Plan: | Nieuw Westveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1901.NieuwWestveen-BP80 |
Voor het project Nieuw Westveen (voorheen 'Voormalige scholenlocatie Reeuwijk-Brug West) heeft initiatiefnemer Timpaan een nieuw plan ontwikkeld. De reden voor dit nieuwe plan is gelegen in het feit dat het huidige plan, mede door de economische situatie, niet verkocht raakt. Timpaan heeft in overleg met gemeente Bodegraven-Reeuwijk het project inmiddels uit de verkoop gehaald en aan een alternatief plan gewerkt.
Er is een bestemmingsplan voor dit gebied opgesteld, maar het alternatieve bouwplan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom dient een nieuw bestemmingsplan op te worden gesteld.
Het alternatieve plan bestaat uit een aantal varianten. Welke variant, of welke delen uit de varianten daadwerkelijk ontwikkeld zullen worden, zal worden bepaald door de markt(verkoop). Deze strategie vraagt om een flexibel bestemmingsplan zodat optimaal op de ontwikkelingen in de woningmarkt kan worden ingespeeld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hier in.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Het plangebied is opgedeeld in twee stukken. Het zuidelijke deel wordt begrensd door het water, de Van Heuven Goedhartstraat en Van Staverenstraat. Het noordelijke deel wordt begrensd door de Van Heuven Goedhartstraat, de Mesdagstraat en een watergang.
Het appartementengebouw op de hoek van de Van Heuven Goedhartstraat en de Van Staverenstraat maakt geen onderdeel uit van het project. Dit gebouw is als enige onderdeel van het eerdere bouwplan inmiddels gerealiseerd.
Afbeelding 1.1: Plangrens
Afbeelding 1.2 Het gerealiseerde appartementengebouw
Het bestemmingsplan 'Voormalige scholenlocatie Reeuwijk-Brug-West' is vastgesteld op 6 september 2010 en is op dit moment het vigerende plan in dit gebied.
Daarnaast is in oktober 2011 een projectbesluit vastgesteld waar een ruimtelijke onderbouwing deel vanuit maakt. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld omdat het bestemmingsplan niet toereikend bleek voor de ingediende bouwaanvraag. Op de hoeken van de woningblokken aan de Mesdagstraat, was het de bedoeling dat erop de begane grond een seniorenwoning zou komen en op de eerste verdieping twee starterswoningen. Dit was niet geregeld op de verbeelding. Deze hoeken hadden de bouwaanduiding ‘gestapeld’ moeten krijgen. Met het projectbesluit is dit wel mogelijk gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente Bodegraven-Reeuwijk uiteen gezet. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en maatschappelijk vooroverleg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met het zorgvuldig ruimtegebruik (Ladder duurzame verstedelijking). Het plangebied is een voormalige scholenlocatie. Door deze locatie te herontwikkeling als woningbouwlocatie voldoet het plan aan het zorgvuldig ruimtegebruik. De duurzaamheidsladder wordt hieronder ook nog nader toegelicht. Voor de overige belangen heeft het bestemmingsplan geen raakvlakken met de verschillende nationale belangen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Conclusie
Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Dit plan past dus binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.
Duurzaamheidsladder
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is vastgelegd dat “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Opbouw ladder
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit drie stappen die achter elkaar dienen te worden doorlopen. Eerst dient in stap 1 te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 pas aan de orde. Vervolgens dient in stap 2 te worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling kan opgevangen worden binnen bestaand gebied. Wanneer de regionale ruimtevraag niet (of niet geheel ) binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, komt trede 3 (locatiekeuze buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Plangebied Nieuw Westveen
Het plangebied is een voormalige scholenlocatie en ligt in binnenstedelijk gebied. De gebouwen op deze locatie zijn inmiddels gesloopt en het terrein ligt op het moment braak. Door deze locatie te herontwikkeling als woningbouwlocatie wordt leegstaande ruimte in binnenstedelijk gebied optimaal benut.
Ontwikkelaar Timpaan heeft voor het nieuwe bouwplan samen met de gemeente en woningbouwvereniging Reeuwijk (WBV Reeuwijk) onderzocht wat in de huidige woningmarkt kansrijke mogelijkheden zijn voor woningbouw. De WBV Reeuwijk heeft een advies geschreven waarin de woningbehoefte nader is gemotiveerd. Hierop heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk gereageerd. De gemeente is het in grote lijnen eens met het advies.
In het advies van WBV Reeuwijk wordt het onderzoek van Companen uit 2011 aangehaald. De woonwensen in het woningmarktonderzoek van Companen zijn voor verschillende doelgroepen onderzocht. Dit geeft het volgende beeld:
WBV Reeuwijk heeft een onderbouwing gegeven van de woningbehoefte voor de komende 15 á 20 jaar. Daaruit blijkt dat er behoefte is aan levensloopbestendige appartementen en grondgebonden woningen. De inrichtingsvarianten voldoen grotendeels aan het advies van de gemeente omdat naast appartementen ook nultredenwoningen (met tuin) en eengezinswoningen zijn opgenomen.
Conclusie
De locatie is een binnenstedelijke herontwikkeling. Er is zorgvuldig afgewogen welke woningbehoeften er bestaan binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Door verschillende varianten te ontwikkelen en dit ook in het bestemmingsplan vast te leggen kan de programmering worden afgestemd op de marktvraag. Hierdoor ontstaat een optimale benutting van de ruimte in het stedelijke gebied.
De woningbouw is afgestemd op de lokale behoefte en tegelijkertijd wordt de leefbaarheid van de kleine kernen voor de lange termijn behouden.
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
De provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland", met de ondertitel "Ontwikkelen met schaarse ruimte" is op 2 juli 2010 door provinciale staten vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Afbeelding 2.1: Uitsnede structuurvisie
De structuurvisie heeft twee kaarten waarop de ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities zijn aangeven: de functiekaart en kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het zowel om ordening als ontwikkeling. De kwaliteitskaart stuurt op het 'waar en welke'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland. Op de functiekaart zijn de functies weergegeven. Op de kwaliteitskaart worden de kernkwaliteiten benoemd, vastgelegd en meegegeven bij toekomstige ontwikkelingen.
Om de provinciale belangen veilig te stellen of te ontwikkelen, zijn in deze uitvoeringsstrategie drie sporen te onderscheiden: ordenen, ontwikkelen en onderzoeken/ agenderen. Deze drie sporen zijn met elkaar verbonden. Ordenen vindt plaats door beleidskaders vooraf duidelijk te formuleren. Hiervoor gelden drie leidende principes, namelijk de lagenbenadering, de bebouwingscontouren en de SER-ladder. Deze principes zijn in regelgeving (verordening) vastgelegd. Ontwikkelen vindt plaats wanneer de beleidsopgaven globaal in beeld zijn. De provincie maakt voor belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen bestuurlijke afspraken met de partners en in onderling overleg worden rollen en verantwoordelijkheden bepaald. Uitgangspunt is 'lokaal wat kan'. In het laatste spoor, onderzoeken/agenderen, staat het gezamenlijk in beeld brengen centraal. Beschikbare kennis wordt gebruikt om de beleidsopgaven te formuleren en een strategie te bepalen.
Het plangebied is op de functiekaart aangegeven als 'Stads- en dorpsgebied' en op de Kwaliteitskaart als 'Kwaliteit van de stads- en dorpsrand'. Ten aanzien van woningbouw is het provinciaal beleid gericht op de zorg voor een kwalitatief en kwantitatief afgestemd aanbod in woonmilieus. De woningvoorraad dient daarbij op peil te worden gehouden voor lage inkomens (30 procent sociale woningbouw). Bij sturing wordt eveneens rekening gehouden met bevolkingskrimp en leefbaarheid in kleine kernen. Dit wordt ingevuld door op de functiekaart het stedelijk- en dorpsgebied aan te geven waarbinnen de verstedelijking plaats mag vinden.
De woningbouwontwikkeling van de Westveen vindt plaats binnen het stads- en dorpsgebied. De woningbouw wordt afgestemd op de marktvraag om te voorkomen dat er woningen worden ontwikkeld die niet verkocht worden. De ontwikkeling sluit dan ook aan bij het beleid uit de provinciale structuurvisie.
Provinciale Verordening Ruimte
De Provinciale Verordening Ruimte die eveneens op 2 juli 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld bevat regels omtrent de inrichting van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In de provinciale verordening zijn met name zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.
Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door de op bij de verordening behorende kaart 1 aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.
Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor de gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een "nee, tenzij" beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet zonder meer mogelijk. Gedeputeerde staten kunnen op grond van artikel 2, lid 4 van de verordening, de contour onder bepaalde voorwaarden in- en uitdeuken
Het onderliggend bestemmingsplan maakt woningbouw voor de voormalige scholenlocatie mogelijk. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwingscontouren waardoor het bestemmingsplan voldoet aan de regels van de Provinciale Verordening.
Provinciale Woonvisie 2011-2022
De veranderde woningmarkt is voor de provincie aanleiding geweest om de Woonvisie 2005-2014 te vernieuwen. In verband hiermede hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 12 oktober 2011 een nieuwe Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Deze visie is een basis voor nieuwe afspraken op provinciaal en (inter)regionaal niveau. In samenspraak met alle partijen op de woningmarkt moet dit leiden tot een kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma met nieuwe samenwerkingsvormen en vernieuwd vertrouwen in elkaar.
De provinciale Woonvisie vormt het kader en formuleert de aandachtsvelden voor het beleidsveld wonen, zoals de provincie Zuid-Holland dat ziet. In regionale woonvisies wordt de provinciale Woonvisie verder ingevuld en uitgewerkt door de regio's. In deze regionale visies dienen onder meer de verstedelijkingsafspraken Zuidvleugel en de nog te maken strategieën wonen Groene Hart en Delta vastgelegd te worden. De provincie Zuid-Holland wil de decentralisatie van de regie op de woningmarkt verder vormgeven door het belang van actuele regionale woonvisies te benadrukken. Voor de provincie Zuid-Holland zijn regionale woonvisies belangrijk en de provincie zal uitgangspunten hiervoor in de Provinciale Structuurvisie opnemen. Bestaande afspraken zullen worden herijkt, indien aanpassingen nodig zijn op nieuwbouwprogramma's en verbetering van de (bestaande) kwaliteit. Deze aanpassingen
worden verankerd in de provinciale en regionale woonvisies. De provincie stuurt hierop door onder andere te bevorderen dat regio's een actuele regionale woonvisie hebben. Inmiddels wordt een regionale visie opgesteld welke naar verwachting in het tweede kwartaal van 2013 wordt vastgesteld. Westveen is opgenomen in het programma dat onderdeel zal zijn van de regionale woonvisie.
Conclusie
Deze planontwikkeling maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk van maximaal 60 woningen. Deze opgave is in overeenstemming met de in de Provinciale Woonvisie vastgestelde uitgangspunten, omdat het woningbouwprogramma wordt opgenomen in de regionale Agenda Wonen Midden-Holland (zie paragraaf 2.3). De nieuwbouw levert een bijdrage aan de vraag naar woningen in het middeldure segment en de sociale sector.
Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio'
De gemeenten in Midden-Holland hebben in 2009 besloten om gezamenlijk het bestaande ruimtelijk beleid verder te ontwikkelen tot een uitvoeringsgerichte ruimtelijke agenda. Deze agenda heeft een = doorlooptijd tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Op 15 februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg Groene Hart, RO en Volkshuisvesting de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio' vastgesteld.
De agenda moet de kwaliteiten en samenbindende identiteit van het gebied formuleren en leiden tot meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de regio in relatie tot ontwikkelingen vanuit provinciaal en rijksbeleid. De agenda moet de regio ook een duidelijk eigen gezicht geven in het geheel van de Randstad. Speerpunten zijn:
Het vergroten van de vitaliteit van de regio is met name relevant voor de gemeenten die te maken hebben met vergrijzing en ontgroening. Vanuit die problematiek is een regionale visie op dit thema van groot belang. De vitaliteit wordt in de kleine kernen niet alleen opgelost in de kleine kernen zelf, maar juist in samenhang met de kernen met een (sub)regionale functie en de verstedelijkte gemeenten die het aanbod van enkele centrale voorzieningen verzorgen. De aanpak verschilt per kern.
Reeuwijk-Brug behoort tot een verzorgingskern met dorpse woon- en werkmilieus. Hier staat instandhouding van een breed pakket aan voorzieningen centraal, zoals het winkelapparaat, zorgvoorzieningen, sportaccommodaties en medische basisvoorzieningen. Uitgangspunt is vitaliteit van alle kernen.
Met de ruimtelijke agenda zet Midden-Holland zet in op een stevige ontwikkeling van de kwaliteit van de woningbouw. De regio wil hoogwaardige en onderscheidende woonmilieus ontwikkelen, die bovendien duurzaam zijn en aansluiten op het landschap. Het is daarbij van groot belang om voldoende betaalbare woningen te realiseren, zodat keuzevrijheid op de regionale maar ook op de lokale woningmarkt wordt gewaarborgd. Bovendien wil de regio de doorstroming op gang brengen om te komen tot een veel efficiënter gebruik van de woningvoorraad.
Onderhavig plan voorziet in een toevoeging van woningen aan de kern Reeuwijk-Brug. Er worden woningen gerealiseerd die passen bij de vraag van ouderen en starters.
Regionale Agenda Wonen
In het kader van de woningbouwprogrammering in Midden-Holland is door de colleges van Midden-Holland de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013-2019 (RAW) opgesteld. In die RAW worden de woningbouwbehoeften en de woningbouwlocaties met de aantallen woningen in regionaal verband beschouwd. Het doel van de RAW is tweeledig enerzijds willen partijen inzicht hebben in de behoefte naar woningen in Midden-Holland en om hun (gezamenlijke) woningbouwprogramma daar op af te stemmen. Anderzijds heeft de provincie gelast op regionaal niveau inzicht te geven in de woningbouwbehoefte en het -programma. De RAW wordt heden verder uitgewerkt en zal dit jaar de status van regionale woonvisie krijgen. De gemeenten hebben met elkaar geconcludeerd dat regionale samenwerking rond wonen wenselijk is vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten van gemeenten. In het verband van Midden-Holland en met de Visie op 'De Nieuwe Regio' in gedachten willen de gemeenten een volwaardige en sterke samenwerkingspartner in wonen zijn voor haar partners, zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen, zorgpartijen en de provincie Zuid-Holland op bovenlokale strategische onderwerpen.
Regionale samenwerking tussen de gemeenten in Midden-Holland heeft op het gebied van wonen een meerwaarde bij:
De resultaten uit de verkenning over deze onderwerpen en het belang voor regionale samenwerking zijn hieronder beknopt beschreven.
Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WoningBehoefteRaming 2010 (migratiesaldo nul). Elke gemeente voert daarvoor de maatschappelijk en financieel urgente projecten uit haar woningbouwprogramma 2012 tot en met 2019 uit. Dit bedraagt 12.195 woningen. Rekening houdend met de reeds gerealiseerde netto toename van de woningvoorraad in 2010 en 2011 (1.138) komt het totaal voor de periode 2010-2019 uit op 13.333 woningen. Voor Bodegraven-Reeuwijk zijn dat er 1.642 in de periode 2012-2019 (in 2010 en 2011 zijn daarnaast 382 woningen gerealiseerd).
Conclusie
Westveen is één van de projecten in de bijlagen bij de RAW. Hierover heeft in voldoende mate afstemming plaatsgevonden met de regio. De behoefte blijkt uit het actieprogramma en de kwalitatieve onderbouwing, zie ook paragraaf 2.4.
Gemeente Reeuwijk en Bodegraven zijn per 1 januari 2011 gefuseerd. Daar waar in onderstaande beleidsstukken alleen de gemeente Reeuwijk staat vermeld, betreft het beleidsstukken die zijn opgesteld voor deze datum.
Ontwerp structuurvisie ‘Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020’
De ontwerp structuurvisie actualiseert de huidige 'Structuurvisie gemeente Reeuwijk' uit 2009. Het plangebied van de structuurvisie wijzigt niet en omvat het zuidelijk deel van de gemeente. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met de thema's platteland, kernen en woonwijken, voorzieningen, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, economie en duurzaamheid. Met de nieuwe structuurvisie ontstaat er een actueel toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2020 en geeft een doorkijk naar 2030.
De gemeente wil werken aan de 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land’. Er wordt gestreefd naar een “duurzame ontwikkeling van de gehele gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot een vitaal gebied binnen het Groene Hart. Daarbij zal behoud en zo mogelijk versterking van het groenblauwe raamwerk samengaan met een geleide ruimtelijke ontwikkeling van de dorpen. Dit alles draagt ertoe bij dat mensen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een aangename, schone en veilige leefomgeving treffen, waarin goede mogelijkheden zijn om te wonen, te werken, te recreëren en zich te verplaatsen.”
De vier dorpen en drie buurtschappen (Reeuwijk-Brug, Reeuwijk- Dorp, Driebruggen, Waarder, Tempel, Sluipwijk en Hogebrug), hebben elk hun eigen identiteit en kwaliteit. Reeuwijk-Brug is qua inwoneraantal en voorzieningenniveau het grootst. Voor veel voorzieningen maken inwoners echter gebruik van de nabijgelegen kernen Gouda, Woerden en Bodegraven. Voor een goed functioneren van de woningmarkt is van belang dat de woningbouwplannen goed aansluiten op de behoefte van de huishoudens, in omvang en kwaliteit. ‘De juiste woning, op de juiste plek’. Naast nieuwbouw van woningen op de uitleglocaties zal de opgave de komende jaren ook zijn om binnenstedelijke locaties te transformeren en herstructureren (renovatie, sloop/nieuwbouw) tot aantrekkelijke woonlocaties. In de structuurvisie is het project Nieuw Westveen aangemerkt als transformatieproject in een bestaande woonkern. De nieuwe woningbouw levert een bijdrage aan de opgave 'vitale dorpskernen en woonwijken'.
Actieprogramma Volkshuisvesting & woningbouw (2012)
Op 4 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk het Actieprogramma Volkshuisvesting & Woningbouw en de Strategienota Herprioritering Projecten vastgesteld. Bijsturing van de projectenportefeuille was noodzakelijk om, in antwoord op de economische crisis, een verbeterde aansluiting van het gemeentelijk woningbouwprogramma op de actuele marktvraag te verkrijgen. De bijsturing dient daarnaast bij te dragen aan een optimalisering van de gemeentelijke financiële situatie. Het Actieprogramma is gebaseerd op actuele woningmarktanalyses en bevat aanbevelingen voor kwantitatieve en kwalitatieve aanpassingen van het woningbouwprogramma. Het Actieprogramma concludeert dat de ontwikkeling van Nieuw Westveen kan worden voortgezet.
Conclusie
De nieuwbouw van 60 woningen in de middeldure en sociale sector levert een adequaat antwoord op de woningbehoefte in Reeuwijk-Brug.
Kwalitatieve onderbouwing bestemmingsplan Nieuw Westveen
Dit bestemmingsplan is in het portefeuillehoudersoverleg ISMH afgestemd aan de hand van het op 10 februari 2014 vastgestelde afwegingskader. Hieronder volgt de kwalitatieve onderbouwing.
Algemene kenmerken
Plaats: Reeuwijk-Brug
Woonmilieu: Centrum Dorps
Type plan: Inbreiding / transformatie (voormalige scholenlocatie)
Aantal woningen: Aangepast plan - voorkeursvariant 80 woningen, maximaal 83 woningen
Fasering: 2015-2018
Type woningen: 26 grondgebonden rijwoningen, 6 tweekappers, 3 vrijstaande woningen en 22 appartementen in de sociale sector (naast 23 al gerealiseerde appartementen in sociale sector). Terugvalopties mogelijk voor als de markt bepaalde typen woningen niet opneemt.
Prijsklassen: 22 sociaal, 35 markt (+ 23 sociaal al in 2013 opgeleverd)
Bestemmingsplan: Het bestemmingsplan is juridisch nog niet hard. Het ontwerp bestemmingplan heeft onlangs terinzage gelegen. Er lag al een onherroepelijk bestemmingsplan voor deze locatie dat naast het reeds gerealiseerde appartementengebouw (23 appartementen) nog 41 woningen toestaat. Dit bestemmingsplan is echter te gedetailleerd zodat de herprogrammering niet gefaciliteerd kan worden. Investeerder: Timpaan gaat het plan ontwikkelen. Er is een overeenkomst tussen gemeente en Timpaan. Een deel van het plan wordt door de Woningbouwvereniging Reeuwijk gerealiseerd (sociale huurwoningen in appartementengebouw).
Afwegingskader
Onderstaand is het afwegingskader doorlopen voor het plan Nieuw Westveen.
Met toevoeging van het plan Nieuw Westveen wordt de eigen woningbehoefte zoals bepaald in de WBR2010 overschreden wanneer de overige plannen die reeds zijn opgeleverd vanaf 2010 en de plannen die op de planning staan en al onherroepelijk zijn, worden beschouwd. Daarom dient conform het in Midden-Holland afgestemde afwegingskader voor woningbouwplannen afgestemd te worden met gemeenten binnen Midden-Holland waarmee een significante verhuisrelatie bestaat. In het geval van Bodegraven-Reeuwijk betekent dit afstemming met Gouda en Waddinxveen.
Deze vraag beantwoorden we hierna aan de hand van de volgende vier aspecten/criteria:
a. Een realistisch kwantitatief en kwalitatief programma
Het meest recente actuele beleid van de gemeente op het gebied van volkshuisvesting is verwoord in de volgende documenten:
Tevens worden de analyse van Gerrichhauzen over de woningmarkt in Midden-Holland uit 2011 en het Woningbehoefteonderzoek uit 2008 voor de gemeente Reeuwijk beschouwd. Deze laatste geeft waardevolle inzichten op het niveau van de kern Reeuwijk-Brug waarvoor Nieuw Westveen primair is bedoeld.
Woningmarktgebieden en verhuisrelaties
Uit de Woningmarktanalyse en het Actieprogramma blijkt dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen drie woningmarktgebieden in de gemeente. Dit zijn Bodegraven, Reeuwijk (Brug en Dorp) en de kleine kernen in het oosten. Deze drie woningmarktgebieden hebben ieder een eigen markt met enige oriëntatie naar buiten. Reeuwijk heeft de afgelopen jaren de sterkste relatie gehad met Gouda gevolgd door Bodegraven en Waddinxveen (tabel 1).
Uit de beschikbare beleidsdocumenten vallen op het onderdeel 'migratierelaties met andere gemeenten' alleen uitspraken te doen op (voormalige) gemeenteniveau. Uit figuur 2.2 en tabel 2.1 valt op te maken dat Bodegraven-Reeuwijk binnen de regio alleen een significante verhuisrelatie heeft met Gouda en Waddinxveen. Op zeer grote afstand volgt Bergambacht met slechts 57 vestigers in 5 jaar tijd. Op een totaal aantal van 4906 vestigers in 5 jaar tijd is dit met 1% geen noemenswaardige verhuisrelatie. Conclusie is dat planaanbod in Bodegraven-Reeuwijk op basis van de aanwezige verhuisrelatie binnen Midden-Holland alleen met Gouda of Waddinxveen zou kunnen concurreren.
De gemeente Boskoop is hierbij buiten beschouwing gelaten. Deze gemeente is vanaf 1-1-2014 opgegaan in de nieuwe gemeenten Alphen aan den Rijn en zal overgaan naar de regio Holland-Rijnland. Het aantal verhuisbewegingen tussen Boskoop en Reeuwijk is bovendien vrij beperkt (minder dan bijvoorbeeld met Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Woerden).
afbeelding 2.2: Migratiestromen vestigers (Bron: Verkenning woningmarkt en samenhang Midden-Holland 2011, Gerrichhauzen en partners)
Tabel 2.1: Belangrijkste migratiestromen vanuit Bodegraven en Reeuwijk (Bron: Woningmarktanalyse 2011, Companen)
Omdat Bodegraven-Reeuwijk de grootste verhuisrelatie heeft met Gouda binnen de regio worden onderstaand in tabel 2.2 de verhuisbewegingen tussen Gouda en Bodegraven-Reeuwijk en de voorraadontwikkeling weergegeven over de jaren 2005-2012 op basis van CBS Statline. Beide gemeenten kende in die periode overwegend migratieverlies waarbij Bodegraven-Reeuwijk iets vaker een positieve uitschieter kende dan Gouda (met name het Reeuwijkse deel). Over het algemeen kan op basis van tabel 2.1 en tabel 2.2 worden gesteld dat vanuit Bodegraven meer inwoners naar Gouda trekken maar vanuit Gouda juist weer meer mensen naar Reeuwijk dan omgekeerd. Juist omdat de gemeente in Nieuw Westveen graag voor de lokale Reeuwijkse behoefte wil bouwen is het product/marktcombinatie herzien en gefaseerd zodat het beter aansluit bij de lokale woningbehoefte.
Tabel 2.2 (Binnenlands) migratiesaldo en voorraadontwikkeling Bodegraven-Reeuwijk en Gouda (Bron: CBS Statline en gemeente Gouda)
binnenlands migratiesaldo | voorraadontwikkeling | |||||||
Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk | Gouda | Van Gouda naar Bodegraven-Reeuwijk | Van Gouda naar Reeuwijk | Bodegraven-Reeuwijk | Reeuwijk | Gouda | |
2005 | -257 | -67 | -592 | 11 | 29 | 10 | 13 | -55 |
2006 | -270 | -108 | -705 | -45 | -20 | 48 | 2 | -67 |
2007 | 61 | 120 | -373 | 37 | 46 | 129 | 92 | 134 |
2008 | 61 | 131 | -241 | 56 | 78 | 243 | 60 | 198 |
2009 | -155 | 56 | 40 | 29 | 67 | 77 | 97 | 274 |
2010 | -12 | 157 | -445 | 29 | onbekend | 193 | 134 | -51 |
2011 | -45 | onbekend | -204 | -15 | onbekend | 134 | onbekend | 138 |
2012 | -112 | onbekend | -487 | 29 | onbekend | 176 | onbekend | 98 |
Verhuisgeneigdheid in Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp
Uitgangspunt is om voor elke dorp het aantal en soort woningen te realiseren dat voorziet in de lokale behoefte. Dit heeft te maken met de beperkte verhuisgeneigdheid tussen de kernen (zie tabel 2.3). Hieruit blijkt voor Reeuwijk-Brug dat maar liefst 81% van de verhuisgeneigde inwoners aangeeft mogelijk binnen deze kern te willen verhuizen. Het plan voor Nieuw Westveen voorziet met de programmatische verandering juist in woningen die bedoeld zijn voor de lokale behoefte. Woningtypen die in de afgelopen jaren vooral huishoudens van buiten de gemeente naar Reeuwijk hebben getrokken (onder andere in De Bunderhof) zijn grotendeels vervangen door sociale huurappartementen in de nieuwe opzet.
Tabel 2.3: Voorkeuren verhuisgeneigdheid inwoners kernen voormalige gemeente Reeuwijk (Bron: Woningbehoefteonderzoek 2008, RBOI)
Lokale woningbehoefte, kwalitatief
In de huursector in Reeuwijk wordt over de hele linie de volgende aanvullende behoefte gezien:
Er is vraag naar appartementen en grondgebonden nultredenwoningen. Ook is er vraag van senioren die van een eengezinswoning willen doorstromen naar een passende huurwoning. Een deel van deze senioren stroomt binnen de sociale huursector door, maar ook een deel woont nu in een koopwoning;
In de koopsector zijn in beperkte mate aanvullende marktsegmenten gewenst. De markt lijkt aardig in balans:
De woonwensen in het woningmarktonderzoek van Companen zijn voor verschillende doelgroepen onderzocht. Dit geeft het volgende beeld:
Het plan voor Nieuw Westveen voorziet in een mix van koop (grondgebonden) en huur (appartementen). De bovengenoemde behoefte aan huureengezinswoningen zal deels worden ingevuld door het realiseren van huurappartementen voor senioren die een huureengezinswoning achterlaten. Hiermee komt er meer aanbod vrij. Naar aanleiding van de oplevering van het eerste blok heeft de doorstroming in Reeuwijk-Brug ook een boost gekregen. Voor een deel van de grondgebonden koopwoningen wordt momenteel onderzocht of deze in de middeldure huur (vrije sector) kunnen worden gebracht. Daarnaast zal voor enkele appartementen een experiment plaatsvinden door de Woningbouwvereniging Reeuwijk waarbij deze net in de vrije sector komen en hierdoor ook bereikbaar worden voor scheefwoners in ééngezinshuurwoningen. Door genoemd programma wordt voorzien in de Reeuwijkse behoefte waardoor wordt voorkomen dat er voor inwoners van buiten wordt gebouwd wat kan leiden tot ongewenste concurrentie. Hierbij wordt opgemerkt dat vanzelfsprekend altijd sprake blijven van een zekere in- en uitstroom.
Lokale woningbehoefte, kwantitatief
Eind 2013 is door college en raad besloten tot vaststelling van een herziene prioriteitenlijst voor de woningbouw in heel Bodegraven-Reeuwijk. Daarmee zijn ten opzichte van het eerder bijgestelde en in het kader van de RAW afgestemde programma uit juli 2012 (Actieprogramma Volkshuis-vesting en Woningbouw) nog eens 500 woningen uit de planning gehaald. In totaal stonden ruim 2.000 woningen op de planning in de periode 2010-2019. Dit is teruggebracht naar 1.505. Concreet betekent dit dat er in de planning 2013-2019 nog maar 1.113 woningen in totaal over-blijven. Omdat in 2010-2012 reeds 392 woningen zijn opgeleverd, verwachten wij in de gehele periode 2010-2019 een productie van 1.505 (1.113 + 392) woningen. Dat is 480 woningen meer dan de geraamde behoefte van 1.025 in de WBR2010. Eerder waren 980 woningen teveel gepland.
De ervaring leert dat een deel van de geplande woningbouw niet doorgaat of vertraagt (planuitval). Er wordt daarom verwacht dat de uiteindelijke productie lager uitvalt dan de nu geplande woningen. De gemeente denkt een goede balans tussen vermindering van de planvoorraad en de financiële mogelijkheden te hebben gevonden. Overigens zullen de plannen blijvend beoordeeld worden en worden niet lopende plannen tijdig stopgezet.
De verwachting is eind 2019 rond de gewenste woningaantallen (rond of iets boven de WBR2010 behoefte)uit te komen en hiermee een realistisch kwantitatief maar ook kwalitatief programma te hebben gerealiseerd.
Voor Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp betekent de herziene prioriteitenlijst een afname van 114 woningen in de periode 2010-2019 ten opzichte van de aantallen zoals medio 2013 regionaal afgestemd in de RAW. Met de toename van maximaal 19 woningen in het project Nieuw-Westveen blijft de afname van het aantal woningen ten opzichte van de RAW minimaal 98 in Reeuwijk. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de compensatie-eis zoals in de RAW benoemd rond uitwisseling van woningplannen.
Het bestemmingsplan voor Nieuw-Westveen voorziet in de realisatie van max. 60 woningen (naast de 23 al gerealiseerde appartementen) in de periode 2015-2019 voor de inwoners van met name Reeuwijk-Brug (en mogelijk ook Reeuwijk-Dorp). Op basis van de woningmarktanalyse (verrekend naar de kern Reeuwijk-Brug) is er in de periode 2010-2019 een behoefte van circa 16 woningen per jaar. In tabel 2.4 wordt een overzicht gegeven van de plannen van meer dan 10 woningen welke zijn gerealiseerd in de periode 2010-2013 en welke voor de periode 2014-2019 naast Nieuw-Westveen op de planning staan in Reeuwijk-Brug.
Tabel 2.4: Plannen van 10+ woningen in Reeuwijk-Brug in de periode 2010-2019
Plan | Aantal woningen | Type woningen | Planning | Kern |
Venen Oost | -10 (sloop) | Soc. app. (-10) | 2010 | Reeuwijk-Brug |
Oude Tol III fase 1 | 53 | Markt (27) Markt app. (26) |
2010 | Reeuwijk-Brug |
Korte Zoom | 19 | Markt (19) Waarvan 8 nultr. |
2012 | Reeuwijk-Brug |
Westveen | 23 | Sociale app. (23) | 2013 | Reeuwijk-Brug |
Bunderhof | 35 | Markt | 2013 | Reeuwijk-Brug |
Venen Oost | 20 | Markt app. | 2013 | Reeuwijk-Brug |
Miereakker | -7 (sloop) | Sociale app. (-7) | 2013 | Reeuwijk-Brug |
Miereakker | 41 | Sociale app. (30) Markt app. (11) |
2014 | Reeuwijk-Brug |
Venen Oost | 55 | Markt app. (55) | 2015-2019 | Reeuwijk-Brug |
Notaris d'Aumerielaan | 10 | Onbekend | 2015-2019 | Reeuwijk-Brug |
Locatie Van Eijk | 22 | Sociale app. (10) Markt app. (12) |
2015-2019 | Reeuwijk-Brug |
Oude Tol III fase 2 | 40 | Sociaal (15) Markt (25) |
2015-2019 | Reeuwijk-Brug |
Totaal | 301 |
Uit de gegevens blijkt dat de behoefte aan woningen in Reeuwijk-Brug in principe ruimschoots is ingevuld met bovenstaande plannen. Wat opvalt, is dat in de jaren 2010-2014 al 174 woningen zijn gebouwd in Reeuwijk-Brug waarvan de laatste 41 bijna worden opgeleverd. Dit was mogelijk omdat Reeuwijkse woningbouwprojecten de afgelopen jaren veel inwoners van buiten de eigen gemeente hebben aangetrokken. Hierdoor is een positief migratiesaldo gerealiseerd.
De instroom van buitenaf in de afgelopen jaren (veroorzaakt door onder andere te weinig aanbod elders) betekent dat er de komende jaren juist behoefte is om woningen voor de lokale behoefte te gaan realiseren. Voor de jaren 2015-2019 staan er op dit moment 127 woningen gepland. In de meeste gevallen is het bestemmingsplan al onherroepelijk. Ten opzichte van de andere projecten voorziet Nieuw Westveen vooral in aanvullende segmenten waar lokaal behoefte aan is die nog niet of in onvoldoende mate in de huidige programma's zijn opgenomen zoals sociale huurappartementen. Om diverse redenen is het ook niet mogelijk programma's in de andere projecten om te zetten of te stoppen (ruimtelijk niet inpasbaar, gelegen in woonzorgzone, particulier project waarvoor omgevingsvergunning al is verleend etc.).
In Nieuw Westveen wordt voorzien in max. 60 woningen in de periode 2015-2019. Voor wat betreft sociale woningbouw wordt verwezen naar de onderbouwing onder punt c. Voor wat betreft de overige 38 woningen (maximaal) zijn verschillende varianten ontwikkeld waardoor deze kunnen worden afgestemd op de marktvraag. Overigens wordt nog aangetekend dat Nieuw Westveen een herontwikkeling is van een al onherroepelijk bestemmingsplan waardoor er alleen toename van de planvoorraad wordt voorzien door meer sociale woningbouw in het plan op te nemen. In het marktsegment zullen maximaal 35 woningen worden gerealiseerd waar eerder sprake was van 41. Daarbij zijn de type woningen beter afgestemd op de Reeuwijkse behoefte. Gelet op het argument dat een groot deel van te realiseren programma gebouwd wordt voor de autonome bevolkingsgroei is het kwantitatief wenselijk om het gewenste programma gefaseerd te realiseren. Gezien bovenstaande motivering wordt het wenselijk en realistisch geacht Nieuw Westveen in de komende jaren gefaseerd te realiseren.
b. Toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit drie stappen (treden) die achter elkaar dienen te worden doorlopen.
Eerst dient te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Op basis van deze notitie wordt onderbouwd dat Nieuw Westveen voorziet in een actuele lokale en daarmee regionale behoefte.
Vervolgens is trede 2 aan de orde. Hier dient te worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling kan opgevangen worden binnen bestaand gebied. Wanneer de ruimtevraag niet (of niet geheel) binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, komt trede 3 (locatiekeuze buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Het plangebied is een voormalige scholenlocatie en ligt in binnenstedelijk gebied. De gebouwen op deze locatie zijn inmiddels gesloopt en het terrein ligt op het moment braak. Door deze locatie te herontwikkelen als woningbouwlocatie wordt leegstaande ruimte in binnenstedelijk gebied optimaal benut en wordt de leefbaarheid van het gebied verbeterd. Hiermee wordt aan stap 2 uit de ladder voldaan en komt trede 3 niet in beeld.
Conclusie
De locatie is een binnenstedelijke herontwikkeling. Er is zorgvuldig afgewogen welke sublokale woningbehoeften er bestaan binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Door verschillende varianten te ontwikkelen en het bestemmingsplan flexibel in te richten kan de programmering worden gefaseerd en gedoseerd op de actuele marktvraag. Hierdoor ontstaat een optimale benutting van de ruimte in het stedelijke gebied. De woningbouw wordt afgestemd op de lokale behoefte en tegelijkertijd wordt de leefbaarheid van de kleine kernen voor de lange termijn behouden.
c. Sociale woningbouw
Er zijn onlangs al 23 appartementen in de sociale huursector gerealiseerd op een deel van deze locatie. De Woningbouwvereniging Reeuwijk heeft de 23 sociale huurappartementen allemaal verhuurd, vooral aan senioren uit Reeuwijk. Er was een enorme vraag vanuit het dorp naar deze woningen. Ook de lange wachttijden voor dit soort woningen in Reeuwijk onderstreept de behoefte aan dit soort woningen. De wachttijden hebben te maken met het huidige eenzijdige aanbod van eengezinsrijwoningen van de Woningbouwvereniging Reeuwijk. Door de vergrijzing is er de komende jaren behoefte aan meer levensloopbestendige appartementen in Reeuwijk. Helaas zijn door het overstappen van de Woningbouwvereniging Reeuwijk op een ander woningtoewijzingssyteem geen actuele gegevens beschikbaar over de exacte druk op de sociale huurmarkt.
Omdat het bestemmingsplan flexibel van opzet is, kan gericht worden ingespeeld op de marktvraag. Belangrijkste doelen zijn het voorzien in de behoefte van inwoners van Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp en het bevorderen van de doorstroming op de lokale woningmarkt.
Ontwikkelaar Timpaan heeft voor het nieuwe bouwplan samen met de gemeente en woningbouwvereniging Reeuwijk (WBV Reeuwijk) onderzocht wat in de huidige sublokale woningmarkt kansrijke mogelijkheden zijn voor woningbouw. De WBV Reeuwijk heeft een advies geschreven waarin de woningbehoefte nader is gemotiveerd. Hierop heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk gereageerd. De gemeente is het in grote lijnen eens met het advies.
In het advies van WBV Reeuwijk wordt het onderzoek van Companen uit 2011 aangehaald, zie pagina 4 van deze onderbouwing. WBV Reeuwijk heeft een onderbouwing gegeven van de woningbehoefte voor de komende 15 á 20 jaar. Daaruit blijkt dat er behoefte is aan levensloopbestendige appartementen en grondgebonden woningen.
d. Een eenduidige woonmilieutaal
Binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk vormen Bodegraven en Reeuwijk-Brug de plaatsen met een centrumdorps woonmilieu. Op basis hiervan wordt bekeken of het plan concurrerend kan zijn met de gemeenten waarmee Bodegraven-Reeuwijk een significante verhuisrelatie heeft. Binnen de regio (Gouda en Waddinxveen) zijn dit Gouda en Waddinxveen. Beide hebben een stedelijk woonmilieu. Gezien de ligging en de suburbane setting van Reeuwijk-Brug zijn de verschillen tussen dit centrumdorpse woonmilieu en sommige stedelijke woonmilieus in Gouda en Waddinxveen in werkelijkheid niet zo scherp als het ABF-model veronderstelt . Door te kiezen voor productmarktcombinaties die aansluiten op de behoefte van de eigen inwoners in Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp (meer sociale huurappartementen en minder grondgebonden woningen) worden de negatieve effecten op woningbouwplannen in de gemeenten Gouda en Waddinxveen beperkt.
De gemeente Waddinxveen en overige regiogemeenten (met uitzondering van Gouda) hebben op 10 feburari in het regionaal overleg aangegeven in te kunnen stemmen met voornoemde woningbouwontwikkeling in Bodegraven-Reeuwijk. Tussen de gemeenten Gouda en Bodegraven-Reeuwijk heeft op 26 februari bestuurlijk overleg plaatsgevonden waarbij de gemeente Gouda een aantal aanvullende vragen heeft gesteld. De antwoorden op deze vragen zijn in deze aangepaste onderbouwing verwerkt. Gouda kan op basis daarvan nu ook instemmen met de ontwikkeling van de beschreven productmarktcombinaties voor de eigen inwoners van Reeuwijk-Brug en Reeuwijk-Dorp.
Memo WBV Reeuwijk (februari 2013)
In de memo van 21-02-2013 heeft de WBV Reeuwijk een onderbouwing gegeven op de woningbehoefte voor de komende 15 a 20 jaar. Daaruit blijkt dat er behoefte is aan levensloopbestendige appartementen (200) en grondgebonden woningen (100). In de inrichtingsvarianten zijn naast appartementen ook nultredenwoningen (met tuin) en eengezinswoningen opgenomen.
Met de projecten Westveen, Miereakker en Maximalocatie zijn in het huidige uitvoeringsprogramma al ongeveer 70 seniorenappartementen in voorbereiding. Verder is volgens de WBV Reeuwijk een wijziging in de projectportefeuille nodig in de categorie van kleine naar grote eengezinswoningen. WBV Reeuwijk geeft aan dat het gezien de huidige woningmarkt en financieringsproblemen niet wenselijk is om in nieuwbouw voor starters te investeren, maar de koopwoningen die vrijkomen uit het bestaande bezit voor deze groep te etiketteren.
Beleidsregel planologische afwijkingsmogelijkheden
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft een notitie opgesteld waarin de planologische afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen. De beleidsregels zijn voor een deel gebaseerd op de bestemmingsregeling zoals opgenomen in de reeds vastgestelde bestemmingsplannen. Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt gemaakt, zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met dit kruimelgevallenbeleid. Waar mogelijk, worden deze regels direct in de bestemmingsplannen verwerkt, zodat afwijken van het bestemmingsplan niet nodig is. Deze beleidsregels zijn de basis voor de regeling van bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Duurzaamheidsvisie Bodegraven - Reeuwijk 2013 - 2020 (i.o.)
De gemeente Bodegraven - Reeuwijk is bezig met het opstellen van een duurzaamheidsvisie. Met deze visie wil de gemeente laten zien dat zij het serieus meent met duurzaamheid. Met de visie wordt een blauwdruk gerealiseerd, waarmee toekomstige vraagstukken op een duurzame wijze worden benaderd. De visie is kaderstellend voor alle beleidsterreinen. Er wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijk beleid aandacht besteedt zal worden aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling.
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk zet in op duurzaamheid. In 2020 (en zo mogelijk eerder) heeft de gemeente haar eigen voorbeeldfunctie zo optimaal mogelijk vorm gegeven en de milieudruk van haar eigen activiteiten zo laag en efficiënt mogelijk gehouden. Maar speelt de gemeente ook een stimulerende en regisserende rol richting inwoners en bedrijven. Er wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de dragende pijlers: sociaal, ecologie en economie en is er een zorgvuldig evenwicht tussen deze pijlers.
Om de doelstellingen en resultaatsverplichtingen van de gemeente voortvarend en praktisch op te pakken richt de gemeente zich op de onderstaande drie speerpunten:
De volgende algemene doelstelling zijn opgenomen in de duurzaamheidsvisie:
Duurzaamheid woningbouw
Duurzaam bouwen wordt vaak geassocieerd met energiezuinig bouwen, maar het gaat om veel meer dan dat. Het gaat om zaken als milieukwaliteit, duurzaam materiaal, gezondheid (geluid, binnenklimaat, thermisch comfort, licht), groen en bewegingsmogelijkheden rond het huis, gebruikswaarden (toegankelijkheid, functionaliteit, technische kwaliteit, sociale veiligheid) en toekomstwaarde (toekomstgerichte voorzieningen en belevingswaarde). Duurzaam bouwen heeft niet alleen betrekking op woningen, bedrijfsgebouwen en kantoren, maar ook op utiliteitsbouw, de grond-, weg- en waterbouw en duurzame inrichting van de openbare ruimte. En het betreft de hele levenscyclus van een gebouw: bouw, verbouw, sloop en gebruik.
De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Dit doen wij door:
Duurzame stedenbouw is één van de uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Duurzame stedenbouw kiest voor schone en gezonde systemen en draagt bij aan het besparen van grondstoffen (materialen, energie, water), het sluiten van kringlopen en toepassing van vernieuwbare bronnen. Uitgangspunt is dat duurzame oplossingen meerdere doelen dienen en de invalshoeken people, planet en profit verbinden met ruimtelijke kwaliteit. Duurzame stedenbouw stelt de eindgebruiker centraal. In een vroegtijdig nadenken over de hele levenscyclus is gunstig voor het maken van duurzame keuzes. Zongericht verkavelen is een voorbeeld van duurzame stedenbouw.
Tot voor kort waren in het plangebied een aantal scholen en diverse kinderopvang gehuisvest. In 2010 zijn deze scholen echter naar een nieuwe locatie verhuist, zijn de gebouwen leeg gekomen en inmiddels gesloopt. De gronden bevatten nu de funderingen van de diverse gebouwen en liggen verder braak.
Afbeelding 3.1 Huidige situatie terrein Afbeelding 3.2 Watergang
Het plangebied bestaat uit de herontwikkeling van een tweetal scholenlocaties aan de Van Staverenstraat en de Mesdagstraat. De vrijgekomen locaties worden ingevuld met woningen. Timpaan is in 2012 gestart met verkoop van woningbouw in het project Westveen. Ondanks een grote belangstelling is het huidige plan, mede door de economische situatie, niet verkocht geraakt. Alleen het appartementengebouw op de hoek van de Van Heuven Goedhartstraat en de Van Staverenstraat is als enige onderdeel van het eerdere bouwplan inmiddels gerealiseerd. Dit gebouw maakt geen onderdeel uit van het onderhavige plan. Timpaan heeft in overleg met gemeente Bodegraven-Reeuwijk het project inmiddels uit de verkoop gehaald en aan een alternatief plan gewerkt.
Om in te kunnen spelen op een fluctuerende woningmarkt biedt het bestemmingsplan ten aanzien van de woningtypen en situering nog ruime flexibiliteit. De watergang, tuinen en groenvoorziening zijn wel vastgelegd in het bestemmingsplan. Hierdoor ontstaat een ruimtelijk kader waarbinnen de woningen gesitueerd kunnen worden.
De gronden waarop de bestemming 'Tuin' komt te liggen mogen niet bebouwd worden. De gronden bevinden zich aan de watergang in het deelgebied van Staverenstraat. Door deze gronden niet te bebouwen wordt voorkomen dat de bewoners aan de andere kant van de watergang directe woningbouw tegenover zich krijgen. De groenstrook in het deelgebied van Staverenstraat zorgt voor een afscheiding tussen de nieuwe woningbouw en de daar gevestigde dierenartspraktijk.
De wegen worden in dit bestemmingsplan nog niet vastgelegd maar de ontsluiting zal plaatsvinden op de Van Staverenstraat en op de Mesdagstraat. De Mesdagstraat wordt daarbij een eenrichtingsweg.
Het alternatieve plan bestaat uit een aantal schetsvarianten. Het verschil in de varianten zit in het aantal en typen woningen. Uit de inschrijvingen van het vorige plan bleek dat er veel behoefte is aan seniorenappartementen met lift. Het reeds gerealiseerde appartementengebouw voorziet hier in. Voor het alternatieve bouwplan is onderzocht of er mogelijkheid is voor extra appartementen met lift in de sociale huur of koop. Hiervoor is het deelgebied Mesdagstraat aan de Van Heuven Goedhartstraat het meest geschikt.
De variant 1 gaat uit van appartementen in deelgebied Mesdagstraat. De subvarianten 1a, 1b en 1c laten verschillende mogelijkheden voor de overige woningbouw in het plan zien.
Welke variant, of welke variantdelen daadwerkelijk ontwikkeld zullen worden, zal worden bepaald door de markt(verkoop). Op onderstaande afbeelding 3.3 is de voorkeursvariant opgenomen. In Bijlage 1 zijn de overige schetsvarianten opgenomen.
Afbeelding 3.3: Voorkeursvariant
De woningen zullen worden gerealiseerd voor verschillende doelgroepen. Voor (door)starters en gezinnen zijn grondgebonden woningen in het plan opgenomen en voor senioren worden appartementen (voorzien van lift) gebouwd. Het plan voorziet naast woningen ook in water, groen, speelplekken, wegen en parkeervoorzieningen. Het aantal woningen dat met dit plan gerealiseerd wordt is, afhankelijk van welke variant wordt uitgewerkt, maximaal 60.
Bij de bouw van deze woningen wordt gekeken naar de woningen in de omgeving. De bouwhoogten en woningtypen komen dan ook voor een deel overeen met de rest van de omgeving. Dit uit zich in rijwoningen met een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Hier kan wel op de begane grond één seniorenwoning (nultredenwoning) worden gerealiseerd met daarboven twee starterswoningen. Gestapelde woningen zijn dus toegestaan.
Het geplande appartementengebouw mag maximaal 13 meter hoog worden en moet worden voorzien van een plat dak of een dakhelling van maximaal 15 graden. Het gebouw zal worden uitgevoerd met lift, zodat de appartementen geschikt zijn voor senioren.
De voorkeursvariant voorziet er in om een appartementengebouw te realiseren op de locatie aan de Mesdagstraat, zie ook afbeelding 3.3. Dit blijkt ook uit de reacties die binnen zijn gekomen naar aanleiding van de inloopavond.
Inleiding
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 4.1: Richtafstanden per milieucategorie.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' | |
1 | 10 meter | 0 meter | |
2 | 30 meter | 10 meter | |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter | |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter | |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter | |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Plangebied
In de nabijheid van het plangebied is een taxibedrijf aanwezig. Volgens de handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG valt een gemiddeld taxibedrijf in categorie 2. De grootste afstand die als richtlijn in de handreiking van de VNG staat aangegeven is 30 meter voor geluid. Het taxibedrijf aan de Van Staverenstraat bevindt zich op een afstand van 20 tot 25 meter van de dichtstbijzijnde nieuwe woning. Omdat de taxi's zich of aan de voorzijde of in het bedrijfspand bevinden en de achterzijde van het pand niet gebruikt wordt voor het parkeren van de taxi's is hinder op de nieuw te realiseren woningen niet te verwachten. Waarbij het bedrijfspand ook de eventuele geluidhinder wegneemt.
Het omliggende bedrijf vormt geen knelpunt voor de ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Voorgaand onderzoek
Van de locatie, Nieuw Westveen te Reeuwijk is de kwaliteit van de bodem bekend. In 2008 is door Geofox Lexmond bv een bodemonderzoek uitgevoerd:
Het bodemonderzoek is in maart 2008 beoordeeld door de milieudienst Midden- Holland (tegenwoordig Omgevingsdienst Midden Holland). Het oordeel van de milieudienst op het onderzoek was dat er geen bodemhygiënische redenen waren die een beletsel of een beperking vormen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling van de locatie. Dit bodemonderzoek is beoordeeld op actualiteit. De volledige notitie is opgenomen in Bijlage 2.
In 2010 is het schoolgebouw dat aanwezig was ter plaatse aan de 'Van Staverenstraat 31-33 te Reeuwijk' gesloopt. Tijdens deze sloopwerkzaamheden is een ondergrondse HBO tank (gevuld met product) aangetroffen. Ter plaatse van de voormalige tank is door RSK-EMN een verkennend onderzoek uitgevoerd: 'Verkennend bodemonderzoek van Staverenstraat 31-33 Reeuwijk', met kenmerk 11X5854.001, d.d. 4 januari 2011. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van verontreiniging als gevolg van aanwezigheid van de ondergrondse tank. Vastgesteld is dat er sprake is van een verontreiniging van de grond. Voor de verwijdering van de tank en het saneren van de bodem is een saneringsplan opgesteld.
Conclusie
Met uitzondering van locatie 'Van Staverenstraat 31-33 zijn er geen milieuhygiënische redenen die een belemmering vormen voor de herinrichting van de locatie. De voorgenomen sanering ter plaatse van de Van Staverenstraat 31-33 zal echter de milieuhygiënische belemmeringen wegnemen.
Deze conclusie is deels gebaseerd op het door Lexmond uitgevoerde onderzoek, dat wel verouderd is. Bij een de aanvraag van een omgevingsvergunning dient er een actualiserend onderzoek uitgevoerd te worden. Na 2008 is de regelgeving ten aanzien bodemonderzoek veranderd. Inmiddels is het Besluit bodemkwaliteit van kracht, hierdoor is onder andere het standaardstoffenpakket aangepast.
Wanneer er op de locatie grondverzet plaatsvindt, dient de kwaliteit van de vrijkomende grond bepaald te worden. Aanbevolen wordt om dit te combineren met het actualiserende onderzoek.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden welke in hoofdlijnen is beschreven in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Door deze wijziging is het Besluit luchtkwaliteit 2005 en het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2006 komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) van kracht geworden. Een van deze nieuwe AmvB’s is de AmvB ‘Niet in betekenende mate' (NIBM).
De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen en lood (Pb), waaraan de concentraties in de lucht moeten voldoen. Tevens wordt in de Wlk aangegeven op welke termijn de gestelde normen gehaald moeten worden. De meest kritische componenten ten aanzien van mogelijke overschrijding van de grenswaarden van de Wlk zijn in Nederland fijn stof en NO2. Indien de emissies van de overige componenten niet of nauwelijks wordt verwacht is het gebruikelijk om slechts op de twee meest kritische componenten te toetsen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van de Wlk de invloed op de luchtkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Dit kan door middel van het aannemelijk maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft en hiermee voldoet aan de grenswaarde uit de Wlk (1% criterium) of de invloed van het project op de luchtkwaliteit rechtstreeks te toetsen aan de grenswaarden voor NO2 en fijn stof uit de Wlk.
Ontwikkelingen die rechtstreeks onder de NIBM-regeling vallen zijn:
Iedere andere ontwikkeling of iedere andere combinatie kan niet rechtstreeks onder de NIBM regeling geschaard worden. Dit dient eerst onderbouwd te worden. Dit kan door middel van het kwalitatief of kwantitatief inzichtelijk maken dat de bijdrage van de ontwikkeling onder het 1% criterium is gelegen. Hierbij wordt meestal gebruik gemaakt van het kwantitatief (berekeningen) onderbouwen.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen knelpunt bij de gewenste ontwikkeling. De realisatie van 70 tot 83 woningen valt direct onder de hierboven genoemde NIBM regeling, omdat 70 tot 83 immers minder is dan de gestelde bovengrens van 500 woningen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de toegestane geluidbelasting vanwege een weg bij geluidgevoelige objecten, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
In art. 74 Wgh zijn de geluidzones gedefinieerd. De geluidzones aan weerszijden weg zijn te beschouwen als aandachts- of onderzoeksgebieden. Zones zijn van rechtswege aanwezig. Dat wil zeggen dat er geen apart besluit nodig is om ze in te stellen. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Wegen die geen zone hebben, en waarop de Wet geluidhinder dus niet van toepassing is, zijn:
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. In binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeurswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
Onderzoek
In het kader van de bouw van de nieuwe woningen is door Royal HaskoningDHV een akoestisch onderzoek uitgevoerd (25 september 2013 Bijlage 3). Voor de te ontwikkelen locaties is het aspect wegverkeerslawaai onderzocht. Doel van dit onderzoek is te bepalen of de nieuw te bouwen gevoelige bestemmingen volgens de bepalingen in de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen worden gerealiseerd of dat maatregelen of het vaststellen van hogere waarden aan de orde is. Bij het akoestisch onderzoek is gebruikt gemaakt van een geluidmodel. Dit model is opgesteld met behulp van het programma WinHavik, versie 8.50). Dit rekenprogramma voldoet aan de Standaard Rekenmethode 2 (SRM2) van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De planlocatie is gelegen binnen de geluidzone van de A12. De overige wegen in de omgeving van de nieuwbouw zijn 30 km/uur wegen.
Conclusie
Ten gevolge van de A12 wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden op de bouwvlakken noord en zuid van plan Nieuw Westveen. De maximale geluidbelasting is 56 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor vervangende nieuwbouw binnen de geluidzone van een autosnelweg, wordt niet overschreden.
Voor het gehele bouwplan zullen geluidreducerende maatregelen nodig zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeurswaarde. Echter, voor de A12 zijn reeds maatregelen toegepast. Deze maatregelen zijn meegenomen bij de berekeningen. De maatregelen in de vorm van tweelaags ZOAB en 8 meter hoge schermen zijn niet voldoende om te voldoen aan de voorkeurswaarde. Het ophogen van de schermen is voor dit bouwplan kostentechnisch niet doelmatig.
Voorgesteld wordt een hogere waarde procedure te volgen waarin voor de maximaal 60 woningen in het bouwplan hogere waarden worden vastgesteld van maximaal 56 dB.
Direct om het bouwplan Nieuw Westveen hebben de wegen een 30 km/uur regime en worden daardoor niet getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen wel inzichtelijk gemaakt. De milieusituatie van deze wegen wordt beoordeeld als matig tot goed.
Hogere waarden
In het nieuwe hogere waarde besluit voor bouwplan Nieuw Westveen wordt de hoogst berekende geluidbelasting op basis van de berekende vrije veld contouren gekoppeld aan het volgens het bestemmingsplan maximaal mogelijk aantal te bouwen woningen. Het gaat daarbij om het volgende:
Voor maximaal 60 woningen en appartementen is een hogere waarde vastgesteld van maximaal 56 dB (incl. art 110g Wgh). Het besluit Hogere waarden is op 21 januari 2014 vastgesteld.
Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde voor een geluidgevoelig object moet op grond van art. 110f Wgh aandacht geschonken worden aan de eventuele cumulatie met andere gezoneerde geluidbronnen, indien het geluidgevoelig object tevens binnen de geluidzone van een of meer van deze geluidbronnen ligt. In de situatie van het bouwplan Nieuw Westveen is geen sprake van andere gezoneerde bronnen die van belang zijn. De cumulatie is voor het hogere waardenbesluit verder niet van toepassing aangezien het enkel om de A12 gaat. Echter, ten behoeve van de gevelwering is deze cumulatieve waarde nog wel van belang:
Voor de geluidwering van de gevels kan een maximale waarde worden aangehouden van 59 dB excl. art 110g Wgh voor het zuidelijke bouwvlak en 60 dB voor het noordelijke bouwvlak. Deze waarde is berekend inclusief de 30 km/uur wegen. Zonder de 30 km/uur wegen is de maximale geluidbelasting 58 dB excl. art 110g Wgh voor beide bouwvlakken.
De uitgewerkte (representatieve) variant van het bouwplan geeft inzicht in de geluidbelastingen ten gevolge van de A12 en of er wordt voldaan aan de beleidsregels. Bij het definitieve bouwplan dient opnieuw getoetst te worden of aan de hogere waarden van maximaal 56 dB (voor maximaal 60 woningen en appartementen) wordt voldaan, evenals een controle of aan de beleidsregels wordt voldaan.
Bij de onderzochte combinatievariant van het bouwplan zijn bij de rijtjeswoningen geluidluwe gevels te creëren op de begane grond. Bij de appartementen is dit niet overal het geval. Dit is in strijd met de beleidsregels.
Afwijking beleid
In april 2012 heeft het college van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de 'Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland' vastgesteld. Dit beleid houdt in dat B&W alleen een waarde hoger dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting mag vaststellen als tenminste één van de tot de woning behorende buitenruimte is voorzien van een afsluitbare buitenruimte/ geluidluw is. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat een gering aantal van de te bouwen appartementen (4 van de 60) niet voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het gaat alleen om appartementen die zich op de derde bouwlaag bevinden.
Om voor de vier appartementen te kunnen voldoen aan het beleid is het mogelijk om een afsluitbare buitenrumte te situeren aan het balkon. Dit betekent dus dat dat alleen voor de derde bouwlaag afsluitbare buitenruimte gesitueerd moeten worden. De overige bouwlaag voldoen immers aan het beleid.
Voor het reeds bestaande appartementengebouw is eveneens afgeweken van het gemeentelijk beleid. Het is de bedoeling om een gelijksoortig appartementengebouw te realiseren als reeds is gebouwd. Ook bij dit gebouw zijn de balkons niet dichtgemaakt. Daarom is het vanuit stedebouwkundig en architectonisch oogpunt ongewenst om alleen voor de derde bouwlaag de balkons weg te laten danwel dicht te maken.
Uit het onderzoek blijkt dat de vier appartementen een geluidsbelasting ondervinden van 54 dB. Dit betekent een overschrijding van 1 dB ten opzichte van de toegestane geluidsbelasting. Gelet op de leefbaarheid van de toekomstige bewoners is een geringe overschrijding van geluidbelasting op de balkons minder zwaarwegend omdat het gaat om een verblijfsruimte waar over het algemeen af en toe langdurig wordt verbleven (i.t.t. een woning).
Op basis van deze argumenten wordt voorgesteld om af te wijken van het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de 'beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland'.
In de directe nabijheid van het plangebied is een afvalwatertransportgemaal gelegen (rioolgemaal Reeuwijk West) van waaruit geuremissie kan optreden. Teneinde te achterhalen of woningbouw in de directe nabijheid van dit rioolgemaal mogelijk is, heeft onderhavig geuronderzoek plaatsgevonden. Hiertoe is middels kentallen uit de NeR en middels LTFD berekeningen de geurimmissie bepaald en is aan de hand van het acceptabele geurhinderniveau de afstand van woningbouw tot rioolgemaal bepaald.
In 2009 is al onderzoek gedaan naar geurhinder (Royal Haskoning, februari 2009), dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. In het geuronderzoek is ook reeds het gerealiseerd appartementengebouw opgenomen. Dit gebouw valt buiten de huidige plangrenzen. Zoals eerder is opgemerkt is het bouwplan aangepast. Het onderzoek ten aanzien van geurhinder volstaat echter nog steeds.
Uit het onderzoek komt naar voren dat voor de situatie bij het gemaal Reeuwijk West aaneengesloten woonbebouwing mogelijk is tot op zeer korte afstand van het rioolgemaal. Zelfs ter plaatse van het emissiepunt wordt de norm niet overschreden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het kaliumpermanganaat-filter belangrijk is voor de geursituatie ter plaatse en dat deze dan ook te alle tijde goed dient te functioneren.
Conclusie
Het gemaal is gelegen naast het inmiddels gerealiseerde appartementengebouw. De dichtstbijzijnde geplande bebouwing in het nieuwe plan is op ongeveer 40 tot 45 meter (locatie van Staverenstraat en locatie Mesdagstraat) van het gemaal gelegen. Uit bovenstaande tekst komt naar voren dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van geur.
Beleid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR).
Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp. De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde.
Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een individu als gevolg van een calamiteit indien die persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde locatie zou bevinden. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden.
Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
De regelgeving voor externe veiligheid met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ (Stc. 147, 2004). Deze circulaire kan worden gezien als voorbode van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van de wettelijke verankering komt deze circulaire te vervallen.
Onderzoek
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of het spoor levert een risico op voor de omgeving. Wanneer in de nabijheid van een transportas voor gevaarlijke stoffen een ruimtelijke ontwikkeling gepland is, moeten deze risico’s in kaart gebracht worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een modelleringprogramma waarin op basis van vervoersintensiteiten en omliggende bebouwing kwantitatief het risico inzichtelijk gemaakt wordt.
De transportas die het dichtst bij het plangebied ligt, is de A12. Deze ligt op ongeveer 230 meter van het plangebied. Conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, hoeven er geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Derhalve doen zich vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen knelpunten voor als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12.
Basisnet
Het ‘Basisnet’ uit 2008 beoogt (onder andere); de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In deze notitie worden de knelpunten benoemd wat betreft de ligging van plaatsgebonden risicocontouren en de relatie daarvan met aanwezige bebouwing. In onderstaande tabel 4.2 zijn de classificaties weergegeven zoals deze zijn omschreven in het Basisnet.
Tabel 4.2: Gebruiksruimtes conform Basisnet (concept 0.4)
KOV-zone1 | PAG2 | ||
A12, Afrit Bodegraven - afrit Gouda | 0 meter | aanwezig |
1 KOV = Kwetsbaar object vrije zone
2 PAG = Plasbrand Aandachts Gebied
De genoemde KOV-zones betreffen de afstanden vanaf de rand van de rechterrijstrook (traject Gouda - Woerden) tot de PR 10-6 contour. Deze berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de wegvervoerprognoses voor het jaar 2020.
Het PAG is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De ontwikkelingen waarvoor dit onderzoek wordt uitgevoerd bevinden zich op 230 meter van de snelweg en dus ver buiten deze zone. Ook op basis van het Basisnet zijn derhalve geen knelpunten voorzien voor het wijzigen van het bestemmingsplan waarbij de woningen worden gerealiseerd.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van de risicokaart blijkt, dat de dichtst bij zijnde inrichting met een risicocontour zich op 500 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt. Het betreft een propaantank. Deze inrichting heeft geen invloed op het plangebied gezien de kleine effecten (risicocontour 10-6 van 40 meter).
Conclusie
Nabij het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Deze ligt op ongeveer 130 meter van de voorgenomen bebouwingen. In onderstaande afbeelding is deze ligging weergegeven.
Afbeelding 4.1: Ligging aardgasleiding nabij plangebied Reeuwijk
Op basis van de Provinciale Risicokaart en informatie van de Gasunie blijkt dat de leiding (W-501-01-KR-045) een diameter van 300 mm (12 inch) heeft en een ontwerpdruk van 40 bar. Op grond van de Circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen'' een toetsingsafstand van 30 meter en een bebouwingsafstand van 14 meter voor 'intensieve bebouwing' of 4 meter voor 'extensieve bebouwing'.
Aansluitend bij de 'groepsrisicobenadering' wordt door veel gemeenten inzicht in de toename van het groepsrisico gevraagd. Deze kan in kaart worden gebracht door het uitvoeren van een berekening door de Gasunie. In het memo 'Eisen omgevingsdata'' staan inventarisatieafstanden voor de verschillende typen hogedruk aardgasleidingen. Voor de W-501-01-KR-045 bedraagt deze afstand 140 meter aan weerszijden van de buisleiding. In deze benadering valt het plangebied ongeveer 10 meter binnen de inventarisatieafstand van de buisleiding.
Uit de kwalitatieve risicoanalyse (QRA) is naar voren gekomen dat het groepsrisico afneemt. Hieronder is de bijbehorende grafiek afbeelding 4.2, te zien. De rode lijn is de oriënterende waarde (maximaal toelaatbare waarde). De blauwe lijn geeft aan hoe het groepsrisico nu is. Zoals te zien is neemt het groepsrisico in de loop van de tijd (N[-]) nog meer af. Ook is te zien dat het groepsrisico te allen tijde onder de oriënterende waarde ligt.
Afbeelding 4.2: Groepsrisico curve
Tabel 4.3: Typen bebouwing
Omschrijving | |
Intensieve bebouwing | Woonwijk, flatgebouw en bijzondere objecten categorie I: Bejaardentehuizen en ziekenhuizen; Scholen en winkelcentra; Hotels en kantoren voor meer dan 50 personen; Objecten met een hoge infrastructurele waarde; Objecten met een verhoogd risico door secundair effect (opslag of installaties met brandbare, explosieve of giftige stoffen). |
Extensieve bebouwing | Incidentele bebouwing en bijzondere objecten categorie II: Sporthallen en zwembaden; Weidewinkels; Hotels en kantoorgebouwen, voor zover niet onder I; Industriegebouwen. |
Conclusie
Er doen zich geen knelpunten voor wat betreft de plaatsgebonden risico's. Op basis van de Regeling externe veiligheid (Revb) is voor een toename van het groepsrisico het uitvoeren van een Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) door de Gasunie noodzakelijk. Zoals in de grafiek is te zien hoeft het groepsrisico niet als zodanig verantwoord te worden, omdat het afneemt.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Beleidskader
Beleid Zuid-Holland
Het Ontwerp Provinciaal Waterplan 2010-2015 geeft de hoofdlijnen weer van het (toekomstige) waterbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het waterplan geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. De hoofddoelen van het beleid van de provincie Zuid-Holland zijn als volgt:
De provincie vindt het belangrijk dat de volgende zaken ook aan de orde komen in de watertoets: grondwater en waterstand zijn mede sturend in de locatiekeuze voor nieuwe activiteiten; het beginsel van “geen achteruitgang” uit de Kaderrichtlijn Water is een belangrijke randvoorwaarde bij de locatiekeuze en ontwerp/uitvoering van nieuwe activiteiten.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 zet voor een deel het beleid voor zoals dat is beschreven in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010. Het BGWM beschrijft het kader voor het regionale waterbeheer en vormt het toetsingskader voor onder andere de waterbeheerplannen van de waterschappen.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
In het waterbeheerplan 4 (WBP4) zet hoogheemraadschap van Rijnland de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen op het gebied van waterbeheer in de periode 2010-2015. In het WBP4 stelt Rijnland drie strategische doelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. In het voorgaande waterbeheerplan (WBP3) ging veel aandacht uit naar planvorming. Het nieuwe WBP4 legt een sterker accent op uitvoering. Het zwaartepunt ligt bij verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.
Rijnland heeft voor verschillende aspecten rondom het watersysteem algemene regels en beleidsregels vastgesteld. Deze regels worden gebruikt bij toetsing van ruimtelijke plannen
Watertoets
Waterparagraaf
Voor de toekomstige ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is een waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is 'een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding'. In de waterparagraaf neemt de initiatiefnemer het wateradvies op van de waterbeheerder, motiveert de eventuele afwijkingen hiervan en stelt eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor.
De waterbeheerder, in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland, stelt in dit proces de kaders voor onder andere de wateropgave vast. De wateropgave houdt in dat voldoende bergingscapaciteit wordt gerealiseerd voor compensatie van de toename van het verharde oppervlak of het dempen van sloten. Daarnaast geeft het waterschap aan welk beleid en welke criteria aangehouden moeten worden voor bijvoorbeeld het bergen en lozen van regenwater op de riolering en/of het oppervlaktewater.
In de onderstaande paragrafen is een samenvatting van de watertoets opgenomen. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 5.
De in het plangebied aanwezige schoolgebouwen zijn reeds verwijderd. De vrijgekomen locaties worden ingevuld met woningen volgens de voorkeursvariant. Er zullen in totaal 83 woningen gerealiseerd worden (aantal woningen is inclusief 23 woningen in appartementencomplex blok 3). Naast woningen wordt het plan voorzien van groen, parkeerplaatsen en speelplaatsen.
Afbeelding 4.3: Toekomstige situatie (voorkeursvariant)
Bij een toename aan verhard oppervlak dient het verhard oppervlak gecompenseerd te worden in de vorm van waterberging
In tabel 4.4 is een overzicht gegeven van de bepaling van de oppervlakken van de huidige- en toekomstige situatie. De bijbehorende tekeningen van de huidige- en toekomstige situatie zijn opgenomen in bijlage 5. Hierbij is het reeds aangebracht deel van het appartementencomplex blok 3 apart opgenomen in een tekening.
Tabel 4.4 Bepaling oppervlakken huidige- en toekomstige situatie (hoeveelheden zijn incl. aangebracht deel appartementencomplex blok 3)
Huidige situatie (m2) | Toekomstige situatie (m2) | Verschil (m2) | |||
Verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen) | 4.317 | 4.435 | 118 | ||
Dakoppervlak | 3.119 | 3.308 | 189 | ||
Onverhard oppervlak (particulier en openbaar groen) | 6.859 | 6.503 | -356 | ||
Water | 827 | 876 | 49 | ||
Totaal oppervlak | 15.122 | 15.122 | -- | ||
Toename verhard oppervlak | -- | -- | 307 |
Uit de tabel blijkt dat er 307m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht. In het beleid van Rijnland is vastgelegd dat 15% van de toename van verhard oppervlak gecompenseerd moet worden. Dit betekent dat er 46m2 aan wateroppervlak gecompenseerd dient te worden. In de toekomstige inrichting wordt voldaan aan deze compensatie; binnen het plan wordt ten opzichte van de huidige situatie extra wateroppervlak aangebracht ter grootte van 49m2. Zie ook tabel 4.5.
Tabel 4.5 Compensatie waterberging
Huidige situatie | |
Toename verhard oppervlak | 307 |
Te compenseren waterberging (15% van toename) | 46 |
Extra waterberging in plangebied | 49 |
Overschot aan wateroppervlak | 3 |
Voor het graven van het extra oppervlaktewater dient een keurvergunning aangevraagd te worden. Er wordt voor de realisatie van het plangebied geen watergangen gedempt.
In het peilbesluit van polder Reeuwijk en Sluipwijk is aangegeven dat, gelet op de ruime aanwezigheid van oppervlaktewater in en rondom Reeuwijk, er voldoende bergend vermogen in het oppervlaktewater aanwezig is. Er wordt vanuit gegaan dat het peilvak geen wateropgave heeft. In het geval dat er geen wateropgave in het peilgebied is, dan wordt volgens het beleid van Rijnland geen eisen gesteld aan het minimaal percentage open water. Voor dit inrichtingsplan worden dan ook geen aanvullende eisen gesteld.
In de toekomstige situatie zal het hemelwater afkomstig van dak en verharding afgekoppeld worden van het bestaande gemengde stelsel. Hierbij wordt het zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd naar het oppervlaktewater. Indien dit uitvoeringstechnisch niet mogelijk is, zal het hemelwater ondergronds afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. De verharde oppervlakken van daken, wegen en parkeerplaatsen valt volgens de beslisboom aan- en afkoppelen onder de categorie licht verontreinigde oppervlakken (dak c.q. wegen). Het hemelwater kan zonder voorzieningen lozen op het oppervlaktewater. Bij de bouw van de woningen wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen (koper, lood, zink).
Het vuilwater afkomstig van de toekomstige bebouwing wordt aangesloten op het bestaande stelsel. De gemeente heeft aangegeven dat het bestaande stelsel de nieuwe ontwikkelingen en het nieuwe vuilwateraanbod kan verwerken.
Overleg
De waterparagraaf is afgestemd met de gemeente Bodegraven - Reeuwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Advies
Advies Hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van het vooroverleg art 3.1.1. Bro is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap van Rijland heeft per brief op 7 november een positief wateradvies afgegeven. De brief is opgenomen in bijlage 6.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitat van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
Om vast te stellen of er zich beschermde soorten in het plangebied bevinden of te verwachten zijn, zijn de volgende onderzoeken verricht:
De volledige ecoscan is opgenomen in Bijlage 7.
Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied in een wijk van Reeuwijk. Het terrein ligt momenteel braak en bestaat uit zand, puin en ruigte (gras, riet, lisdodde, wilgenroosje, springzaad, brandnetel, etc). Langs beide locaties loopt een vaart. Aan de westzijde van de locatie Van Staverenstraat, is een kleine aftakking van deze vaart aanwezig, waarin krabbenscheer groeit. De vaart en de aftakking blijven behouden. Langs de Van Staverenstraat staan 5 essen, die ten behoeve van de nieuwbouw zullen verdwijnen. De plantaan aan de oostkant van de locatie Mesdagstraat blijft staan.
Veldbezoek
Tijdens het veldbezoek op 25 juli 2013 zijn verschillende vogels in het plangebied aangetroffen, zoals merels, huismussen, kauwtjes en een houtduif. Een deel van deze vogels heeft mogelijk in de ruigte van het terrein gebroed. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Verder zijn geen beschermde soorten aangetroffen.
In het slootje aan de westkant van de locatie Van Staverenstraat is een zeer kleine oppervlakte krabbenscheer aanwezig. De groene glazenmaker (tabel 3, HR bijlage VI) is afhankelijk van deze waterplantensoort, maar komt alleen voor in veel grotere krabbenscheervelden. Het voorkomen van deze libel is dan ook uitgesloten in of nabij het bestemmingsplangebied.
Het plangebied zal mogelijk worden gebruikt als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen (tabel 3, HR bijlage VI), zoals de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. De eerste 2 soorten zijn ook aangetroffen bij het onderzoek ten behoeve van de ecoscan uit 2009. Andere beschermde soorten worden niet in het plangebied verwacht, vanwege het ontbreken van geschikt habitat en de binnenstedelijke ligging van het plangebied.
Conclusie
Het plangebied is vanwege de binnenstedelijke ligging en de afwezigheid van natuurlijke vegetatie van weinig waarde voor beschermde flora en fauna. De enige streng beschermde soorten die voorkomen of te verwachten zijn, zijn algemeen voorkomende broedvogelsoorten en vleermuizen.
Effecten op deze soorten kunnen leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet, dit moet daarom worden voorkomen. Dit kan door de volgende maatregelen:
Daarnaast moet de zorgplicht in acht worden genomen, dit houdt in dat het plangebied tussen augustus en november bouwrijp moet worden gemaakt, waarbij van binnen naar buiten wordt gewerkt, zodat eventueel aanwezige fauna kan vluchten. Vanwege de aanwezigheid van een klein stuk met krabbenscheer in het slootje aan de westzijde, wordt geadviseerd om dit deel niet of deels te schonen zodat het aanwezige krabbenscheer behouden blijft.
Door de hiervoor beschreven mitigerende maatregelen toe te passen kan het overtreden van de Flora- en faunawet eenvoudig worden voorkomen. De Flora- en faunawet vormt dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan Nieuw Westveen.
Inleiding
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Situatie plangebied
De woonstraten uit het plangebied zullen ontsloten worden op de Van Staverenstraat en de Mesdagstraat. De locatie van de ontsluitingen zijn aangegeven op de verbeelding. De ontsluitingswegen mogen maximaal 6 meter breed zijn.
De Mesdagstraat wordt ingericht als éénrichtingsweg. De ontsluiting van deze locatie vindt plaats op de Mesdagstraat. Hierdoor is de weg te smal om met twee auto's te passeren, mede gezien het langsparkeren wat plaatsvindt aan deze straat. Het plangebied is gelegen in een 30 km/uur-zone. De woonstraten die in het plangebied worden gerealiseerd, worden ontsloten door middel van verhoogde verkeersplateaus. Hierdoor ontstaat er gelijkwaardigheid van kruisingen en wordt er een snelheid afgedwongen die past binnen de 30 km/uur-zone.
Ontsluiting auto en openbaar vervoer
Het plangebied is met de auto bereikbaar via rijksweg 12 en via de provinciale weg N459, Raadhuisweg. Deze wegen zijn met elkaar verbonden op afslag 12 ‘Reeuwijk’. Het plangebied wordt op lokaal gebied direct ontsloten door de Mesdagstraat, Van Heuven Goedhartstraat en Van Staverenstraat.
Het plangebied wordt ontsloten door de (buurt-)buslijn. Deze buslijn is een zogenaamde ringlijn en heeft als start- en eindpunt het gemeentehuis van Reeuwijk Brug. De frequentie van de buslijn is eenmaal per uur. De dichtstbijzijnde haltes bevinden zich aan de Van Heuven Goedhartstraat en op de Albert Schweitzerstraat, deze bevinden zich op een afstand van circa 100 meter van het plangebied.
Vanaf de planlocatie in Reeuwijk is het intercitytreinstation Gouda goed bereikbaar.
Parkeren
Met behulp van de parkeernormen van de gemeente zijn het aantal benodigde parkeerplekken berekend waar het plan in moet voorzien.
Tabel 4.6: Parkeernormen.
Woningtype | ASVV 2004 beleid Reeuwijk p-norm | ASVV 2012 beleid Bodegraven- Reeuwijk p-norm | |||
vrijstaande woning | 2,1 | 2,3 | |||
twee onder-één-kap woning | 2,1 | 2,2 | |||
rijwoning | 1,55 | 2 | |||
rijwoning (hoek) | 1,85 | 2 | |||
appartement | 1,55 | 1,6 |
In tabel 4.6 zijn drie kolommen opgenomen. In de eerste kolom staan de woningtypen. Kolom twee bevat de afgesproken normeringen uit het vorige bouwplan en het bestemmingsplan 'Voormalige Scholenlocatie Reeuwijk-Brug-West. In de derde kolom is de nieuwe vastgestelde normering uit de parkeernota 2013 opgenomen. Het nieuwe vastgestelde beleid kent een overgangsregeling. Voor dit plan zal gebruik gemaakt worden van deze overgangsregeling. Dit bestemmingsplan kan dus worden uitgegaan van de afgesproken normeringen uit de tweede kolom (ASVV2004 beleid Reeuwijk p-norm).
Binnen het gehele plangebied zijn parkeerplaatsen toegestaan op eigen terrein. Zowel bij vrijstaande en twee onder-één-kap woningen als bij rijwoningen. Hierdoor kunnen voor de locatie Van Staverenstraat voldoende parkeerplekken worden gerealiseerd.
Voor de locatie Mesdagstraat worden parkeerplekken voorzien in het middengedeelte van de locatie. Hier worden 42 parkeerplaatsen gerealiseerd. Samen met de parkeerplekken aan de Mesdagstraat zelf zijn hier voldoende parkeerplekken.
De ontwikkeling maakt in totaal 60 woningen over beide locaties mogelijk. Op grond van de afgesproken parkeernorming zijn hier maximaal 88 parkeerplaatsen nodig. In de voorkeursvariant worden in totaal 86 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm. Op beide locaties, is voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. In de regels is opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij de vastgestelde parkeernormen, zoals opgenomen in tabel 4.6 gelden.
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorie
Op 4 juli heeft de gemeenteraad de Kadernota Erfgoed vastgesteld. De Kadernota Erfgoed is een nota op hoofdlijnen over monumenten, cultuurhistorie en cultuurlandschap en archeologie.
Voor het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is vooral de landschapsgeschiedenis van belang om een beschrijving te geven van de karakteristieken van het bodemarchief. De ontwikkeling van het landschap had te maken met de grillen van de Oude Rijn, zo'n 5000 jaar geleden ontstaan, waarvan de loop in de afgelopen eeuwen is gewijzigd. Het water van de met regelmaat overstromende zee en rivieren bracht een gevarieerd patroon van zand- en kleiafzettingen met zich mee. Tussen de overstromingsperioden door ontstond een drassige veenlaag met vele kleinere veenriviertjes die het overtollige water afvoerden, maar later dichtslibden door nieuwe kleiafzettingen. Dit basisveen, dat zich onder geheel West-Nederland uitstrekt, werd vervolgens weer bedekt door zeekleiafzettingen als gevolg van openingen in de kustbarrière. Vervolgens ontstond het zogenaamde Hollandveen.
Het veenweidelandschap van Bodegraven-Reeuwijk is ontstaan tussen de rivieren Meije en Hollandse IJssel, die beide van jongere leeftijd zijn. De Hollandsche IJssel, de Meije en de Gouwe, zijn als veenrivier ontstaan en hadden ook, net als de Oude Rijn, een andere rivierbedding. Het riviertje de Waarder stroomde van de Oude Rijn, via Waarder naar Driebruggen. Tussen de Meije en de Hollandse IJssel lag een uitgestrekte veenmoerasvlakte met lage struiken, riet, heide en veenmossen. In de loop van de eeuwen is hier een dik veenpakket gevormd dat hoger kwam te liggen dan de rivieren. Door deze hoge ligging stroomde het regenwater op een natuurlijke manier af naar de rivieren via allerlei kronkelende veenriviertjes.
De kwaliteiten van het (cultuur)landschap zijn o.a.: de Oude Hollandse Waterlinie met als duidelijke exponent de Wierickeschans, veenriviertjes, vaarweteringen, historische waterlopen, verveningscomplexen, veenputten, kleiputten, afwijkende percelen, boerenverveningen, geriefhoutbosjes, pestbosjes, houtwallen, reewallen, historische paden, bebouwingslinten, heirbanen, eendekooirelicten, historische bebouwingsplaatsen, molens met molenbiotopen, waaierpatronen, openheid, zichtlijnen. Tevens beschikt de gemeente Bodegraven-Reeuwijk beschikt over waardevolle dorpskernen en unieke boerderijlinten.
Het plangebied is op de landschappelijke eenheden kaart aangemerkt als komafzettingen (resp. klei en veen) op pleniglaciale dekzandvlakte.
Archeologie
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport 'Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke' opgesteld. Dit rapport en de bijbehorende vier kaartbijlagen zijn op 4 juli 2012 vastgesteld door de raad en dienen als uitgangspunt voor op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed die eveneens is vastgesteld op 4 juli 2012 door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied (blauw omlijnd) aangeduid als 'Verwachte Archeologische Waarden 3 (VAW3), zie afbeelding 4.3. Hiervoor geldt: bodemingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld vermijden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 25.000 m2 voorafgaand aan ruimtelijke planvorming een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 12.000 m2.
Afbeelding 4.4. Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Conclusie
Ondanks het ontwikkelingsgerichte karakter van dit plan, hoeft er geen nader onderzoek naar archeologie te worden gedaan. De grootte van het plangebied en de lage trefkans op archeologische waarden vormen geen reden om extra onderzoek uit te voeren. Ook is er al in de grond geroerd tijdens eerdere bouwwerkzaamheden. Dit maakt de kans op archeologische vondsten ook kleiner. In het plangebied bevindt zich evenmin historische bebouwing. Er wordt daarom geen dubbelbestemming Waarde – Archeologie in het bestemmingsplan opgenomen.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
Het bouwplan voor onderhavige ontwikkeling bestaat, zoals aangegeven in hoofdstuk 3, ook uit verschillende varianten. Om de verschillende varianten zo goed mogelijk in het bestemmingsplan te vertalen en in te kunnen spelen op de ontwikkelingen in de woningmarkt is ervoor gekozen om een flexibel bestemmingsplan op te stellen.
Bij het opstellen van een flexibel (of globaal) bestemmingsplan gaat het er om dat er geen definitief eindbeeld wordt vastgelegd, maar dat verschillende uitvoeringen en inrichtingen zijn toegestaan. Het flexibel bestemmen heeft zowel betrekking op het bouwen zelf als het gebruiken. Bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn niet gebonden aan een concreet perceel op de kaart, maar wel aan het perceel wanneer dat eenmaal in de praktijk is bepaald en (al dan niet kadastraal) als vastgelegd moet worden beschouwd.
Het voordeel van een flexibel bestemmingsplan is dat er binnen de bestemmingen meerdere invullingsmogelijkheden zijn. Daartoe bevat dit plan een bestemming Woongebied. Alle functies die daarbinnen kunnen vallen (zoals woningen, wegen, groen en water) zijn mogelijk en vrij uitwisselbaar. Geen enkele functie is gebonden aan een locatie. Er kan daarom gemakkelijker worden ingespeeld op ontwikkelingen. Op deze manier kan worden ingespeeld op een veranderende woningmarkt, maar kan toch ook rechtszekerheid aan de omgeving worden geboden. Deze rechtszekerheid bestaat uit dat er voor omwonenden wel duidelijkheid is wat er op hoofdlijnen in het plangebied komt. In de bestemmingsregels is duidelijk omschreven wat er is toegestaan en welke bouwhoogtes en percentages worden gehanteerd.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Deze bestemming is opgenomen voor groenstroken in het plangebied. De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen met daarbij behorende paden, speelvoorzieningen, water en dergelijke zijn toegestaan. De oppervlakte van één speelvoorziening mag maximaal 200 m2 bedragen.
Parkeerplaatsen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
De bestemming ‘Tuin’ geeft aan waar de tuinen gesitueerd zijn. Hierbinnen zijn ook groenvoorzieningen, water, terrassen, verhardingen en parkeerplaatsen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Zo ontstaat er een ruimtelijke afscheiding tussen de woningen aan de andere kant van de waterloop. Binnen deze bestemming zijn ook steigers toegestaan. Deze steigers mogen geen oversteek in het water hebben.
De bestemming Water is bedoeld voor het water en de waterhuishouding in het plangebied. Steigers zijn niet toegestaan op plaatsen waar de watergang smaller is dan 6,5 m. Daar waar de watergang tussen de 6,5 en 10 meter is mag de oppervlakte van de steiger maximaal 2,5 m2 bedragen en de breedte van mag niet meer dan 1/10 van de breedte van de watergang bedragen.
De bestemming 'Woongebied' is een globale bestemming. Omdat dit bestemmingsplan een flexibel karakter heeft is er niet voor gekozen om een bestemming Wonen te kiezen, maar een bestemming Woongebied. Het bouwplan bestaat uit verschillende varianten en het ligt uiteindelijk aan de marktvraag welke variant wordt uitgewerkt. Alle varianten passen wel binnen deze bestemming Woongebied.
Binnen de bestemming Woongebied wordt een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals maximum aantal woningen, de maximaal toegestane bouwhoogte en de dakhelling. Binnen deze randvoorwaarden kunnen plannen worden uitgewerkt.
In het plangebied zijn grondgebonden woningen en gestapelde woningen toegestaan, uitgevoerd in een maximale bouwhoogte van 11 meter. In uitzondering hierop is het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen voor een woongebouw van maximaal 13 meter hoog (gestapelde woningen in maximaal 4 bouwlagen). Het appartementengebouw moet uitgevoerd worden met een plat dak of een kap van maximaal 15 graden.
Binnen de bestemming mogen ook rijwoningen in gestapelde vorm worden gerealiseerd, met maximaal 3 bouwlagen. Het is echter niet wenselijk dat deze in de vorm van een blok of woongebouw worden gebouwd. Vandaar dat er een maximale bouwdiepte van 12 meter voor een hoofdgebouw is opgenomen.
De betreffende wegen, paden en parkeer- en groenzones zijn niet specifiek aangegeven maar kunnen binnen de bestemming Woongebied worden gerealiseerd. Om de stedenbouwkundige kwaliteit te waarborgen is er een nadere eisenregeling opgenomen, waarmee ongewenste ontwikkelingen binnen de geboden flexibiliteit, kunnen worden geweerd dan wel worden bijgestuurd.
De dubbelbestemming Leiding - Riool is bedoeld ter handhaving van een vrijwaringszone ten behoeve van het rioolleiding die in het plangebied ligt. Dit ter voorkoming van beschadigingen aan de rioolleiding.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Het gaat om overschrijding van de bouwgrenzen en ondergronds bouwen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Hierin wordt vastgelegd dat gronden alleen gebruikt mogen worden ten behoeve van de onderliggende bestemming. Strijdig gebruik is niet toegestaan.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Het gaat in dit geval om geringe afwijkingen. Ook zijn de voorwaarden voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Daarnaast is een afwijking opgenomen voor het gebruik van een woning of bijbehorend bouwwerk als tijdelijke woonruimte bij een woning ten behoeve van mantelzorg Hier zijn wel voorwaarden voor opgenomen.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking geregeld kunnen worden.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat de citeertitel van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening moet in het kader van een bestemmingsplan inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. De initiatiefnemer (Timpaan) draagt zorg voor de ontwikkelingskosten van de woningbouwlocatie. Tevens is de initiatiefnemer de risicodragende partij. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk faciliteert het initiatief in procedurele zin. Het betreft een particuliere ontwikkeling. De gronden zijn nog wel in het bezit van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Er zijn afspraken tussen Timpaan en de gemeente gemaakt. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten. De uitvoerbaarheid in financiële zin is hiermee gewaarborgd.
Exploitatieplan
Verder is onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.2.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting bestaat om een exploitatieplan vast te stellen of middels een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Het verzekeren van het kostenverhaal is het onderhavige geval verplicht daar het een bouwplan betreft als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Er zijn afspraken tussen de gemeente en Timpaan gemaakt over het kostenverhaal, waardoor het kostenverhaal voldoende is verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig.
Inspraak
Het verlenen van inspraak op de plannen is verlopen via een inloopavond. Op 8 juli 2013 heeft een informatieavond plaatsgevonden in wijkcentrum 'De Brug' te Reeuwijk. Op deze avond waren de verschillende alternatieve bouwplannen in te zien. De omwonenden en geïnteresseerden werden in de gelegenheid gesteld hier middels een formulier op te reageren. Hierbij konden ze hun voorkeur voor een bepaalde variant invullen en tevens de varianten van op- en aanmerkingen voorzien. Ook was er deze avond een paneel met hierop uitleg over het flexibele bestemmingsplan.
De varianten, referentiebeelden en het paneel over het flexibele bestemmingsplan hebben tevens van 8 juni tot 16 augustus 2013 op de gemeentelijke website gestaan. Omwonenden en geïnteresseerden konden middels een formulier tijdens die periode ook hun op- en aanmerkingen maken.
Kortom, de gemeente heeft een inspraakronde ten aanzien van deze ontwikkeling georganiseerd.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 28 november - 8 januari 2014 zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de inhoud van de zienswijzen en de consequenties voor het bestemmingsplan wordt verwezen naar de zienswijzennota.