direct naar inhoud van Regels
Plan: St. Catharina
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.StCatharina-BP40

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan St. Catharina met identificatienummer NL.IMRO.1901.StCatharina-BP40 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 analoge verbeelding

de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.1901.StCatharina-BP40.

1.4 aan- of uitbouw

een aan een (bedrijfs)woning gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij een (bedrijfs)woning en gelegen zijn achter de achtergevel en tussen de zijgevellijnen.

1.9 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennemast, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 bestaand gebruik

gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning.

1.15 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages, bergingen etc.).

1.19 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwblok

een rij van twee of meer aaneengebouwde woningen.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of perceel toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk.

1.28 cultuurhistorisch waardevol object

Een object dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in de Beleidsnota cultuurhistorie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

1.29 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling voor verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.33 Erfgoedcommissie

de ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het gemeentelijk erfgoedbeleid.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 huishouden
  • a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een persoon die als enige een woning bewoont of wil gaan bewonen;
  • b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van twee of meer personen die gezamenlijk een woning bewonen of willen gaan bewonen, waarbij sprake is van duurzame onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daar niet onder verstaan.
1.37 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.39 mantelzorg

noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend.

1.40 monument

een object dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen op de gemeentelijke monumentlijst van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk of is aangeduid als Rijksmonument.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 onzelfstandige woonruimte

woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet beschikt over minimale basale voorzieningen zoals een eigen keuken en toilet.

1.43 oorspronkelijke hoofdgebouw

het hoofdgebouw, zoals dat is of mag worden gebouwd overeenkomstig de eerste daarvoor verleende omgevingsvergunning of een ander oudtijds verworven recht;

1.44 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.46 peil

het peil:

  • a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.48 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.49 Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed

een dienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die wet- en regelgeving en het erfgoedbeleid uitvoert.

1.50 risaliet

een vooruitspringende gevelpartij die over de gehele hoogte doorloopt.

1.51 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.52 splitsing

het splitsen van één woning of woonlaag in meerdere zelfstandige woonruimtes, danwel het omzetten van één woning of woonlaag in meerdere onzelfstandige woonruimtes.

1.53 steiger

constructie aan of loodrecht op een oever, die tot ligplaats dient voor één of meerdere pleziervaartuigen.

1.54 straatmeubilair

voorwerpen die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten, bewegwijzeringen, afvalbakken, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee gelijk te stellen voorwerpen.

1.55 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.56 voorgevel

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

1.57 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt.

1.58 wonen

het gebruik van een woning door één huishouden.

1.59 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.60 zelfstandige woonruimte

een woonruimte met een eigen toegangsdeur en eigen voorzieningen die niet met een andere woonruimte of met andere woonruimtes gedeeld worden.

1.61 zijerf

de gronden die behoren bij een (bedrijfs)woning en gelegen zijn tussen de zijgevellijn en de aan die zijde van die (bedrijfs)woning gelegen erfgrens.

1.62 zijgevellijn

denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een (bedrijfs)woning loopt tot aan de erfgrens.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  • b. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • c. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • f. de oppervlakte van een overkapping:
    tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  • b. watergangen, sloten en andere waterpartijen met waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers, bestaande bruggen en stuwen;
  • c. agrarisch natuur- en landschapsbeheer met begrazing door vee.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter worden gebouwd.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Natuur" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen het aanbrengen van oppervlakteverharding,met uitzondering van aanbrengen van verhardingen van in- en/of uitritten tot een oppervlakte van maximaal 10 m²;
  • b. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of beschadiging van deze gewassen tot gevolg kunnen met uitzonderingen van het periodiek afzetten van hakhout;
  • f. diepploegen, dat wil zeggen extra diep omploegen van gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd over een diepte van minimaal 0,4 meter;
  • g. werken of werkzaamheden die de wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren (onderwaterdrainage uitgesloten);
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen:
  • i. het telen en kweken van bomen of heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden) en
  • j. het beplanten met respectievelijk de teelt van maïs;
  • k. het chemisch scheuren van grasland, anders dan ten behoeve van de graslandverbetering;
  • l. het onttrekken van grondwater anders dan ten behoeve van de veedrenking.
3.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover:

  • a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkwaliteit en waterkwantiteit van de betreffende gronden;
  • e. geen onevenredige belemmeringen vormen voor de agrarische bedrijfsvoering in de directe omgeving en
  • f. geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • g. geen onevenredige beperkingen ontstaan voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • h. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies is ingewonnen bij een deskundige op het gebied van water, natuur, en landschap.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, paden, terrassen, verhardingen, parkeren.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

gebouwen

  • a. de bouw van gebouwen is niet toegestaan;

andere bouwwerken

  • b. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
    • 1. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    • 3. 3 meter voor overige andere bouwwerken.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor een gestapelde woning in de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwd of gestapeld', dat de voorste bouwgrens mag worden overschreden ten behoeve van een balkon met dien verstande dat de overschrijding:

  • a. voor de voorgevel niet meer dan 1,75 meter mag bedragen;
  • b. uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:

  • a. ten behoeve van een samenhangend straatbeeld;
  • b. ten behoeve van een goede woonsituatie;
  • c. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. ter bevordering van de verkeersveiligheid.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, woonstraten en fiets- en voetpaden;
  • b. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, bruggen en landhoofden, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

gebouwen

  • a. de bouw van gebouwen is niet toegestaan;

andere bouwwerken

  • b. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
    • 1. 12 meter voor straatmeubilair;
    • 2. 3 meter voor overige andere bouwwerken.

 

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, waaronder vaarwegen, waterlopen en waterberging;
  • b. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen en landhoofden, steigers, ligplaatsen, bermen, keermuren, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds, alsmede voor nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

gebouwen

  • a. de bouw van gebouwen is niet toegestaan;

andere bouwwerken

  • b. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
    • 1. 12 meter voor straatmeubilair;
    • 2. 3 meter voor overige andere bouwwerken.

bruggen

  • c. bruggen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug', met dien verstande dat de breedte van bruggen mag maximaal 3 meter bedragen en ter plaatse van een landhoofd maximaal 6 meter.

steigers

  • d. de oppervlakte van steigers mag ten hoogste:
    • 1. 2,5 m² bedragen in watergangen met een breedte van tenminste 3 meter;
    • 2. 5 m² bedragen in watergangen met een breedte van tenminste 10 meter
  • e. voor de hoogte van steigers geldt dat deze niet meer bedraagt dan 1 meter boven het waterpeil.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • c. ter bevordering van de verkeersveiligheid;
  • d. ten behoeve van de vrije doorvaartbreedte.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Het aanmeren van woonschepen is niet toegestaan.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden;
  • c. niet publieksgerichte aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • d. tuinen en erven;
  • e. paden ten behoeve van langzaam verkeer;
  • f. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groen- en speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

 

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

hoofdgebouwen

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. niet meer woningen mogen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
    • 2. woningen, met uitzondering van woningen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dienen te worden afgedekt met een zadeldak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
    • 2. 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwd of gestapeld' mogen uitsluitend aaneengebouwde of gestapelde woningen worden gebouwd;
    • 3. 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand of twee-aaneen' mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • c. voor woningen geldt dat:
    • 1. vóór de voorgevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gebouwd
    • 2. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. voor vrijstaande woningen geldt dat:
    • 1. de bouwdiepte niet meer dan 13 meter mag bedragen;
    • 2. de breedte van een woning mag niet meer dan 8 meter bedragen;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde niet minder dan 3 meter en aan de andere zijde niet minder dan 6 meter mag bedragen;
    • 4. indien de woning aan de andere zijde als bedoeld onder 3 een goothoogte heeft die niet meer bedraagt dan 3 meter, mag in afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 de breedte van een woning 11,5 meter bedragen en mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan de 'andere zijde' niet minder dan 2,5 meter bedragen;
    • 5. de goothoogte per woning één keer tot een hoogte van maximaal 11 meter mag worden overschreden door een risaliet, waarvan de breedte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde sub d mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1':
    • 1. de bouwdiepte niet meer dan 15 meter bedragen;
    • 2. de breedte niet meer dan 15 meter bedragen;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 6 meter bedragen,

met dien verstande dat in afwijking van het bepaalde van sub c, onder 2 de goot- en bouwhoogte van minimaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer dan respectievelijk 3,5 en 9 meter mag bedragen;

  • f. voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat:
    • 1. de bouwdiepte niet meer dan 12 meter mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan de niet aaneengebouwde zijde niet minder dan 3 meter mag bedragen;
    • 3. de goothoogte per bouwblok één keer tot een hoogte van maximaal 11 meter mag worden overschreden door een risaliet, waarvan de breedte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwd of gestapeld' geldt dat:
    • 1. de bouwdiepte niet meer dan 11 meter mag bedragen;
    • 2. de goothoogte van de woning tot een hoogte van maximaal 11 meter mag worden overschreden ten behoeve van een risaliet, waarvan de breedte:
      • in de voorgevel niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
      • in de zijgevel niet meer dan 4 meter mag bedragen;
    • 3. het aantal risalieten als bedoeld onder 2 mag niet meer bedragen dan:
      • 2 risalieten per bouwblok bij bouwblokken van maximaal 3 woningen;
      • 3 risalieten per bouwblok bij bouwblokken van 4 of meer woningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag de lengte van een bouwblok niet meer dan 4 woningen bedragen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwd of gestapeld' geldt voor gestapelde woningen dat de achterste bouwgrens mag worden overschreden door balkons, waarbij die overschrijding niet meer dan 2,5 meter mag bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde sub c2 en d geldt voor het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dat:
    • 1. de bestaande goot- en bouwhoogte en inhoud instandgehouden dienen te worden en de bestaande inhoud niet mag worden vergroot;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)':
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat boven de aangegeven hoogte balustrades mogen worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen;
      • de bestaand inhoud worden vergroot;
  • k. balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

erfbebouwing

  • l. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten':
    • 1. geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan;
    • 2. deze gronden niet behoren tot het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en dat derhalve geen vergunningvrije gebouwen zijn toegestaan;
  • m. woningen mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 3,5 meter achter de achtergevel worden uitgebreid;
  • n. de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag op het zijerf van een woning ten hoogste 4 meter bedragen;
  • o. in afwijking van het sub n vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 meter;
  • p. de afstand tussen erfbebouwing en water dient tenminste 1 meter te bedragen;
  • q. de afstand tussen erfbebouwing en de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 1 meter te bedragen;
  • r. in het achtererfgebied (uitgezonderd het hoofdgebouw) mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken ten hoogste 40% van het oorspronkelijk bij de woning behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m²;
  • s. de sub r genoemde 50 m² mag vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het betrokken erf groter is dan 125 m² tot een maximum van 80 m² met dien verstande dat van geen bouwwerk het grondoppervlak meer dan 50 m² mag bedragen;
  • t. op de sub r genoemde gronden dient tenminste 25 m² onbebouwd en onoverdekt te blijven;
  • u. voor aan- en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 meter;
  • v. voor bijgebouwen (vrijstaand of aangebouwd) geldt een maximale goothoogte van 3 meter;
  • w. in afwijking van het bepaalde sub l tot en met v zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen.

andere bouwwerken

  • x. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
    • 1. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    • 3. 7 meter ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
    • 4. 3 meter voor overige andere bouwwerken.
  • y. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn uitsluitend vlonders toegestaan met dien verstande dat dat oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen.

voorwaardelijke verplichting

  • z. Teneinde het naar binnen zuigen van toxische gassen te voorkomen, kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning uitsluitend worden verleend, indien bij de aanvraag is aangetoond dat wordt voldaan aan de eis dat een afschakelbare ventilatie in de woning aanwezig is.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:

  • a. ten behoeve van een samenhangend straatbeeld;
  • b. ten behoeve van een goede woonsituatie;
  • c. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. ter bevordering van de verkeersveiligheid.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2, sub e, onder 2 ten behoeve van een woning met een woningbreedte van niet meer dan 20 meter mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. lid 7.2, sub e, onder 3 ten behoeve van het verhogen van de goothoogte naar 4,5 meter mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Niet-publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van de uitoefening van niet-publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:

  • a. het vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m2;
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
7.5.2 Inrichtingsregels

Per bouwperceel mag de maximale oppervlakte aan verharding niet meer bedragen dan 60% van de oppervlakte dat bouwperceel uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. De resterende gronden, van ten minste 40% van dat bouwperceel uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw, moeten zijn ingericht zonder verharding (volle grond).

7.5.3 Woningsplitsing

Het splitsen van één woning in meerdere zelfstandige woonruimtes, danwel het omzetten van één woning of woonlaag in meerdere onzelfstandige woonruimtes is niet toegestaan.

7.6 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 ten behoeve van publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, onder de voorwaarde dat in de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt voorzien.

7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.7.1 Sloopverbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) een gebouw, of een bouwwerk, geen gebouw zijnde geheel of gedeeltelijk te slopen.

7.7.2 Uitzondering

Het in lid 7.7.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud betreffen;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.7.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in lid 7.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien de instandhouding van het gebouw geen bijdrage meer levert aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw en de omgeving; en/of
  • b. indien het gebouw niet meer beschikt over de eigenschappen die het gebouw de cultuurhistorische waarden heeft verschaft;
  • c. indien het een deel van een gebouw betreft dat geen cultuurhistorische waarden heeft gehad.
7.7.4 Adviesplicht

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 7.7.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van de monumentencommissie omtrent de vraag of door het verlenen van die vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw en de omgeving.

Artikel 8 Waarde - Monument

8.1 Bestemmingsomschrijving

Percelen met de bestemming "Waarde - Monument" zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    • 1. de vergroting of verandering geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw of bouwwerk;
    • 2. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is ingewonnen of wanneer het initiatief betrekking heeft op een Rijksmonument schriftelijk advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

8.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen of bouwwerken
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Monument" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod in lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 8.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. de vergroting of verandering geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw of bouwwerk;
  • b. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is ingewonnen of wanneer het initiatief betrekking heeft op een Rijksmonument schriftelijk advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

8.4 Omgevingsvergunning voor toevoeging zelfstandige wooneenheid in monumentaal object

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 8.1 tot en met 8.3, teneinde de toevoeging van een zelfstandige wooneenheid in een object met een cultuurhistorische waarde mits de onderliggende bestemming niet gewijzigd hoeft te worden en met inachtneming van het volgende:

  • a. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is ingewonnen of wanneer het initiatief betrekking heeft op een Rijksmonument schriftelijk advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • b. de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien de zelfstandige wooneenheid bijdraagt aan het behoud of verbetering van het oorspronkelijke en cultuurhistorische waardevolle karakter van de bebouwing;
  • c. het hergebruik dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume: het uitwendige karakter van het hoofdgebouw - zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting - dient behouden te blijven;
  • d. de inpandige verbouwingen die noodzakelijk zijn voor het hergebruik mogen geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk;
  • e. in het geval van woningsplitsing van het hoofdgebouw dient het dak afgedekt te blijven met één aaneengesloten dak;
  • f. de toevoeging van een zelfstandige wooneenheid mag niet leiden tot beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • g. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid;
  • h. ter plaatse van de nieuwe woning(en) dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

Percelen met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden zoals opgenomen in de 'Beleidsnota cultuurhistorie'.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    • 1. de vergroting of verandering geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw of bouwwerk;
    • 2. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegaven-Reeuwijk is ingewonnen, waarbij de 'Beleidsnota cultuurhistorie' in acht wordt genomen;

9.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen of bouwwerken
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

9.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. de vergroting of verandering geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw of bouwwerk;
  • b. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegaven-Reeuwijk is ingewonnen, waarbij de 'Beleidsnota cultuurhistorie' in acht wordt genomen.

9.4 Omgevingsvergunning voor extra zelfstandige wooneenheid in cultuurhistorisch waardevol object

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 9.1 tot en met 9.3, teneinde de toevoeging van een zelfstandige wooneenheid in een object met een cultuurhistorische waarde mits de onderliggende bestemming niet gewijzigd hoeft te worden en met inachtneming van het volgende:

  • a. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegaven-Reeuwijk is ingewonnen, waarbij de 'Beleidsnota cultuurhistorie' in acht wordt genomen.
  • b. de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien de zelfstandige wooneenheid bijdraagt aan het behoud of verbetering van het oorspronkelijke en cultuurhistorische waardevolle karakter van de bebouwing;
  • c. het hergebruik dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume: het uitwendige karakter van het hoofdgebouw - zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting - dient behouden te blijven;
  • d. in het geval van woningsplitsing van het hoofdgebouw dient het dak afgedekt te blijven met één aaneengesloten dak;
  • e. de toevoeging van een zelfstandige wooneenheid mag niet leiden tot beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • f. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid;
  • g. ter plaatse van de nieuwe woning(en) dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bouwhoogte gebouwen
11.1.1 Maximum bouwhoogte

Voor de maximaal toelaatbare hoogten van gebouwen dienen hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald en de aangegeven hoogten in acht genomen te worden.

11.1.2 Ondergeschikte bouwdelen

De maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is bepaald.

11.1.3 Overschrijding goot- en boeiboordhoogte

Voor zover in het bestemmingsplan geen bouwhoogten zijn aangegeven, mogen de maximaal toelaatbare goot- en boeibordhoogten worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.

11.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Tenzij in het bestemmingsplan anders is bepaald, bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • b. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze erfafscheidingen uitsluitend binnen de bestemming "Wonen" mogen worden gebouwd;
  • c. 3 meter voor tuinmeubilair;
  • d. 3 meter voor schotelantenne-installaties, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd;
  • e. 5 meter voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties;
  • f. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen binnen de bestemmingsgrenzen in afwijking van het bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, afdaken, erkers, serres en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken als:

  • a. seksinrichting;
  • b. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het
  • d. normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

12.2 Parkeren
12.2.1 Parkeernorm

In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, indien voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen en met dien verstande dat bij vrijstaande woningen een dubbele oprit moet worden gerealiseerd met een minimale breedte van 6 meter en een minimale diepte van 6 meter en bij hoekwoningen een enkele oprit moet worden gerealiseerd met een minimale breedte van 3 meter en een minimale diepte van 6 meter.

12.2.2 Strijdig gebruik parkeren

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden die zijn ingericht als parkeerplaats als bedoeld in lid 12.2.1 om aan de parkeernormering te voldoen, zodat er per perceel minder dan het ter plaatse voorgeschreven aantal parkeerplaatsen met de in lid 12.2.1 aangegeven afmetingen in stand wordt gehouden, zoals dit onder meer blijkt uit het niet langer handhaven van de verharding of het niet meer toegankelijk houden van de parkeerplaatsen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken om een woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte bij een woning ten behoeve van mantelzorg te gebruiken met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
  • c. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  • d. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
  • g. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.

13.3 Gastenverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
  • c. het oppervlakte van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  • d. er mogen geen extra inritten of bruggen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de gebruiker dient een reëel hoofdverblijf elders te hebben;
  • g. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen.

13.4 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1 tot en met 13.3 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Werking wettelijke regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 15.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 15.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 15.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 15.1 tot en met 15.2 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan St. Catharina.