten die zijn opgenomen in het actieplan met betrekking tot een klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk in 2035. De nieuwe woningen krijgen geen gasaansluiting en de afwatering van hemelwater wordt niet voorzien via het vuilwaterriool. Daarnaast neemt de verharding op het perceel af als gevolg van het voorgenomen plan. Ten behoeve van het plan is een klimaatadapatieplan opgesteld. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de gestelde eisen volgens het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. 

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Er is door Achterberg Ecologie & Natuurfotografie in oktober en november 2020 een onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en nesten van vogels in de loods en omgeving. Eind mei 2021 is het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en broedvogels voortgezet. Gelijktijdig is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage 2. De belangrijkste resultaten zijn als volgt:

  • De loods Burgemeester Bruntstraat 1 is niet geschikt als winterverblijfplaats voor vleermuizen.
  • De loods is mogelijk in de zomer wel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
  • Het aanvullende vleermuisonderzoek loopt tot en met augustus 2021. Dan is er redelijke zekerheid over al of niet aanwezig zijn van vleermuisverblijfplaatsen.
  • Eind mei waren er geen vleermuizen aanwezig in de loods.
  • In de loods zit een nest van een spreeuw.
  • In de huizen in de omgeving zijn voldoende alternatieve nestplekken voor spreeuwen aanwezig.
  • Aan de oostgevel heeft een nest van huiszwaluw gezeten. Eind mei 2021 is hier geen nieuwe activiteit van huiszwaluwen.
  • In de omgeving zijn alternatieve nestlocaties van huiszwaluwen aanwezig.

Uit het onderzoek is gebleken dat onderzoek naar vleermuizen en broedvogels noodzakelijk is. Deze aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd en naar verwachting in november 2021 afgerond. De aanvullende onderzoeken worden derhalve parallel aan de procedure uitgevoerd en worden in ieder geval afgerond voor de sloop- en bouwwerkzaamheden. Indien nodig wordt eerst ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Initiatiefnemer draagt hiervoor zorg en neemt de verantwoordelijkheid dat voldaan wordt aan de Wet natuurbescherming.

Daarnaast wordt aanbevolen, indien de spreeuwen de enige beschermde bewoners van de loods blijken te zijn, de loods na 31 juli en voor 1 maart te slopen. Vanaf half maart tot half juli kan er niet gesloopt worden omdat er dan een spreeuw in het gebouw broedt. Sloop in de periode half juli – begin augustus kan als van te voren door een ervaren ecoloog is vastgesteld dat het nest van de spreeuw niet meer in gebruik is.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Gebiedsbescherming

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb).

Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep). Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 15 oktober 2020, versie 2020) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de berekeningen blijkt dat er in de nieuwe gebruikersfase en tijdens de realisatiefase (sloop- en bouwfase) geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De begeleidende rapportage en de berekeningen zijn te vinden in bijlagen 3, 4 en 5. De berekening is uitgevoerd voor de huidige stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Van Polder Stein, onderdeel van het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, is bekend gemaakt dat deze ook als stikstofgevoelig aangewezen gaat worden. In de berekening is eventuele depositie op deze gebieden doorgerekend.

Gezien de afstand kan worden worden aangenomen dat er geen te hoge stikstofdepositie plaatsvindt op dit toekomstige stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ten gevolge van de ontwikkeling.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving mogelijk een beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Vanuit de regelgeving omtrent stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien een milieugevoelige functie, aangezien hierbij meerdere personen voor langere tijd in de woning aanwezig zijn.

In 1994 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie door Lexmond Milieu-Adviezen B.V. (bijlage 6). Uit het zintuiglijk en chemisch onderzoek blijkt dat de bodemmonsters, genomen ter plaatse van de olie/waterscheider en de opslagtanks voor olie in de open stalling, niet verontreinigd zijn met minerale olie. Nabij de dieselpomp en op de plaats waar een olietank is verwijderd zijn de grond en het grondwater licht tot matig verontreinigd met minerale olie. In de onderliggende kleilaag is geen minerale olie waargenomen. Verwacht wordt dat de verontreiniging zich niet heeft verspreid onder de werkplaats; dit is echter niet onderzocht. Onder de tegelstrook nabij de opslag van smeerolie is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond in de bovengrond. Naar verwachting is de omvang van de verontreiniging beperkt.

Op 19 en 20 december 1994 is op de locatie Burgemeester Bruntstraat 1 te Nieuwerbrug de met minerale olie verontreinigde bodem gesaneerd (zie bijlage 7) Onder de niet-onderheide bebouwing is een restverontreiniging achtergebleven waarvan het gehalte aan minerale olie de interventiewaarde in ruime mate overschrijdt. Deze restverontreiniging is met behulp van een folie afgeschermd van de gesaneerde terreindelen.

In totaal is 69,58 ton met minerale olie verontreinigde grond afgevoerd naar de ATM te Moerdijk. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd dat, voor zover de verontreiniging zich niet onder de bebouwing bevindt, de met minerale olie verontreinigde bodem op het terrein voldoende gesaneerd.

Door Waders Milieu BV is op 21 juni 2021 een actualiserend historisch vooronderzoek uitgevoerd. (bijlage 8). Het doel is om vast te stellen of er aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten binnen de onderzoekslocatie. In het actualiserend historisch vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging als verdacht wordt aangemerkt. Onder de bebouwing, ter hoogte van de voormalige dieselpomp en de plaats waar de ondergrondse dieselolietank heeft gelegen, is ná de sanering in 1995 een (sterke) restverontreiniging met minerale olie achtergebleven. Daarnaast kunnen vanwege de ligging van de locatie in zone 08B op de bodemkwaliteitskaart verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB, PAK en minerale olie aanwezig zijn.

De bodem ter plaatse van de twee gedempte sloten wordt vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging eveneens als verdacht aangemerkt. Onduidelijk is waarmee de twee voormalige sloten op de locatie zijn gedempt. De slootdempingen zijn niet eerder onderzocht. Mogelijk is verontreinigd dempingmateriaal toegepast.

Doordat zich onder de asfaltverharding een stabilisatielaag van gebroken puin en/of puinhoudende grond bevindt dient rekening te worden gehouden met asbest. Een bijmenging aan (ongedefinieerd) puin zou kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest.

Het voorgaande onderzoek uit 1994 is inmiddels gedateerd en onvolledig ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning (alleen onderzocht op minerale olie). Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten op de locatie ná de uitgevoerde bodemsanering in 1995 gecontinueerd, hetgeen mogelijk van invloed is geweest op de bodemkwaliteit. Derhalve wordt geadviseerd om op de locatie een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, bij voorkeur na sloop bebouwing, waarmee de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan worden vastgesteld. Aanbevolen wordt het verkennend bodemonderzoek te combineren met asbestonderzoek in bodem.

In het verleden is de locatie dus reeds gesaneerd, maar een verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk om de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Met de huidige eigenaar is overeengekomen dat de kwaliteit van de bodem wordt onderzocht en dat de locatie indien nodig wordt gesaneerd. Door de huidige eigenaar wordt een bodem opgeleverd welke geschikt is om op de locatie te wonen en het hebben van een tuin.

4.2.3 Conclusie

Op basis van vorenstaand blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De bodemkwaliteit zal geschikt gemaakt worden voor de nieuwe functie en levert dus geen risico's op voor de volksgezondheid en het milieu.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De aanwezige bebouwing kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Uit het parapluplan 'Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk', vastgesteld op 29 mei 2019, volgt dat percelen de bestemming 'Waarde - Monument' en/of 'Waarde - Cultuurhistorie' kunnen hebben.

De panden zijn niet aangeduid als monument en voorts blijkt uit de beleidsnota Cultuurhistorie van de gemeente dat de panden niet opgenomen zijn in de lijst. Ook worden de directe omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd wordt dat met de sloop van de bestaande opstallen en de nieuwbouw van tien woningen geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Onderstaande uitsnede geeft aan dat er voor de planlocatie een archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen dieper dan 40 cm onder het maaiveld en voor een oppervlakte groter dan 100 m2. Deze grens wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0011.png" Figuur: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Bodegraven-Reeuwijk met aanduiding plangebied (bron: gemeente Bodegraven-Reeuwijk)

Er is ter plaatse archeologisch onderzoek uitgevoerd door Synthegra. In bijlage 9 is de volledige rapportage te vinden. Uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat er in geen van de boringen indicatoren zijn aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.

De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel sporen van (semi permanente) nederzettingen uit de IJzertijd, sporen die samenhangen met de Romeinse limes-weg uit de Romeinse tijd en sporen die samenhangen met ontginningen en bedijking uit de Late Middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Op basis van het archeologisch onderzoek zijn geen waarden aangetroffen. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief. Omdat de archeologische verwachting naar laag is bijgesteld, vervalt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het plangebied kent geen archeologische dubbelbestemming meer.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen. µ

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Uit het parapluplan 'Parkeren Bodegraven - Reeuwijk', vastgesteld op 21 november 2018, volgt dat het planologisch toegelaten gebruik van gronden, zoals bij een verandering van de functie, slechts is toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. De gemeente heeft een 'Nota Parkeernormen', vastgesteld op 16 juli 2013 en voor het laatst gewijzigd op 10 mei 2016. In de nota wordt beschreven welke kwantitatieve parkeernormen de gemeente hanteert en hoe deze parkeernormen worden gebruikt om de parkeereis voor een bouwplan vast te stellen. Samenvattend worden de volgende stappen doorlopen om tot een parkeereis te komen:

  • a. vaststellen basiseis in geval van 100% parkeren op eigen terrein;
  • b. differentiatie parkeereis naar parkeren op eigen terrein en openbare parkeerplaatsen;
  • c. aanpassen parkeereis voor openbare parkeerplaatsen;
  • d. vaststellen financiële compensatie voor benutting restcapaciteit openbare ruimte.

Nieuwerbrug aan den Rijn is aangemerkt als matig stedelijk gebied, 'rest bebouwde kom' en voor de parkeerkencijfers wordt verwezen naar CROW publicatie 317. Volgens de CROW publicatie 317 geldt voor een woning in de categorie 'koop, tussen, hoek' een minimum van 1,5 parkeerplaatsen en maximum van 2,3 parkeerplaatsen. Gemiddeld zijn daarmee 1,9 parkeerplaatsen per woning nodig. Het plan ziet toe op een realisatie van 8 koopwoningen. Conform de kencijfers die in de Nota Parkeernormen worden voorgeschreven, zijn er 15,2 parkeerplaatsen benodigd voor de koopwoningen. Conform diezelfde CROW publicatie geldt voor 'huurhuis, sociale huur' een een minimum van 1,2 parkeerplaatsen en maximum van 2,0 parkeerplaatsen. Gemiddeld zijn er 1,6 parkeerplaatsen per woning nodig. Voor de twee sociale huurwoningen zijn 3,2 parkeerplaatsen nodig. Afgerond zijn voor de 10 woningen 18 parkeerplaatsen nodig.

Het plan voorziet in 10 parkeerplaatsen op eigen terrein en 14 nieuwe parkeerplaatsen langs de Hoge Rijndijk (ter vervanging van de 5 bestaande (langs)parkeerplaatsen). Daarnaast worden door de herinrichting nog twee parkeerplaatsen toegevoegd aan de Burgemeester Bruntstraat. Hierdoor wordt er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd voor de tien nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0012.png"

Figuur: Overzicht planlocatie met aanduiding parkeerplaatsen

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Hoge Rijndijk, welke aansluit op de Korte Waarder. Dit is een belangrijke verbindingsweg door het dorp en in oostelijke richting kan de Rijksweg A12 bereikt worden. De Korte Waarder is recent heringericht om weggebruikers te ontmoedigen deze weg te nemen. In westelijke richting is Bodegraven bereikbaar. Via de Tolbrug over de Oude Rijn is de provinciale weg N458 richting Leiden, Alphen aan den Rijn en Woerden (en als doorgaande route van of naar de A12) te bereiken. Geconcludeerd kan worden dat de ontsluiting voor het autoverkeer goed is. Daarnaast is er sprake van een afname van zwaar vrachtverkeer door het dorp, waarmee de verkeerssituatie verbeterd en veiliger wordt.

De verkeersgeneratie van de nieuwe kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar woningen in 'rest bebouwde kom' van matig stedelijk gebied. Voor een woning 'Koop, tussen, hoek' is de verwachte verkeersgeneratie 6,7 tot 7,5 mvt/etmaal per woning. Voor de 8 koopwoningen komt de verkeersgeneratie neer op maximaal 60 mvt/etmaal. Voor de sociale huurwoningen geldt een verkeersgeneratie van 4,5 tot 5,3 mvt/etmaal per woning. De 2 sociale huurwoningen leiden tot een verkeersgeneratie van maximaal 10,6 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie voor de 10 woningen komt daarmee neer op 70,6 mvt/etmaal.

Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt binnen de plangrenzen opgelost en er worden meer openbare parkeerplaatsen gerealiseerd dan feitelijk nodig is voor de ontwikkeling. Hierdoor wordt de parkeerdruk in het gebied verlaagd.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de N458 – De Bree. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPAWNP (bijlage 10). Voor de Hoge Rijndijk, Burgemeester Bruntstraat en Johan Willem Frisostraat geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Gezoneerde weg: N458 - De Bree

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (Lden) vanwege het verkeer op de N458 ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting vanwege het verkeer op deze weg vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

Niet gezoneerde en 30 km/uur-wegen

Vanwege het verkeer op de:

  • Burgemeester Bruntstraat is de geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.
  • de overige 30 km/uur-wegen Hoge Rijndijk en Johan Willem Frisostraat zijn de geluidbelastingen vanwege het verkeer niet hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.

Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelastingen vanwege het verkeer op deze 30 km/uur-wegen aanvaardbaar zijn. Omdat 30 km/uur-wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan (en hoeft) voor de geluidbelasting van de Burgemeester Bruntstraat geen hogere waarde worden verleend. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur-wegen. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. De aanbevelingen worden meegenomen in de planontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan nu nog worden gekarakteriseerd als gemengd gebied, gelet op de aanwezigheid van het transportbedrijf. In de nieuwe situatie is er sprake van de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk. Voor de nieuwe woningen geldt geen richtafstand tot omliggende functies, omdat deze niet overlastgevend zijn. Wel dient er rekening gehouden te worden met de nutsvoorziening. Hiervoor geldt, gelet op de aard van de voorziening, een richtafstand van 10 meter tot omliggende milieugevoelige functies. De achtergevels van de nieuwe woningen worden op een grotere afstand gerealiseerd. Derhalve levert de aanwezigheid van de nutsvoorziening geen hinder op voor de ontwikkeling.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.WPMillSchaik-WP80_0013.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Over de weg

De Bree is ten opzichte van het plangebied aan de noordzijde van de Oude Rijn gelegen. De provinciale weg (N458) De Bree wordt gebruikt als bevoorradingsroute voor propaan ten behoeve van verderop gelegen buitenstedelijke bedrijven. Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat de vervoersaantallen propaan per jaar laag zijn en er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering. Het groepsrisico ligt als gevolg van de lage persoonsdichtheden in het gebied onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitsgrens vanwege deze weg, maar nog wel binnen het 1% letaliteitsgebied. Reguliere woningen worden volgens de 'Visie Externe Veiligheid' van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (26 maart 2013) niet beschouwd als zeer kwetsbare objecten en gezien de afstand tot de weg gelden er geen aanvullende voorwaarden.

Per spoor

In de nabijheid (< 200 meter) van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Over water

In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

Per buisleiding

Ten zuiden van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding A-515 van de Gasunie gelegen, welke ter hoogte van het plangebied niet ondergronds is gelegen. Dit houdt in dat de bovenkant van de leiding hoger ligt dan het omringende maaiveld en is afgedekt met een kleilaag (terp). Hierdoor zal de drukgolf en de hittestraling van een fakkelbrand zich ook meer zijwaarts verspreiden.

Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaal zone van de gasleiding. De afstand tussen het plangebied en de leiding is minimaal 400 meter. Vanuit een groepsrisicoberekening is gebleken dat deze 0,26 maal de oriëntatiewaarde is. In de berekening is rekening gehouden met reductiefactoren. De leidingstrook is in eigendom van de Gasunie en hiermee is ook strikte begeleiding bij werkzaamheden mogelijk.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling en het toevoegen van tien woningen neemt het aantal personen binnen het plangebied met ongeveer 20-25 mensen toe. Hoewel het aantal mensen op de planlocatie toeneemt, is gezien de lage hoogte van het GR in de huidige situatie geen berekening nodig. Daarom volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving. De nutsvoorziening is dus geen EV-relevante inrichting.

4.8.3 Verantwoording

Zoals aangegeven volstaat in dit geval een beknopte verantwoording van het groepsrisico op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Er dient onder meer aandacht te worden besteedt aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

De directe effecten van een fakkelbrand zijn niet te bestrijden, omdat er geen tijd is tussen de beschadiging van de leiding en het optreden van de fakkelbrand. Secundaire branden dienen wel bestreden te worden.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied als ook de risicobron is hierbij van essentieel belang. Omdat er een minimale verandering is binnen het plangebied, acht de Veiligheidsregio de bereikbaarheid voldoende in de bestaande situatie. Voorts dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden.

Het volledige plangebied is aan de voorzijde één ontsluitingsweg. Daarnaast is het plangebied ten oosten ontsloten via de Burgemeester Bruntstraat en ten westen via de Johan Willem Frisostraat. De primaire bluswatervoorzieningen zullen conform de richtlijnen van de regionale brandweer worden uitgevoerd. Op verschillende plekken kan een tankautospuit dichtbij het oppervlaktewater worden opgesteld om het oppervlaktewater te bereiken.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het scenario dat zich voordoet.

In het geval van een fakkelbrand na een directe ontsteking is er geen tijd om te vluchten en kunnen de personen binnen het invloedsgebied van de leiding slachtoffer worden. Tot een afstand van zeker 180 meter vanaf de breuk van de leiding zullen hierbij vooral dodelijke slachtoffers vallen.

Buiten de 180 meter vanaf de breuk van de leiding is in het geval van een fakkelbrand, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Hierbij is het belangrijk om te melden dat een incident niet per definitie exact ter hoogte van het plangebied plaats vindt. Een incident kan zich ook ten oosten of westen van het plangebied (op grotere afstand) voordoen.

Goede informatie over het incident is nodig om een goede afweging te kunnen maken tussen schuilen of vluchten. Bij een hoge warmtebelasting is het verstandiger om in een gebouw te blijven. De woningen zijn voorzien van een mechanisch uitschakelbare ventilatie om bijvoorbeeld brandoverslag tussen aangrenzende ruimtes te voorkomen.

Als er een kans is dat een klein incident mogelijk zou kunnen escaleren, kan het juist verstandiger zijn, indien voldoende tijd beschikbaar is, om de woning te verlaten en zo spoedig mogelijk buiten het invloedsgebied (430 meter) van de gasleiding te komen.

In zijn algemeenheid geldt dat de aanwezige personen in het plangebied zelfredzame personen zijn.

Schuilmogelijkheden

Zoals hierboven beschreven kan het schuilen in gebouwen in veel gevallen de beste optie zijn. Binnen het plangebied zijn meerdere woningen aanwezig welke kunnen fungeren als schuilmogelijkheid.

Vluchtmogelijkheden

Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af. Dit kan gerealiseerd worden door de infrastructuur loodrecht op de risicobronnen te projecteren en zorg te dragen voor meerdere vluchtwegen zodat mensen die vluchten en hulpverleners elkaar niet in de weg hoeven te lopen. De nieuwe infrastructuur binnen het plangebied biedt voldoende vluchtwegen die van de gasleiding af leiden.

4.8.4 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De verantwoording van het groepsricio laat zien dat de risico's aanvaardbaar zijn.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar digitale waterbeheerplan ‘Waterkoers 2016 - 2021' op 16 maart 2016 vastgesteld. Hierin legt het hoogheemraadschap haar koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.

De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Waterkoers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen waar en hoe het beste opgepakt kunnen worden, bepaald het waterschap samen met de gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.

4.10.3 Watertoets

In paragraaf 3.2 werd al aangetoond dat de planlocatie gedeeltelijk binnen de begrenzing van een regionale waterkering is gelegen. Dit dient te worden aangeduid in het wijzigingsplan, middels een dubbelbestemming ''Waterstaat - Waterkering'.

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is contact opgenomen met het waterschap. Het waterschap geeft aan dat wordt geadviseerd om de toekomstige bebouwing zo ver mogelijk van de regionale waterkering af te positioneren. Dit advies is opgevolgd. Uit de verbeelding blijkt dat de nieuwe bebouwing buiten de zone van de waterkering wordt ontwikkeld.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het waterschap op de hoogte worden gesteld van de planvorming.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

De ontwikkeling gaat uit van het amoveren van de bestaande bebouwing op de hoek van de Hoge Rijndijk en de Burgemeester Bruntstraat. Daarnaast zal de verharding op het terrein worden verwijderd. Vervolgens worden er tien grondgebonden woningen ontwikkeld. De woningen krijgen ieder eigen buitenruimte en er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen in de kern van Nieuwerbrug aan den Rijn. Het is gelegen in een woonwijk en rond de planlocatie staan voornamelijk rijwoningen. De locatie ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden of waardevol landschap.

Kenmerken van het potentiële effect

Door het vertrek van het transportbedrijf vertrekken de bedrijfsactiviteiten uit de woonwijk, waarmee het leefklimaat verbetert. Op basis van het onderzoeken naar stikstofdepositie blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Met betrekking tot flora en fauna zal aanvullend onderzoek moeten uitwijzen of er overtredingen plaats kunnen vinden door de ontwikkeling. Indien dit het geval is zal een ontheffing conform de gestelde eisen worden aangevraagd. Met betrekking tot archeologie is gebleken dat de archeologische waarde verlaagd is en de archeologische dubbelbestemming voor het plangebied is vervallen. Daarnaast wordt de grond schoonopgeleverd. Indien er tijdens het bodemonderzoek verontreinigingen worden aangetroffen, zal hier op gepaste wijze mee worden omgegaan. Indien het noodzakelijk is, wordt de bodem gesaneerd om een milieukundig goed leefklimaat te realiseren. Tenslotte worden er mitigerende maatregelen genomen. Gelet op vorenstaande is het aannemelijk dat het voornemen haalbaar is en derhalve geen negatief effect heeft op de omgeving.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het onderhavige wijzigingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het wijzigingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Kern Nieuwerbrug'.

Het wijzigingsplan 'Nieuwerbrug aan den Rijn - Locatie Millenaar & Van Schaik' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het wijzigingsplan 'Nieuwerbrug aan den Rijn - Locatie Millenaar & Van Schaik' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het wijzigingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Wonen

Volgens de wijzigingsbevoegheid kunnen de gronden die in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Nieuwerbrug' bestemd zijn als 'bedrijfsdoeleinden' gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen'. Daarom krijgt het gehele plangebied de bestemming 'Wonen'. Het hoofddoel van deze bestemming is wonen inclusief tuin en parkeren, waarbij er sprake mag zijn van een bedrijf en/of beroep aan huis. Tevens is er een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Tussen initiatiefnemer en exploitant is een overeenkomst tot stand gekomen, onder andere over de vergoeding van ambtelijke kosten. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

In het kader van onderhavige planontwikkeling heeft initiatiefnemer de direct omwonenden geïnformeerd. Steengoed Driebruggen bv en deNieuweOntwikkelaars hadden het voornemen om op 16 december 2020 een inloopmiddag/-avond te organiseren om omwonenden te informeren met de plannen. Daarom zijn op 4 december 2020 circa 100 uitnodigingen voor deze bijeenkomst bezorgd en opgehangen in het Wierickehuis te Nieuwerburg. In totaal hebben 20 adressen (circa 20 personen) zich aangemeld.

Als gevolg van de lock-down is deze inloop afgelast. De aangemelde personen voor de inloop zijn per E-mail over de plannen geïnformeerd met als bijlage twee schetsontwerpen van het woningbouwplan. In deze mail is gevraagd om eventuele vragen, nadere toelichting en voorkeur voor schetsontwerp 1 of 2 kenbaar te maken per email.

De omwonenden reageerden positief op het voorgenomen plan. Ook zijn de vragen die de omwonenden hadden, beantwoord door de initiatiefnemers. In bijlage 10 is een verslag opgenomen van het gehouden participatieproces.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Ter visie legging

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 2 september 2021 tot en met 13 oktober 2021 ter inzage gelegen. Over dit ontwerp is geen zienswijze ingediend. Er is wel een ambtelijke wijziging doorgevoerd met betrekking tot de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming is beperkt verruimd.