direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwdorperweg 26 en ten westen van 35, Reeuwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Nieuwdorperweg 26 in Reeuwijk-Brug is een sierteeltbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zullen worden beëindigd en de aanwezige bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Voorts worden de sierteeltgronden gesaneerd ten behoeve van herinrichting naar veenweidegebied. Met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling zal hiervoor in de plaats één compensatiewoning worden gebouwd tegenover dit voormalige bedrijf (ten westen van de Nieuwdorperweg 35), omdat op het perceel zelf geen ruimte is direct aan het lint. De functiewijziging is in overeenstemming met het gemeentelijke en provinciale beleid om sierteeltgebieden buiten het sierteeltconcentratiegebied te saneren. Bij brief van 24 december 2015 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de bereidheid uitgesproken aan deze planontwikkeling medewerking te verlenen. In het bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat aan de voorwaarden van de Ruimte-voor-Ruimte regeling en de in de brief van burgemeester en wethouders opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het te saneren sierteeltbedrijf aan de Nieuwdorperweg 26 en de ten zuiden hiervan gelegen locatie voor de op te richten compensatiewoning in het buitengebied van Reeuwijk. De Nieuwdorperweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom tussen Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp. Ten oosten van beide deellocaties staan al woningen. Verderop ligt rijksweg A12 en in de in aanleg zijnde Rondweg Reeuwijk-Brug. Ten westen van de op te richten compensatiewoning is (de entree naar) een volkstuinvereniging gevestigd. Het overige gebied ligt in het veenweidegebied. Een situatieschets is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0001.png" Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
"Buitengebied West"   24 oktober 2015   -  

Het deelgebied Nieuwdorperweg 26 heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak, dat is aangeduid voor 'Sierteelt'. In dit sierteeltgebied staan kassen en een bedrijfswoning. Het perceel ten westen van de Nieuwdorperweg 35 heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. De gevraagde planontwikkeling is hiermee in strijd. In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om met toepassing van de ruimte voor ruimteregeling een compensatiewoning mogelijk te maken. In onderhavige situatie is evenwel een herziening van het bestemmingsplan nodig, omdat de woning naast nummer 35 wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0002.png" Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied West.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, natuur en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving (bron Google Earth).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

2.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het planinitiatief is niet strijdig met het rijksbeleid en de AMvB. De rijksbelangen worden niet geschaad.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart en de kaart Laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap'. In figuur 3 is van beide kaarten een uitsnede opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van een woning gekoppeld gaat met sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en sierteeltgronden. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt hersteld in het deelgebied Nieuwdorperweg 26. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0004.png"

Figuur 3: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts uitsnede kaart Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (plangebied gearceerd aangeduid).

2.2.2 Verordening ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één compensatiewoning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen op grond van artikel 2.2.1, lid 3 bestaan uit (een combinatie van):

i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

ii. wegnemen van verharding,

iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Voornoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is.

Toelichting Verordening ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de bestaande regelingen 'Ruimte-voor-Ruimte' en 'nieuwe landgoederen'. Op basis van deze voormalige regelingen kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten BSD worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

De planontwikkeling ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. De in het plan beschreven sanering van sierteeltgronden en de sloop van een kas biedt kansen om doorzichten naar het veenweidegebied te herstellen. Het oprichten van een woning aan de overzijde van de weg is landschappelijk goed inpasbaar, omdat ten oosten hiervan al een vrijstaande woning staat en verderop in zuidelijke richting een volkstuincomplex ligt, zodat de doorzichten niet onevenredig worden aangetast.

Deze kleinschalige ontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al is, zowel op de locatie zelf als binnen de aanwezige lintbebouwing. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls.

Conclusie
Het bestaande sierteeltbedrijf aan de Nieuwdorperweg 26 wordt beëindigd. Ten behoeve hiervan zullen de kassen worden gesloopt. Het ontsierende panorama vanaf de A12 wordt hierdoor hersteld. Voorts zullen de sierteeltgronden worden verwijderd. De landschappelijke kwaliteiten worden hierdoor hersteld. De compensatiewoning naast een bestaande woning is inpasbaar, omdat de doorzichten achter het perceel al worden beperkt door het volkstuinderscomplex. Gesteld kan worden dat het oprichten van één compensatiewoning voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

2.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening die onder andere tot het ontstaan van de Reeuwijkse Plassen hebben geleid. De planlocatie ligt in de Polder Reeuwijk. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behoud van de gevarieerde opbouw van de bebouwing langs de Oude Rijn en de panorama's vanaf de A12, N11 en de spoorlijnen;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten.

Het plangebied ligt in en herkenbaar waterrijk veen(weide)gebied. Als richtpunten bij de kwaliteitskaart zijn o.a. genoemd:

  • Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling.
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Aanvullende ambities zijn onder meer het behouden van de weidsheid van het gebied als totaal en het tegengaan van verrommeld grondgebruik dat de openheid aantast.

De veranderende landschappelijke dynamiek aan de Nieuwdorperweg krijgt een opwaardering, omdat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (kassen) wordt gesaneerd. Hierdoor wordt het panorama vanaf rijksweg A12 hersteld. De compensatiewoning naast de bestaande woning aan de Nieuwdorperweg 35 is goed inpasbaar, te meer daar in dit deelgebied geen doorzichten zijn (verderop ligt een volkstuincomplex, terwijl het plangebied niet zichtbaar is vanaf de rijksweg, zodat het panorama niet wordt verstoord. Het lint blijft een lint als onderscheidend bebouwingsvorm in het gebied, waarbij de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van het lint worden gerespecteerd. De woning wordt landschappelijk ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling voor het oprichten van een compensatiewoning voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit krijgen hierdoor een kwaliteitsimpuls. Mitsdien kan worden voldaan aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken functiewijziging.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie
In het plangebied wordt één compensatiewoning opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (1 woning) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.

Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.

De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen.

Vitaal en beleefbaar platteland
Een belangrijke kernkwaliteit van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is de centrale ligging in het Groene Hart. Het open slagenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied het Reeuwijkse Land. Het platteland en de agrarische sector bepalen daarmee niet alleen in belangrijke mate de identiteit van het Reeuwijkse Land, maar zijn ook van groot natuur-, cultuurhistorisch-, economisch- en recreatief belang. De gemeente wil de agrarische functie -als drager van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden behouden en leidend laten zijn voor het inpassen van ruimtevragende functies. Verder zijn ook het Reeuwijkse Plassengebied, Reeuwijkse Hout en sierteeltgebied unieke gebieden in het Reeuwijkse Land waarbij elk deelgebied een eigen karakter heeft.

Zorgvuldige inpassing vrijkomende agrarische bebouwing
Ondanks de relatief gunstige bedrijfsstructuur en gemiddelde bedrijfsomvang in het gebied zullen in de komende jaren bedrijven beëindigd worden vanwege reguliere bedrijfsbeëindiging, onder andere ten gevolge van de huidige en te verwachten maatregelen op landelijk en Europees niveau. Voor vrijkomende agrarische gebouwen en bedrijfscomplexen zal in de toekomst zorgvuldig worden nagegaan welke vervolgfuncties toegestaan kunnen worden, zodanig dat de omringende agrarische bedrijven niet in hun ontwikkeling belemmerd worden (milieu, ontsluiting). In dit kader kan onder andere worden gedacht aan het toepassen van de zogenaamde "ruimte voor ruimte regeling", waarbij oude, niet functionele bebouwing gedeeltelijk kan worden vervangen door nieuwbouw. Deze nieuwe bebouwing en nieuwe functies moeten passen in de huidige karakteristiek van het type landschap en dienen derhalve qua hoofdopzet, detaillering, inrichting van het perceel en materiaalgebruik te worden afgestemd op de karakteristieke kenmerken van het buitengebied.

Conclusie
Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als lintbebouwing in het buitengebied (zie figuur 4). Het saneren van een sierteeltbedrijf met hierbij behorende kassen geeft een kwaliteitsimpuls, temeer daar het panorama vanaf de A12 nu wordt ontsierd met bestaande glasopstanden. De situering van de woning aan de overzijde van het te saneren sierteeltbedrijf is passend, omdat dit gebied enigszins verrommeld oogt. De woning wordt landschappelijk ingepast zonder dat de zichtlocaties worden aangetast, omdat verderop een volkstuincomplex ligt. De koopwoning levert voorts een bijdrage aan de doorstroming. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0005.png"

Figuur 4: Uitsnede structuurvisie.

2.4.2 Woningmarktanalyse (2011)

Woningmarktanalyse (2011)
Companen heeft voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in 2011 een update uitgevoerd van een in 2009 gehouden woningmarktonderzoek (rapport van 23 september 2011). In dit rapport zijn de volgende conclusies meegegeven:

  • stem planvoorraad af op de reële behoefte;
  • zorg voor een betere fasering over de periode 2010-2020;
  • stel plannen waar mogelijk bij in kwaliteit.

Voor de periode 2010-2020 wordt geadviseerd uit te gaan van de realisatie van circa 280 woningen in Reeuwijk. Dit is voldoende voor het invullen van de eigen autonome woningbehoefte. De uitgevoerde doorstroomanalyse geeft zicht op het daadwerkelijk verhuisgedrag van huishoudens in de afgelopen jaren. Companen ziet in de koopsector nog een beperkt aanvullend gewenst marktsegment.

Voor tweekappers en vrijstaande woningen in de koopsector ligt dit beeld genuanceerd: per saldo is er geen aanvullende behoefte aan tweekappers en vrijstaande woningen. Als gekeken wordt naar de gewenste prijssegmenten ziet Companen echter nog wel (beperkte) kansen voor tweekappers en vrijstaande woningen in het segment 300.000- 500.000.

Conclusie
De woningbouw sluit aan op de behoefte aan woningen in Reeuwijk en levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar grondgebonden woningen in het dure segment. Hiermede wordt tevens een doorstroming bevorderd. De planontwikkeling is in overeenstemming gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten.

2.4.3 Welstandsbeleid

In de gemeentelijke Welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor gebiedsindeling, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteiten van Reeuwijk. Het gaat hier om de volgende gebieden:

  • de kernen;
  • landelijk gebied;
  • lintbebouwing bijzondere waarden.

Het gebied 'lintbebouwing bijzondere waarden' betreft lintbebouwing met bijzondere landschappelijke kwaliteiten. Deze bebouwingslinten liggen verspreid in heel Reeuwijk, in zowel het landelijk gebied als in de kernen. De hele Nieuwdorperweg is als zodanig aangeduid. Het definitieve bouwplan zal te zijner tijd om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Conclusie
Het bouwplan zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota.

2.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 11 december 2013 de Duurzaamheidsvisie Bodegraven-Reeuwijk 2013-2013 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente uitvoering geven aan haar doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken zal de gemeente zich richten op de onderstaande drie speerpunten:

  • 1. Gemeente als Millenniumgemeente;
  • 2. Duurzame omgeving;
  • 3. Duurzame gemeentelijke organisatie.

Naast de bovengenoemde speerpunten heeft de gemeente ook de volgende doelstellingen:

De gemeente zet zich in om een flinke bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomgeving en het klimaat.
Aansluiten bij de landelijke doelstellingen: 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 1990 én 16% duurzame energie in 2023.
Zichtbaarder maken van de gemeentelijke duurzaamheidsactiviteiten, om de voorbeeldfunctie van de gemeente beter uit te dragen, dit mede ter stimulering van anderen.
Samen met alle partners wordt gewerkt aan een duurzamer Bodegraven-Reeuwijk.  

In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de energiezuinigheid van een gebouw. Woningen die vanaf 2020 worden gebouwd dienen energieneutraal te zijn. Het is niet mogelijk om bovenop het Bouwbesluit eisen te stellen die juridisch kunnen worden afgedwongen. Juridisch afdwingen kan alleen als er een collectief warmteplan zou zijn. Dit is een nieuw juridisch instrument. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doet zij door onder andere gebruik te maken van en actief stimuleren tot gebruik van GPR gebouw.

GPR gebouw is een gebruiksvriendelijk software pakket, dat gebruikt kan worden door projectontwikkelaars en architecten om de duurzaamheid van woningen, kantoren of scholen te beoordelen. De aspecten energieverbruik, materiaalgebruik, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit worden door het programma beoordeeld en krijgen een cijfer tussen nul en tien. Door eigenschappen van het gebouw te wijzigen, kan een lagere of hogere score worden behaald. Met behulp van GPR krijgt een project een duidelijk duurzaamheidcijfer. Als een woning exact wordt gebouwd naar het Bouwbesluit, behaalt het een score van vijf op alle aspecten. In regionaal verband is gekozen om als basiswaarde te kiezen voor een score van zes-en-een-half. Deze score is vergelijkbaar met het nationaal pakket duurzaam bouwen.

Met het actieve ambitieniveau verplicht de gemeente zich tot uitvoering van de landelijk gestelde voorwaarden voor het behalen van dit niveau. Hiermee wordt een stap verder gedaan dan de verplichtingen in het Bouwbesluit.

Conclusie
De planontwikkeling zal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het bouwplan zal voor zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen.

2.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden den provincie hanteert inzake:

  • de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
  • de mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte-voor-ruimte) en;
  • de mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied, water, landschap en/of recreatie.

Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling wordt tegengegaan, omdat ontsierende kassen, welke zichtbaar zijn vanaf de A12, worden gesloopt, terwijl de sierteeltgronden plaats maken voor veenweidegebied. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Verordening ruimte (Ruimte-voor-Ruimteregeling). Mitsdien is de gevraagde functiewijziging in overeenstemming met het provinciale belang.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Het oprichten van één compensatiewoning ten westen van de Nieuwdorperweg 35 is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. De woning wordt op een landschappelijke wijze ingepast.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Historie plangebied en omgeving

Het grondgebied van de voormalige gemeente Reeuwijk is in de elfde en twaalfde eeuw in cultuur gebracht door ontginning van het toen aanwezige moerasbos. De boeren die dit werk deden kwamen grotendeels vanuit het graafschap Holland en vanuit het bisdom Utrecht. In de loop der jaren ontstonden in het gebied kleine woonkernen rondom een kerkje of bij een belangrijke brug. Verder ontstond er langs de uitgestrekte polderwegen agrarisch georiënteerde lintbebouwing.

Reeuwijk-Dorp is in de 13e eeuw ontgonnen. Aanvankelijk was het dorp de hoofdkern van de bestuurlijke eenheid Reeuwijk. In de 19e eeuw verloor het dorp deze positie aan Reeuwijk-Brug. In Reeuwijk-Dorp ontstond geen lintbebouwing zoals op andere plekken in de gemeente, maar concentreerde de bebouwing zich rond de kruising Dorpsweg/Kerkweg/Nieuwdorperweg waar de kerk staat.

Het plangebied zelf ligt ten westen van rijksweg A12 in de Polder Reeuwijk. Hier is sprake van een agrarische bedrijfsvoering langs een ontginningas in de nabijheid van Reeuwijk-Brug. Aan deze weg zijn naast grondgebonden agrarische bedrijven ook woningen en een volkstuinvereniging aanwezig. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing aan de Nieuwdorperweg 26 wordt gesloopt om plaats te kunnen maken voor één compensatiewoning tegenover het te saneren sierteeltbedrijf.

Volkstuincomplex achter het plangebied (langs A12) De kavel voor de nieuwe woning (links nr. 35).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0006.png"

De te saneren glasopstanden. De kassen gezien vanaf rijksweg A12.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het rijke palet van polders. In de ontwikkeling van de polders is sprake van veel dynamiek die samenhangt met de vervening. Het plangebied ligt in de polder Reeuwijk. Gouwe Wiericke heeft een open landschap dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het veel grotere geheel van het Groene Hart.

In de loop van de jaren is de A12 bij Reeuwijk en Gouda steeds meer de grens tussen bebouwd en onbebouwd gaan vormen. De brede middenberm met opgaande beplanting en de vele beplanting in de omgeving geven hier de A12 het karakter van een parkway. Vanaf de weg heeft men een prachtig zicht op het veenweidelandschap. De keerzijde hiervan is dat de weg, kijkend vanuit de omgeving, nadrukkelijk aanwezig is.

Langs de Nieuwdorperweg schuilt de asymmetrie in de richting van de verkaveling; aan één zijde ligt de verkaveling en bijbehorende bebouwing loodrecht op de weg, aan de andere zijde onder een hoek. In het gebied zijn nog maar enkele agrarische bedrijven actief. Voormalige agrarische bedrijfscomplexen zijn in de loop der tijd bewoond geraakt door burgers. Een enkel sierteeltbedrijf is nog aanwezig. Deze bedrijven liggen buiten het sierteeltconcentratiegebied. Sanering hiervan wordt voorgestaan.
Ten zuiden van de Nieuwdorperweg is volkstuindersvereniging 'Noorderhout' gevestigd op nummer 35a. Ten westen van de op te richten compensatiewoning ligt de toegangsweg naar het complex. Oostelijk van het plangebied ligt Rijksweg A12. Ten westen van de rijksweg worden voorbereidingen getroffen om de Rondweg Reeuwijk-Brug aan te leggen.

Deelgebied Nieuwdorperweg 26
Op dit perceel is een sierteeltbedrijf met kassen aanwezig. Recentelijk heeft de eigenaar hier een nieuwe bedrijfswoning gebouwd. De gronden ten zuiden, oosten en westen van dit deelgebied zijn in gebruik als veenweidegebied.

Deelgebied ten westen van Nieuwdorperweg 35
Dit perceel is momenteel als grasland in gebruik. De westzijde van dit perceel grenst aan een wetering waaraan ook de Nieuwdorperweg ligt. De oostzijde grenst aan een woning op nummer 35. De nieuwbouw van een woning draagt bij aan de versterking van de al aanwezige lintbebouwing. In figuur 5 is een situatietekening opgenomen van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0007.png"

Figuur 5: Bestaande situatie.

3.3 Randvoorwaarden en uitgangspunten

Naast de in het bestemmingsplan opgenomen algemene voorwaarden (als genoemd in artikel 3.7.3 van de regels) om medewerking te verlenen aan vervolgfuncties zijn voor de ontwikkelingsrichting van het deelgebied naast de Nieuwdorperweg 35 de volgende aanvullende randvoorwaarden opgenomen:

Positionering en maatvoering bebouwing
De vrijstaande woning dient middenvoor op de kavel te worden geplaatst, evenwijdig aan de kavelgrenzen, waarbij rekening moet worden gehouden met de volgende voorwaarden:

  • Groene oevers: zowel de vrijstaande woning als erfbebouwing dient op tenminste 5 meter uit de poldersloten te worden gesitueerd;
  • Voorgevelrooilijn: de voorgevelrooilijn van de nieuwbouwwoning ligt minimaal 15 meter achter de achtergevelrooilijn van de bestaande woning op perceel nummer 35;
  • Hoogtes en inhoud: de maximale maatvoering (hoogtes, inhoud, dakhelling) van de woning dient overeen te komen met de regels conform bestemmingsplan Buitengebied West;
  • Kaprichting: de kaprichting van de woning dient evenwijdig aan de zijdelingse kavelgrenzen te worden gerealiseerd;
  • Woningbreedte: de breedte van de voorgevel van de vrijstaande woning bedraagt maximaal 9 meter.

Ontsluiting

  • Ontsluiting: de ontsluiting van het perceel loopt via de Nieuwdorperweg, middels een brug (geen duiker);
  • Vormgeving: de brug (maximaal 3 meter breed) over het water wordt kleinschalig vorm gegeven: een eenvoudig brugdek, met minimale detailleringen.

Erf-inrichting

  • Groen: het bestaande landschapselement ('groene eiland' zijde van de Nieuwdorperweg) dient in stand te worden gehouden;
  • Parkeren: het parkeren dient achter de bebouwing te worden gesitueerd en uit het zicht te worden geplaatst;
  • Versterken waterstructuren: bestaande waterstructuren als poldersloten dienen gehandhaafd te blijven en de bestaande dammen en bruggen richting aangrenzende percelen dienen te worden verwijderd;
  • Landschappelijke inpassing: de inrichting van het erf bestaat uit eenvoudige materialen met streekeigen beplanting (opgaand groen en hagen/heggen).

Architectuur

  • Architectuur: de architectuur is in een traditionele en kleinschalige stijl, maar ook hedendaags en
  • Kleur- en materiaalgebruik: om de nieuwbouwwoning zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de omliggende landschappelijke architectuur, wordt het volgende materiaalgebruik voorgesteld: gevels (baksteen: bruin tot donker bruin), donkere keramische dakpannen en houten kozijnen.

Met inachtneming van deze uitgangspunten en randvoorwaarden is het bestemmingsplan opgesteld.

3.4 Nieuwe situatie

De ambitie is om de bestaande karakteristiek van het landschap en het bebouwingslint te behouden. Nieuwe ontwikkelingen moeten in verhouding staan tot de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige opbouw met behoud van het kleinschalige en transparante karakter dat wordt bepaald door de omvang van de huidige bebouwing, de bouwhoogten en de ruimte ertussen.

Het saneren van verrommeling heeft prioriteit in het deelgebied aan de Nieuwdorperweg 26. Het oprichten van een compensatiewoning vindt om die reden aan de overzijde van de Nieuwdorperweg plaats, waar deze beter landschappelijk inpasbaar is in het bebouwingslint met respect voor de cultuurhistorische waarde.

Deelgebied Nieuwdorperweg 26
Het sierteeltbedrijf wordt gesaneerd. Ten behoeve hiervan zullen de kassen worden gesloopt en de sierteeltgronden worden 'teruggegeven' aan het veenweidegebied. De bestaande bedrijfswoning wijzigt van functie naar Wonen.

Deelgebied ten westen van Nieuwdorperweg 35
Op deze locatie wordt de compensatiewoning gerealiseerd. De nieuw te bouwen woning zal qua architectuur zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande omgeving. De woning krijgt een inhoud van maximaal 650 m³ met een op het landelijk gebied afgestemde goothoogte van 3,5 m en een nokhoogte van maximaal 10 m. De breedte van de woning wordt maximaal 9 m. De relatie van woning en bijbehorende bouwwerken zal zodanig zijn dat de hoofd-oriëntatie haaks op de weg staat, zodat het slagenlandschap wordt gerespecteerd. Stijl en materiaalkeuze van woning en bijgebouw zal op elkaar worden afgestemd, waarbij een landelijke uitstraling het uitgangspunt is. De functie-indeling is zodanig dat dit niet ten koste gaat van de landelijke uitstraling. Figuur 6 geeft de gewenste situatie weer van beide deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0008.png"

Figuur 6: nieuwe situatie (indicatief) 

3.5 Ruimte voor Ruimteregeling

Om in aanmerking te komen voor een compensatiewoning dient te worden voldaan aan het slopen van 1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing, 5.000 m² glasopstanden of 2,25 ha. sierteeltgronden buiten de sierteeltcontour. Een combinatie hiervan is ook mogelijk. De volgende berekening ligt hieraan ten grondslag:

Vrijkomende gronden Sierteelt

  • Nieuwdorperweg 26, sectie B, nr. 2307 0.06.05 ha

Te slopen kassen

  • Nieuwdorperweg 26, sectie B, nr. 2307 2.870 m²

Restant bouwquote bestemmingsplan Middelweg 3a, Reeuwijk

  • Beschikbaar uit restant depot 251 m²

Compensatie:

0.06.05 ha opengrond sierteelt = 2,69% van 2.25 ha

2..870 m² kas = 57,40% van 5.000 m² kas

251 m² van 650 m³ = 38,62% van 650 m³

Totaal 98,71% van 650 m³ (= 642 m³).

Op basis van deze berekening mag verzoeker een compensatiewoning van afgerond 650 m³ oprichten.

3.6 Verkeer en parkeren

Verkeer
De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone en heeft een functie van gebiedsontsluitingsweg tussen Reeuwijk-Dorp en Reeuwijk-Brug. Voorts heeft de weg een recreatieve functie voor met name het fietsverkeer richting de Reeuwijkse Plassen.
De midden door Reeuwijk-Brug lopende verbindingsweg tussen Gouda (Oost) en de A12/N11 vormt een barrière in Reeuwijk-Brug en deelt deze dorpskern en het centrumgebied in twee delen. Gelet op deze barrièrewerking en ter verbetering van het woon- en leefmilieu wordt aan de westkant van Reeuwijk-Brug een omleidingsweg gerealiseerd. Door deze maatregel kan het gedeelte van de Nieuwdorperweg ten oosten van de A12 verkeerssluw worden gemaakt, zodat de verkeersveiligheid wordt verbeterd. De nieuwe rondweg ligt circa 140 meter ten oosten van de op te richten woning (zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0009.png"

Figuur 7: situering Rondweg Reeuwijk-Brug nabij het plangebied. 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0010.png"

De Nieuwdorperweg richting Reeuwijk-Dorp. De in voorbereiding zijnde Rondweg Reeuwijk met rechts de A12.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is het bestaande parkeerbeleid en de ASVV 2012 zoals dat door het college is vastgesteld op 10 maart 2015. Hierbij worden de gemiddelde normen van de kengetallen van de ASVV aangehouden. Voor de planlocatie kan worden uitgegaan van niet stedelijk in buitengebied. De parkeernorm is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Aandeel bezoekers  
Koop vrijstaand   2,4   incl. 0,3 pp per woning  

* niet stedelijk, buitengebied

De nieuwe woning zal door middel van een brug over de brede wetering worden ontsloten. Het perceel voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Bij de woning zullen op eigen erf minimaal drie parkeerplaatsen worden aangelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkeling.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van één compensatiewoning. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebied Broekvelden/ Vettenbroek. In paragraaf 4.5 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie

Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Het plangebied ligt nabij rijksweg A12 en de in aanleg zijnde Rondweg Reeuwijk. Aan de Nieuwdorperweg komen in de directe omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor.

Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

In de directe omgeving van het plangebied komt alleen de volgende functie voor:

Tabel 4.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot gemengd gebied   Opmerking  
Volkstuindersvereniging 'Noorderhout'   Nieuwdorperweg 35a   10 m   Uitgaande van een bedrijf in milieucategorie 2.  

Volkstuindersvereniging 'Noorderhout'

Ten westen van de op te richten compensatiewoning ligt op circa 40 meter een toegangsweg naar het meer zuidelijk gelegen volkstuincomplex. De volkstuindersvereniging zelf ligt op meer dan 60 meter afstand van het bouwvlak van de woning.
Een volkstuincomplex valt onder de noemer recreatie. Deze functie is evenwel niet opgenomen in de handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Gelet op de aard van de activiteiten kan deze functie worden geschaard onder milieucategorie 2, waarbij de afstand van geluid als maatgevend wordt gehanteerd. Voor deze activiteit geldt voor gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De afstand bedraagt meer dan 60 meter, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn tussen de milieugevoelige functies en de aldaar gevestigde volkstuinvereniging.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

4.1.3 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Nieuwdorperweg, de Rondweg Reeuwijk-Brug en rijksweg A12. De twee eerstgenoemde wegen hebben een zonebreedte van 250 meter. Rijksweg A12 heeft een geluidzone van 600 meter, gemeten vanuit de rand van de weg. De woning ligt op circa 150 meter vanaf de nieuwe Rondweg en circa 200 meter vanaf rijksweg A12.
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe woning ten westen van de Nieuwdorperweg 35. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden in buitenstedelijk gebied. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Voor de bestaande woning aan de Nieuwdorperweg 26 is de uitzondering van toepassing als genoemd in artikel 76, lid 3 Wgh1. Dit betekent dat lid 1 en 2 van artikel 76 niet gelden met betrekking tot deze woning.

Gelet op het vorenstaande is alleen een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te bouwen woning door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 20 april 2016, rapportnummer 2150328, versie 2, Bijlage 1 van de regels). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woning ten gevolge van alleen de rijksweg A12 wordt overschreden. De geluidsbelasting afkomstig van de Rijksweg A12 is zo hoog, dat geadviseerd wordt om:

  • de oostgevel uit te voeren als dove gevel en
  • de geluidsbelasting op de zuidgevel te reduceren door het toepassen van schermen.

Voor de motivering wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek. Na het treffen van voornoemde maatregelen bedraagt de geluidsbelasing op de noordgevel van het plan maximaal Lden= 53 dB. Er dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor deze geluidsbelasting in het kader van het inpassen van deze woning in het bestemmingsplan.
De westzijde van de woning heeft een totale geluidsbelasting van niet meer dan 53 dB (zonder aftrek volgens art.110g Wgh). De westgevel kan gezien worden als geluidluwe gevel en de westzijde biedt de mogelijkheid om hier een geluidluwe buitenruimte te realiseren. Bij uitwerking van het bouwplan zal hiermee rekening worden gehouden.

In het kader van het Bouwbesluit zal indien nodig nog een onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevel van de woning. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit onderzoek zal te zijner tijd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Deze procedure wordt gelijktijdig opgestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de noodzakelijke geluidwerende voorzieningen worden getroffen. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt dit geborgd.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is mede ten behoeve van dit bestemmingsplan een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 8 januari 2016 projectcode 15094INR, Bijlage 1).

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de bodem ter hoogte van de geplande nieuwbouw van de woning niet verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning wordt niet nodig gedacht.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0011.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.

NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven2.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat alleen de nieuwbouw van 1 woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Rondweg Reeuwijk-Brug (2010) onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit door de Milieudienst Midden-Holland (2009)3. Hieruit is gebleken dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit blijven. Voor deze geringe uitbreiding met één woning zal dat niet anders zijn, zodat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De nieuwbouw van 1 woning valt onder de noemer “kleine projecten”. Uit een eerder uitgevoerd luchtkwaliteitsonderzoek (2010) is bovendien gebleken dat de luchtkwaliteit niet verslechtert, zodat hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) deze planontwikkeling niet in de weg staat.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Ten oosten van het plangebied ligt de A12, alsmede de Rondweg Reeuwijk-Brug.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het transport gevaarlijke stoffen over de A12 tussen knooppunt Gouwe en aansluiting Bodegraven heeft een PR van 20 meter (gemeten vanaf de as van de weg). Voor de locatie geldt een veiligheidszone van 26 meter gemeten van de as van de weg. Deze zone heeft evenmin consequenties voor het plan.

Groepsrisico (GR)
De rijksweg A12 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Er dient een verantwoording GR te worden opgesteld, wanneer binnen deze zone (minder) kwetsbare bestemmingen (waaronder woningen zijn begrepen) worden gepland en er sprake is van een significante toename van het Groepsrisico. De geplande woning ligt buiten de invloedssfeer. In dit geval is er geen sprake een significante toename van het Groepsrisico, zodat een verantwoordingsparagraaf achterwege kan blijven.

Door de gerealiseerde rondweg Reeuwijk-Brug is de route gevaarlijke stoffen verplaatst naar deze weg. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan, ondanks het feit dat deze weg op circa 150 meter van het plangebied ligt. Voor meer informatie wordt verwezen naar het eerder aangehaalde milieukundig onderzoek van de Milieudienst Midden-Holland in het kader van de aanleg van de Rondweg Reeuwijk als genoemd in voetnoot 3. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 8) blijkt dat er aan de Nieuwdorperweg 22 een bovengrondse propaantank aanwezig is van 3.000 m³ met een risicoafstand (PR -6) van 40 meter. De afstand ten opzichte van de nieuwe woning is meer dan 90 meter. In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen potentiële risicobronnen aanwezig.

Conclusie

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0012.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Onderzoek/ beoordeling
Beschrijving waterkwantiteit
Het deelgebied Nieuwdorperweg 26 is momenteel in gebruik als sierteeltbedrijf. De kassen (oppervlakte 2.860 m²) met verharding worden verwijderd. In de plaats hiervan komt op een perceel ten westen van de Nieuwdorperweg 35 één nieuwe woning met een oppervlakte van circa 160 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt aangelegd. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd.
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak beduidend af. De te slopen kas ligt in twee verschillende peilgebieden. Feitelijk zou in de waterbalans een splitsing moeten worden gemaakt in de afname verhard oppervlak per peilvak versus de toename door een woning. Gelet op het feit dat per saldo ook sprake is van een vermindering van verhard oppervlak in hetzelfde peilvak (het grootste gedeelte van de kas ligt in hetzelfde peilgebied als de te bouwen woning) blijft de conclusie overeind dat het verhad oppervlak vermindert. In figuur 9 is een situatietekening opgenomen met de grens van de twee peilgebieden. Voorts worden er geen sloten gedempt, zodat het realiseren van vervangend water niet nodig is.
De nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0013.png"

Figuur 9: grens van twee peilvakken met groene lijn aangeduid.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het lint langs de Nieuwdorperweg een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen heeft.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 3" (figuur 10). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.NwdorperwegNaast35-BP80_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, deelgebieden zwart omlijnd.

Gelet op het vorenstaande is een Bureauonderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.

4.3.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Landschap

Het plangebied is gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland (2007) is het gebied getypeerd als veenontginningsgebied met hoge landschappelijke waarden. Het landschap van de veenontginningen is in beginsel gevormd in de Middeleeuwen toen de Hollandse en Utrechtse 'wildernissen' systematisch werden ontgonnen. Waar het veen vanaf de 16de eeuw op grote schaal werd weg gegraven tot onder de waterspiegel ontstonden veenplassen, zoals de Reeuwijkse Plassen.
Rond Oud-Reeuwijk en Reeuwijk-Dorp is de mate van aantasting en verstoring groter, vooral als gevolg van de A12. De landschappelijke waarde in relatie tot de nederzetting en het landschap wordt als hoog gewaardeerd. De nieuw te bouwen woning zal op een landschappelijke wijze worden ingepast.

Conclusie
De landschappelijke waarden worden verbeterd, omdat een sierteeltbedrijf wordt gesaneerd, het veenweidegebied wordt hersteld en het panorama vanaf de A12 wordt verbeterd, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebieden kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2,3 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Gelet op de natuurwetgeving dient in beginsel een Habitattoets te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/ Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg. In verband hiermede is een natuuronderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 4.5.1 wordt hierop ingegaan.

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onderhavige planontwikkeling, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

4.5.1 Ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebied en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Natuurtoets uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van april 2016, Bijlage 2). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen onderzoek Flora en faunawet

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is daarom niet aan de orde.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Bruine kikker, Groene kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Mol en Haas) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de FF-wet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en faunawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
    Schade binnen het plangebied aan vogels met jaarrond beschermde nesten is bij de voorgenomen plannen uitgesloten, doordat de geplande maatregelen uitsluitend betrekking hebben op delen van het plangebied die ongeschikt zijn voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Het veldonderzoek is uitgevoerd in de winterperiode, waarin visonderzoek niet goed mogelijk is. Echter kan op grond van bureaustudie en eerdere waarnemingen in de omgeving door Watersnip Advies, aangenomen worden dat de Kleine modderkruiper (tabel 2 Flora- en faunawet) voorkomt in de sloten rondom het plangebied. Volgens de vigerende plannen worden geen sloten of slootgedeelten gedempt. Wel wordt er een zeer klein oevergedeelte vergraven. Dit heeft eerder een positieve dan een negatieve invloed op het leefgebied van de Kleine modderkruiper.
  • Bij ingrepen de bestaande slootgedeelten en oevers (heien, herprofileren etc.) dient gewerkt te worden buiten de periode van winterrust (medio november – medio maart) en voortplantingsperiode (15 maart – 15 juli) van de Kleine modderkruiper. De meest geschikte tijd voor werkzaamheden is dus de periode van 15 juli tot 15 november. In deze periode zijn de vissen in staat weg te zwemmen van de plaats waar de ingreep plaatsvindt en zal geen schade ontstaan aan de soort.
    Wel dient er, omdat er sprake is van een beschermde diersoort, voor de werkzaamheden aan de oever een Ecologisch werkprotocol opgesteld te worden. Hierin zijn de voorwaarden en werkwijze bij de te nemen maatregelen aan de sloten uitgewerkt. De werkzaamheden dienen begeleid te worden door een ter zake kundige.
  • De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in de wijde omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is momenteel geen geschikt voortplantings- of overwinteringsbiotoop aanwezig voor de Rugstreeppad.
    Voorkomen dient te worden dat de Rugstreeppad zich, op het moment dat de werkzaamheden zijn gestart, in het voorjaar binnen heb plangebied vestigt. Daarom moet ervoor gezorgd worden dat er, vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april t/m augustus) geen ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober t/m maart) zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis en in de wijdere omgeving ook Meervleermuis. De te verwijderen bebouwing (met name de kas op het perceel ten noorden van de Nieuwdorperweg, op nr. 26) is ongeschikt voor vleermuizen.
    De bomen binnen het plangebied (zowel op perceel A als B) zijn eveneens ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook hebben ze geen functie in verband met foerageermogelijkheden voor vleermuizen, doordat de bomen jong (en daardoor nog gering van omvang) zijn en verspreid staan. Wel heeft het hakhoutbos ten oosten van perceel B mogelijk een beperkte functie als foerageergebied voor vleermuizen. Dit hakhoutbos blijft ongemoeid. Bij de bouwactiviteiten en na realisering van het woonhuis op perceel B dient tijdens de schemering en de nachtelijke uren rekening gehouden te worden met foeragerende vleermuizen bij het hakhoutbos. Daartoe dient tijdens die periode licht in de buurt van het hakhoutbos voorkomen te worden. Op grond van bovenstaande is schade aan de duurzame instandhouding van vleermuispopulaties door de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied uitgesloten.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

4.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Agrarisch

De achter het woonperceel aan de Nieuwdorperweg 26 gelegen heeft de bestemming “Agrarisch met waarden - AW” gekregen. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden primair gebruikt voor de uitoefening van de grondgebonden veehouderij. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden voorop. Bebouwing is daarom niet toegestaan.

Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Artikel 4 Water

De bestemming 'Water' is van toepassing voor alle binnen de plangrenzen voorkomende watergangen en waterelementen, die voor een veilige en duurzame waterhuishouding noodzakelijk zijn en in het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen. Binnen de bestemming “Water” mag slechts in beperkte mate worden gebouwd. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 5 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
In het hoofdgebouw is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Via de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kan in een woning een bed & breakfast worden gerealiseerd.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen 

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kan worden toegestaan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 9.2 van de regels.

Ondergronds bouwen

Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts is een regeling opgenomen over de aan te houden parkeernorm overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Plaatsen en vergroten bruggen
Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid kan het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen worden toegestaan. Hieraan kan medewerking worden verleend als bij een woning nog geen brug aanwezig is. Het artikel bepaalt maximale afmetingen voor een brug. Verder mogen de waarden op de locatie of in de omgeving niet worden aangetast.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 4 augustus 2016 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.

6.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties.

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de conclusie in de waterparagraaf juist is met dien verstande dat de te slopen opstallen zijn gelegen in twee verschillende peilgebieden. Feitelijk zou in de waterbalans een splitsing gemaakt moeten worden in de afname verhard oppervlak per peilvak versus de toename door een woning. Onderaan de streep blijft echter een vermindering van verhard oppervlak waardoor aan de conclusie niets wijzigt. In de tekst bij de waterparagraaf is de tekst hierop aangepast.