direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tempeldijk 9a, Reeuwijk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de percelen Tempeldijk 9a in Reeuwijk is een sierteeltbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten worden beëindigd, omdat het sierteeltbedrijf buiten het sierteeltconcentratiegebied ligt. In verband hiermede heeft de eigenaar gezocht naar een passende vervolgfunctie van de huidige bestemming. Het meest voor de hand is om de bestemming 'Agrarisch met waarden' om te zetten naar 'Wonen' overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (Ruimte voor ruimteregeling). De overige gronden worden gewijzigd in agrarische doeleinden zonder sierteelt. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat omzetting naar 'Wonen' vanuit een goede ruimtelijke ordening mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Tempeldijk 9a in de Tempelpolder van het buitengebied van Reeuwijk. Naast enkele sierteeltbedrijven komen ook verspreid liggende burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven voor. Tegenover het plangebied staan meerdere vrijstaande en aaneengesloten woningen. Direct aan weerszijden van het plangebied liggen weilanden. Ten noorden van het plangebied staat een woning op nummer 9. In onderstaande situatietekening (figuur 1) is het plangebied met een rood gestippelde lijn aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0001.png" Figuur 1: Situatietekening plangebied en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
"Buitengebied West"   14 oktober 2015   -  
"Buitengebied West, 1e herziening"   5 juli 2017   -  
"Partiële Herziening Bestemmingsplannen Buitengebied 2019"   19 juni 2019   -  
Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018   -  

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied West' de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'sierteelt'. Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan. De hierachter gelegen gronden hebben eveneens de aanduiding 'sierteelt' (zonder bouwvlak).

De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de "Partiële Herziening Bestemmingsplannen Buitengebied 2019" vastgesteld. Deze herziening heeft o.a. betrekking gehad op het bouwvlak van de Tempeldijk 9 en 9a, waarin de woning aan de Tempeldijk 9 de bestemming 'Wonen' heeft gekregen. Het hierachter gelegen perceel op nummer 9 heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'sierteelt' behouden met handhaving van het bouwvlak.

Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. De omzetting naar 'Wonen' is hiermee in strijd. De eerste herziening heeft betrekking op een aanpassing van de inhoud van woningen en sanering van bestaande vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied West'. Plangebied rood gestippeld omlijnd.


Wijzigingsbevoegdheid ruimte voor ruimteregeling
In het bestemmingsplan is in artikel 3.7.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meerdere woningen in ruil voor de sanering van alle op het bouwvlak aanwezige voormalige bedrijfsbebouwing en/of kassen of de sanering van sierteeltpercelen, met inachtneming van het volgende:

  • a. alle aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de bestaande woning) dient te worden gesloopt.
  • b. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen (boven peil), iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • c. de te slopen gebouwen of kassen of de te saneren sierteeltpercelen dienen legaal aanwezig te zijn en dienen opgericht c.q. aangelegd te zijn voor de peildatum van 1 januari 2015.
  • d. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse dient duurzaam verbeterd te worden;
  • e. de nieuwe woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een reeds aanwezig bouwvlak;
  • f. de nieuwe woningen dienen voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing;
  • g. de nieuwe woningen dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • h. de regels van de bestemming 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.

In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de hieraan gestelde voorwaarden kan worden voldaan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, ecologie en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De Tempeldijk ligt in het agrarisch buitengebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in de Tempelpolder. Deze polder is een zogenaamde droogmakerij. Het plangebied maakt onderdeel uit van een netwerk van sloten en smalle grasland- of sierteeltpercelen. Dit netwerk vormt de belangrijkste structuurdrager. Door het voorkomen van restveen in de bodem is plaatselijk enig reliëf aanwezig. Begroeiing komt voornamelijk voor bij de boerderijen en woningen.
In het bebouwingslint aan de Tempeldijk staan overwegend woonhuizen, enkele sierteeltbedrijven en niet agrarische bedrijven. Tegenover het plangebied (aan de overzijde van de Tempeldijk) staan meerdere woningen. Ten oosten van het plangebied was een veehouderijbedrijf gevestigd op nummer 7/7a. Deze bedrijfsactiviteiten zijn al enige jaren geleden gestaakt.


Woning Tempeldijk 9. Achterzijde woning op nr. 9. Tegenover gelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0003.png"

Toegangsbrug. Voormalig agrarisch bedrijf Tempelpolder vanaf Kerkweg.
Tempeldijk 7/7a.

Op het perceel Tempeldijk 9a is een sierteeltbedrijf gevestigd achter de woning op nummer 9. Het bedrijf is via een brug toegankelijk vanaf een ontsluitingspad ten oosten van de percelen Tempeldijk 9 en 9a. In het bouwvlak staat een bedrijfsloods en een kleine schuur. Verderop in het sierteeltgebied staan enkele kleine kassen.

Te slopen bedrijfsschuur binnen bouwvlak. Pad tussen sierteeltgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0004.png"

Plangebied vanaf Tempeldijk. Te slopen kas.

2.2 Nieuwe situatie

In verband met beëindiging van het sierteeltbedrijf wordt de agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en de sierteeltgronden gesaneerd. Dit wordt grasland. In de plaats hiervan wordt binnen het bouwvlak achter de woning aan de Tempeldijk 9 een compensatiewoning teruggebouwd met een inhoud van 650 m³. Het voorterrein zal als tuin worden ingericht met de mogelijkheid voor het parkeren van auto's en het plaatsen van een berging. De gronden achter het woonperceel behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder de aanduiding 'sierteelt'. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0005.png"
Figuur 3: Verkavelingstekening met nieuwe woning.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Op de Tempeldijk is de maximum snelheid ter plaatse 50 km/uur. De weg heeft een functie van buurtontsluitingsweg tussen Reeuwijk-Brug en Boskoop. Het plangebied is matig bereikbaar per openbaar vervoer.

Tempeldijk. Toegangspad vanaf Tempeldijk.
afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0006.png"

Toegangsbrug gezien vanaf plangebied. Naast toegangspad ligt een sloot.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 381. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeerkencijfers zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. Hierbij kan voor het plangebied worden uitgegaan van niet stedelijk in het buitengebied.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers Nota Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Opmerkingen  
Koop vrijstaand   2,4   incl. 0,3 pp aandeel bezoekers  

* niet stedelijk, buitengebied

Op het woonperceel dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Op eigen terrein is ruim voldoende plek voor stalling van drie auto's. Dit wordt geborgd door artikel 10.1, waarin de aanleg en het in standhouden van parkeerplaatsen op eigen terrein zijn vastgelegd. Toekomstige bouwplannen dienen hieraan te voldoen.

2.4 Ruimte voor ruimteregeling

In artikel 3.7.2 van de regels van het bestemmingsplan is met toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor sloop van bedrijfsbebouwing, kassen en sanering van sierteeltgronden op het perceel Tempeldijk 9a overeenkomstig onderstaande berekening:

Tempeldijk 9a     Totaal  
100 m² bedrijfsgebouwen   % van 1.000 m²   10,0%  
60 m² kassen   % van 5.000 m²   1,2%  
15.440 m² sierteeltgronden (excl. bedrijfsgebouwen en kassen)   % van 22.500 m²   68,6%  
     
Nieuwdorperweg 59      
250 m² bedrijfsgebouwen (uit depot van restant van 491 m² te
slopen bebouwing)  
% van 1.000 m²   25%  
Totaal     104,8%  

Dit betekent dat voldoende agrarische bedrijfsbebouwing/ kassen worden gesloopt en sierteeltgronden worden gesaneerd om één compensatiewoning te mogen bouwen van 650 m³.

2.5 Beeldkwaliteitsparagraaf

In artikel 6.9, lid 1 van de provinciale Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.

Beeldkwaliteit
De Reeuwijkse plassen liggen in het Groene Hart. Het Groene Hart is een prachtig maar kwetsbaar gebied, midden in de drukke Randstad. Het is van groot belang om de kernkwaliteiten van het Groene Hart (landschappelijke diversiteit, openheid, rust en stilte, veenweidekarakter) te beschermen en te ontwikkelen, en 'verrommeling' tegen te gaan. De Kwaliteitsatlas Groene Hart biedt daarvoor houvast en inspiratie. De Reeuwijkse Plassen liggen in het deelgebied de Waarden en de Venen. Dit zijn de grootste open veenweidegebieden binnen het Groene Hart. Voor deze gebieden geldt een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Vanwege de openheid van deze gebieden biedt het beleid geen ruimte voor grootschalige ontwikkelingen. Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit. Herbouw en lichte uitbreiding van bestaande bebouwing in bebouwingslinten is mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor de cultuurhistorische waarde.

Gebiedsanalyse De Tempel
Het plangebied ligt midden een open polderlandschap, genaamd De Tempel. Droogmakerij De Tempel vormt samen met droogmakerij Middelburg een landschappelijke eenheid. Beide polders vallen op door het aanwezige hoogteverschillen ten opzichte van de omliggende polders, waarbij ringdijken de overgang vormen tussen deze polders onderling. Het oorspronkelijke veen werd voornamelijk voor brandstof afgegraven, waardoor grote waterplassen ontstonden. Later (eind 19de eeuw) werden deze veenplassen weer drooggemaakt en ten behoeve van de landbouw wederom opnieuw verkaveld. De verkavelingsrichting van vóór de vervening zijn door het droogmaken weer grotendeels teruggebracht, maar deze kavels zijn veelal iets grootschaliger.

De oorspronkelijke bebouwing bevindt zich aan de randen (ringdijken) van de droogmakerijen. Door de droogmakerijen verder te voorzien van nieuwe ontsluitingen centraal door het midden van deze polders (Tempeldijk, Zijdeweg), is op een organische wijze aan weerszijde van deze ontsluitingen bebouwing ontstaan. De aanwezige bebouwing is kleinschalig van aard met tussen de bebouwing door, uitzicht op het daar achtergelegen open landschap. De gronden worden gebruikt voor agrarische functies en dan met name voor de sierteelt.

Gebiedseigenschappen
Droogmakerij De Tempel bestaat uit de volgende gebiedseigenschappen:

  • Bebouwing bevindt zich aan de randen van de droogmakerijen of direct aan de centraal gelegen ontsluitingen aan de Tempeldijk en Zijdeweg. Hierdoor blijft het middengebied van deze droogmakerijen open;
  • Tussen de aanwezige bebouwing zijn grote open ruimtes aanwezig, met duidelijk zicht op het daarachter gelegen open landschap van zowel droogmakerijen als veenweidegebieden;
  • Karakteristieke verkavelingstructuur inclusief de daarbij behorende slotenpatronen. De kavelrichting ter hoogte van de locatie is overwegend noord-zuid.

Gewenste ontwikkelingsrichting
Bestaande (agrarische) bedrijvigheid dient landschappelijk te worden ingepast. Nieuwe uitbreidingen van niet agrarische functies dienen zoveel mogelijk te worden tegengegaan. Het is van belang om bij handhaving van bestaande niet agrarische functies de landschappelijke kwaliteiten te behouden c.q. te herstellen. Het gaat daarbij niet alleen om de omvang van de bebouwing, maar ook om de landschappelijke inpassing van bestaande niet agrarische functies.
De karakteristieke uitstraling van deze functies in de droogmakerij De Tempel moet aansluiten bij de aanwezige gebiedseigenschappen. Hierbij vormt de onderlinge samenhang tussen deze eigenschappen de belangrijkste ruimtelijke kwaliteit.

Planspecifiek
Dit wijzigingsplan maakt in het kader van de Ruimte voor ruimteregeling een vervolgfunctie naar wonen mogelijk, waarbij sierteeltgronden buiten het sierteeltconcentratiegebied worden gesaneerd en agrarische bedrijfsbebouwing en kassen worden gesloopt. In de plaats hiervan wordt een compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Doorzichten worden hersteld. De woning wordt landschappelijk ingepast achter de bestaande woning op nummer 9.

Conclusie
De landschappelijke dynamiek aan de Tempeldijk 9a wordt verbeterd, omdat bedrijfsbebouwing wordt gesloopt van een sierteeltbedrijf en de sierteeltgronden worden gesaneerd ten behoeve van grasland. De landschappelijke kwaliteiten worden sterk verbeterd. De openheid van het gebied wordt hersteld en de compensatiewoning wordt landschappelijk ingepast achter de bestaande woning op nummer 9. Deze ontwikkeling in het veenlandschap draagt bij aan behoud van de droogmakerij en het herstel van kenmerkende landschapselementen. De landschapswaarden krijgen een kwaliteitsimpuls.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.

Naast de beleidskeuze, is ook het volgende nationaal belang opgenomen: "behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang". Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevol landschap, zoals het Groene Hart. De opgave bij dit nationale belang is om cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.

Het plangebied ligt in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vervolgfunctie naar wonen en agrarisch zonder sierteelt. De rijksbelangen worden niet geraakt.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie naar wonen mogelijk gemaakt door het toevoegen van een compensatiewoning. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in paragraaf 3.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Tempeldijk ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van Veen in een veencomplex - Veen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.

In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een droogmakerij (veen). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving.
Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van een polderlint (figuur 4). De bebouwing ligt hier op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.
Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Richtpunten zijn:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Op de Laag van de stedelijke occupatie en de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

Toetsing planinitiatief
Dit wijzigingsplan maakt in het kader van de Ruimte voor ruimteregeling een compensatiewoning mogelijk. De sierteeltgronden worden gesaneerd De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt verbeterd, omdat agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en sierteeltgronden worden gesaneerd. De ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied wordt per saldo verbeterd. De compensatiewoning wordt landschappelijk ingepast in de tweede lijnsbebouwing van het lint. De richtpunten zijn niet in het geding bij deze ontwikkeling.


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze vervolgfunctie tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aan. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0007.png" Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'.

3.2.2 Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van een compensatiewoning mogelijk in het kader van de Ruimte voor ruimteregeling. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is daarom niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

In lid 8 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a. In dit artikel (Beschermingscategorie 3 Buitengebied) is bepaald dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart (figuur 4) is het plangebied op de Laag van cultuur- en natuurlandschappen aangeduid als 'droogmakerij (veen)'. De landschappelijke kenmerken van het gebied worden opgewaardeerd, omdat sierteeltgronden worden gesaneerd en overtollige bebouwing wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt alleen een woning in de tweedelijns bebouwing teruggebouwd. De vervolgfunctie is gelet op de situatie ter plaatse qua aard en schaal passend te beschouwen. De openheid en structuur van het oorspronkelijke landschap worden hersteld. De richtpunten zijn niet in het geding. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied blijven ondanks deze vervolgfunctie intact.

Knikpuntgebied
De provincie zet zich in voor het gezamenlijk met andere partijen afremmen van bodemdaling in veengebieden. Het proces van bodemdaling kan niet volledig worden gestopt (zonder ingrijpende vernatting). Op lange termijn gaat het veenlandschap onvermijdelijk veranderen. Dat kan consequenties hebben voor het ruimtegebruik. Het tegengaan van bodemdaling in veenweidegebieden is een gezamenlijke opgave voor provincie, gemeenten, waterschappen en grondgebruikers.

Toetsing aan afremmen bodemdaling in veengebieden
De provincie zet in op een gebiedsgerichte aanpak van knikpuntgebieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in prioritaire gebieden, waar integrale gebiedsprocessen lopen, en knikpuntgebieden waar het kritieke moment nadert waarop het moeilijk wordt om de huidige (meestal agrarische) functie op dezelfde wijze te handhaven. In deze gebieden wordt ingezet op transitie of adaptatie. Deze vervolgfunctie levert geen beperkingen op met betrekking tot het tegengaan van mogelijke bodemdaling in het gebied.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 3.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Deze planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk naar Wonen. Hiervoor wordt een sierteeltbedrijf gesaneerd buiten het sierteeltconcentratiegebied. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit worden verbeterd, omdat de agrarische bebouwing wordt gesaneerd. In de plaats hiervan wordt alleen een woning toegevoegd in de tweedelijns bebouwing van het bebouwingslint. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland al eerder ingestemd met een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. De provinciale belangen zoals verwoord in de Omgevingsverordening zijn niet in het geding.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De planlocatie ligt in de droogmakerij van de Tempelpolder ten westen van de Ringdijk met vaart. Deze droogmakerij is aan het eind van de 19de eeuw ontstaan na de drooglegging van de plassen. De plassen waren het gevolg van veenafgravingen voor turfwinning en ophoging van de kwekerijen van Boskoop. Het veen is niet tot op de kleibodem afgegraven wat in droogmakerijen elders wel vaak het geval is. De venige bodem van de droogmakerijen is te herkennen aan relatief smalle kavels met veel sloten. Daarbij werd de verkavelingsrichting van voor de vervening aangehouden. De droogmakerijen zijn grotendeel in gebruik als grasland, op kleine schaal vindt sierteelt plaats. Een deel van de Tempelpolder is een zogenaamd 'knikpuntgebied', wat betekent dat het op termijn te duur en technisch onmogelijk wordt om het waterpeil in de droogmakerij verder te verlagen. Het gebied zal daardoor vernatten. In de sierteeltsector in en rond Boskoop wordt gezocht naar duurzame ontwikkelingsmogelijkheden. Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel in relatie met zijn omgeving is nodig als basis voor de opgaven die spelen. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • Koesteren van de heldere begrenzing van de droogmakerijen.
  • Zichtbaar houden van het hoogteverschil met omliggende veenweidegebied en het boomkwekerijgebied bij Boskoop.
  • Zo veel mogelijk concentreren van eventueel nieuwe bebouwing aan de Middelburgseweg en de Zijdeweg zodat het middengebied open blijft.
  • Toekomstige ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
  • Toekomstige ontwikkelingen houden rekening met de openheid en de typerende opbouw van het gebied.

Conclusie
De landschappelijke dynamiek aan de Tempeldijk wordt opgewaardeerd, omdat in het kader van de Ruimte voor ruimteregeling sierteeltgronden buiten het sierteeltconcentratiegebied worden gesaneerd en de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt ten gunste van een compensatiewoning. Zichtlijnen vanaf de Tempeldijk worden verbeterd, omdat in plaats van de te slopen agrarische bedrijfsgebouwen alleen een woning wordt teruggebouwd achter de bestaande woning op nummer 9. Deze is ruimtelijk en landschappelijk inpasbaar. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Mitsdien wordt voldaan aan de provinciale belangen met betrekking tot de in dit wijzigingsplan mogelijk te maken vervolgfunctie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Bodegraven-Reeuwijk
Omdat in Bodegraven-Reeuwijk een toename van het aantal huishoudens te verwachten is, kent de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. Bodegraven is met de A12 en Hoogwaardig Openbaar Vervoer goed ontsloten en dus interessant voor nieuwe inwoners. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het woonmilieu laag- en hoogbouw. Reeuwijk kent een sterke positie, zowel ten opzichte van Gouda als in de regio Midden-Holland.

Conclusie
In het plangebied wordt één woning opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (één woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Bodegraven-Reeuwijk

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 december 2021 de Toekomstvisie 'Knooppunt in het Groene Hart' vastgesteld. De Toekomstvisie is opgesteld met het oog op de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt.

Deze Toekomstvisie is bedoeld als vertrekpunt waarmee gemeente, inwoners en organisaties samenwerken aan de toekomst. De toekomstvisie geeft aan hoe de gemeente zich in de toekomst ziet en hoe zij omgaat met de verschillende vraagstukken en ontwikkelingen die er spelen.
De Toekomstvisie is formeel een ‘omgevingsvisie’. Dat is een visie op de leefomgeving, die elke gemeente moet maken. Deze omgevingsvisie vormt de basis van al het ruimtelijke beleid én alle regels over de ruimtelijke leefomgeving in de gemeente. De omgevingsvisie wordt daarom verder uitgewerkt in het omgevingsplan. De gemeente heeft de volgende opgaven geformuleerd, waarop de toekomstvisie een passend antwoord geeft.

  • Klimaatverandering, energie, grondstoffen en de landbouwtransitie
  • Stijgend zorggebruik en ongelijke kansen
  • Kwaliteit van de leefomgeving wordt steeds belangrijker
  • Meer mensen en vraag naar ruimte
  • Vraag om een betere samenwerking en andere rolverdeling
  • digitalisering en individualisering, maar ook behoefte aan ontmoeting

De visie voor de gemeente is dat de gemeente in 2040 klimaatneutraal is waar inwoners van jong tot oud, fijn en gezond kunnen samenleven, werken en hun vrije tijd doorbrengen. In drie gebieden, de Bodegraafse Oude Rijnzone, het Reeuwijkse Plassengebied en het open landschap met de kleinere dorpen en buurtschappen, zijn langs de thema's gezonde dorpen, duurzaam landschap en sterke samenleving de ambities voor de toekomst geformuleerd. Bij nieuwe ontwikkelingen richt de gemeente de leefomgeving meteen slim en toekomstbestendig in: gezond, duurzaam én inclusief.

Duurzaam landschap
In 2040 is de gemeente nog steeds een vitale groene gemeente in het Groene Hart. Een gemeente waar het open landschap (net als nu) een van de belangrijkste kernwaarden is. Om dat te bereiken, heeft zij niet stilgestaan. De grote opgaven die op het landschap afkomen, zoals de landbouwtransitie, klimaatverandering en energietransitie, vragen om een sterke visie en een gezamenlijke aanpak met de mensen en partijen in het gebied en de regio.


Conclusie
De Toekomstvisie heeft een hoog abstractieniveau, waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten worden opgewaardeerd. De nieuwe woning wordt duurzaam gebouwd. De planontwikkeling levert een bijdrage aan het tekort aan woningen. Gesteld kan worden dat het toevoegen van een woning voor de doelgroep doorstromers in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Toekomstvisie.

3.4.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021 - 2025

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 25 november 2020 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2021 tot 2025. De Woonvisie van 2015 is geactualiseerd, omdat:

  • 1. De woningmarkt sterk is veranderd.
  • 2. De woonvisie uit 2015 geen onderscheid maakt naar dorpen.
  • 3. De nieuwe woonvisie een bouwsteen is voor de toekomstvisie en de dorpsvisies.

De rode draad van de Woonvisie is proberen de groepen met een zwakke positie op de woningmarkt een zetje te geven. Samen met de inwoners wil de gemeente er voor zorgen dat:

  • de kwaliteit van de woningen en woonomgeving op peil blijft en klaar is voor de toekomst wat betreft wooncomfort, verduurzaming, klimaatbestendigheid etc.;
  • voor jongeren en starters een passende en betaalbare woning te vinden is zodat de vitaliteit van de dorpen behouden blijft;
  • rekening houdend met de vergrijzing er ook voor ouder en hulpbehoevender wordende bewoners plek is.

De Woonvisie gaat uit van vier hoofdlijnen van het woonbeleid:

  • 1. Hoofdlijn 1, bouwen aansluitend op de verschillen: een meer dorpsgericht woonbeleid
  • 2. Hoofdlijn 2, de juiste woning… een eigen stek: meer regie op het woningbouwprogramma en meer aandacht voor specifieke doelgroepen
  • 3. Hoofdlijn 3, verbouwen = bouwen: meer aandacht voor de bestaande voorraad
  • 4. Hoofdlijn 4, meer dan alleen wonen: meer integratie van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid.

Uit deze vier hoofdlijnen volgen 22 actiepunten die zijn samengevat in de Woonvisie en zijn uitgewerkt in een actieprogramma. In de Woonvisie ligt verder de nadruk bij het onderwerp duurzaamheid op het verduurzamen van de bestaande koopwoningvoorraad. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Conclusie
Het toevoegen van een woning in de dure koopsector bevordert de doorstroming en betekent een toevoeging van een segment, waaraan veel behoefte is. De planontwikkeling wordt door herprioritering opgenomen in het woningbouwprogramma overeenkomstig hoofdlijn 1, actiepunt 1 van de Woonvisie. Daarmee is de planontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten.

3.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een bijzonder welstandsniveau langs de Tempeldijk. Uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het traditionele bebouwingsbeeld, waarbij voor de inpassing van bouwwerken het behoud of de versterking van de landschappelijke kwaliteit van belang is. Het definitieve bouwplan zal aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan voor de nieuwe woning wordt rekening gehouden met de criteria uit de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

3.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.
De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan worden daarom gekenmerkt door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties zijn opgenomen in het actieplan.

Toetsing planinitiatief
De woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Het gebouwontwerp en inrichting zullen zo ontworpen worden dat de biodiversiteit en de ecologie in en rondom het plangebied wordt versterkt. De woning wordt voorzien van zonnepanelen. Ook wordt de woning niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater. Voor wat betreft biodiversiteit en ecologie wordt voor dit plan onder andere aan de volgende punten gedacht:

  • zo weinig mogelijk verharding (pad op het erf met grind, parkeervakken mogelijk als grasparkeren);
  • platte daken zo mogelijk afdekken met een sedum dak voorzien van een biodiversteitspakket (voor waterberging en voor vlinders, bijen en zweefvliegen);
  • in de nieuwbouw zullen huismuskasten en vleermuiskasten worden meegenomen.


Klimaatadaptatie
Voor klimaatadaptatie zijn binnen de gemeente de minimale eisen van het convenant klimaat adaptief bouwen van toepassing. Het college heeft op 13 juli 2021 besloten om zich aan te sluiten bij het convenant. Op 10 november 2021 is het convenant ondertekend. In onderstaande tabel zijn de minimale eisen van het convenant opgesomd. Het bouwplan is getoetst aan de regels van het convenant.

Tabel 3.1: klimaatadaptief bouwen

Doel   Eis   Toetsing bouwplan  
Hevige neerslag leidt niet tot schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in de bebouwde omgeving.   N1: Een groot deel van de neerslag (50 mm) van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt op dit terrein opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar, of wordt gestuurd.   De oppervlakte aan hoofdbebouwing wordt kleiner. Bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt alleen een woning teruggebouwd.  
  N2: In het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (1/250 jaar, 90 mm/u).   Bij deze nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt.  
Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de bebouwde omgeving.   D1: De inrichting van het plangebied is afgestemd op de verwachte grondwater- standen en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte.   Ten opzichte van de bestaande situatie wijzigt dit niet.  
  D2: In het plangebied wordt 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag geïnfiltreerd.   Door aanleg van tuin wordt neerslag geïnfiltreerd.  
Tijdens hitte biedt de bebouwde omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.   H1: Tenminste 50% schaduw in het plangebied op de hoogste zonnestand voor verblijfsplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst.   Door aanplant van bomen kan schaduw worden gecreëerd.  
Op de kaart Hittestress is het plangebied als 'neutraal' aangeduid (figuur 5).   H2: Tenminste 40% van alle oppervlakken wordt warmtewerend of verkoelend ingericht/gebouwd om opwarming van het stedelijk gebied verminderen.   Door het toepassen van groene bestrating in parkeervakken kan verharding worden teruggebracht  
  H3: Koeling van gebouwen leidt niet tot opwarming van de (verblijfs-)ruimte in de directe omgeving.   De oppervlakte aan bebouwing vermindert.  
Bodemdaling in bebouwd gebied blijft
beperkt en betaalbaar.  
Bo1: Maatregelen die schade door bodemdaling tegengaan en kosteneffectief zijn over de levensduur van 60 jaar worden in het ontwerp opgenomen.   De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn.  
Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.   B1: Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht en creëert een hoogwaardige habitat voor ten minste gebouw bewonende soorten.   De woning wordt natuur-inclusief gebouwd.  
De bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen.   V1: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 20 cm treedt geen schade aan gebouwen op en blijven hoofdwegen begaanbaar.   De woning wordt gebouwd conform eisen peil hoogheemraadschap.  
  V2: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen getroffen om schade aan gebouwen te beperken, als deze doelmatig zijn.   Zie V4.  
  V3: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 200 cm worden maatregelen getroffen om vitale infrastructuur en kwetsbare objecten te beschermen.   Zie V4.  
  V4: Voor overstromingen met een waterdiepte boven 200 cm worden maatregelen getroffen om veilig te kunnen schuilen in het overstroomde gebied.   De woning krijgt twee verdiepingen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0008.png"

Figuur 5: Hittestress plangebied (zwart gestippeld omlijnd, woning met geel bouwvlak) en omgeving.

Toetsing planinitiatief
Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een hoofdgebouw zal worden aangetoond dat initiatiefnemer voldoet aan het Programma van Eisen (bijlage A.1) uit het convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland. Deze Klimaattoets wordt in artikel 8.2 van de Algemene gebruiksregels geborgd.

Conclusie
De planontwikkeling speelt in op het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'. De nieuwe woning wordt volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Zo wordt de woning zonder gasaansluiting gerealiseerd en wordt er gedacht aan het plaatsen van zonnepanelen en een warmtepomp. De isolatie-eisen zijn conform eisen van het Bouwbesluit.
Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen, zoals verwoord in het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' en eisen van het convenant klimaat adaptief bouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de bestemmingswijziging die dit plan mogelijk maakt. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van de vervolgfunctie.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Deze beoordeling moet ook plaatsvinden als de omvang onder de drempelwaarde valt.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
Dit project valt mogelijk onder categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D. In dit wijzigingsplan wordt het oprichten van één woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:

  • fysieke wijziging: het toevoegen van een woning in het buitengebied kan als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het versteend oppervlakte neemt iets af, omdat bedrijfsgebouwen en een kas worden gesloopt (160 m²) en hiervoor in de plaats alleen een woning van circa 120 m² wordt teruggebouwd.
  • lokale context: het bebouwingslint blijft gehandhaafd. Bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, waarvoor alleen een compensatiewoning wordt teruggebouwd in de tweedelijns bebouwing.
  • planologische mogelijkheden: de gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd Agrarisch waar sierteelt is toegestaan. Met een vervolgfunctie naar Wonen worden bouwmogelijkheden beperkt.

Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat deze bestemmingswijziging volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat in het plangebied overtollige bebouwing ten behoeve van een sierteeltbedrijf wordt gesloopt en sierteeltgronden worden gesaneerd.


Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat het plangebied maar één woning wordt toegevoegd. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Tempeldijk komen in de directe omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Sprake is van een gebied met een functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woning milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In de directe nabijheid (binnen een cirkel van 100 meter) liggen de volgende milieubelastende bestemmingen:

Tabel 4.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot gemengd buitengebied   Opmerkingen  
Veehouderijbedrijf (milieucategorie 3.2)   Tempeldijk 7/7a, Reeuwijk   50 m   De afstand geldt voor geur.  
Gebroeders Olieman B.V.
(milieucategorie 3.1)  
Tempeldijk 40, Reeuwijk   30 m   Het bedrijf ligt buiten de richtafstand (te weten op minimaal 66 meter), zodat een bespreking niet nodig is.  
H.A. Baars
Paardenbouderij (milieucategorie 3.1)  
Tempeldijk 34, Reeuwijk   30 m   Het bedrijf ligt buiten de richtafstand (te weten op minimaal 70 meter), zodat een bespreking niet nodig is.  

Veehouderijbedrijf Tempeldijk 7/7a
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een voormalig veehouderijbedrijf aan de Tempeldijk 7/7a, vallende onder milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met een richtafstand van 50 meter. Dit bedrijf is niet meer in gebruik. Momenteel vindt hier alleen opslag plaats. De nieuwe woning ligt op een afstand van minimaal 70 meter. Bovendien bevinden zich op kortere afstand woningen van derden die maatgevend zijn in de huidige situatie. Desondanks is dit agrarisch bedrijf beschouwd, omdat planologisch nog een veehouderijbedrijf is toegestaan.

Wet geurhinder en veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv) gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen c.q. overige geurgevoelige functies. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 4.3. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke. Het veehouderijbedrijf valt onder het Activiteitenbesluit, omdat sprake is van een veehouderij waar niet meer dan 200 stuks melkvee (exclusief vrouwelijk jongvee) wordt gehouden.

Tabel 4.3: Minimale afstanden landbouwbedrijven

  Inrichting waar landbouw- huisdieren worden gehouden   Inrichting waar geen landbouw- huisdieren worden gehouden  
Minimumafstand binnen de bebouwde kom   100 m   50 m  
Minimumafstand buiten de bebouwde kom   50 m   50 m  

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 25 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening vaststelt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).

Geurverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk
De gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft op 12 december 2012 de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2013' vastgesteld. Deze verordening is bedoeld om knelpunten die zijn ontstaan door de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en van de Wet geurhinder en veehouderij en die botsen met het ruimtelijke beleid van de gemeente waar mogelijk op te heffen. Met deze verordening wil de gemeente ruimte bieden aan bestaande melkveehouderijbedrijven, cultuurhistorische waardevolle gebouwen behouden en nieuwe ontwikkelingen aan de rand van de bebouwde kom mogelijk te maken.
In de Geurverordening wordt het mogelijk gemaakt om de vaste afstanden te verkleinen om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarbij geldt binnen de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal. Buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 25 meter.

Toetsing planontwikkeling aan Geurverordening
De woning ligt op een afstand van 70 meter ten opzichte van het bouwvlak van het veehouderijbedrijf op nummer 7/7a, zodat de bedrijfsvoering van dit bedrijf niet wordt beperkt door de nieuwe woning. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan voldoende worden gegarandeerd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de minimale afstand tussen de genoemde (agrarische) bedrijfsmatige activiteiten en de nieuwe woning in acht wordt genomen op grond van het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is alleen de Tempeldijk. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur met een zonebreedte van 200 meter. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 4 april 2023, referentie 08990-56630-02, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woning niet wordt overschreden. De maximale waarde op de voorgevel van de woning als gevolg van de Tempeldijk bedraagt 44 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor de nieuw te bouwen woning nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woning. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 4.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er vanuit industrielawaai geen beperkingen zijn.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Waders Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 26 juli 2022, kenmerk 22413201H, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde historische (bodem)onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als verdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is. Er is in de bodemkwaliteitskaart namelijk sprake van een verhoogde kans op verhoogde gehalten lood, koper en PCB. Daarom is er overeenkomstig het gemeentelijk beleid een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Conclusie
Voor het oprichten van een woning kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Echter voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden aangeleverd. Binnen de exploitatie wordt hiermee rekening gehouden. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

4.1.4.1 Niet gesprongen explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2018 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE voor het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.4 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Project NIBM
Het plan omvat het toevoegen van één woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Tempeldijk. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden zoals aangetoond in figuur 6. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 15,2 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,9 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,5 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0009.png" Figuur 6: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.


Conclusie
De planwijziging valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Risicokaart (figuur 7) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0010.png" Figuur 7: Uitsnede Risicokaart.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.2 Waterhuishouding

Tempelpolder
Het plangebied ligt in de Tempelpolder. De polder heeft een landbouwfunctie. Door bodemdaling neemt de kwel en het opbarsten van de bodem toe. Op termijn heeft dit invloed op de landbouwfunctie. Het hoogheemraadschap van Rijnland, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Alphen aan den Rijn en Bodegraven-Reeuwijk voeren samen een onderzoek uit naar de bodemdaling en opbarsting in de polder. De resultaten van het onderzoek moeten inzicht geven van de mate waarin opbarsting een knelpunt voor het landgebruik kan opleveren.

Veiligheid en waterkeringen
Op de Legger regionale keringen (2018) ligt het plangebied gedeeltelijk in de beschermingszone van de regionale kering. De woning en de te graven dwarssloot liggen gedeeltelijk binnen de beschermingszone (figuur 8). Voor het bouwen binnen de beschermingszone wordt tijdig een watervergunning aangevraagd bij het Hoogheemraadschap. Voor het graven van water in de beschermingszone wordt tijdig een melding gedaan overeenkomstig artikel 5 van de uitvoeringsregels. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0011.png" Figuur 8: Uitsnede Legger regionale keringen.

Oppervlaktewater
Op de Legger van het oppervlaktewatersysteem ligt aan weerszijden van het plangebied overig oppervlaktewater met een beschermingszone van 2 meter. De nieuw te bouwen woning worden buiten de kern- en beschermingszone gebouwd. Voor het graven van water in de beschermingszone wordt tijdig een melding gedaan overeenkomstig artikel 5 van de uitvoeringsregels. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0012.png" Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewater 2018. (Links gedeelte Wonen, rechts gehele plangebied).

Toekomstige situatie
Het plangebied aan de Tempeldijk 9a planologisch bestemd als agrarisch bedrijf met een bouwvlak. Het bestaande bestemmingsvlak wijzigt van functie naar Wonen. Er wordt 160 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. In de plaats hiervan wordt alleen een woning teruggebouwd met een oppervlakte van afgerond 120 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt aangelegd. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd. In de nieuwe situatie wordt het verhard oppervlak verminderd. Voorts worden er geen sloten gedempt, zodat het realiseren van vervangend water niet nodig is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

De woning wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Watertoets
Het ontwerp wijzigingsplan zal om advies worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. De resultaten worden verwerkt, nadat het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is afgerond.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de nieuwe Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat in het gebied een lage trefkans op archeologische sporen is.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het bebouwingslint aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2" (figuur 10). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². Het zuidelijke gedeelte heeft de "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 3". Voor deze gronden is een omgevingsvergunning vereist bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m². De woning wordt gesitueerd in het bebouwingslint. In verband hiermede is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0013.png" Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied zwart omlijnd.

4.3.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort (rapport van 29 september 2022, nummer 5860, Bijlage 3). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Uit het bureauonderzoek bleek dat eventueel aanwezige resten van vóór de ontginningen in de 13e eeuw zich op grotere diepte in de ondergrond bevinden. De graafwerkzaamheden die met de geplande nieuwbouw gepaard gaan, zullen niet tot deze diepte reiken.
In de 13e eeuw werd het veengebied ontgonnen. Verspreid langs de ontginningsas, de Tempeldijk, ontstond bebouwing. Het plangebied lijkt in de 17e eeuw in een onbebouwd deel van het bewoningslint te liggen. Bovendien ligt het plangebied niet direct aan de ontginningsas, maar op circa 50 meter ten zuiden ervan. De weergegeven erven strekten zich niet zover naar het zuiden uit. Ook op de oudste, gedetailleerde kaart van het plangebied, uit het begin van de 19e eeuw, was geen sprake van bebouwing. Bebouwing uit het begin van de 19e eeuw is vaak indicatief voor oudere bebouwing, omdat bebouwing in natte gebieden vaak op één plek geconcentreerd bleef. Op basis hiervan geldt voor het plangebied een lage verwachting op het voorkomen van (bebouwings)resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd.
De eerste bebouwing in het plangebied, die op kaartmateriaal staat aangegeven, stamt uit de jaren 70 of 80 van de 20e eeuw. Vanaf deze periode was het noordelijke deel van het plangebied bebouwd en was het zuidelijke deel in gebruik ten behoeve van sierteelt. Zowel de bebouwing als het landgebruik ten behoeve van de sierteelt hebben geleid tot verstoring van het bodemprofiel tot respectievelijk circa 0,6 en 0,25 m -mv.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.


Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' moet opgenomen blijven. Voor de nieuwbouw van de compensatiewoning is geen verder onderzoek nodig, zodat er vanuit oogpunt van archeologie geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

4.3.4 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het gebied aanwezige bebouwing is van eenvoudige architectuur. Cultuurhistorische waarden worden in en rondom het gebied niet aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het dichtstbijzijnde gebied dat is beschermd in het kader van de Wnb betreft het Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 2,7 km afstand. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op 5,3 km afstand (figuur 11).
Gezien tussenliggende wegen en bebouwing (verstoring), de afstand en het feit dat geen industriële activiteiten plaatsvinden die een mogelijk verontreinigend effect kunnen hebben op aangewezen natuurwaarden zijn indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten. Een vergunningaanvraag in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt evenmin binnen het NNN. Negatieve effecten op NNN zijn niet te verwachten. Het plangebied is gelegen binnen belangrijk weidevogelgebied op kaart 14 van de Omgevingsverordening (beschermingscategorie 2). Het wijzigingsplan maakt het oprichten van compensatiewoning mogelijk. Daarvoor worden opstallen gesloopt. Het oppervlak aan bebouwing neemt daarmee af en komt meer richting de al aanwezige bebouwing aan de Tempeldijk te liggen. Bij het overgrote deel van het plangebied vervalt de aanduiding 'Sierteelt' binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' en wordt dit omgevormd naar grasland. De wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelgebied nemen daarmee in kwaliteit toe. Het plan leidt niet tot een significante aantasting van het belangrijk weidevogelgebied. Wel wordt aanbevolen om in het kader van de natuurwetgeving buiten het broedseizoen te starten met de werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Tempeldijk9a-WP40_0014.png" Figuur 11: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

4.4.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 2,7 km ten zuidoosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het op 5,3 km gelegen Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatgebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

De woning wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie op basis van het beoordelingskader woningbouw van de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 22 februari 2023), omdat er bij de bouw tot 1 woning geen effect is op Natura2000 gebieden op meer dan 2.300 meter is te verwachten in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 2,7 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bouwplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
4.4.2 Verkennend ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanwijziging c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van augustus 2022, projectnummer 22A070, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000    
Habitattypen
 
Natura 2000-gebieden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein hebben voor een klein deel habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Echter dient voor de geplande werkzaamheden en de nieuwe ontwikkeling niet getoetst te worden of er sprake is van stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase op de natuurgebieden.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie/verordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bunzing, Egel en Haas geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Flora   Nee  
Jaarrond beschermde nesten   Nee  
Vissen   Nee  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist  
Vogels   Nee, mits weghalen van de schuur dient echter buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  

Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  • a. Voor de Huismus wordt ruimte beschikbaar gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen worden in afwijking hiervan vogelvides aangebracht op de onderste panlat.
  • b. Voor de Gierzwaluw worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
  • c. Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Wat betreft tuin- en eventuele straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen en aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden
De achter het woonperceel aan de Tempeldijk 9a gelegen gronden hebben de bestemming “Agrarisch met waarden - AW” gekregen. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden primair gebruikt voor de uitoefening van de grondgebonden veehouderij. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
In het hoofdgebouw is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan in een woning een bed & breakfast worden gerealiseerd.
Het in gebruik nemen van nieuwe woningen is pas toegestaan, nadat aan de Tempdeldijk 9a en Nieuwdorperweg 59 bedrijfsgebouwen en kassen zijn gesloopt en sierteeltgronden c.q. verharding zijn verwijderd overeenkomstig de in artikel 4.3.1 genoemde opgaven.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

Voor dit gebied zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen 
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het wijzigingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kan worden toegestaan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 9.4 van de regels.

Ondergronds bouwen
Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regelgeving zodanig dat een bijgebouw kan worden gebruikt als afhankelijke woonruimte. Een dergelijke bewoning moet noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg.

Plaatsen en vergroten bruggen
Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid kan het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen worden toegestaan. Hieraan kan medewerking worden verleend als bij een woning nog geen brug aanwezig is. Het artikel bepaalt maximale afmetingen voor een brug. Verder mogen de waarden op de locatie of in de omgeving niet worden aangetast.

Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van het bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens geldt via de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze kosten te verhalen op de initiatiefnemer/ ontwikkelaar. Eén en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten. Als er geen overeenkomst wordt gesloten en het kostenverhaal is niet anderszins verzekerd, dient er een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het wijzigingsplan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Hiervoor is voorafgaande aan vaststelling van dit wijzigingsplan een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts wordt het ontwerp toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en overige relevante adviesinstanties.

6.3 Communicatie

Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de bewoners van het aangrenzende woonperceel aan de Tempeldijk 9 in Reeuwijk. Zij staan positief tegenover het voorstel, omdat zij het achtererf met enkele meters kunnen uitbreiden door aankoop van deze grond en er gelijktijdig een natuurlijke erfafscheiding wordt aangelegd tussen de nieuwe woonpercelen door middel van het graven van een dwarssloot.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.