direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elzenbroek tussen 1 - 3 en 6, Reeuwijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Herstructurering is een belangrijk onderwerp binnen de Greenport Boskoop waaronder ook het sierteeltgebied Randenburg in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk valt. Om tot herstructurering te komen wordt naast verbetering van infrastructuur en waterhuishouding ook ingezet op schaalvergroting. Sommige delen van het sierteeltgebied zijn vanwege de kleinschaligheid, gebiedsstructuur en moeilijke bereikbaarheid niet meer geschikt voor moderne en toekomstbestendige sierteeltbedrijven. Dit is ook het geval in de omgeving van het Kwekerspad en Elzenbroek waar enkele jaren geleden al kleinere bedrijven zijn gesaneerd met toepassing van de ruimte voor ruimteregeling. Thans hebben 2 kleinere bedrijven aangegeven gebruik te willen maken van deze regeling. De Stichting Belangenbehartiging Greenport Boskoop (SBGB) zet zich in om deze gebieden een nieuwe bestemming te geven die ten dienste staat van de sierteelt zonder dat er teelt plaatsvindt.

De SBGB probeert ook om niet rendabele locaties te benutten voor bedrijfswoningen die anders op de sierteeltbedrijven zelf gesitueerd zouden worden. De woningen komen op deze manier wel in de directe nabijheid van het bedrijf, maar maken geen direct onderdeel meer uit van de bedrijfsvoering. In het bestemmingsplan Sierteeltgebied Randenburg is nog voor 2 bedrijven de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. De SBGB is in overleg getreden met deze bedrijven om af te zien van woningen op het bedrijf en deze te situeren langs de Elzenbroek in de directe nabijheid van deze bedrijven. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijfswoningen toekomstige herstructurering belemmeren.

Om voornoemde wijzigingen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin het perceel ten noorden van de Elzenbroek wordt getransformeerd naar enkele bedrijfswoningen (en aanvullend ruimte-voor-ruimtewoningen). Het sierteeltbedrijf ten zuiden van de Elzenbroek wordt eveneens gesaneerd. Het gebied rondom de Elzenbroek komt voor transformatie in aanmerking aangezien alle hier gevestigde kleine sierteeltbedrijven willen stoppen en de percelen door de aanwezige (bedrijfs)woningen en verkaveling ook na herstructurering redelijkerwijs niet meer voor sierteelt bruikbaar zijn.
De ruimtelijke kwaliteitswinst bestaat concreet uit sanering van twee kleinschalige sierteeltbedrijven aan de Elzenbroek, clustering van 2 bedrijfswoningen aan de Elzenbroek, het graven van extra water en clustering van 2 compensatiewoningen, waarvoor elders sanering van (niet-)agrarische activiteiten plaatsvindt. Vergelijkbare projecten zijn al gerealiseerd in Waddinxveen en Hazerswoude-Dorp. Om deze wijzigingen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld, waarin wordt aangetoond dat deze ontwikkelingen vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar zijn.

Om (bedrijfs)woningen mogelijk te maken tussen Elzenbroek 1-3 vervallen de bouwmogelijkheden van een bedrijfswoning (Berkenbroek 18 en Gouwedreef 6), wordt de bestemming Sierteelt van de Elzenbroek 6 geschrapt en wordt de bestemming Bedrijf in het deelgebied Randenburgseweg achter 19 gewijzigd naar Agrarisch zonder bebouwing. Deze deelgebieden maken tevens onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De nadruk van dit bestemmingsplan ligt evenwel op de herontwikkeling van de Elzenbroek tussen 1-3. De overige plangebieden worden alleen daar waar nodig benoemd in de plantoelichting. Deze vragen beperkte aandacht, omdat de aanpassingen vanuit ruimtelijk oogpunt ondergeschikt zijn.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Elzenbroek tussen de woonpercelen op nummers 1 en 3 in het buitengebied van Reeuwijk. Naast sierteeltbedrijven komen ook verspreid liggende burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven voor. In onderstaande situatietekening (figuur 1) is het plangebied aan de Elzenbroek aangeduid.

De overige deelgebieden betreffen de aanpassing van de (agrarische) bouwvlakken van de percelen:

  • Berkenbroek 18, waarin het bouwrecht voor een tweede bedrijfswoning wordt geschrapt;
  • Gouwedreef 6, waarin het bouwrecht voor een bedrijfswoning wordt geschrapt;
  • Elzenbroek 6, waarin de functie van sierteelt wordt geschrapt ten behoeve van weidegebied met behoud van de bestaande woning.
  • Randenburgseweg achter 19, waarin een bedrijfsperceel wordt geschrapt. De bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 560 m² wordt in het kader van de ruimte voor ruimteregeling gesloopt en ingezet om één van de compensatiewoningen mogelijk te maken tussen Elzenbroek 1 en 3. Het bedrijfsperceel zelf wordt gewijzigd in 'Agrarisch' zonder sierteelt. Op dit perceel wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0001.png"

Figuur 1: Situatietekening plangebied aan Elzenbroek en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
'Sierteeltgebied Randenburg'   4 oktober 2010


Na een tussenuitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 4 juli 2012 in stand gelaten met uitzondering van een perceel aan de Randenburgseweg ongenummerd (ten noorden van 36)  
29 februari 2012 (tussenuitspraak)

19 december 2012, waarin het plandeel van het perceel aan de Randenburgseweg ongenummerd (ten noorden van 36) is vernietigd, voor zover aan dat perceel de aanduiding 'opslag' is toegekend  
'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk'   21 november 2018   -  

Elzenbroek tussen 1 en 3
Dit deelgebied heeft de bestemming 'Agrarisch - Sierteelt' met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning met overige gebouwen toegestaan. Bij afwijking is 3.000 m² aan kassen onder voorwaarden toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning wanneer onder andere de ligging van de nieuwe woning toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat. Het oprichten van 4 woningen is in strijd met het bestemmingsplan. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.

Elzenbroek 6
Dit deelgebied heeft eveneens de bestemming 'Agrarisch - Sierteelt' met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning met overige gebouwen toegestaan. Bij afwijking is 3.000 m² aan kassen onder voorwaarden toegestaan. In deze herziening wordt het agrarisch bouwvlak geschrapt en de functieaanduiding van sierteelt verwijderd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming.

Gouwedreef 6 en Berkenbroek 18
Deze twee deelgebieden hebben de bestemming 'Agrarisch - Sierteelt' met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak van de Gouwedreef 6 is één bedrijfswoning toegestaan. Voor het sierteeltbedrijf aan de Berkenbroek zijn in het bouwvlak twee bedrijfswoningen toegestaan, waarvan er één is gebouwd. In deze herziening wordt respectievelijk een eerste en een tweede bedrijfswoning geschrapt.

Randenburgseweg achter 19
Dit deelgebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak voor een aannemersbedrijf met een perceelsoppervlak groter dan 1.000 m². Op het perceel staat een bedrijfsloods met een oppervlakte van 560 m². In deze herziening wordt de bestemming 'Bedrijf' geschrapt en de functieaanduiding aannemersbedrijf verwijderd. Het perceel krijgt in deze herziening de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Sierteeltgebied Randenburg.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. De Waterparagraaf is in Hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en ecologie. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

Het huidige sierteeltgebied Randenburg behoorde sinds de laatste ijstijd tot een omvangrijk veenmoeras dat een groot deel van Midden-Holland in beslag nam en dat vanaf de vroege middeleeuwen planmatig werd ontgonnen. De bebouwingslinten van Randenburg en Middelburg fungeerden hierin als ontginningsassen van waaruit het moeras in cultuur werd gebracht door middel van een karakteristiek dicht netwerk van evenwijdige sloten. Deze ontginning resulteerde uiteindelijk in de kenmerkende slagenverkaveling. Aanvankelijk waren de veenpolders deels in gebruik ten behoeve van de akkerbouw. Na verloop van tijd daalde het maaiveld echter aanzienlijk en stagneerde de ontwatering. Als gevolg hiervan zijn de veenweidepolders tegenwoordig grotendeels in gebruik als grasland. In de omgeving van Boskoop worden echter al sinds de Middeleeuwen bomen gekweekt, in eerste instantie vooral fruitbomen, maar later ging men zich toeleggen op sierteeltproducten. Doordat met de verkoop van bomen ook veel grond met de kluiten verloren ging, was er een voortdurende vraag naar grond. Deze vraag werd onder meer aangevuld met slootbagger, maar ook werd veel grond van elders aangevoerd, onder meer uit het Reeuwijkse plassengebied.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van het sierteeltconcentratiegebied in de polder Middelburg, dat globaal is gelegen tussen de Henegouwerweg (N207), Nieuweweg, Middelburgseweg en Reijerskoop in Boskoop.

Deelgebieden Elzenbroek tussen 1 en 3 alsmede Elzenbroek 6
Dit deelgebied maakt onderdeel uit van een netwerk van sloten en smalle grasland- of sierteeltpercelen. Dit netwerk vormt de belangrijkste structuurdrager. De percelen aan de Randenburgseweg maakten vroeger onderdeel uit van een agrarische bedrijfsvoering langs een ontginningsas tussen Boskoop en Reeuwijk-Dorp. Aan deze weg zijn naast sierteeltbedrijven ook burgerwoningen gerealiseerd. De sierteeltbedrijven aan de Elzenbroek zijn ontstaan na aanleg van een smalle ontsluitingsweg die aantakt op de Randenburgseweg. De huidige bedrijven zijn klein van omvang en hebben geen bestaansrecht meer door schaalvergroting. Een voorbeeld hiervan is het sierteeltbedrijf tussen Elzenbroek 1 en 3 met een omvang van afgerond 5.290 m². De smalle weg is bovendien niet geschikt voor zwaar transportverkeer.
Het ten zuiden van aan Elzenbroek gelegen sierteeltbedrijf op nummer 6 is eveneens te klein van omvang (5.307 m²). De bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, waarbij de woning wordt behouden.

Deelgebieden Gouwedreef 6 en Berkenbroek 18
In deze twee deelgebieden zijn volwaardige en toekomstbestendige sierteeltbedrijven gevestigd. Gebroeders Van der Salm B.V. met een nevenvestiging aan de Gouwedreef 6 is gespecialiseerd in de teelt van lavendel. Op deze locatie beschikt het bedrijf over afgerond 8,15 hectare met 2,66 hectare glas van voorheen drie bedrijfsonderdelen van Marcel van Leeuwen. Binnen het bouwvlak is geen ruimte meer voor het oprichten van een bedrijfswoning, omdat hier de bedrijfsbebouwing is gerealiseerd. Het oprichten van een bedrijfswoning op een grasland ten oosten van het perceel is geen optie, omdat hier watercompensatie is voorzien wegens het tekort aan waterberging in het gebied.

Gebr. Griffioen is aan de Berkenbroek 18 gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in het kweken van bomen (buxus) en vaste- en klimplanten met vestigingen in Reeuwijk en Boskoop. Het bedrijf beschikt over een bedrijfswoning. Het oprichten van een extra bedrijfswoning is niet gewenst, omdat de (interne) bedrijfsvoering hierdoor wordt beperkt.

Bedrijfsbebouwing aan Goudewedreef 6. Grasland ten oosten van dit sierteeltbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0003.png"

Boogkassen ten zuiden van Elzenbroek op nr. 6. Bedrijfsbebouwing aan Berkenbroek 18 met links de bedrijfswoning.

Deelgebied Randenburgseweg achter 19
In dit deelgebied is een aannemersbedrijf gevestigd met een oppervlakte groter dan 1.000 m². Op het bedrijfsperceel staat een bedrijfsloods met een oppervlakte van 560 m². Het bedrijf wordt ontsloten vanaf de Gouwedreef. Deze weg maakt onderdeel van de Rondweg Boskoop Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0004.jpg" Het deelgebied Randenburgseweg achter 19 gezien vanaf de Gouwedreef.

2.3 Nieuwe situatie

Deelgebied Elzenbroek tussen 1 en 3
Kleine sierteeltbedrijven hebben geen bestaansrecht meer en lenen zich niet voor schaalvergroting. Gelet op de ligging van dit gebied achter het bebouwingslint van de Randenburgseweg zijn er geen mogelijkheden dit gebied te intensiveren voor de sierteelt. Enerzijds kan hier geen schaalvergroting plaatsvinden, omdat er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn en anderzijds is de bereikbaarheid van dit gebied via de Elzenbroek ronduit slecht. Dit gebied vraagt dan ook om een herstructurering. Een passende vervolgfunctie op de sierteeltlocatie tussen Elzenbroek 1 en 3 is een transformatie naar een clustering van enkele bedrijfswoningen en aanvullend een reservering van enkele woonkavels in het kader van de ruimte voor ruimteregeling. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de nieuwe beleidsuitgangspunten van de sierteeltsector om bedrijfswoningen niet langer toe te staan bij sierteeltbedrijven. Door deze clustering wordt vermeden dat verspreid liggende woonkavels ontstaan, die tevens beperkingen met zich mee brengen voor nabijgelegen agrarische (sierteelt)bedrijven.
Op het 5.290 m² grote perceel kunnen 4 (bedrijfs)woningen worden gerealiseerd met elk een netto woonkavel van circa 1.100 m². De inhoud van de woningen is 650 m³ conform het gemeentelijke beleid met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9 meter. De nokrichting van hoofdgebouwen is evenwijdig aan het slagen landschap. Een hoofdgebouw wordt minimaal 6 m uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd op een bouwvlak van 10x18 m. Tussen de bouwvlakken en de weg wordt een afstand van minimaal 7 m aangehouden. De percelen worden ontsloten met vier nieuwe uitritten op de Elzenbroek. Om de oorspronkelijke landschappelijke kenmerken te behouden worden tussen de percelen 3 dwarssloten gegraven met ruimte voor water en groen. Het meest oostelijke perceel van 1.275 m² krijgt een bestemming Wonen zonder bouwvlak.

In de regels wordt vastgelegd dat woningen alleen mogen worden gebruikt door bewoners die werkzaam zijn in het sierteeltconcentratiegebied. Bij afwijking zijn in plaats van bedrijfswoningen maximaal twee compensatiewoningen toegestaan, nadat elders in de gemeente sanering heeft plaatsgevonden van een sierteeltbedrijf, waarbij voldaan is aan de voorwaarden van de ruimte voor ruimteregeling. Voor de twee compensatiewoningen is aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. In paragraaf 2.5 wordt dit toegelicht. Een voorlopige verkavelingstekening is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0005.png"

Figuur 3: Verkavelingstekening plangebied tussen Elzenbroek 1-3 en 6 (indicatief).

Deelgebied Elzenbroek 6
De sierteeltactiviteiten aan de Elzenbroek 6 worden beëindigd, omdat ook dit perceel te klein is voor een volwaardig sierteeltbedrijf. De bestaande boogkassen worden gesloopt. Om die reden kan het agrarisch bouwvlak worden geschrapt, met dien verstande dat een bouwvlak voor de bestaande woning met bijbehorend woonperceel blijft behouden.
De sierteeltgronden, groot 5.307 m² worden gesaneerd ten behoeve van een grasweide met daarin ondergeschikt het te behouden tuinpad. De Elzenrand aan oever wordt gehandhaafd. Halverwege het perceel wordt deze opengebroken, waardoor over de brede watergang de relatie met het landschap wordt aangegaan. Daar waar geen beplanting aan de oever meer aanwezig is kan een onderwaterbeschoeiing worden aangebracht. Het perceel krijgt een landschappelijke en natuurlijke inrichting. De nieuwe situatie is weergegeven in figuur 3.

Sierteeltbedrijf achter Elzenbroek 1. Brede watergang ten zuiden van Elzenbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0006.png"

Sierteeltbedrijf achter Elzenbroek 1. Brede watergang ten noorden van Elzenbroek.

Deelgebieden Gouwedreef 6 en Berkenbroek 18
De sierteeltactiviteiten van deze bedrijven worden voortgezet. Binnen de bestaande bouwvlakken blijft bedrijfsbebouwing mogelijk ten behoeve van deze sierteeltbedrijven met dien verstande dat binnen deze twee bouwvlakken een maatvoeringsaanduiding wordt opgenomen dat geen bedrijfswoning is toegestaan (Gouwedreef 6) dan wel een tweede bedrijfswoning niet meer is toegestaan (Berkenbroek 18). Voor het overige vinden er ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen aanpassingen plaats, zodat een verdere bespreking van dit onderdeel achterwege kan worden gelaten.

Deelgebied Randenburgseweg achter 19
Het aannemersbedrijf wordt beëindigd. De bestemming zal in het kader van de ruimte voor ruimteregeling worden gewijzigd naar Agrarisch. De te slopen bedrijfsloods (560 m²) wordt samen met een depot (460 m²) ingezet voor één van de compensatiewoningen in het deelgebied tussen Elzenbroek 1 en 3. In paragraaf 2.5 wordt dit toegelicht.

2.3.1 Beeldkwaliteitsparagraaf deelgebied Elzenbroek tussen 1-3

Het sierteeltgebied kenmerkt zich door de copeverkaveling en het slagenlandschap. De lengterichtingen van de percelen zijn karakteristiek voor het veenweidelandschap. Om extra water te realiseren worden zijsloten gemaakt. Deze dienen ook als natuurlijke erfscheiding tussen percelen. Ook ontstaan er zo zichtlijnen tussen de nieuwe kavels door op het achterliggende agrarische landschap. Om de lengterichting van de percelen te behouden zijn de zijsloten ondergeschikt gemaakt. Door per twee percelen een scheiding te maken met deze zijsloot blijft de lengterichting in de kavels zichtbaar en wordt er voorkomen dat er gebiedsvreemde eilanden ontstaan.
De percelen zijn aan de waterkant omzoomd met een natuurvriendelijke oever om een geleidelijke overgang te maken naar het water en het agrarische landschap aan de achterzijde. De bebouwing bevindt zich aan de weg. Er ontstaat zo een nieuw lint. De openheid aan de achterzijde naar het landschap toe wordt zoveel mogelijk behouden. Het lint en de lengterichting van het landschap wordt versterkt door begeleiding van streekeigen beplanting. De kapvorm en de positionering van de nieuwe bebouwing in een lijn, versterken deze lengterichting ook. In figuur 4 is het beeldkwaliteitsplan openomen. Deze stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn leidraad geweest voor het verkavelingsplan zoals opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0007.png"

Figuur 4: Beeldkwaliteitsplan.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
De Gouwedreef maakt onderdeel uit van de ontsluitingsstructuur van het sierteeltgebied in Boskoop-Oost. De Randenburgseweg heeft een functie van buurtontsluitingsweg tussen Reeuwijk-Dorp en Boskoop. De Elzenbroek is een erftoegangsweg naar enkele (woon)percelen. De Berkenbroek is een doodlopende weg, waarop sierteeltbedrijven en woonpercelen worden ontsloten. Op alle wegen geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Het plangebied is matig bereikbaar per openbaar vervoer.

Elzenbroek. Randenburgseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0008.png"

Gouwedreef. Berkenbroek.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317, zoals deze nadien zijn vastgesteld in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk' (2018). Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van niet stedelijk in het buitengebied.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers Nota Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld)*   Opmerkingen  
Koop vrijstaand   2,4   incl. 0,3 pp aandeel bezoekers  

* niet stedelijk, buitengebied

Aan de Elzenbroek worden 4 woningen gerealiseerd met elk een eigen uitrit op de weg. Op de nieuwe woonpercelen dient per kavel te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. De kavels zijn voldoende groot om 3 parkeerplaatsen per woning aan te leggen, zodat kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeereisen. Voorts worden aan weerszijden van de uitritten verharde bermen aangelegd voor geparkeerde auto's. De aanleg en het instandhouden van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt geborgd in de Overige regels. Bouwplannen dienen hieraan te voldoen.

2.5 Ruimte voor ruimteregeling

Met toepassing van de ruimte voor ruimteregeling is de bouw van een compensatiewoning mogelijk in ruil voor sloop van bedrijfsbebouwing en sanering van sierteeltgronden. De te saneren sierteeltgronden en de te slopen bedrijfsbebouwing worden ingezet om twee compensatiewoningen mogelijk te maken in het deelgebied tussen Elzenbroek 1 en 3.

 

Opgave te slopen bedrijfsgebouwen, kassen en sierteeltgronden
Op de percelen tussen Elzenbroek 1 en 3 en het perceel aan de Elzenbroek 6 worden kassen en bedrijfsruimten gesloopt, alsmede sierteeltgronden gesaneerd. Voorts wordt de bedrijfsbebouwing achter Randenburgseweg 19 gesloopt. De berekening van de ruimte voor ruimteregeling is als volgt:

Elzenbroek tussen 1 en 3     Totaal  
250 m² loodsen   % van 1.000 m²   25%  
250 m² kassen   % van 5.000 m²   5%  
5.290 m² sierteeltgronden   % van 22.500 m²   23,1%  
     
Elzenbroek 6      
0 m² loodsen   % van 1.000 m²   -  
1.072 m² kassen   % van 5.000 m²   21,4%  
10.100 m² sierteeltgronden   % van 22.500 m²   44,9%  
     
Randenburgseweg achter 19      
560 m² bedrijfsgebouwen   % van 1.000 m²   56%  
Uit beschikbaar depot: 460 m²*   % van 1.000 m²   46%  
Totaal     221,4%  

* Betreft restant uit depot Zijdeweg 16 (188 m²) en aan te kopen depot van gemeente (272 m²).

Dit betekent dat voldoende agrarische bedrijfsbebouwing en sierteeltgronden worden gesaneerd om twee compensatiewoningen te bouwen van 650 m³. Het restant (21,4%) zal in depot worden gehouden bij de Stichting Belangenbehartiging Greenport Boskoop.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit bestemmingsplan worden vier woningen mogelijk gemaakt, waarvan er al twee mogelijk zijn binnen bestaande, te schrappen bouwvlakken. De twee compensatiewoningen zijn mogelijk met toepassing van de ruimte voor ruimteregeling. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 3.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Elzenbroek ligt in het gebiedsprofiel Greenportregio Boskoop. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

In de Laag van de ondergrond maken beide deelgebieden onderdeel uit van een 'Veencomplex - Veen'. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorgdragen voor behoud van het veen en met name bij de diepe veenpakketten zijn gericht op het beperken van de bodemdaling. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het veen(weide)landschap (figuur 5). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Relevant zijnde richtpunten zijn:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Op de Laag van de stedelijke occupatie en de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid (het plangebied ligt in het buitengebied..

Toetsing aan Kwaliteitskaart
In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Zuid-Holland kent onder de noemer Greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De Greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de Greenports zich in een transitie. De provincie wil de Greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Elke Greenport is anders. De ruimtelijk-economische en logistieke opgaven per gebied vragen daarom om maatwerk. De provincie stapt af van een uniforme aanpak voor de Greenports en stapt over naar een programmatische aanpak per Greenport.
De Greenport Boskoop ligt in het Groene Hart op de overgang van stad en land en heeft een verdicht karakter. Binnen de Greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling. De handelsfunctie neemt nog verder toe. Een deel van de bedrijven gaat over van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose) pot- en containerteelt. Het teeltgebied van Boskoop heeft al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Zoetwater van hoge kwaliteit is voor deze Greenport een noodzaak. In het Deltaprogramma wordt gewerkt aan een nationaal kader voor de zoetwatervoorziening.

De toekomstige situatie van het teeltgebied is aan verandering onderhevig door schaalvergroting. Daarbij moet ook worden gekeken naar de toekomstige situatie van het teeltgebied, dus ook naar de herstructureringsmogelijkheden. Als gevolg van gewijzigde beleidsinzichten worden bedrijfswoningen niet meer voorgestaan bij sierteeltbedrijven. Dat neemt niet weg dat bedrijfswoningen in de nabijheid van bedrijven nodig blijven. Een clustering van enkele bedrijfswoningen aan de rand van het teeltgebied is een passende vervolgfunctie op een voormalig sierteeltperceel van 5.900 m² dat geen bestaansrecht meer heeft. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenlandschap wordt door deze ingreep niet aangetast, omdat feitelijk de lintbebouwing wordt doorgezet in een zijstraat van de Randenburgseweg. De ruimtelijke kwaliteit van het veenlandschap blijft nagenoeg behouden. Voor het deelgebied achter Randenburgseweg 19 wordt het veenlandschap hersteld door een bedrijf met bedrijfsbebouwing te saneren. In de plaats hiervan wordt het perceel bestemd voor weidegebied zonder bebouwing. Hiermee wordt verrommeling tegengegaan.

Conclusie
De planontwikkeling past binnen de transformatiegedachte van het sierteeltconcentratiegebied door een clustering van 4 (bedrijfs)woningen mogelijk te maken aan de rand van het teeltgebied. Hiermee wordt ingespeeld op nieuwe beleidsontwikkelingen om bedrijfswoningen niet langer mogelijk te maken bij een sierteeltgebied, maar deze clustergewijs te concentreren in gebieden aan de rand van het teeltgebied, zonder dat bestaande bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Deze ontwikkeling past binnen de visie van de Stichting Greenport Regio Boskoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0009.png"

Figuur 5: Links uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt 4 (bedrijfs)woningen mogelijk, waarvan er al zijn toegestaan in bestaande (te schrappen) bouwvlakken van sierteeltbedrijven en twee met toepassing van de ruimte voor regeling. Er is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder, omdat het hier moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Zo blijkt uit de Uitspraak Weststellingerwerf (ABRvS 18-12-2013, 201302867/1/R4) dat het rechtstreeks bestemmen van drie woningen en het mogelijk maken van nog eens drie woningen middels een wijzigingsbevoegdheid in een bestaand lint geen stedelijke ontwikkeling is. Gelet op de kleinschalige woningbouw is de Afdeling van oordeel dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden van deze planherziening te kleinschalig is om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze ontwikkeling inpasbaar, omdat een passende vervolgfunctie op een vrijkomend kleinschalig en niet toekomstbestendig sierteeltbedrijf mogelijk wordt gemaakt door een transformatie naar een clustering van enkele bedrijfswoningen en aanvullend twee woonkavels in het kader van de ruimte voor ruimteregeling. Hiermee wordt vermeden dat er verspreid liggende woonkavels ontstaan, die beperkingen met zich meebrengen voor nabijgelegen agrarische (sierteelt)bedrijven. De woningen worden landschappelijk ingepast.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'sierteelt op veen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • De structurerende watergangen (zichtsloten) worden niet gedempt en resterende windakkers blijven behouden.
  • Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
  • Ontwikkelingen in de rand van het sierteeltgebied dragen bij aan goede overgangskwaliteit naar het omliggend veenweide- en droogmakerijenlandschap.

Door intensivering van de sierteelt verandert het gebied. Er is een toename van kassen en steeds meer sloten worden gedempt. De uitdaging zit in de combinatie van een rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken. Belangrijke kenmerken van dit gebied zijn de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), windakkers en doorzichten, kavelrichting en –structuur, waarbij de ontginningslinten nog steeds herkenbaar zijn als lint. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten, kleinschalige karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds. Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.

Als gevolg van de schaalvergroting zijn sierteeltbedrijven met een omvang van 1 ha of minder niet meer toekomstbestendig. Voorbeelden hiervan zijn de sierteeltbedrijven tussen Elzenbroek 1 en 3 met een oppervlakte van afgerond 5.800 m² en Elzenbroek 6 met een oppervlakte van 5.862 m². Het plangebied ligt aan de rand van het sierteeltconcentratiegebied. In de directe omgeving zijn alleen kleine bedrijven gevestigd die geen toekomstperspectief hebben. Zij hebben dan ook geen interesse in de vrijkomende sierteeltkavels. Daarbij komt dat de bereikbaarheid slecht is, omdat de Elzenbroek een doodlopende/ smalle weg is waar geen zwaar transportverkeer mogelijk is.

Door in nieuwe bestemmingsplannen niet langer nieuwe bedrijfswoningen bij sierteeltbedrijven mogelijk te maken bestaat de behoefte om dit anderszins op te lossen door deze bij voorkeur te clusteren in gebieden grenzend aan het sierteeltconcentratiegebied. Een dergelijke planaanpassing sluit aan bij de gebiedsidentiteit, omdat in de linten al veel woningen staan. De woningen worden landschappelijk ingepast, zodat zij zich voegen in de bestaande structuur. Dit betekent dat sprake is van inpassing, waarbij de bestaande gebiedskenmerken en kwaliteiten in stand worden gehouden.

Voor compensatiewoningen gelden aanvullende ruimtelijke maatregelen. Deze mogen pas worden gebouwd, nadat is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo niet afneemt. Hierbij moet worden gedacht aan duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt elders in het buitengebied overeenkomstig de ruimte voor ruimteregeling.
Door sanering van sierteeltgronden en voormalige (agrarisch) bedrijfsbebouwing in het plangebied kunnen naast clustering van 2 bedrijfswoningen ook 2 compensatiewoningen mogelijk worden gemaakt overeenkomstig de opgave in paragraaf 2.5.

 

Boom- en sierteeltgebied
Op grond van artikel 6,16 van de Omgevingsverordening mogen bedrijven met boom- en sierteelt zich alleen vestigen in het concentratiegebied zoals opgenomen in 'Kaart 11 Greenports'. Het plangebied tussen Elzenbroek 1 en 3 ligt aan de rand van het teeltgebied, zoals opgenomen in kaart 11.

Toetsing aan Boom- en sierteeltgebied
De Greenport regio Boskoop is één van de zes grote tuinbouwclusters van Nederland die de status van Greenport hebben. Deze Greenports vertegenwoordigen een grote economische waarde voor ons land, internationaal en een centrumpositie in de Nederlandse land- en tuinbouw. De laatste jaren heeft het gebied te lijden gehad onder de economische crisis en door de ruimtelijke beperkingen van het gebied. Een van de ruimtelijke beperkingen is het verspreid realiseren van (bedrijfs)woningen in het gebied. Hierdoor wordt de bedrijfsvoering van sierteeltbedrijven belemmerd. Het plangebied Elzenbroek 1-3 bestaat uit een verouderd sierteeltbedrijf van ongeveer 5.800 m². Het sierteeltbedrijf aan de Elzenbroek 6 heeft ongeveer eenzelfde omvang. Bedrijven van deze omvang zijn niet meer interessant zijn voor schaalvergroting door andere bedrijven. De percelen zijn daardoor niet meer geschikt als sierteeltfunctie. Door herstructurering van deze percelen vindt enerzijds sanering van bebouwing plaats en ontstaat er anderzijds in het boom- en sierteeltgebied meer ruimte voor schaalvergroting. Deze herstructurering leidt hierdoor 'per saldo' tot een versterking van de boom- en sierteeltfunctie in het sierteeltconcentratiegebied. Op het restperceel aan Elzenbroek 1-3 kan clustergewijs een beperkt aantal woningen worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een verbetering van de kwaliteit van het (sierteelt)gebied door onder andere de bouwrechten van twee bedrijfswoningen te verplaatsen naar het onderhavige plangebied. Samenvattend zijn de volgende punten van belang:

  • a. twee percelen die niet meer geschikt zijn voor de sierteelt worden geherstructureerd, waardoor per saldo een verbetering voor het boom- en sierteeltgebied plaatsvindt;
  • b. de bereikbaarheid van het plangebied is matig tot slecht over deze smalle weg;
  • c. er verdwijnt slechts een beperkt deel van het sierteeltgebied (5.800 m² tussen Elzenbroek 1-3 en 5.862 m² achter Elzenbroek 6);
  • d. onderhavige aanpak maakt het mogelijk om een beperkt aantal woningen clustergewijs te realiseren in plaats van verspreid liggende woningen in het buitengebied. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat herstructurering en benutting van twee restpercelen aan de rand van het concentratiegebied mogelijk is, zonder dat de begrenzing van het boom- en sierteeltgebied op kaart 11 ter discussie staat. Dit is mogelijk met gebruikmaking van de in artikel 6,16, lid 6 opgenomen afwijkingsmogelijkheid om bestaande bebouwing of functies toe te laten, anders dan bedrijven als bedoeld in het eerste lid, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.

Conclusie
Kleinschalige sierteeltbedrijven hebben geen toekomstperspectief in de Greenport Regio Boskoop. Wanneer overname van deze bedrijven niet tot de mogelijkheden behoort dienen bij voorkeur in het overgangsgebied tussen het sierteeltconcentratiegebied en het veenweidegebied passende vervolgfuncties mogelijk te worden gemaakt.
Als gevolg van gewijzigde beleidsontwikkelingen worden nieuwe bedrijfswoningen in komende herzieningen van het bestemmingsplan niet langer toegestaan. Om toch te kunnen voorzien in voldoende bedrijfswoningen in de nabijheid van bestaande bedrijven is het wenselijk om deze te clusteren, bij voorkeur aan de rand van het concentratiegebied. Dit biedt tevens mogelijkheden om twee compensatiewoningen mogelijk te maken overeenkomstig de opgave in paragraaf 2.5. Gelet op de toekomstige situatie van het teeltgebied is deze herstructurering naar een clustering van enkele (bedrijfs)woningen een passende vervolgfunctie, waarbij gelijktijdig de bestemming 'Bedrijf' in het deelgebied achter Randenburgseweg 19 wordt gewijzigd in Agrarisch zonder bebouwing.

Deze bestemmingswijziging aan de rand van het concentratiegebied is qua aard en schaal passend te beschouwen. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenlandschap blijven ondanks deze bestemmingswijziging intact. Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er geen strijd is met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Greenportregio Boskoop

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor de Greenportregio Boskoop op 15 juli 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Uit de koppeling van de karakteristieken en kwaliteiten met de ontwikkelingen volgt de ambitie die sturend is voor de uitwerking van de themakaarten van dit gebiedsprofiel. Het gaat bij dit ambitiebeeld niet om een nieuwe visie op de Greenportregio Boskoop. Als geheel komt uit de karakterisering en de schets van de ontwikkelingen het volgende ruimtelijke ambitiebeeld naar voren voor de linten als structuurdragers.

Sierteeltcentrum
Het beeld van de regio Boskoop wordt bepaald door de teelten aan weerszijden van de Gouwe. Op de smalle, langgerekte kavels worden in de open lucht overwegend sierheesters, coniferen en vaste planten geteeld. De grotere, meer ruimte vragende gewassen, zoals laanbomen, zijn naar elders verdwenen. Door de komst van trein en (vracht)auto werd het vervoer over water te ingewikkeld en daarmee te tijdrovend. Er werd drainage aangelegd om het overtollige water af te voeren en er werden veel sloten gedempt. Smalle kwekerijen konden worden samengevoegd en ontsloten door nieuwe wegen.
Na de oorlog ontstond de pot- en containerteelt, waardoor de teelt minder afhankelijk was van locaties met veengrond. Ook werd het mogelijk het hele jaar door te leveren. Er volgde een enorme expansie van het kwekerijgebied, maar ook van infrastructuur en bebouwing. Oude linten verdichtten en nieuwe linten werden aangelegd. Het dorp aan de Gouwe werd uitgebreid, verspreid op de smalle, incidenteel vrijkomende kavels rondom de kern en later met uitleglocaties in de aangrenzende droogmakerij. Bovendien neemt in deze periode het aantal kassen en grote opslagloodsen sterk toe. Het gebied met boomkwekerijen is sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw vrijwel gelijk gebleven. Door de ligging in het Groene Hart is de Greenportregio Boskoop gebonden aan een planologische contour. Dit heeft geleid tot een toename van bebouwing en verharding binnen het sierteeltgebied. Aan de randen van het gebied is de contour op veel plekken duidelijk zichtbaar door de scherpe overgangen naar het omliggende veenweidegebied. De groei heeft tot gevolg dat het (vracht)verkeer van en naar de kwekerijen fors is toegenomen. De bestaande wegen zijn daarop niet berekend. Veel doorgaande wegen zijn te smal of lopen dwars door woongebieden.

Ontwikkelingen
De afgelopen jaren heeft de regio gezamenlijk gewerkt aan een agenda voor de toekomst. De uitkomsten daarvan zijn onder meer vastgelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Regio Boskoop. De ambitie van de Structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Dit vertaalt zich naar de volgende vier belangrijke ruimtelijke transformaties:

  • De schaalvergroting en modernisering van de sierteelt
  • De kwalitatieve en kwantitatieve wateropgave
  • Toename van logistiek en een betere bereikbaarheid
  • Verbetering van de (be)leefbaarheid

De in de structuurvisie ingezette lijnen worden in de komende tijd uitgewerkt. Daarbij wordt herstructurering van het sierteeltgebied als een van de belangrijkste aspecten aangemerkt. Hieronder wordt ingegaan op de wijze waarop de transformaties zich ruimtelijk zullen vertalen en daarmee van invloed zijn op het beeld van het gebiedsprofiel.

Schaalvergroting en modernisering van de sierteelt
De Greenport is van nationaal belang en heeft een internationale reikwijdte en uitstraling. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) is Boskoop aangewezen als één van de zes Greenport regio’s in Nederland, als ruimtelijk-economisch concentratiegebied voor de sierteelt. Om deze centrumfunctie te kunnen behouden en uit te bouwen moet het gebied fors moderniseren en is bundeling en concentratie van de sierteeltbedrijven noodzakelijk. Daarvoor is een zekere schaalvergroting nodig, maar met behoud van de identiteit. Met de Pilot Duurzaam Zuidwijk is een methodiek ontwikkeld voor deze herstructureringsopgave. Naast spelregels en kaders voor het pilotgebied, is de collectieve aanpak één van de belangrijkste uitkomsten.

De kwalitatieve en kwantitatieve wateropgave
Kenmerkend voor het veengebied is de geringe drooglegging. Hierdoor is het waterpeil weinig flexibel. In droge periodes wordt water ingelaten vanuit de Gouwe en de Oude Rijn. In hevige neerslagperiodes treedt lokaal wateroverlast op. Ook de waterkwaliteit voldoet niet aan de normen. Een grootschalige planmatige herstructurering zou kansen bieden om het waterbeheer duurzaam in te richten. Daarbij ligt de nadruk op het vergroten van de doorstroming, het verbeteren van de waterkwaliteit en de zorg voor voldoende goed water. Door bijvoorbeeld te baggeren, de aanleg van eigen watervoorzieningen en waar mogelijk natuurvriendelijke oevers. Uitbreiding van het huidige areaal oppervlaktewater is in principe niet vereist, maar wel nodig als het verhard oppervlak zich uitbreidt. Slootdempingen en nieuwe bebouwing in het kader van schaalvergroting moeten dan ook volledig worden gecompenseerd.

Toename van logistiek en een betere bereikbaarheid
Investeren in de infrastructuur is onontbeerlijk voor een bereikbare Greenport. De interne ontsluitingsstructuur aan weerszijden van de Gouwe moet op orde worden gebracht, maar ook de aansluiting op de N11 en A12. De oostelijke rondweg is begin 2014 grotendeels opgeleverd. Tot slot is er behoefte aan een snellere oost-west verbinding over de Gouwe, waardoor de bestaande passages kunnen worden verluwd.

Verbetering van de (be)leefbaarheid
Bij de ontwikkeling van Greenportregio Boskoop ligt de nadruk op het versterken van de leefbaarheid van het gebied. De doelstelling is om de aantrekkelijkheid van het kenmerkende, veelkleurige productielandschap van de Greenport te versterken. Dit wordt gedaan door het behouden en versterken van de huidige kwaliteiten van het gebied, het meer zichtbaar en beleefbaar maken van de Greenport en door uitbreiding van het recreatieve netwerk in de vorm van robuuste, groene verbindingen van het Bentwoud naar Reeuwijk en tussen de woonkernen, Bentwoud en het omliggende veenweidegebied.

Ambitiebeeld
Uit de koppeling van de karakteristieken en kwaliteiten met de ontwikkelingen volgt de ambitie die sturend is voor de uitwerking van de themakaarten van dit gebiedsprofiel. Het gaat bij dit ambitiebeeld niet om een nieuwe visie op de Greenportregio Boskoop. Als geheel komt uit de karakterisering en de schets van de ontwikkelingen het volgende ruimtelijke ambitiebeeld naar voren:

  • Greenport op veenlandschap
  • Bereikbaar en leefbaar Boskoop, Waddinxveen en Greenport
  • Linten als structuurdragers
  • Een duurzame en beleefbare water- en groenstructuur

Ad Greenport op veenlandschap
De Greenport is gelegen in het karakteristieke veenweide landschap en heeft een heel eigen karakter. De schaalvergroting en modernisering van de sierteelt vragen om een herstructurering van het gebied. Deze herstructureringsopgave biedt kansen voor het realiseren van economisch rendabele bedrijven in een aantrekkelijke omgeving. De ambitie is om de Greenport te ontwikkelen met oog voor de huidige kenmerken en kwaliteiten. Dit kan door bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken, zoals de verkavelingsstructuur en het slotenpatroon te gebruiken bij nieuwe ontwikkelingen. De randen van de Greenport vragen daarbij om bijzondere aandacht, waarbij het gaat om aantrekkelijke overgangen van het sierteeltgebied naar de omgeving en het realiseren van duidelijke entrees. Deze ambitie is onder andere uitgewerkt in de themakaart ‘Sierteelt veenlandschap’.

Sierteelt veenlandschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het sierteelt veenlandschap. In het unieke veengebied van Boskoop wordt het landschapsbeeld al van oudsher door boomkwekerijen bepaald. De Slagenverkaveling met een halfopen karakter is kenmerkend voor deze veenontginning. In het zuiden van Boskoop is de kavelrichting oost-west en in het noorden zijn de kavels noord-zuid georiënteerd. Het gebied heeft een waterrijk karakter door de brede, steeds weer opnieuw uitgegraven kavelsloten en de vele dwarssloten. De sloten hebben harde oeverbeschoeiingen, waardoor strakke lijnen van de verkaveling worden geaccentueerd. Het veen is gevoelig voor bodemdaling en de waterbeheersing luistert nauw. Het oudste deel van het kwekersgebied is kleinschalig en er komen kenmerkende houtakkers voor. De randen van de sierteelt op het bovenland en de veel lager gelegen open droogmakerijen vormen een bijzonder contrast. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • Ontwikkelingen noodzakelijk voor een duurzame bedrijfsvoering van de sierteelt vinden plaats met respect voor de gebiedseigen karakteristieken. Gekenmerkt door het verkavelingspatroon en verkavelingsrichting, linten, hoofdwatergangen en zichtsloten.
  • Behoud van de ontginningslinten als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veenlandschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Bewaren van het karakteristieke verkavelingspatroon, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd. Lengtesloten zijn de sloten in de lengterichting van de kavel, haaks op de ontginningslinten.
  • Bij schaalvergroting ligt de breedte van de kavel maximaal tussen de 110 en 120 meter, gebaseerd op de oorspronkelijke uitgiftebreedte ten tijde van de cope-ontginning.

Toetsing planinitiatief aan Gebiedsprofiel
Het deelgebied aan de Elzenbroek tussen 1-3 ligt aan een rand van het sierteeltfront. De overgang van het besloten sierteeltgebied naar het veenweidegebied wordt gekenmerkt door de brede sloten, haaks op de ontginningslinten. De rand kent een karakteristieke half open lintbebouwing. De geringe kavelbreedte en grootte van het perceel maken het niet mogelijk sierteeltactiviteiten te kunnen voortzetten.
De veranderende landschappelijke dynamiek aan de Elzenbroek krijgt een opwaardering, omdat in onbruik geraakte agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Een rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt is hier niet meer mogelijk. Het verkavelingspatroon blijft in stand, waarbij de aan weerszijden gelegen brede watergangen behouden blijven. Deze transformatie naar 4 woonkavels in het overgangsgebied richting het veenweidegebied brengt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van het kavelpatroon en bestaande watergangen, zonder de openheid aan te tasten en 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit. Deze nieuwe ontwikkeling draagt bij aan het contrast tussen het half open landschap van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds.

Conclusie
De landschappelijke dynamiek aan de Elzenbroek wordt als gevolg van deze wijziging verbeterd. Twee verouderde sierteeltbedrijven maken plaats voor een passende vervolgfunctie met behoud van het verkavelingspatroon en de waterstructuur. De wijziging is mogelijk op grond van artikel 6.16, lid 5 van de Omgevingsverordening, omdat en er geen andere passende/ reële gebruiksmogelijkheden zijn.
Per saldo wordt het veenlandschap niet onevenredig aangetast, zodat de ruimtelijke- en beeldkwaliteit gelijk blijft. De nieuwe functie wordt landschappelijk ingepast. Mitsdien kan worden voldaan aan de provinciale belangen met betrekking tot de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken transformatie naar 4 (bedrijfs)woningen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop

De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen voor de ontwikkeling van de Greenport.
De Intergemeentelijke Structuurvisie (afgekort ISV) is gemaakt om de ruimtelijke keuzes in samenhang te kunnen bepalen. Het ISV heeft de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk op 16 maart 2011 vastgesteld. Kernbegrippen zijn: compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting plaatsvinden. Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Binnen de Greenport wordt ruimte geboden voor faciliteiten en activiteiten die direct en indirect van belang zijn. De Greenport moet duurzaam zijn, met een efficiënt en intensief gebruikt teeltgebied. Binnen de contour hebben bedrijven de mogelijkheid tot intensivering, schaalvergroting en verruiming van het glasareaal. Intensivering is van belang met het oog op de ruimtebehoefte bij siertelers. Tevens moet het huidige boomsierteeltgebied (binnen de contour) optimaal zijn benut voordat tot uitbreiding wordt overgegaan.
Daarnaast moet de Greenport beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Door herstructurering en schaalvergroting zal de vraag naar het omzetten van bedrijfswoningen naar een woonbestemming stijgen.

Conclusie
In de structuurvisie wordt aangegeven dat herstructurering van het gebied als gevolg van schaalvergroting belangrijk is. Het onderhavige plan draagt bij aan deze doelstelling. Door het clusteren van de woningen op een vrijkomende sierteeltkavel wordt bijgedragen aan de herstructurering van het gebied. In Greenportverband worden de mogelijkheden onderzocht om tot een structurele aanpassing van de regelgeving op dit onderdeel te komen. Het plan levert een bijdrage aan de leefbaarheid van de Greenport. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0010.png" Figuur 6: Visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop, waarin het gebied is aangeduid als boomsierteeltgebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.
Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.
De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen.

Vitaal en beleefbaar platteland
Een belangrijke kernkwaliteit van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is de centrale ligging in het Groene Hart. Het open slagenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied het Reeuwijkse Land. Het platteland en de agrarische sector bepalen daarmee niet alleen in belangrijke mate de identiteit van het Reeuwijkse Land, maar zijn ook van groot natuur-, cultuurhistorisch-, economisch- en recreatief belang. De gemeente wil de agrarische functie -als drager van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden behouden en leidend laten zijn voor het inpassen van ruimte vragende functies. Verder zijn ook het Reeuwijkse Plassengebied, Reeuwijkse Hout en sierteeltgebied unieke gebieden in het Reeuwijkse Land waarbij elk deelgebied een eigen karakter heeft.

Zorgvuldige inpassing vrijkomende sierteeltbedrijven
Ondanks de relatief gunstige bedrijfsstructuur in het gebied zullen in de komende jaren als gevolg van de toenemende schaalvergroting kleine sierteeltbedrijven worden gesaneerd, omdat deze bedrijven niet langer toekomstbestendig zijn. Voor vrijkomende sierteeltbedrijven zal in de toekomst zorgvuldig worden nagegaan welke vervolgfuncties toegestaan kunnen worden, zodanig dat de omringende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkeling belemmerd worden (milieu, ontsluiting). In dit kader kan onder andere worden gedacht aan clustering van (bedrijfs)woningen, omdat vanuit de sierteeltsector is aangegeven dat nieuwe bedrijfswoningen niet langer wenselijk zijn bij sierteeltbedrijven. De nieuwe bebouwing en nieuwe functies moeten passen in de huidige karakteristiek van het type landschap en dienen derhalve qua hoofdopzet, detaillering, inrichting van het perceel en materiaalgebruik te worden afgestemd op de karakteristieke kenmerken van het buitengebied.

Conclusie
Deze planontwikkeling wordt niet genoemd in de Structuurvisie, omdat op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie, omdat er sprake is van een passende vervolgfunctie in het overgangsgebied van het concentratiegebied naar het veenlandschap. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat de bereikbaarheid van de sierteeltbedrijven aan de Elzenbroek matig is.
Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als sierteelt in het buitengebied (zie figuur 7). Het slopen van (agrarische) bedrijfsbebouwing en het saneren van twee sierteeltbedrijven geeft per saldo een kwaliteitsimpuls, omdat sprake is van een passende vervolgfunctie door (bedrijfs)woningen in het plangebied te clusteren achter een bestaand bebouwingslint ten behoeve van de sierteelt. Hierdoor wordt de druk verminderd om bedrijfswoningen toe te staan bij bestaande sierteeltbedrijven. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0011.png"

Figuur 7: Structuurvisie.

3.4.2 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gewoon welstandsniveau in het landelijk gebied. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel niveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied. Uitgangspunt is dat bouwplannen afgestemd zijn op de gebiedskwaliteit en de beleving van het landschap niet in de weg staan.
Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan. Het definitieve bouwplan zal aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
De bouwplannen voor 4 (bedrijfs)woningen zullen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

3.4.3 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraaal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.
De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan worden daarom gekenmerkt door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties zijn opgenomen in het actieplan.

Conclusie
De nieuwbouwwoningen worden duurzaam gebouwd. De nieuwe woningen worden energie-neutraal gebouwd (NOM) en krijgen geen gasaansluiting. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen, zoals verwoord in het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. Een onrendabele bedrijfsvoering van twee verouderde kleinschalige sierteeltbedrijven maakt plaats voor passende vervolgfuncties met behoud van het verkavelingspatroon en de waterstructuur. De wijziging is mogelijk, omdat en er geen andere passende/ reële gebruiksmogelijkheden zijn.

De planontwikkelingen passen eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat elders in het buitengebied bedrijfswoningen worden geschrapt en/of (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt om in het plangebied achter het bebouwingslint tussen Elzenbroek 1 en 3 (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
De waterparagraaf beperkt zich tot de deelgebieden Elzenbroek tussen 1-3 en 6, omdat hier alleen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In de overige deelgebieden vervallen alleen de bouwmogelijkheden van een bedrijfswoning (Berkenbroek 18 en Gouwedreef 6), terwijl in het deelgebied Randenburgseweg achter 19 alleen de bestemming Bedrijf wordt gewijzigd naar Agrarisch zonder bebouwing en een bedrijfsloods wordt gesloopt.

4.2 Beleidskader rijk en provincie

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied ligt in de Gouwepolder, hier wordt een vast peil van NAP -2,75 m gehandhaafd. Overtollig water uit het plangebied wordt via het slotenstelsel naar de hoofdwatergangen geleid. Binnen en direct langs het plangebied bevinden zich geen hoofdwatergangen. De dichtstbijzijnde hoofdwatergang ligt ten westen van de Randenburgseweg. De hoofdwatergangen voeren af in noordelijke richting naar het poldergemaal in Boskoop dat overtollig water uitslaat op het boezemwater van de Gouwe. Het boezempeil in de Gouwe wordt gehandhaafd op NAP -0,6 m.

Oppervlaktewateren
Op de Legger van het oppervlaktewatersysteem maakt het water ten noorden van de ontwikkellocatie Elzenbroek tussen 1-3 onderdeel uit van overig water. Er liggen hier geen kern- en beschermingszone van een waterkering of hoofdwatergang, zodat er waterhuishoudkundig geen beperkingen zijn De woningen zullen minimaal 5 m uit de watergang worden gerealiseerd. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0012.png"

Figuur 8: Uitsnede legger oppervlaktewater hoogheemraadschap van Rijnland.

Beschrijving waterkwantiteit
Toekomstige situatie
Het plangebied aan de Elzenbroek tussen 1 en 3 is in gebruik als sierteeltgebied. De bestaande bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van afgerond 250 m². Deze bebouwing wordt vervangen door 4 woningen een oppervlakte van afgerond 640 m². Er worden geen sloten gedempt. Ook de bestaande kassen aan de Elzenbroek 6 worden gesaneerd met een oppervlakte van afgerond 1.072 m². Daarboven wordt nog een bedrijfsloods aan de Randenburgseweg achter 19 gesloopt met een oppervlakte van 560 m². Dit maakt een totaal van 1.882 m² aan te slopen gebouwen (exclusief te slopen boogkassen).
Op grond van de richtlijnen van het Hoogheemraadschap dient 15% water te worden gegraven binnen hetzelfde peilvak als compensatie voor de toename verharding wanneer meer dan 500 m² verharding wordt aangebracht. Daarnaast moet te dempen oppervlaktewater 1:1 binnen hetzelfde peilvak worden gecompenseerd. De netto afname aan verharding is (1.882 m² - 640 m² =) afgerond 1.242 m². Dit betekent dat er geen compensatiewater hoeft te worden gegraven. Niettemin zullen bij uitwerking van de plannen drie dwarssloten gegraven op de te saneren sierteeltgronden van de Elzenbroek tussen 1 en 3 (zie figuur 3). Hiervoor zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Waterafvoer
De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het schoon water wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor de nieuwbouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkelingen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van deze planontwikkelingen.

5.1 Milieu

De te thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor de planontwikkeling tussen Elzenbroek 1 en 3 zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid. In twee deelgebieden blijft de sierteeltbestemming gehandhaafd met dien verstande dat:

  • a. in het bouwvlak van het bedrijf aan de Gouwedreef 6 een bouwrecht voor een bedrijfswoning vervalt;
  • b. in het bouwvlak van het bedrijf aan de Berkenbroek 18 een bouwrecht voor een tweede bedrijfswoning vervalt.

In de twee resterende deelgebieden vervallen de sierteeltbestemming dan wel de bestemming Bedrijf, te weten:

  • c. de sierteeltfunctie van het sierteeltbedrijf aan de Elzenbroek 6 vervalt, met dien verstande dat de woning wordt gehandhaafd;
  • d. de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'aannemersbedrijf' achter de Randenburgseweg 19 wordt geschrapt. In de plaats hiervan worden de gronden bestemd voor 'Agrarisch'.

Deze vier planaanpassingen hebben geen milieuconsequenties, zodat deze geen bespreking behoeven in dit hoofdstuk. Volledigheidshalve is de wijziging van de bedrijfswoning aan de Elzenbroek 6 naar woondoeleinden wel beoordeeld in het kader van bedrijven en milieuzonering. Voorts is voor het deelgebied achter Randenburgseweg 19 een ecologisch onderzoek uitgevoerd, omdat de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In paragraaf 5.4.2 wordt hierop ingegaan.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 4 (bedrijfs)woningen, waarbij gelijktijdig de bouwrechten vervallen voor twee bedrijfswoningen elders in het sierteeltgebied. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij deze ontwikkelingen.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van de verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/ Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. In paragraaf 5.4 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 5.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Elzenbroek komen in de directe omgeving naast sierteeltbedrijven ook woningen voor langs de aangrenzende Randenburgseweg. Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. Een sierteeltbedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De aangrenzende bedrijven beschikken over afzonderlijke bouwvlakken.
In het agrarisch bouwvlak van het perceel Elzenbroek 1 staat alleen nog een woning met tuin. Hier vinden geen sierteeltactiviteiten meer plaats, zodat woningbouw vanuit milieuzonering inpasbaar is. Ten oosten van het plangebied is aan de Elzenbroek 3 een sierteeltbedrijf gevestigd. Aan de plangrens staat de bedrijfswoning. De afstand van de nieuwe woningen ten opzichte van dit agrarische bouwvlak is minimaal 10 m, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.
De afstand tussen de huidige bedrijfswoning aan de Elzenbroek 6 en de zuidelijk en oostelijk gelegen sierteeltbedrijven is minimaal 15 meter, zodat deze wijziging naar woondoeleinden vanuit milieuzonering evenmin beperkingen oplevert. Bovendien zijn er plannen in voorbereiding om de oostelijk en zuidelijk gelegen sierteeltgronden te saneren.

Gewasbeschermingsmiddelen
Het aspect gewasbeschermingsmiddelen vraagt hier om aandacht, omdat de agrarische gronden aan weerszijden van het plangebied met woningbouw de bestemming 'Agrarisch - Sierteelt' behouden. Datzelfde geldt voor het aan de overzijde van de weg gelegen tuinbouwgronden. Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de tuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond hiervan dient daarom rekening te worden gehouden met een grotere afstand dan 10 meter van sierteeltbedrijven tot woningen. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom het sierteeltbedrijf als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op de beoogde functiewijziging. In het Activiteitenbesluit staan eisen waaraan voldaan moet worden bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Beschouwing
Tot op heden is er geen wet- en regelgeving omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot omliggende gevoelige bestemmingen. Deze landelijke discussie wordt primair gevoerd in relatie tot fruitteeltopstanden, waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen veel groter is. De minister heeft de Gezondheidsraad voor dit dossier om een advies gevraagd. De Gezondheidsraad (GR) heeft op 29 januari 2014 advies uitgebracht over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico's lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad heeft aanleiding gezien voor een nader blootstellingsonderzoek onder omwonenden en voor aanpassing van de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Dit nadere onderzoek is tot op heden nog niet afgerond.
De Raad van State acht een afstand van 50 meter als vuistregel aanvaardbaar tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector, de boomteelt en de glastuinbouw in het algemeen. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken. Argumenten hierbij zijn onder andere:

  • Soort teelt: bij lagere teelten wordt in tegenstelling tot de fruitteelt neerwaarts gespoten, waardoor minder drift optreedt. Indien het gewas bewerkbaar is vanaf een hoogte van maximaal 50 cm zou zelfs een afstand van 0 meter kunnen worden aangehouden. Deze teeltvorm moet dan wel worden vastgelegd in de planregels, in ieder geval in het gebied binnen 50 m van de woning.
  • Gebruik driftarme spuitdoppen: reductie driftafstand naar 35 meter (standaard driftarme spuitdoppen) tot 20 meter (dop uit driftreductieklasse 90). Het gebruik van driftarme spuitdoppen kan worden verondersteld indien het perceel grenst aan een sloot, vanwege de eisen van het Activiteitenbesluit; in het Sierteeltgebied is dat altijd het geval.
  • Plaatsing van vanggewassen en windhagen: drift naar woonperceel met 90% gereduceerd bij een vanggewas dat meer dan 1 m hoger is dan spuitboomhoogte. Dit is een zeer effectieve manier om drift te beperken.

Planspecifiek
De afstand tussen de 4 nieuwe (bedrijfs)woningen en de omliggende gelegen sierteeltgronden is in alle gevallen meer dan 40 meter (figuur 9). De Omgevingsdienst Midden-Holland adviseert om voor deze locatie de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen als volgt te beoordelen:

  • Afstand tuin-open teelt is ruim 40 meter. Er valt geen effect te verwachten, want er worden in het gebied driftarme spuitdoppen gebruikt.

Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanwezig is.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven en/of milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0013.png"

Figuur 9: Schetsplan Elzenbroek tussen 1 en 3; afstand tot sierteeltgronden.

5.1.3 Geluid
5.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
 
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied voor de nieuw te bouwen woningen zijn de Elzenbroek en Randenburgseweg. Deze wegen hebben een maximum snelheid van 60 km/uur met een zonebreedte van 250 meter. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en 4 nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde.

In verband hiermede is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door DPA Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 25 oktober 2018, referentie 04890-46310-02, Bijlage 1). Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de bouw van de 4 (bedrijfs)woningen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

5.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Onderzoek/ beoordeling
Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het plangebied ligt niet in een zone voor spoorweglawaai, zodat er vanuit dit oogpunt geen beperkingen zijn.

Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

5.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 5.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Voor de nieuwe woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd wanneer nieuwe gevoelige functies mogelijk worden gemaakt. In verband hiermede is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN5740 uitgevoerd voor het deelgebied tussen Elzenbroek 1 en 3 door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 21 november 2018, kenmerk U18-0881, Bijlage 2). Op basis hiervan worden de volgende conclusies getrokken en de aanbevelingen gedaan (overgenomen uit rapport).
De grond op de locatie is overwegend niet tot maximaal licht verontreinigd met de onderzochte stoffen. Plaatselijk wordt lood in de ondergrond in een matig verhoogde gehalte aangetroffen. Dit betreft een enkelvoudig grondmonster. Het matig verhoogde gehalte liggen ruim onder de vastgestelde lokale achtergrondwaarden. Het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van aanvullende maatregelen naar aanleiding van deze matig loodverontreiniging wordt niet nodig geacht. De overige aangetroffen verontreiniging geven geen aanleiding tot nadere opmerkingen. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen aanvraag bestemmingswijziging, herbestemming en herinrichting van/op de locatie.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen planwijzigingen in het plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van 4 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Randenburgseweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand van de Randenburgseweg tot de woningen bedraagt meer dan 110 m. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van 4 woningen mogelijk. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Risicokaart (zie figuur 10) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0014.png" Figuur 10: Uitsnede Risicokaart.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de nieuwe Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat in het gebied een lage trefkans op archeologische sporen is.

5.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Onderzoek/ beoordeling
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 3" (figuur 11). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m². Grondingrepen vinden op een kleiner oppervlak plaats. In verband hiermee is een archeologisch vooronderzoek achterwege gelaten.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde gezag, zoals aangegeven in thans artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling voor het oprichten van 4 (bedrijfs)woningen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0015.png" Figuur 11: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied zwart omlijnd.

5.2.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied aan de Elzenbroek staat alleen verouderde bedrijfsbebouwing, die geen cultuurhistorische waarden heeft. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkelingen.

5.3 Landschap

Het plangebied is gelegen in het nationale landschap Het Groene Hart. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland is het gebied getypeerd als veenontginningsgebied met hoge landschappelijke waarden. Het landschap van de veenontginningen is in beginsel gevormd in de Middeleeuwen toen de Hollandse en Utrechtse 'wildernissen' systematisch werden ontgonnen. Waar het veen vanaf de 16de eeuw op grote schaal werd weg gegraven tot onder de waterspiegel ontstonden veenplassen, zoals de Reeuwijkse Plassen.
Rond Oud-Reeuwijk en Reeuwijk-Dorp is de mate van aantasting en verstoring groter, vooral als gevolg van de A12. De landschappelijke waarde in relatie tot de nederzetting en het landschap wordt als hoog gewaardeerd.
Het 'waterstadium' in de ontwikkeling van het landschap, als gevolg van de vervening, is met de Reeuwijkse Plassen hoog gewaardeerd. Met name door het bewaard blijven van de oorspronkelijke poldergrenzen is een zeer karakteristiek geheel van watervlaktes, omzoomd door begroeide kades ontstaan. De landschappelijke waarden van de plassen zelf zijn – met uitzondering van de Plas Broekvelden – als hoog gewaardeerd. Kenmerken zijn de intact gebleven structuur en de redelijk gave bebouwing.
Het planologisch mogelijk maken van 4 (bedrijfs)woningen tussen bestaande bedrijfswoningen tast het landschap aan de Elzenbroek niet onevenredig aan. De woningen worden landschappelijk ingepast, waarbij bestaande brede watergangen behouden blijven, terwijl rondom de woningen nieuwe robuuste waterpartijen worden gegraven.

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkelingen.

5.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuurnetwerk Nederland (NNN)/ voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op geruime afstand van het plangebied, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Er worden geen (significante) effecten verwacht op dit Natura2000-gebied. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ten oosten van het plangebied op circa 500 m afstand liggen belangrijke weidevogelgebieden. De plannen hebben geen effect op deze gebieden, waardoor er voor de plannen niets veranderd.
Gelet op de natuurwetgeving dient in beginsel een natuurtoets te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg.
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken hebben geen nadelige gevolgen voor het NNN. Dit wordt aangetoond in het ecologisch onderzoek. In hoofdstuk 5.4.1 wordt hierop ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Elzenbroektssn1en3-BP40_0016.png"

Figuur 12: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op 8 km noordoostelijk gelegen natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is zo'n een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 5 kilometer ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 4 woningen, waarvan er al 2 zijn toegestaan in plaats van 2 sierteeltbedrijven en een aannemersbedrijf met verkeersbewegingen van zwaar verkeer van en naar de betreffende drie deelgebieden. Door realisatie van 4 (bedrijfs)woningen, zullen de zware verkeersbewegingen ophouden. De nieuwe woningen worden energie-neutraal gebouwd (NOM).
belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen niet op voorhand uit te sluiten. Uit de uitgevoerde AERIUS berekeningen voor de aanlegfase, gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie per saldo niet toeneemt. Hierbij is ook de Polder Stein is beschouwd, In de toelichting op effecten van de stikstofdepositie wordt dit aangetoond (rapport van 30 maart 2020, Bijlage 3). Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.4.1 Ecologisch onderzoek Elzenbroek tussen 1-3 en 6

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van november 2018, rapportnr. 18A064, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen (schuin gedrukt) worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen 

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied zelf is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Het weiland te noorden van het plangebied wordt wel gebruikt als foerageergebied door de Smient. Geadviseerd wordt om heiwerkzaamheden buiten de overwinteringsperiode (november tot en met januari) uit te voeren om verstoring te voorkomen. Schade aan Natura2000-doelsoorten is dan niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Veldmuis, Woelrat, Dwergspitsmuis, Vos en Wezel) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn geen bomen aanwezig binnen het plangebied. Indien vegetatie verwijderd wordt, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. 
  • Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. De bebouwing is niet geschikt voor Huismus en/of Gierzwaluw. Er zijn geen bomen die kunnen dienen als nest- en/of roestlocatie voor een uil of roofvogel. Er broedt een Torenvalk ten westen van het plangebied. Deze vogel jaagt op het grasland ten noorden van het plangebied.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Grote modderkruiper (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status ´kwetsbaar´) kan voorkomen in het plangebied. De sloot langs het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die deze soort stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van de Grote modderkruiper kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Rugstreeppad (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Alpenwatersalamander (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het huidige plangebied is niet geschikt als voortplantings- en overwinteringslocatie voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die de Alpenwatersalamander stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de beschermde Ringslang (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voor kan komen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Het plangebied is niet geschikt als voortplantings- en overwinteringsgebied van de Ringslang. De aanwezigheid hiervan kan worden uitgesloten. Het plangebied kan wel incidenteel gebruikt worden als foerageergebied door de Ringslang. Bij het opruimen van de kwekerij dient met bedacht te zijn op het mogelijk voorkomen van deze soort. Indien er gedurende de werkzaamheden een Ringslang wordt aangetroffen wordt geadviseerd deze te verplaatsen naar een locatie waar geen werkzaamheden meer plaatsvinden of te laten ontsnappen richting de brede sloot.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Waterspitsmuis (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') kan voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Bever (Wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig), Boommarter (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar'), Otter (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'verdwenen uit NL') en Steenmarter (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') komen voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Voor al deze zoogdieren geldt dat er binnen het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig is dat aan hun specifieke eisen voldoet. De aanwezigheid van de Waterspitsmuis, Bever, Boommarter, Otter en Steenmarter kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied. Het gaat hierbij om de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Ruige dwergvleermuis (0-1km) en Rosse vleermuis (1-5km). Er zijn geen bomen die geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende soorten. De aanwezige kassen en schuren zijn niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende soorten. Het plangebied is niet heel interessant als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. De brede sloot ten noorden van het plangebied is wel geschikt als foerageerroute voor verschillende soorten vleermuizen. Er wordt daarom geadviseerd om bouwverlichting en verlichting van de woningen en tuinen zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen dat het licht op het water van de sloot schijnt. Door het gebruik van alleen LED-verlichting wordt uitstraling beperkt. Hierdoor kan verstoring van de vleermuizen worden voorkomen. De werkzaamheden zullen dan geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties vleermuizen.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde libelsoort Groene glazenmaker (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'bedreigd') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De beschermde waterslak Platte schijfhoren (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Binnen het plangebied is geen geschikt leefgebied aanwezig voor deze soorten. De aanwezigheid van de Groene glazenmaker en de Platte schijfhoren binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
5.4.2 Ecologisch onderzoek Randenburgseweg achter 19

In verband met de voorgenomen sloop van het bedrijfsgebouw heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van oktober 2019, rapportnr. 19A078, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen (schuin gedrukt) worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen 

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Doordat de bedrijfsactiviteiten in zijn geheel stoppen op deze locatie is er geen sprake van extra stikstofdepositie. Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde. Het plangebied maakt geen deel uit van NNN-gebied. Beschermde gebieden in het kader van de Omgevingsvisie zijn niet aanwezig in en rond het plangebied. Schade aan deze gebieden is dus ook niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten, ten weten Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bastaardkikker, Meerkikker, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Veldmuis en Vos, Dwergspitsmuis, Wezel en Woelrat geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn geen nesten van broedende vogels aangetroffen binnen het plangebied. De houtwal is wel geschikt als broedlocatie voor kleine zangvogels. Deze houtwal blijft behouden. Indien toch bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. 
  • Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. De bebouwing is niet geschikt voor jaarrond beschermde nesten van de Huismus en Gierzwaluw. Ook zijn er geen geschikte broedlocaties aangetroffen voor uilen en/of roofvogels. De aanwezigheid van nesten van deze soort kan worden uitgesloten. In de hooiberg is één nest van een Boerenzwaluw aangetroffen. Nesten van een Boerenzwaluw vallen onder categorie 5 en zijn alleen beschermde als er onvoldoende alternatieven zijn of als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter voldoende alternatieven, bij boerderijen en onder bruggen.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde soort Grote modderkruiper (wnb-andere soorten/ Rode lijst status ´kwetsbaar´)voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Het plangebied voldoet echter niet aan de specifieke eisen die de Grote modderkruiper stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Rugstreeppad (wnb-hrl/ Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Alpenwatersalamander (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die de Alpenwatersalamander stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten. Het huidige plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. 
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de beschermde Ringslang (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Het plangebied is door de afwezigheid van broeihopen en goed jacht- en schuilgebied niet geschikt als leefgebied voor de Ringslang. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Boommarter (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar'), Steenmarter (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Waterspitsmuis (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar'), Bever (wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig) en Otter (wnb-hrl/ Rode lijst status 'verdwenen uit NL') voorkomen in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die de Boommarter, Steenmarter, Waterspitsmuis, Bever en Otter stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis (0-1km) en Rosse vleermuis (1-5km). De bebouwing is niet geschikt voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten. De aanwezige bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied kan worden uitgesloten. De houtwal heeft wel een beperkte functie als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. De houtwal blijft behouden. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van verschillende aanwezige populaties vleermuizen.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde libelsoort Groen glazenmaker (wnb-hrl/ Rode lijst status 'bedreigd') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied. De beschermde waterslak Platte schijfhoren (wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') komt voor in de omgeving van het plangebied. Door beide soorten is het plangebied niet geschikt als leefgebied, omdat het niet aan de voldoet aan de specifieke eisen die deze soorten stellen. De aanwezigheid van Groene glazenmaker en Platte schijfhoren binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

Samenvatting ten aanzien van bescherming soorten

  • Vogels: Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Rugstreeppad: Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
5.4.3 Conclusie

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Bij uitwerking van bouw- en sloopplannen zullen de in de twee rapporten genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

5.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

5.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels, alsmede overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch
De achter de woonpercelen aan de Elzenbroek 6 en Randenburgseweg 19 gelegen gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' gekregen. De gronden zijn bestemd voor het beweiden door dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, agrarisch landschapsbeheer en waterberging. Bij het agrarisch gebruik staat het behoud en herstel van de landschappelijke waarden voorop. Bebouwing is niet toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch - Sierteelt
De sierteeltbedrijven zijn weergegeven door middel van bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken dienen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te worden gesitueerd. Bij het sierteeltbedrijf aan de Gouwedreef 6 wordt het bouwrecht van een bedrijfswoning geschrapt. Voor het sierteeltbedrijf aan de Berkenbroek 18 wordt het aantal beperkt tot de bestaande woning. De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 650 m³. Voor de gronden buiten het bouwvlak blijft het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied Randenburg' van toepassing.

Artikel 5 Water

De bestemming 'Water' is van toepassing voor de drie nieuw te graven dwarssloten in het deelgebied tussen Elzenbroek 1 en 3. Deze watergangen zorgen voor een veilige en duurzame waterhuishouding in het deelgebied dat tevens een afwaterings- of bergingsfunctie vervult. Binnen de bestemming “Water” zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan.

Artikel 6 Wonen
De 4 nieuwe (bedrijfs)woningen en bijbehorende bijgebouwen krijgen een woonbestemming. Ook de bestaande woning aan de Elzenbroek 6 wordt bestemd voor wonen met een bouwvlak. De inhoudsmaat bedraagt maximaal 650 m³ per woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken. In de gebruiksregels is opgenomen dat twee nieuwe woningen in gebruik moeten worden genomen door bewoners die werkzaam zijn in het sierteeltconcentratiegebied. De overige twee niet voor sierteeltbedrijven bestemde woningen kunnen pas worden gebouwd, nadat elders in de gemeente sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kassen en/of sanering van overtollige sierteeltgronden buiten het concentratiegebied heeft plaatsgevonden overeenkomstig de ruimte voor ruimteregeling. Voor de twee compensatiewoningen wordt voldaan aan de hieraan gestelde voorwaarden. Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 2.5.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine, ondergeschikte ontwikkelingen tot aparte procedures leiden, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Plaatsen en vergroten van bruggen 
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten. Dit verbod is in het bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat er vanuit ruimtelijk of verkeerkundig oogpunt ongewenste situaties ontstaan. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kan worden toegestaan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 11.3 van de regels.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Op gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' is een maximale bouwhoogte opgenomen om te allen tijde uit te sluiten dat de straalverbinding wordt belemmerd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Plaatsen en vergroten bruggen
Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid kan het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen worden toegestaan. Hieraan kan medewerking worden verleend als bij een woning nog geen brug aanwezig is. Het artikel bepaalt maximale afmetingen voor een brug. Verder mogen de waarden op de locatie of in de omgeving niet worden aangetast.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden.

Artikel 13 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Beide planontwikkelingen zullen in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

7.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Zuid-Holland.

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden dient wel toestemming te worden aangevraagd in verband met het graven van water. Rolcontainers en boogkassen met plastic zeil worden niet als verharding gezien en dus ook niet als afname verharding bij het saneren hiervan. De plantoelichting (paragraaf 4.4) is hierop aangepast.

De provincie Zuid-Holland heeft op 4 oktober 2019 een schriftelijke vooroverlegreactie kenbaar gemaakt. In die vooroverlegreactie stelt de provincie dat het plan niet geheel zou voldoen aan haar Omgevingsverordening. In een antwoordbrief is gemotiveerd op welke wijze het plan wel voldoet aan de Omgevingsverordening. Onder andere is aangegeven dat deze ontwikkeling valt onder de reikwijdte van de mogelijkheid tot beperkt afwijken. Het betreft hier namelijk percelen die in de toekomst niet meer bruikbaar zijn voor intensieve sierteelt en nu zullen worden benut voor functies die voortvloeien uit ontwikkelingen in het sierteeltgebied. Tevens is toegelicht dat de reeds opgenomen aanduidingen op de verbeelding in combinatie met de regels wel degelijk het aantal (bedrijfs)woningen begrenzen. Daarnaast zorgen de aan de ontwikkeling gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden er voor dat de beoogde ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Tot slot is reeds een stikstofonderzoek uitgevoerd.

7.3 Communicatie

Hier volgt een weergave van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming in het deelgebied Elzenbroek tussen 1-3 en 6 en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

Voor direct omwonenden heeft initiatiefnemer op 10 september 2019 een informatiebijeenkomst gehouden aan de Gouwedreef 1, nadat de bewoners/eigenaren van de percelen Elzenbroek 1, 3 en 4 en Randenburgseweg 10 tot en met 20 (even nummers) bij brief van 2 september 2019 hiervoor waren uitgenodigd. Van de uitnodiging hebben circa 18 belangstellenden gebruik gemaakt. Tijdens de bijeenkomst heeft initiatiefnemer een toelichting gegeven op de plannen en zijn er diverse vragen beantwoord over met name het deelgebied Elzenbroek tussen 1 -3 en 6, waaronder de situering van de woningen, de goot- en bouwhoogte van de woningen, de te graven dwarssloten en de planbegrenzingen. In algemene zin kan worden gesteld dat er geen overwegende bezwaren zijn ingebracht tegen het planinitiatief.

In bijzonder is nog aandacht gevraagd voor de buiten het plangebied gelegen aansluitende (verwaarloosde) kavel ten westen van het deelgebied Elzenbroek 6 en de ontsluiting van de Elzenbroek op de Randenburgseweg die nu onoverzichtelijk is. Deze opmerkingen hebben evenwel geen betrekking op het onderhavige plangebied.

7.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/ geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.