direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ree 32, Reeuwijk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Ree32-WP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Ree 32 staat een verouderde woning. Een verbouwing vraagt om een forse ingreep om te kunnen voldoen aan hedendaags te stellen eisen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan een bouwtechnische verbouwing, maar ook aan het aardgasvrij maken hiervan. Deze investeringen staan niet in verhouding tot het rendement gezien de huidige staat. In verband hiermede is initiatiefnemer voornemens de woning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe duurzame woning terug te bouwen in het bebouwingslint tussen de woningen op nummer 30 en 34. Vanuit planologische overwegingen bestaan hiertegen geen overwegende bezwaren, omdat het bebouwingslint hierdoor niet wordt aangetast. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat een verplaatsing van het bouwvlak vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie ligt aan de Ree 32 in het plassengebied van de Reeuwijkse Plassen. Aan weerszijden van het plangebied staan vrijstaande woningen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Ree met eveneens vrijstaande (zomer)woningen. In noordelijke richting ligt de plas 's-Gravenbroek. In het zuiden ligt de Plas Nieuwenbroek. In onderstaande situatietekening (figuur 1) is het plangebied met omgeving aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0001.png" Figuur 1: Situatietekening plangebied en omgeving. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
"Plassengebied"   24 juni 2015   5 oktober 2016  
"Eerste herziening Plassengebied"   29 maart 2017   n.v.t.  
"Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018   n.v.t.  

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Plassengebied' de bestemming 'Wonen-1' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen het bouwvlak is een woning toegestaan van 650 m³. De gronden aan weerszijden van het plangebied langs het water (strook van 5 m breed) hebben heeft de functieaanduiding 'landschapswaarden'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan. Het vervangen van een woning buiten het bouwvlak is hiermee in strijd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan tegen een aantal ingediende beroepschriften. Deze uitspraak heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied. De hierop volgende eerste herziening van het bestemmingsplan is op 29 maart 2017 vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Plassengebied'. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

Wijzigingsbevoegdheid verplaatsen bouwvlak
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verplaatsen van een bouwvlak met inachtneming van o.a. het volgende:

  • a. het bouwvlak van de woning mag uitsluitend worden verplaatst naar gronden met de bestemming 'Wonen - 1' direct grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat het niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden';
  • b. woningen mogen alleen worden verplaatst binnen hetzelfde perceel;
  • c. het verplaatsen van het bouwvlak van de woning dient stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet leiden tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, met dien verstande dat:
    • 1. de verplaatsing van een bouwvlak dat onder een andere hoek dan haaks op de weg staat, alleen kan plaatsvinden onder de voorwaarde dat het nieuwe bouwvlak onder dezelfde hoek wordt geprojecteerd; hiervan kan worden afgeweken indien de hoek van het bouwvlak niet gerelateerd is aan het verkavelingspatroon;
    • 2. het bouwvlak mag zijdelings worden verplaatst tot een afstand van 2 m van de erfgrens en tot watergangen smaller dan 5 m; de afstand tot watergangen met een breedte van minimaal 5 m dient 5 m te bedragen;
    • 3. bij het naar achteren verplaatsen van de woning, wordt niet alleen gekeken naar de minimale afstand tot de plas, maar geldt ook dat de woning het contact met de straat niet mag verliezen; de woning naar achteren verplaatsen is mogelijk mits er over de gehele lengte van het perceel aan de achterzijde minimaal 70% van het perceel overblijft; de voorgevel dient niet verder te worden verplaatst dan de voorgevelrooilijn van de bebouwing op de aangrenzende percelen;
    • 4. de afstand tussen het nieuwe bouwvlak en naastgelegen bouwvlakken mag niet minder bedragen dan de afstand zoals per lint is beschreven in de notitie 'Verplaatsing bouwsteden in het plassengebied' d.d. 19 december 2012;
    • 5. de afstand van het nieuwe bouwvlak tot het water van de achterliggende plas mag niet minder bedragen dan de afstand zoals per lint is beschreven in de notitie 'Verplaatsing bouwsteden in het plassengebied' d.d. 19 december 2012;
  • d. hoofdwoningen dienen te allen tijde georiënteerd te zijn op de straat;
  • e. de natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • f. er dient voldaan te worden aan het gestelde in de Wet geluidhinder ingevolge de geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe woning ten gevolge van weg- en railverkeer;
  • g. de maatvoeringen zoals opgenomen in de bouwregels blijven onverminderd van kracht (in casu een woning met een maximum volume van 650 m³).

Toetsing plan aan wijzigingsbevoegdheid
De te verplaatsen woning voldoet aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, zoals wordt aangetoond in dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit ruimtelijk plan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, ecologie en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De Reeuwijkse Plassen danken hun bestaan aan de winning van turf. Water vervult in Reeuwijk van oudsher een bepalende rol in het landschap. Het plassengebied is een toeristisch aantrekkelijk gebied voor recreanten, die vooral water, rust, ruimte en natuur zoeken. Het open water van de Reeuwijkse Plassen biedt de inwoners van Reeuwijk en omliggende gemeenten ruimte en gelegenheid voor ontspanning in de sfeer van varen, zwemmen, surfen, schaatsen en fietsen en wandelen langs de plassen. Ook langs andere waterlopen zijn wandel- en fietspaden aanwezig.

De Ree is deels een dubbelzijdig bebouwingslint met vrijstaande woningen, zomerwoningen en recreatieverblijven met noordelijk hiervan de Plassen 's-Gravenbroek en Groot Vogelenzang welke gescheiden worden door de Zoetendijk. Ten zuiden va het plangebied ligt de Plas Nieuwenbroek.

Zomerwoning op nr. 39-1 tegenover plangebied. Plas 's-Gravenbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0003.png" Woning aan Ree 34. Woning aan Ree 30.

Planspecifiek
Op het perceel staat een verouderde woning met een zeer diepe achtertuin tot aan de Plas Nieuwenbroek. Aan de oostzijde staat op nummer 34 een vrijstaande woning. Aan de westzijde staat een op grote afstand vanaf de weg gelegen woning op nummer 30. Aan de voorzijde van de woning is er parkeergelegenheid voor auto's. In de (directe) omgeving staan voornamelijk vrijstaande woningen.

De bestaande woning Ree 32. Voorzijde woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0004.png" Locatie nieuwe woning (achter bestaande woning). De achtertuin.

2.2 Nieuwe situatie

De woning ligt aan een bebouwingslint. Na sloop wordt deze herbouwd tussen de vrijstaande woningen aan de Ree 30 en 34, waarbij er meer samenhang ontstaat tussen de huisnummers 30 en 34. Door de woning iets naar achteren te verplaatsen volgt het huis ook logischer de richting van het kavel. Er ontstaat hierdoor meer ruimte voor het huis waarmee de woning groener kan worden ingepast en het parkeren in het groen (uit het zicht) kan worden opgelost. Verder krijgt de woning Ree 34 (gemeente monument) hierdoor meer ruimte en wordt deze beeldbepalender voor het lint.

De woning krijgt conform de bestaande situatie een inhoud van maximaal 650 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van 3,5 m en een nokhoogte van maximaal 8 m. De nokrichting van het hoofdgebouw wordt haaks op de Ree georiënteerd, zodat doorzichten naar het Plassengebied worden verbeterd.

De woning wordt overeenkomstig de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden verplaatst binnen hetzelfde woonperceel. Deze verplaatsing van het bouwvlak is stedenbouwkundig aanvaardbaar, omdat aansluiting wordt gezocht met de voorgevelrooilijnen van de naastgelegen woningen. De ruimtelijke kwaliteit blijft hierdoor tenminste gelijk. Verder wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de verplaatsing van het bouwvlak wordt onder dezelfde hoek geprojecteerd;
  • het bouwvlak wordt naar achteren verplaatst, aansluitend op het bestaande bouwvlak, zodanig dat:
    • 1. het contact met de straat blijft behouden en de woning op de straat blijft georiënteerd;
    • 2. het bouwvlak iets smaller wordt met behoud van de aanduiding 'landschapswaarden' waarbij gelijktijdig een minimale bebouwingsvrije zone van 5 m aan weerszijden van de woning wordt aangehouden;
  • over de gehele lengte van het perceel blijft aan de achterzijde minimaal 70% van het perceel over;
  • de voorgevel wordt niet verder verplaatst dan de voorgevelrooilijn van de bebouwing op de aangrenzende percelen;
  • de natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden worden in de directe omgeving niet onevenredig aangetast, temeer daar de huidige, direct aan de Ree gelegen, woning wordt gesloopt;
  • er wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geluidhinder, zoals toegelicht in paragraaf 4.1.3;
  • de maatvoeringen zoals opgenomen in de bouwregels blijven onverminderd van kracht.

Notitie 'Verplaatsing bouwsteden in het plassengebied'
De notitie bevat een toetsingskader dat is gericht op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het verplaatsen van woningen, zomerwoningen en recreatieverblijven op percelen in het Plassengebied en op daarbij in acht te nemen voorwaarden, en is te zien als een opmaat voor (en wellicht toekomstig onderdeel van) een beeldkwaliteitkader voor het Plassengebied, aan de hand waarvan ook andere ontwikkelingen, zoals bijgebouwen, tuin- en straatmeubilair, kunnen worden getoetst en geregisseerd. Het beeldkwaliteitkader kan op zijn beurt leiden tot regelingen in het bestemmingsplan en bijstelling van de Welstandsnota.

Tussen Groot Vogelenzang en Nieuwenbroek
De Ree heeft hier een asymmetrisch profiel: de weg ligt op de zuidoever van de voormalige wetering tussen de voormalige polders Groot Vogelenzang en Nieuwenbroek. Aan de zuidzijde van de wetering staat de bebouwing aan de Nieuwenbroek Plas op de koppen van de voormalige veenweiden, waarvan de verkavelingsrichting noord-zuid was. Het zijn volumes van verschillend formaat op kavels met een variabele diepte. Het lint is ijl, en biedt door dwarssloten op een klein aantal plaatsen zicht op de plas. Aan de noordzijde staat vrijwel geen bebouwing; de verkavelingsrichting van de polder Groot Vogelenzang was oostwest, langs de wetering is alleen een smalle strook voormalig weiland blijven staan. Het lint biedt op veel plaatsen zicht op de plas.

Verplaatsing bouwsteden
De opgave heeft betrekking op verplaatsing van woningen, zomerwoningen en recreatieverblijven over een zo grote afstand (binnen het eigen perceel), dat deze binnen het op het bestemmingsplan getekende bouwvlak niet kan plaatsvinden. Omdat de positionering van het bouwvlak is vastgelegd, komt dit neer op de verplaatsing van het bouwvlak. Daarbij zijn twee richtingen denkbaar: voor- en achteruit, en opzij.

Achteruit betekent: naar de openbare ruimte van de plas toe. Dit heeft gevolgen voor de beleving van de ruimte van de plas, die bepaald wordt door het ‘decor’, dat in de huidige situatie voornamelijk groen is. Uitgangspunt is dat het groene decor niet teveel gedomineerd gaat worden door bebouwing. De regeling omvat bepalingen ten aanzien van de afstand tot de plas, en ten aanzien van het uiterlijk van de bebouwing (welstand).

Regeling
Er zijn twaalf regels generieke regels: gelijkelijk van toepassing op alle linten. Daarnaast is een aantal regels specifiek: verschillend per lint. Voor dit plan is de volgende generieke regeling van toepassing. Woningen naar achteren plaatsen is mogelijk, mits er over de gehele lengte van het perceel aan de achterzijde daarvan minimaal 3/4 onbebouwd blijft. Verder dient de voorgevel van de te verplaatsen woning niet verder te worden verplaatst dan de voorgevelrooilijn van één van de aangrenzende percelen.

Specifiek is voor het gebied tussen Groot Vogelenzang en Nieuwenbroek de volgende regeling van toepassing. Het lint is ijl en biedt op veel plaatsen zicht op de plassen. Aan de noordzijde staat geen bebouwing. Aan de zuidzijde staat bebouwing in uiteenlopende volumes op koppen van voormalige veenweiden met een variabele diepte. De toelaatbare afstand tussen bouwvlakken onderling is 10 m. De toelaatbare afstand van het bouwvlak tot het water van de achterliggende plas is 12 m. Eén en ander is ter illustratie weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0005.png"
Figuur 3: gebied tussen Groot Vogelenzang en Nieuwenbroek (bron: Notitie 'Verplaatsing bouwsteden in het plassengebied').


Toetsing planinitiatief
De verplaatsing van de bouwstede naar achteren voldoet aan de uitgangspunten, zoals vastgelegd in de notitie 'Verplaatsing bouwsteden in het plassengebied' d.d. 31 oktober 2014 en de overige voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In figuur 4 is de nieuwe situatietekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0006.png"

Figuur 4: Situatietekening met bestaande en nieuw te bouwen woning.

2.2.1 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een wijzigingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de provinciale Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.

De relatie tussen het bebouwingslint en de Plassen is karakteristiek voor het gebied. In de omgeving van het plangebied is een grote verscheidenheid aan woningen aanwezig. Hierbij is een grote diversiteit in schaal en architectuur terug te vinden. Ook de positionering van de gebouwen varieert aanzienlijk.

Vanuit stedenbouwkundige overwegingen is het naar achteren verplaatsen van het bouwvlak acceptabel, omdat de woning in lijn komt te liggen met de denkbeeldige voorgevelrooilijnen van de aan weerszijden gelegen woningen aan de Ree 30 en 34. De nokrichting van het hoofdgebouw wordt haaks op de Ree georiënteerd, zodat doorzichten worden verbeterd. Hiermede wordt de natuurlijke ritmiek versterkt. De goot- en bouwhoogten sluiten aan op de bestaande woningen, te weten een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 8 m.

De landschappelijke uitgangspunten zijn gericht op het versterken van een vloeiende overgang naar de aan weerszijden gelegen woningen enerzijds en de daarachter gelegen waterplas anderzijds. Het uitgangspunt is een heldere ruimtelijke opbouw met een architectuur die past binnen de totaalsfeer van het bebouwingslint. Het beeld dat nagestreefd wordt is een overwegend landelijk en dorpsbeeld.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Op de Ree is de maximum snelheid 30 km/uur. De weg heeft een functie van erftoegangsweg tussen Reeuwijk-Brug en het Plassengebied. Deze buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Reeuwijk-Brug en Driebruggen.

Het plan voorziet in vervangende nieuwbouw. De woning wordt naar achteren verplaatst. Het aantal verkeersbewegingen verandert niet.


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0007.png" Ree. Voorerf met toegangshek.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeerkencijfers zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit thans CROW-publicatie 381.

De woning wordt vanaf de bestaande uitrit ontsloten op de Ree. De kavel is van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in een bebouwingslint (CROW, publicatie 381). Hiervoor geldt een maximum parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt op eigen terrein opgelost door op het erf 3 parkeerplaatsen aan te leggen. Dit wordt geborgd in de Overige regels voor parkeren in het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.

Naast de beleidskeuze, is ook het volgende nationaal belang opgenomen: "behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang". Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevol landschap, zoals het Groene Hart. De opgave bij dit nationale belang is om cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.

Het plangebied ligt in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet alleen in een verplaatsing van een woning op een bestaand woonperceel. De rijksbelangen worden niet geraakt.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een wijzigingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit wijzigingsplan wordt alleen de vervanging van een woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1).

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 15 maart 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Ree ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van Veen in een veencomplex - Veen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.

In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied).

Richtpunten zijn onder andere:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Op de Laag van de stedelijke occupatie is het plan gebied niet specifiek aangeduid. Op de Laag van de Beleving grenst het plangebied aan natuur (figuur 5). Natuurgebieden in Zuid-Holland zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Toetsing planinitiatief
Dit wijzigingsplan maakt een verplaatsing van een woning mogelijk op een bestaand woonperceel. De belevingswaarde van het plassengebied wordt door deze wijziging niet aangetast. De ruimtelijke kwaliteiten van het gebied blijven behouden. Het lint blijft het lint zonder dat er bebouwing wordt toegevoegd. De richtpunten zijn niet in het geding bij deze ontwikkeling.


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De verplaatsing van de woning binnen het woonperceel tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aan. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0008.png" Figuur 5: Links uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en rechts kaart 14 van de Omgevingsverordening ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (plangebied zwart omlijnd aangeduid).

3.2.2 Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 15 maart 2022 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.


Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt alleen een de vervangende nieuwbouw van een woning mogelijk. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied op de Laag van cultuur- en natuurlandschappen aangeduid als 'veen(weide)gebied'. Het plangebied ligt nabij een belangrijk weidevogelgebied in beschermingscategorie 2 (figuur 5). Een wijzigingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

De landschappelijke kenmerken van het gebied worden niet aangetast, omdat er alleen sprake is van vervangende nieuwbouw van een woning op een bestaand woonperceel. Gelet op de situatie ter plaatse is deze planwijziging qua aard en schaal passend te beschouwen. De richtpunten zijn niet in het geding. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het plassengebied blijven ondanks deze planaanpassing intact.


Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.11 van de herziening van het Provinciaal omgevingsbeleid 2020 (zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 16 juni 2021) is (thans) artikel 6.35a toegevoegd over de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 3.3.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering

is omgegaan.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt de vervangende nieuwbouw van een woning mogelijk op een bestaand woonperceel. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit worden niet aangetast. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland al eerder ingestemd met een wijzigingsbevoegdheid om een woning naar achteren te kunnen verplaatsen, zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan Plassengebied. De provinciale belangen zoals verwoord in de Omgevingsverordening zijn niet in het geding.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. Het eigendom van de Reeuwijkse Plassen is verdeeld over honderden eigenaren met de oorspronkelijke veenweideverkaveling als basis.
De linten van de Reeuwijkse Plassen hebben vanaf de weg gezien maar weinig relatie met het water, door de dichte begroeiing. Hoofdambitie voor de bebouwingslinten is om de karakteristieken per lint te behouden. Dat vraagt om maatwerk per lint vanwege de specifieke verhouding van bebouwing, beplanting en open delen. Toekomstige ontwikkelingen moeten de verschillen in dichte en ijle bebouwingspatronen intact laten en het onderscheid tussen een symmetrische of asymmetrische opzet versterken.

Ambities gebiedsprofiel
De twee pijlers onder het recreatieve gebruik van het gebied zijn de Reeuwijkse Plassen en het netwerk van fiets- en wandelpaden en vaarroutes. Een bijzondere kwaliteit van de Reeuwijkse Plassen is dat iedere plas zijn eigen vorm, grootte en karakter heeft. De plassen zijn ontstaan door turfwinning, met uitzondering van de plas Broekvelden/Vettenbroek waar zand is gewonnen ten behoeve van de aanleg van de A12. Naast waterrecreatie in en om de Reeuwijkse plassen wordt in het gebied veel gefietst en gewandeld. Het netwerk voor fietsers en wandelaars bestaat uit dijk- en polderwegen en onverharde kades. De historische bebouwing geeft een extra dimensie aan de routes en de polders zijn nergens zo goed te beleven als vanaf de graskades. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten;
  • versterken van de recreatieve mogelijkheden, met name voor de landschapsbeleving zowel vanaf het water als vanaf het land.

Weefsel van linten
De linten van de Reeuwijkse Plassen hebben vanaf de weg gezien maar weinig relatie met het water, door de dichte begroeiing. Hoofdambitie voor de bebouwingslinten is om de karakteristieken per lint te behouden. Dat vraagt om maatwerk per lint vanwege de specifieke verhouding van bebouwing, beplanting en open delen. Toekomstige ontwikkelingen moeten de verschillen in dichte en ijle bebouwingspatronen intact laten en het onderscheid tussen een symmetrische of asymmetrische opzet versterken.

Veenplaslint
De groene, lommerrijke kades met smalle weggetjes in de Reeuwijkse Plassen zijn heel aantrekkelijke woon- en recreatiemilieus. Oorspronkelijk waren slechts de oude ontginningsassen van Sluipwijk en Platteweg bebouwd. Dit zijn de linten waar nu de meeste bebouwing staat. De historische bebouwing is vaak ingebouwd en de agrarische functie is verdwenen. Het oude verkavelingspatroon is deels nog zichtbaar door de haaks op het lint liggende watergangen. Het lint is vaak asymmetrisch met aan één kant de bebouwing vlak langs de weg en op de andere kant een brede watergang en de bebouwing op afstand. Karakteristiek zijn de vele bruggen in het gebied. De bebouwing heeft geen vaste rooilijn en vaak ook een wisselende oriëntatie. Door de aantrekkingskracht van de plassen zijn ook alle overige kaden min of meer met (recreatie)woningen bebouwd. Door de dichte bebouwing en groene inrichting is er weinig zicht meer op de plassen. Delen van de kades zijn beperkt toegankelijk voor autoverkeer. In het lint Groene Ree is het pad zo smal dat het alleen voor voetgangers toegankelijk is.

Aanvullende ambities zijn o.a.:

  • Behoud en versterking van doorzichten op de plassen.
  • Behoud van de watergangen parallel en haaks op het lint, als restanten van de oude verkaveling.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen de watergangen herstellen en het zicht op de plassen versterken.
  • Ontsluiting over de watergangen met bruggen; geen dammen.
  • Nieuwe ontwikkelingen passen qua korrelgrootte en oriëntatie in het lint, geen 'rijtjes' maar individuele toevoegingen.
  • Koesteren van het groene, lommerrijke karakter van de linten.
  • Het smalle profiel van de wegen op de kades handhaven, de wegen waar mogelijk vormgeven voor fietsers en voetgangers.

Toetsing planinitiatief
Het plangebied ligt tussen de Plassen 's-Gravenbroek en Nieuwenbroek met overwegend een informeel karakter aan een veenplaslint. De doorzichten op de plassen vanaf de Ree blijft per saldo gelijk, omdat de bebouwing alleen naar achteren wordt verplaatst. Deze ontwikkeling past qua korrelgrootte en oriëntatie in het veenplaslint.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige planontwikkeling voor het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit worden ten opzichte van de huidige planologische situatie niet aangetast. Mitsdien kan worden voldaan aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit wijzigingsplan mogelijk te maken verplaatsing van het bouwvlak binnen het woonperceel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Bodegraven-Reeuwijk

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 december 2021 de Toekomstvisie 'Knooppunt in het Groene Hart' vastgesteld. De Toekomstvisie is opgesteld met het oog op de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt.

Deze Toekomstvisie is bedoeld als vertrekpunt waarmee gemeente, inwoners en organisaties samenwerken aan de toekomst. De toekomstvisie geeft aan hoe de gemeente zich in de toekomst ziet en hoe zij omgaat met de verschillende vraagstukken en ontwikkelingen die er spelen.
De Toekomstvisie is formeel een ‘omgevingsvisie’. Dat is een visie op de leefomgeving, die elke gemeente moet maken. Deze omgevingsvisie vormt de basis van al het ruimtelijke beleid én alle regels over de ruimtelijke leefomgeving in de gemeente. De omgevingsvisie wordt daarom verder uitgewerkt in het omgevingsplan. De gemeente heeft de volgende opgaven geformuleerd, waarop de toekomstvisie een passend antwoord geeft.

  • Klimaatverandering, energie, grondstoffen en de landbouwtransitie
  • Stijgend zorggebruik en ongelijke kansen
  • Kwaliteit van de leefomgeving wordt steeds belangrijker
  • Meer mensen en vraag naar ruimte
  • Vraag om een betere samenwerking en andere rolverdeling
  • digitalisering en individualisering, maar ook behoefte aan ontmoeting

De visie voor de gemeente is dat de gemeente in 2040 klimaatneutraal is waar inwoners van jong tot oud, fijn en gezond kunnen samenleven, werken en hun vrije tijd doorbrengen. In drie gebieden, de Bodegraafse Oude Rijnzone, het Reeuwijkse Plassengebied en het open landschap met de kleinere dorpen en buurtschappen, zijn langs de thema's gezonde dorpen, duurzaam landschap en sterke samenleving de ambities voor de toekomst geformuleerd. Bij nieuwe ontwikkelingen richt de gemeente de leefomgeving meteen slim en toekomstbestendig in: gezond, duurzaam én inclusief.

Evenwicht in het plassengebied
Het Reeuwijkse Plassengebied is een bijzonder gebied om te wonen en geliefd om te recreëren. Het gebied is de laatste jaren steeds drukker geworden. Het is echter ook een kwetsbaar gebied met grote natuurwaarden en smalle wegen. De gemeente wil de bijzondere waarden voor de toekomst behouden en versterken. Dat is ook belangrijk voor de klimaatopgave en voor de gezondheid. Daarom is een betere balans nodig tussen natuur, recreatie, leefbaarheid en verkeer. Daar werken verschillende partijen in het plassengebied samen aan.

Gezonde dorpen: duurzaam, groen en goed wonen
De gemeente wil de dorpen in het plassengebied groener en duurzamer maken: de openbare ruimte, de tuinen, de gebouwen en het buitengebied. Daar hebben veel inwoners van Reeuwijk-Brug en Sluipwijk aandacht voor gevraagd. Dat betekent wel dat parkeren of verharding soms minder ruimte kunnen krijgen. In en rondom het plassengebied is maar beperkt ruimte voor het toevoegen van nieuwe woningen of bedrijven. De gemeente gaat hier zorgvuldig om met de kansen die zich voordoen. Daarom wil zij het gebruik, de duurzaamheid én de uitstraling verbeteren.

Toetsing planinitiatief
De locatie ligt in één van de bebouwingslinten van het plassengebied. Deze herontwikkeling levert kwaliteitswinst op, omdat de woning in de eerstelijns bebouwing wordt teruggebouwd tussen de al bestaande woningen op nummers 30 en 34. De ritmiek van het lint wordt hierdoor verbeterd. De woning wordt duurzaam gebouwd zoals nader toegelicht in paragraaf 3.3.3. Dit plan levert een bijdrage aan duurzaam, groen en goed wonen in het bebouwingslint van de Ree.

Conclusie
De Toekomstvisie heeft een hoog abstractieniveau, waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten worden opgewaardeerd. De woning wordt duurzaam gebouwd. Gesteld kan worden dat de vervangende nieuwbouw in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Toekomstvisie.

3.3.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een bijzonder welstandsniveau in het Plassengebied. Uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het traditionele bebouwingsbeeld, waarbij voor de inpassing van bouwwerken het behoud of de versterking van de landschappelijke kwaliteit van belang is. Het bouwplan zal aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening wordt gehouden met de criteria uit de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

3.3.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.
De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan worden daarom gekenmerkt door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties is opgenomen in het actieplan.

Klimaatadaptatie
Voor klimaatadaptatie zijn binnen de gemeente de minimale eisen van het convenant klimaat adaptief bouwen van toepassing. Het college heeft op 13 juli 2021 besloten om zich aan te sluiten bij het convenant. Op 10 november 2021 is het convenant ondertekend. In onderstaande tabel zijn de minimale eisen van het convenant opgesomd. Het plan is getoetst aan de regels van het convenant.

Tabel 3.1: klimaatadaptief bouwen

Doel   Eis   Toetsing bouwplan  
Hevige neerslag leidt niet tot schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in de bebouwde omgeving.   N1: Een groot deel van de neerslag (50 mm) van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt op dit terrein opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar, of wordt gestuurd.   De oppervlakte aan hoofdbebouwing wijzigt niet. Het bouwvlak wordt alleen verplaatst om vervangende nieuwbouw mogelijk te maken.  
  N2: In het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (1/250 jaar, 90 mm/u).   Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt.  
Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de bebouwde omgeving.   D1: De inrichting van het plangebied is afgestemd op de verwachte grondwater- standen en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte.   Ten opzichte van de bestaande situatie wijzigt dit niet.  
  D2: In het plangebied wordt 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag geïnfiltreerd.   Door aanleg van tuin wordt neerslag geïnfiltreerd.  
Tijdens hitte biedt de bebouwde omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.   H1: Tenminste 50% schaduw in het plangebied op de hoogste zonnestand voor verblijfsplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst.   Door aanplant van bomen kan schaduw worden gecreëerd.  
Op de kaart Hittestress is het plangebied als 'warmer' aangeduid (figuur 6).   H2: Tenminste 40% van alle oppervlakken wordt warmtewerend of verkoelend ingericht/gebouwd om opwarming van het stedelijk gebied verminderen.   Door het toepassen van groene bestrating in parkeervakken kan verharding worden teruggebracht.  
  H3: Koeling van gebouwen leidt niet tot opwarming van de (verblijfs-)ruimte in de directe omgeving.   De oppervlakte aan bebouwing wijzigt niet.  
Bodemdaling in bebouwd gebied blijft
beperkt en betaalbaar.  
Bo1: Maatregelen die schade door bodemdaling tegengaan en kosteneffectief zijn over de levensduur van 60 jaar worden in het ontwerp opgenomen.   De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn.  
Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.   B1: Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht en creëert een hoogwaardige habitat voor ten minste gebouw bewonende soorten.   De woning worden natuur-inclusief gebouwd.  
De bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen.   V1: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 20 cm treedt geen schade aan gebouwen op en blijven hoofdwegen begaanbaar.   De woning wordt gebouwd conform eisen peil hoogheemraadschap.  
  V2: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen getroffen om schade aan gebouwen te beperken, als deze doelmatig zijn.   Zie V4.  
  V3: Voor overstromingen met een waterdiepte tot 200 cm worden maatregelen getroffen om vitale infrastructuur en kwetsbare objecten te beschermen.   Zie V4.  
  V4: Voor overstromingen met een waterdiepte boven 200 cm worden maatregelen getroffen om veilig te kunnen schuilen in het overstroomde gebied.   De woning krijgt twee verdiepingen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0009.png" Figuur 6: Hittestress plangebied (zwart gestippelde lijn) en omgeving.

Toetsing planinitiatief
De woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Het gebouwontwerp en inrichting zullen zo ontworpen worden dat de biodiversiteit en de ecologie in en rondom het plangebied wordt versterkt. De woning wordt voorzien van zonnepanelen. Ook wordt de woning niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater.

Voor wat betreft biodiversiteit en ecologie wordt voor dit plan onder andere aan de volgende punten gedacht:

  • zo weinig mogelijk verharding (pad op het erf met grind, parkeervakken mogelijk als grasparkeren);
  • platte daken afdekken met een sedum dak voorzien van een biodiversteitspakket (voor waterberging en voor vlinders, bijen en zweefvliegen);
  • in de nieuwbouw zullen huismuskasten en vleermuiskasten worden meegenomen;

Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een hoofdgebouw zal worden aangetoond dat initiatiefnemer voldoet aan het Programma van Eisen (bijlage A.1) uit het convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland. Deze Klimaattoets wordt in artikel 6.4 van de Algemene bouwregels geborgd.

Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten zoals verwoord in het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' en het convenant Klimaat adaptief bouwen Zuid-Holland.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de wijziging van het bouwvlak. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van de vervolgfunctie.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van een bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In het wijzigingsplan wordt alleen de vervanging van een woning mogelijk gemaakt op een bestaand woonperceel. Er is geen m.e.r beoordeling nodig, omdat de vervanging volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.

Conclusie
Het wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat in het plangebied alleen een woning wordt vervangen. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Ree staan alleen (zomer)woningen. Sprake is van een rustig woongebied. Er zijn geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de vervangende nieuwbouw van de woning binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed verblijfs- leefklimaat blijft gegarandeerd

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Ree en Zoetendijk. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 kilometer wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van de 30 kilometer per uur wegen in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierover kan het volgende worden gezegd.

Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van de woning. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 4.2.

Tabel 4.2: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden   Milieukwaliteitsmaat  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  


De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft voor de lokale situatie een overzicht gemaakt van de gecumuleerde geluidsniveaus volgens de methode Miedema. Uit dit overzicht (figuur 7) blijkt dat de contouren worden bepaald door het wegverkeerslawaai. Voor deze woning geldt dat de situatie als goed kan worden beoordeeld. Binnen dit bebouwingslint is dit passend. Op basis van deze uitkomst is er vanuit akoestisch oogpunt geen beletsel om de vervangende nieuwbouw mogelijk te maken, omdat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0010.png" Figuur 7: Overzicht Atlas Geluid van Omgevingsdienst Midden-Holland. Bouwvlak woning zwart omlijnd.


Railverkeerslawaai
In de omgeving ligt geen spoorlijn. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 4.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Vanuit oogpunt van industrielawaai zijn er geen beperkingen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. In verband met deze planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 15 april 2021, kenmerk U21-0317, Bijlage 1). Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Waarnemingen en resultaten
Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bodem over het algemeen bestaat uit veen tot de maximale graafdiepte van 2,5 m-mv. Plaatselijk bestaat de ondergrond ter plaatse van de slootdemping uit zand van 1,0 tot 2,0 m-mv. Plaatselijk is de bovengrond achter de garage houtskoolhoudend. De overige bodemvreemde bijmengingen bevinden zich in de aanwezige slootdemping. De bijmengingen betreffen baksteen, beton en aardewerk. Op het maaiveld en/of in de bodem is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt het volgende:
Uit het verkennend onderzoek blijkt de aangetroffen matige PAK verontreiniging bij de zwak houtskoolhoudende veen bovengrond bij boring 01 een spotverontreiniging van zeer geringe omvang te zijn. De afperkende boringen zijn maximaal licht verontreinigd met PAK. De grond in de slootdemping is tot 1,5 m-mv diffuus verontreinigd met diverse parameters waarbij nikkel, PAK en lood tot in matig verhoogde gehalten worden aangetroffen. Het grondwater ter hoogte van de slootdemping is licht verontreinigd met Barium en niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters. De aangetoonde gehalten lood, nikkel en PAK komen boven de lokale achtergrondwaarde uit. De overige onderzochte grond op de onderzoekslocatie is niet tot maximaal licht verontreinigd. Het grondwater is niet tot maximaal licht verontreinigd.

Interpretatie en aanbeveling
De historische slootdemping op de locatie is diffuus verontreinigd met diverse parameters waarbij nikkel, PAK en lood tot matig verhoogde gehalten worden aangetroffen. Gelet op het reeds uitgevoerde bodemonderzoek en de beschikbare analyseresultaten afgezet tegen de omvang, ligging van de toekomstige inrichting en historie van de locatie, wordt het uitvoeren van extra nader onderzoek niet zinvol geacht. De zwak houtskoolhoudende bovengrond waar PAK matig verhoogd is aangetroffen is door middel van drie extra boringen afgeperkt. Daarnaast geldt voor de overige parameters dat de bodem van de onderzoekslocatie maximaal licht verontreinigd is. Het uitvoeren van extra onderzoek en/of het treffen van aanvullende maatregelen is niet noodzakelijk. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor het beoogde gebruik.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

Conclusie
Voor de bestemmingswijziging is de bodemkwaliteit in voldoende mate vastgesteld. Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de bestemmingswijziging in het plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden. Ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen, gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het vervangen van één woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Ree. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden, zoals aangetoond in figuur 8. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 13,2 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,6 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,5 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0011.png" Figuur 8: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.

Conclusie
De planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter geen rijks- en/of provinciale wegen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.

Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten de woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 3.4.1 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.


Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

4.1.7 Niet gesprongen explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2018 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE voor het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. OP 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.


Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.2 Waterhuishouding

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen. Evenmin ligt het plangebied in een beschermingszone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
Op de Legger oppervlaktewater ligt aan de oost- en westzijde van het plangebied overig oppervlaktewater met een beschermingszone van 2 m. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9. De nieuwe woning wordt buiten de beschermingszone gerealiseerd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0012.png" Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewater 2018. Plangebied zwart gestippeld omlijnd. De contour van de woning is met een groene rechthoek aangeduid.

Toekomstige situatie
Het plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Er wordt binnen deze bestemming een woning gesloopt en herbouwd. De oppervlakte aan bebouwing blijft nagenoeg gelijk. Dit betekent dat er op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

In de voorliggende situatie ligt het voor de hand om hemelwater af te voeren naar het aangrenzende oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd op de bestaande riolering overeenkomstig de eisen van de gemeente.


Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de nieuwe Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt in een afzetting van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in het gebied een hoge trefkans op archeologische sporen is op dieper dan 5 m onder maaiveld (basis holoceen).

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart heeft het plangebied de aanduiding "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 4" (figuur 10). Voor deze gronden is een omgevingsvergunning vereist bij bodemingrepen dieper dan 200 cm -Mv en plangebied groter dan 10.000 m². Deze dubbelbestemming is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan 'Plassengebied'. De kans op archeologische sporen wordt laag ingeschat. Op de planlocatie worden daarom weinig tot geen archeologische waarden verwacht.


Conclusie
De nieuwe woning heeft een oppervlakte van ca. 100 m². De archeologische waarden worden laag ingeschat. Hiermee is het wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

Indien bij de uitvoering van toekomstige werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0013.png" Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012. Plangebied geel omlijnd. Woning zwart omlijnd.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De woning is van eenvoudige architectuur. De cultuurhistorische waarden worden in en rondom het gebied niet aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan de bestemmingswijziging.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het dichtstbijzijnde gebied dat is beschermd in het kader van de Wnb betreft het Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1 km afstand (figuur 11). Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op 8,3 km afstand. Gelet op de relatief grote afstand worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten.
Het plangebied ligt op circa 40 meter ten oosten van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland, Op circa 2,2 km ten zuiden van het plangebied ligt een belangrijk weidevogelgebied. De bestemmingswijziging heeft geen nadelige gevolgen voor gebiedsbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Ree32-WP40_0014.png" Figuur 11: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

4.4.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 1 km ten noorden van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar Polder Stein wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Dit deelgebied ligt op circa 1,6 km afstand. Het op 8,3 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatgebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.

De woning wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de notitie stikstofberekeningen van Stalbouw.NL van 20 april 2022, Bijlage 2. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
4.4.2 Ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van juli 2022, rapportnummer 22A023, Bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura 2000-gebieden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Steijn hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de nieuwbouw van de woning.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie/-verordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing, Egel, Haas, Konijn en Wezel, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Flora   Nee  
Jaarrond beschermde nesten   Nee  
Vissen   Nee  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie de biodiversiteit in en in de omgeving van het plangebied te bevorderen door natuur-inclusief te bouwen. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus en vleermuizen:

  • a. Voor de Huismus dient ruimte beschikbaar te worden gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen kunnen groepsnestkasten voor de Huismus worden opgehangen.
  • b. Voor vleermuizen kunnen kasten worden ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Daarnaast kan in een groenvoorziening een groepskast voor vleermuizen op een paal worden aangebracht. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Wat betreft eventuele gevelverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden. Geadviseerd wordt in de waardevolle lange landschapstuin geen tuinverlichting aan te brengen. In verband met nachtdieren als vleermuizen, uilen e.d.

Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Wonen - 1
De op de kaart voor 'Wonen - 1' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels zijn onder andere de toegestane hoogte en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
In het hoofdgebouw is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan in een woning een bed & breakfast worden gerealiseerd.


Artikel 4 Waarde - archeologie - 4

Voor dit gebied is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het wijzigingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kan worden toegestaan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 8.3 van de regels.

Ondergronds bouwen
Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Plaatsen en vergroten bruggen
Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid kan het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen worden toegestaan. Hieraan kan medewerking worden verleend als bij een woning nog geen brug aanwezig is. Het artikel bepaalt maximale afmetingen voor een brug. Verder mogen de waarden op de locatie of in de omgeving niet worden aangetast.

Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland.

6.3 Communicatie

Initiatiefnemer heeft de bewoners van Ree 30 en 34 geïnformeerd over de plannen tot aanpassing van het bouwvlak. Zij hebben medegedeeld hiertegen geen bezwaren te hebben. De definitieve vergunning wordt afgewacht.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf DDMMJJ tot en met DDMMJJ gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.