Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Groendijck 24-32, Waarder
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1901.DeGroendijck2432-BP40
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens de agrarische bebouwing aan De Groendijck 24-32 te Waarder gedeeltelijk te slopen en te herontwikkelen. De bedrijfsvoering is beëindigd en als herbestemmingsmogelijkheid heeft woningbouw de voorkeur. Daarbij worden 30 nieuwe woningen gerealiseerd, waarvan een deel in de bestaande gebouwen. Tevens worden drie bedrijfswoningen tot burgerwoning herbestemd. De initiatiefnemer wil een plan ontwikkelen dat een meerwaarde heeft voor de inwoners van Waarder en Driebruggen. Hiertoe wordt het woonconcept 'Wonen met Meer' toegepast. Dit is een nieuw woon-, leef- en ondersteuningsconcept dat er voor zorgt dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen.  
     
In het geldende bestemmingsplan 'Lange Ruige Weide' is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarische doeleinden' met de subbestemming 'intensieve veehouderij'. Dit bestemmingsplan staat het beoogde initiatief niet toe. Om die reden moet het geldende bestemmingsplan herzien worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier voor de locatie aan De Groendijck 24-32 te Waarder in.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich aan De Groendijck 24-32 te Waarder, gemeente Bodegraven-Reeuwijk. De planlocatie ligt tussen de kernen Waarder en Driebruggen, waar de wegen Westeinde en De Groendijck samenkomen.
 
Het plangebied betreft meerdere kadastrale percelen die bekend staan onder de kadastrale gemeente Waarder, sectie C, perceel 145, 148, 543, 544, 545 en 546 met een oppervlakte van ca. 1,9 ha.
  
Rondom het plangebied zijn voornamelijk agrarische graslanden aanwezig. Daarnaast bevinden zich langs het lint ook verscheidene woningen. Tegenover het plangebied aan De Groendijck bevindt zich een bedrijf. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich twee agrarische bedrijven.
      
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Lange Ruige Weide'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 2 oktober 2006. De betreffende gronden zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden' met de subbestemming 'intensieve veehouderij' en de nadere aanwijzing 'bouwvlak'. Het uiterste noordoosten van het plangebied kent de enkelbestemming 'Landschapselementen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied' voor het deel van het plangebied waar ook het agrarisch bouwvlak op ligt.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Lange Ruige Weide' ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingplan 'Lange Ruige Weide' (plangebied rood omkaderd)
 
De gronden met de bestemming 'Agrarische doeleinden' zijn ter plaatse van de subbestemming 'intensieve veehouderij' bestemd voor intensieve veehouderij en de in hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan aangegeven nevenactiviteiten. Binnen de bouwvlakken mogen gebouwen ten dienste van de bestemming en de daarbij behorende bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. In onderhavig geval zijn drie bedrijfswoningen toegestaan. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale inhoud van 650 m³, een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Voor overige gebouwen en overkappingen mag het maximale oppervlak het gehele bouwvlak beslaan en geldt een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.
    
De voor 'Landschapselementen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, bescherming en beheer van landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen in de vorm van houtkades, achterkades, geriefhoutbosjes en terreinen met een cultuurhistorisch waardevolle perceellering. Op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 m en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd.
 
De voor 'Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Bij bodemingrepen met een oppervlakte van maximaal 50 m² of niet dieper dan 30 cm zonder heiwerkzaamheden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
 
Tot slot geldt het 'Parapluplan Archeologie', vastgesteld op 27 september 2023. Met dit paraplubestemmingsplan worden de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
      
Het geldende bestemmingsplan staat de realisatie van het initiatief niet toe. De gemeente Bodegraven-Reeuwijk is bereid om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken in een partiële herziening van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Aan De Groendijck 24-32 te Waarder is het voor de voorgenomen ontwikkeling betreffende perceel gelegen. Deze locatie bevindt zich tussen Waarder en Driebruggen waar de wegen De Groendijck en de Westeinde samenkomen. Het is een locatie midden in het open polderlandschap met uitgestrekte vergezichten. Door de Dubbele Wiericke en de vele kleinere watergangen komen groen en water hier nadrukkelijk samen. De locatie is met de auto goed bereikbaar en bevindt zich op ca. 2 km afstand van de rijksweg A12. Voor het openbaar vervoer zijn er in de kernen Waarder en Driebruggen meerdere bushaltes beschikbaar waarvandaan de voorzieningen en treinstations van Woerden en Bodegraven te bereiken zijn.
 
Op deze locatie bevond zich een varkensvermeerderingsbedrijf. De bedrijfsvoering is beëindigd. De agrarische bebouwing is nog in het plangebied aanwezig. Momenteel is er ca. 7.000 m² aan bebouwing aanwezig. De bestaande bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit zeven grote schuren en drie bedrijfswoningen. Tussen de schuren bevindt zich veel verharding en zijn materialen opgeslagen. Het deels saneren en herontwikkelen van deze gebouwen biedt mogelijkheden voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast levert het verdwijnen van de intensieve agrarische bedrijfsvoering aanzienlijke milieuwinst en minder hinder voor de omgeving op.
 
De noord-, oost- en zuidranden van het plangebied zijn voornamelijk groen en grenzen aan watergangen. Het noordelijk deel is een grasland met in de meest noordelijke punt een klein bos. Aan de westkant van het plangebied bevinden zich voornamelijk (bedrijfs)woningen en langs De Groendijck (agrarische) bedrijven. Langs het Westeinde, ten zuiden en oosten van het plangebied, bevinden zich eveneens enkele (bedrijfs)woningen en (agrarische) bedrijven. Op grotere afstand zijn voornamelijk agrarische graslanden te vinden.
     
De navolgende afbeeldingen tonen een vogelvluchtfoto en impressie van de huidige situatie.
 
Impressie huidige situatie (bron: Verstoep)
Impressie huidige situatie (bron: Verstoep)
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een gedeelte van de varkensstallen getransformeerd naar woningen. Daarnaast wordt een gedeelte gesaneerd om zo ruimte te creëren voor parkeergelegenheid en groen. In totaal gaat het om 26 woningen in de te transformeren stallen en vier vrijstaande woningen. Daarnaast worden de bestaande (bedrijfs)woningen aan De Groendijck 24, 30 en 32 omgezet naar een burgerwoning.
 
Concept
Het doel is om een nieuw woon-, leef- en ondersteuningsconcept te realiseren dat ervoor zorgt dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Dit woonconcept wordt 'Wonen met meer' genoemd. Wonen wordt gecombineerd met veiligheid en ondersteuning aan de bewoners op locatie. Er is een beheerderspaar aanwezig waar de bewoners een beroep op kunnen doen als zij een steuntje in de rug nodig hebben. Wanneer er wel verzorging- en/of verpleging nodig is dan kan het beheerderspaar, als de bewoner of familie dat wenst, intermediair zijn. De (thuis)zorgorganisatie levert de zorg ambulant, dus bij de bewoner, thuis, zijn zijn eigen (levensloopgeschikte) woning en gaat dan weer weg. Voor alle tussen-door-vragen is er het beheerderspaar. Naast woningen worden er gezamenlijke voorzieningen voor de nieuwe bewoners gerealiseerd. Het gaat hier om een buurtschuur, moestuin, kruidentuin en bloementuin en er kan een dierenweide opgericht worden. De pluk- en moestuin fungeert als een ontmoetingsplaats. De buurtschuur kan eveneens dienen als ruimte voor ontmoeten en voor dagbesteding. Daarnaast kunnen de bewoners hier hun hobby uitoefenen. Het plan lijkt qua uitstraling op een boerenerf. De nieuwe woningen worden in de bestaande bebouwingscontouren gerealiseerd en krijgen een schuurachtige uitstraling.
 
Woningen 
Tussen de woningen aan De Groendijck 30 en 32, aan de voorzijde van het erf, wordt een nieuwe woning toegevoegd, zodat de uitstraling van het erf en lint versterkt wordt. Aan de achterzijde van het erf worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. De vrijstaande woningen zijn geschikt voor gezinnen en doorstromers.
 
De appartementen worden in de bestaande bebouwing gerealiseerd en zullen levensloopgeschikt worden uitgevoerd. De oppervlakte varieert tussen de 45 en 150 m². Een gedeelte van de appartementen wordt aangeboden als sociale huurwoning (25%), middeldure huurwoning (10%) en betaalbare koopwoning (10%), waarbij de gemeentelijke doelgroepenverordening van toepassing is. Het resterende deel wordt op de particuliere verkoop- of verhuurmarkt aangeboden. Een gedeelte van de appartementen wordt gerealiseerd voor starters of eenpersoonshuishoudens.
 
Beeldkwaliteit
Ten behoeve van het voorgenomen plan heeft Verstoep bouwadvies architectuur een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Verstoep bouwadvies architectuur, december 2023, zie bijlagen bij de regels bijlage 1). Dit beeldkwaliteitsplan bevat uitgangspunten voor de (nieuwe) bebouwing, alsmede referentiebeelden voor de bebouwing. Ook zijn uitgangspunten en referentiebeelden voor de inrichting van de buitenruimte opgenomen.
 
Duurzaamheid 
Het aandeel verharding wordt zoveel mogelijk beperkt door halfverharding te gebruiken. De transformatie/herontwikkeling van de varkenstallen naar woningen betreft een duurzame ontwikkeling aangezien een groot deel van de bestaande gebouwen behouden worden. Er is geen sprake van nieuwe betontoevoegingen. Daarnaast beschikken de bestaande daken al over veel zonnepanelen. Deze worden deels gehandhaafd of overgeplaatst naar de te handhaven daken, zodat de ontwikkeling over veel zonnepanelen beschikt. 
 
Verkeer en parkeren
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden in ieder geval voldoende parkeerplaatsen aangelegd. De parkeerplaatsen zullen met halfverharding worden gerealiseerd en groen worden ingepakt.
   
De navolgende afbeeldingen tonen de beoogde situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (westgericht, bron: Verstoep)
Impressie toekomstige situatie (bron: Verstoep)
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren van nieuwe woningen en het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van sloop-nieuwbouw, transformatie en nieuwbouw. Er wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, de varkensstallen worden getransformeerd naar 26 woningen en er worden vier vrijstaande woningen gebouwd. Tot slot worden drie bedrijfswoningen herbestemd tot burgerwoning. Er worden daarmee 12 of meer nieuwe woningen gerealiseerd. Derhalve wordt de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en worden hieronder de 'treden' van de ladder doorlopen.
   
Behoefte
In toelichting paragraaf 3.3.1 is een samenvatting opgenomen van de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland. Er bestaat in de regio een behoefte aan woningbouw. Volgens de laatste trendraming van de provincie is er in de periode 2023 - 2032 in de regio Midden-Holland behoefte aan een woningtoename van 16.400 woningen. Een verdeling naar rato van het aantal inwoners wordt in de regio als redelijk gezien. Voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk komt dat neer op een gewenste groei van de woningvoorraad van 2.460.
 
De beoogde woningbouwontwikkeling ter plaatse van de planlocatie sluit aan bij de behoeften en ambities van de gemeente. Er wordt onder meer aangesloten op de sterke behoefte aan levensloopbestendig wonen en de huisvestingsvraag voor ouderen. Daarnaast wordt er ook ingezet op het realiseren van woningen voor starters. Het beoogde woonconcept is een waardevolle toevoeging aan de woningvoorraad. In toelichting paragraaf 3.4.1 wordt ingegaan op de Woonvisie Bodegraven - Reeuwijk 2021-2025. Uit deze visie blijkt dat er de komende tien jaar (2020-2029) een woningbehoefte van 1.230 woningen is binnen de gemeente. Daarnaast is er specifiek vanuit Driebruggen een vraag naar woningen voor ouderen en worden gemeentebreed te weinig woningen voor ouderen en appartementen gebouwd. De beoogde ontwikkeling voorziet daarmee concreet in een behoefte binnen de gemeente.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Gelet op deze definitie behoort de planlocatie niet tot het bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient beoordeeld te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte naar de stedelijke ontwikkeling voorzien kan worden.
  
In het bestaand stedelijk gebied van de kernen Waarden en Driebruggen is de ruimte voor het realiseren van woningen schaars. De omvang van het beoogde woningprogramma (30 woningen) is te groot om binnen het bestaand stedelijk gebied een geschikte locatie te vinden. Bovendien wordt grotendeels gebruik gemaakt van bestaande bebouwing, waarmee het ruimtebeslag niet toe neemt. De betreffende locatie, die aan het bebouwingslint van De Groendijck ligt en waar ter hoogte van kruising van De Groendijck en het Westeinde sprake is van een bebouwingscluster/buurtschap, wordt als passend beschouwd.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een rivierdeltacomplex. Binnen het rivierdeltacomplex zijn komgronden en oeverwalgebieden gelegen. Deze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Hierdoor zijn ze te zien in het landschap. Het richtpunt vanuit de kwaliteitskaart is dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar houden. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op het herkenbaar houden van het verschil tussen komgronden en oeverwallen. 
Daarnaast ligt het plangebied in een gebied met oude stroomgordels en geulafzettingen. De oude stroomruggen zijn als reliëf in het platte land te herkennen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. De richtpunten zijn het in stand houden en herkenbaar houden van de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap en waar mogelijk meer herkenbaar maken van de archeologische waarden van de structuren bij ruimtelijke ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op deze richtpunten.
      
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap en een lint. Het lint wordt hieronder behandeld bij het gebiedsprofiel. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen de bestaande structuren en niet in de veenweidepolders. Hierbij wordt het verkavelingspatroon, dat bepaald wordt door lengtesloten, niet aangetast. Aan de noordzijde van het plangebied blijft sprake van openheid. Tevens wordt een deel van de bestaande bebouwing gesloopt. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling. 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Gouwe Wiericke'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied ligt gedeeltelijk in een veenweidepolder. Kenmerkend zijn de slagenverkaveling met lange en smalle kavels en relatief brede sloten met hoge waterstanden. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon is goed bewaard gebleven. De oudste ontginningen in het gebied liggen langs de Oude Rijn. Daar is sprake van een waaiervormige verkaveling. Deze zijn later gevolgd door de meer regelmatige verkavelingen: de cope-ontginning. De maat van de polders varieert sterk. Zo is er het relatief ‘kleinschalige’ veenweidegebied met duidelijke randen tussen Bodegraven en Boskoop en de grootschalige openheid van de polders ten noorden van de Oude Rijn. De ambities die hier van toepassing zijn wordt aan voldaan. Er wordt niet gebouwd in het open gebied maar binnen de bestaande contouren.
 
Onderscheidend rivierengebied
Ter plaatse van het plangebied is een oeverwal aanwezig. Oeverwallen zijn grove, vaak zandige, rivierafzettingen die ontstaan zijn bij overstromingen. De oeverwallen en stroomruggronden van de Oude Rijn liggen relatief hoog en fungeren nu nog steeds als dijken. Deze oevergronden zijn sindsdien sterke structuurdragers van het gebied. De volgende ambities zijn hier van toepassing:
  • Versterken van het contrast tussen de oeverwal en het poldergebied door ruimtelijke ontwikkelingen op de oeverwal een meer besloten en groen karakter te geven.
  • Behouden en versterken van de menging van functies op de oeverwal.
  • Behoud van doorzichten vanaf de rivier op het achterliggende veenweidelandschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen de typerende gestrekte verkaveling haaks op de rivier als leidraad nemen.
  • Kenmerkende bebouwingsstructuur met ‘de boerderijen op afstand’ herkenbaar en beleefbaar houden.
Aan de hierboven genoemde ambities wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan. Er wordt binnen de bestaande contouren gebouwd en het plangebied krijgt een meer groen karakter. Doorzichten worden niet aangetast en ook de verkaveling wordt niet beïnvloed.
    
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan De Groendijck, wat op de kaart linten blijven linten genoemd wordt als een polderlint. De polderlinten zijn ontstaan als ontginningsbasis van de veenweide. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen: meestal een bredere wetering aan een kant en aan de andere kant een smalle sloot. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. De meeste polderlinten zijn lang en recht, met als uitzonderingen de kronkelige linten van Oud-Bodegraven – dat op de rand van de oeverwal gevestigd is - en het lint bij Driebruggen waar een veenstroompje de basis vormde en waar later de doorgaande weg bij wijze van overheen gelegd werd.
 
De volgende ambities zijn van toepassing:
  • Herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van langgerekte kavels dwars op het bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek.
  • Vasthouden aan de, afhankelijk van het lint, verspreide tot half open bebouwingsstructuur.
  • Behoud van de, afhankelijk van het lint, symmetrie of asymmetrie van het lint.
  • Koesteren van de bestaande onbebouwde kavels tussen de bebouwing.
  • Doorzetten van de bescheiden maat en schaal van de, veelal agrarische, bebouwing aan het lint.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande kavelopbouw als uitgangspunt nemen: bebouwing middenvoor op de kavel, evenwijdig aan de kavelgrenzen.
  • In stand houden van de karakteristiek van knotbomen langs de wegen.
  • Landschappelijke inpassing van het (agrarisch) bedrijf door streekeigen erfbeplanting aan de voorkant en afhankelijk van de situatie ook aan de zij- en achterkanten.
De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de hiervoor genoemde ambities. De verspreid staande bebouwing blijft in stand. Er worden geen wijzigingen aan de watergangen of de oriëntatie op de kavelrichting voorzien. De nieuwe woning aan het lint wordt in dezelfde maat en schaal als de huidige bebouwing gerealiseerd. In het ontwerp is rekening gehouden met de ambities. Er is reeds bebouwing aanwezig op deze locatie.
              
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 augustus 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
- Wateroverlast
In de klimaatatlas is geen kwetsbaarheid bekend voor de planlocatie. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging. Dit wordt nader beschreven in toelichting paragraaf 4.7. Verder wordt een deel van verharding, waaronder de parkeerplaatsen, uitgevoerd als halfverharding.
 
- Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans is op overstroming (1/300 tot 1/3.000 per jaar) voor zowel de primaire en regionale keringen. Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
- Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie op het erf warmer is als gevolg van hittestress. Door het verwijderen van verharding en bebouwing en het planten van nieuwe bomen en ander groen zal de hittestress in het plangebied afnemen.
 
- Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren, onder andere door het toepassen van halfverharding. Hier wordt nader op ingegaan in toelichting paragraaf 4.7.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland
Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de 'Regionale Agenda Wonen Midden-Holland' (2019). Het doel van deze regionale agenda wonen is bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio en deze aan te laten sluiten bij de behoefte aan woningen. Er worden drie belangrijke opgaven onderscheiden voor Midden-Holland die prioriteit behoeven. Dit zijn: tempoversnelling in de productie, een mismatch tussen vraag en aanbod voor met name lage en midden inkomens en onderscheidende woonmilieus. Binnen het aantrekkelijke woongebied Midden-Holland is veel vraag naar woningen. Dit is te danken aan de goede ligging, bereikbaarheid en het unieke landschap en erfgoed.
 
Omdat de woningmarkten binnen Midden-Holland samenhang hebben is er ook regionale samenwerking gewenst. Daarnaast is het belangrijk om ontwikkelende partijen te informeren over welke woningen de grootste vraag hebben. Er komen vijf belangrijke gezamenlijke thema's uit de regionale agenda naar voren:
  • Gevarieerd woon-en leefklimaat
  • Duurzaamheid
  • Wonen en zorg
  • Betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • Beschikbaarheid 
De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is complementair aan de gemeentelijke woonvisies.
 
Bodegraven-Reeuwijk
In Bodegraven-Reeuwijk wordt een toename van het aantal huishoudens verwacht. Dit betekent dat de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad kent: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. De kern Bodegraven is interessant voor nieuwe inwoners door de goede bereikbaarheid en ligging. Meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het woonmilieu laag- en hoogbouw, behoeven de grootste vraag. Daarnaast wordt gestreefd naar 30% sociale huurwoningen in de woninvoorraad.
         
Planspecifiek
De nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Dankzij de variatie aan woningtypen in voorliggende ontwikkeling voldoet het plan aan de vraag voor gezinnen, starters en senioren. Daarnaast wordt er ingezet op een mix van verschillende woningtypen. Er worden woningen gerealiseerd specifiek voor ouderen en er wordt een nieuw woonconcept geïntroduceerd. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de intenties van de 'Regionale Agenda Wonen Midden-Holland'. In toelichting paragraaf 3.4.1 is uitgewerkt hoe de gemeente Bodegraven-Reeuwijk invulling geeft aan haar woonbeleid.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Woonvisie Bodegraven - Reeuwijk 2021-2025
Op 25 november 2020 is de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. De visie vormt de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan.
 
De knelpunten op de woningmarkt zijn groot. De gemeente ziet zeven plagen die de oorzaak daarvan zijn. Het antwoord op de zeven plagen is een woonbeleid dat bestaat uit vier hoofdlijnen: een meer dorpsgericht woonbeleid, meer regie op het woningbouwprogramma, meer aandacht voor de bestaande voorraad en meer integratie van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid.
 
In de woonvisie 2015 was als hoofddoelstelling van het woonbeleid geformuleerd: goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Deze doelstelling geldt nog steeds.
 
Bouwen aansluitend op de verschillen
De dorpen in de gemeente hebben ieder een eigen identiteit en een eigen kwaliteit. Ze verschillen van elkaar qua wooncultuur en woonbehoefte maar ook qua (bouw)mogelijkheden. De gemeente sluit hierop aan door per dorp andere accenten te leggen. Omdat in alle dorpen een tekort wordt gevoeld, blijft de gemeente inzetten op nieuwbouw in ieder dorp.
 
De juiste woning
De gemeente voert meer regie op het woningbouwprogramma zodat de productie zoveel mogelijk aansluit bij de (veranderende) behoefte van onze inwoners. De nadruk ligt daarbij op kleinere en goedkopere woningen voor jongeren en starters en op gelijkvloerse woningen die voor ouderen geschikt zijn (niet alleen appartementen).
 
Verbouwen = bouwen
Van de voorraad in 2035 staat zo’n 85% er nu al. Die voorraad moet verduurzaamd worden en aangepast aan de veranderende bevolkingssamenstelling (vergrijzing, meer eenpersoonshuishoudens). Omdat 80% van de voorraad in de gemeente een koopwoning is, zet de gemeente in op het stimuleren van eigenaar-bewoners om hun woning toekomstbestendig te maken.
 
Meer dan alleen wonen
Wonen is meer dan ‘een dak boven je hoofd’. Het kan niet los gezien worden van de mogelijkheid van zorg, de aanwezigheid van voorzieningen en de leefbaarheid en sociale cohesie in het dorp. De gemeente werkt de woonvisie, samen met de dorpsvisies, uit in een samenhangende uitvoeringsagenda wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid per dorp.
 
Duurzaamheid: klimaatneutraal in 2035
De gemeente wil klimaatneutraal zijn in 2035. Dat vraagt om een forse slag in de verduurzaming van woningen. In de koopsector ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij eigenaar-bewoners. Op lokaal niveau moet er nog veel gebeuren. Regelgeving stelt reeds strenge eisen aan nieuwbouw op het gebied van duurzaamheid. Sinds eind 2020 dienen alle nieuwe woningen bijna-energieneutraal te zijn: de energiebehoefte mag maximaal 25 kWh/m²/jaar zijn en 50% van het energieverbruik moet opgewekt worden via duurzame energie.
 
Planspecifiek
De komende tien jaar (2020-2029) is de woningbehoefte in Bodegraven-Reeuwijk 1.230 woning. Er wordt met deze ontwikkeling bijgedragen aan het voorzien in voldoende woningen voor deze behoefte. De voorgenomen woningbouw sluit aan bij de schaal en kwaliteiten van de omgeving, zoals reeds beschreven in toelichting paragraaf 3.2.1. Doordat er in het plangebied verschillende woningtypen worden gerealiseerd is de woonbuurt voor meerdere doelgroepen geschikt. Specifiek voor ouderen worden er levensloopgeschikte woningen gebouwd en wordt het nieuwe woonconcept geïntroduceerd. Bij dit initiatief is wonen meer dan 'een dak boven je hoofd'. Er wordt aanzienlijk bijgedragen aan de sociale cohesie en leefbaarheid door middel van het woonconcept. Verder worden de woningen duurzaam opgeleverd. Ze zullen immers voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en BENG en voorzien worden van goede isolatie en duurzame materialen.
 
Er wordt tevens aangesloten bij het dorpsgericht woonbeleid, er wordt gebouwd voor de eigen behoefte van Driebruggen en Waarder. Vanuit Driebruggen ligt het accent op woningen voor ouderen en vanuit Waarder op woningen voor jongeren en starters.
 
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen planontwikkeling in lijn is met de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025.
 
3.4.2 Welstandsnota
In het ontwerp van de Welstandsnota van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van oktober 2016 is een onderverdeling gemaakt in meerdere welstandsgebieden; (historische) dorpskernen, landelijk gebied, woongebieden en bedrijventerreinen. Per gebied zijn welstandscriteria opgesteld met het daarbij behorende beoordelingsniveau. Er zijn drie beoordelingsniveaus: ‘bijzonder’, ‘gewoon’ en ‘soepel’. Bij ‘soepel’ wordt veel ruimte geboden voor bouwen en verbouwen (bijvoorbeeld in woonwijken en bedrijventerreinen). Bij gebieden met het niveau ‘bijzonder’, zoals historische kernen en het plassengebied, ligt de nadruk op het behoud van het aanwezige beeld.
 
Planspecifiek
Uit de welstandsnota blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'gewoon' landelijk gebied en 'bijzonder' linten. In het toekomstige plan wordt het plangebied echter een woongebied. Bij een woongebied hebben de criteria betrekking op het stedenbouwkundige patroon, de bouwmassa, de architectonische uitwerking en het materiaal- en kleurgebruik. Bouwplannen in de betreffende welstandsniveaus doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte en tasten de gebiedskwaliteit niet aan. Omdat het toekomstige plan de gebiedskwaliteit waarschijnlijk verhoogd is te concluderen dat voorliggend plan in lijn is met de eisen van de Welstandsnota.
 
3.4.3 Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035
In april 2017 zijn de “Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035” en het bijbehorende actieplan vastgesteld. Beide zijn een uitwerking van de motie “Klimaatneutrale gemeente” die in november 2014 werd aangenomen. Hierin staat beschreven hoe de gemeente in 2035 klimaatneutraal wil worden. Dit vindt doorwerking in de volgende tien thema's: energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
 
Stresstesten klimaatadaptatie Bodegraven-Reeuwijk
In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is vastgelegd dat Nederland, en daarmee ook de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is. Om dit te bereiken gaan overheden ervoor zorgen dat schade door wateroverlast, overstromingen, droogte en hitte zo min mogelijk toeneemt. Aan de hand van deze vier thema's moeten voor de gemeente stresstesten uitgevoerd worden. Hieruit moet blijken waar kwetsbaarheden en kansen liggen voor de gemeente.
 
Planspecifiek
Een groot deel van de thema's van de routekaart zijn van belang bij de uitwerking van voorliggend plan. Conform het Bouwbesluit worden de woningen bijna energieneutraal (BENG) gerealiseerd, met de ambitie voor energieneutraal. Het aandeel verharding wordt zoveel mogelijk beperkt door halfverharding te gebruiken. De transformatie/herontwikkeling van de varkenstallen naar woningen betreft een duurzame ontwikkeling aangezien een groot deel van de bestaande gebouwen behouden worden. Er is geen sprake van nieuwe betontoevoegingen. Daarnaast beschikken de bestaande daken al over veel zonnepanelen. Deze worden deels gehandhaafd of overgeplaatst naar de te handhaven daken, zodat de ontwikkeling over veel zonnepanelen beschikt. 
 
Wateroverlast
Op de kaarten behorende bij de stresstest voor wateroverlast is te zien dat het plangebied niet in een kwetsbaar gebied ligt. Er is slechts op een klein aantal plaatsen in het plangebied kans op wateroverlast bij intense neerslag. Hier wordt bij de uitwerking van het plan rekening mee gehouden door middel van een afname van de verharding ten opzichte van de huidige situatie. Wel wordt zo veel mogelijk waterberging en opvanging binnen het gebied verzorgd. Er is gekozen voor een geïntegreerde oplossing door het minimaliseren van de verharding en optimaliseren van het groen.
 
Overstromingen
Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar gebied bij overstromingen. In de planuitwerking behoeft dan ook niet voorgesorteerd te worden op een dusdanig scenario.
 
Droogte
In het westelijke gedeelte van het plangebied bestaat een kans op bodemdaling van 5-10 cm tot 2050. Door waterberging en infiltratie in het plangebied wordt uitdroging voorkomen.
  
Hitte
In de huidige situatie is er sprake van hittestress in het plangebied. Er is veel grootschalige bebouwing aanwezig waardoor het aanzienlijk warmer is. In het groene noordoosten en oosten van het plangebied is het koeler of neutraal. In de toekomstige situatie zal de hitte afnemen. Doordat er bebouwing gesloopt en herontwikkeld wordt en er meer groen aangelegd wordt zal er naar verwachting geen sprake zijn van overmatige hittestress. Daarnaast wordt een goede ventilatie tussen het plangebied en de nabijgelegen polder voorzien. De verharding wordt beperkt en er wordt veel halfverharding gebruikt. Er wordt met deze maatregelen voldoende rekening gehouden met hittestress.
 
Conclusie
Het plan is in lijn met de "Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035" en het bijbehorende actieplan. Er komen vanuit de stresstesten geen ernstige belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan voort. Wel dient er in de verdere uitwerking van het plan rekening te worden gehouden met deze thema's.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Er wordt namelijk agrarische bebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats worden vier vrijstaande woningen en 26 woningen in de stallen gerealiseerd. De ontwikkeling is in naar aard en omvang beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. 
      
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is, met als doel de algemene bodemkwaliteit vaststellen, een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (B&L Grondmanagement, 22 april 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Hieruit komen de volgende resultaten naar voren:
  • Ter plaatse van boring B8 is de bodemlaag van 35 tot 70 cm-mv sterk verontreinigd met asbest (serpentijn-AC-scherven). Er zijn geen losse vezels aangetroffen. De ondergrond van boring B8 (van 120 tot 170 cm-mv) is sterk verontreinigd met kwik. De bodem is hier sterk slibhoudend en hierdoor bestaat het vermoeden dat hier een demping aanwezig is die op oude kaarten niet als sloot is terug te vinden.
  • Ter plaatse van de voormalige bovengrondse gasolietank (boring 23) is de sterk puinhoudende bodemlaag van 30 tot 55 cm-mv sterk verontreinigd met PAK. Deze laag betreft de voormalige erfverharding en het is niet uit te sluiten dat deze laag ten onrechte als bodem is beschreven, omdat mogelijk meer dan 50% van het materiaal uit puin grover dan 2 mm bestaat en hierdoor buiten de reikwijdte van de Wet bodembescherming vallen.
  • In algemene zin geldt dat de met puin gemengde grond als gevolg van de aanwezigheid van lichte verontreinigingen met olie zonder bewerking niet elders toepasbaar is volgens het Besluit bodemkwaliteit. Er is doorgaans volgens het Besluit bodemkwaliteit geen sprake van grond of van bouwstof, maar van een mengsel dat onbewerkt niet elders kan worden hergebruikt, maar bij herinrichting wel vrij zal kunnen komen.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek wordt aanbevolen een nader bodem- en verhardingenonderzoek uit te voeren met als doel:
  • Vaststellen of er sprake is van een sterk met PAK verontreinigde bodem (en hiermee mogelijk van een geval van ernstige bodemverontreiniging) ter plaatse van boring 23 of dat er sprake is van een niet onbewerkt herbruikbare erfverharding.
  • Vaststellen wat de aard en omvang is van de asbestverontreiniging in de bovengrond die is aangetroffen bij boring B8. Met nader onderzoek NEN5707 kan het gehalte asbest worden vastgesteld en kan worden beoordeeld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Op deze locatie is het momenteel (voor sloop) niet mogelijk om machinale proefsleuven te graven.
  • Vaststellen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met kwik in de slibhoudende ondergrond bij boring B8 en het vaststellen van de ligging van deze onbekende demping.
  • Het beoordelen van dempingsmateriaal en erfverhardingen die handmatig niet konden worden doorboord, zoals bij boringen B05, B07, B10, B11, B12, B15 en B26, door het machinaal graven van proefsleuven.
  • Verrichten van aanvullend verkennend onderzoek naar asbest in de oude erfverharding onder betonvloeren door machinaal graven van proefgaten (NEN5897).
Het nader onderzoek is met de momenteel aanwezige verhardingen redelijkerwijs niet uit te voeren. Er wordt dan ook geadviseerd het aanvullend onderzoek uit te voeren na het verwijderen van de verhardingen en bebouwing. Het nader onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
 
De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatie gehouden rekening gehouden met saneringskosten. Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect bodem.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat in planologische zin uit de realisatie van 30 nieuwe woningen. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15 μg/m³, 8 μg/m³ en 14 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelig object. Voor het toevoegen van een gevoelig object binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. De Groendijck en het Westeinde zijn beide wegen met een snelheidsregime van 60 km/uur. De planlocatie ligt binnen de onderzoekzone van beide wegen. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Sain milieuadvies, 9 februari 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit dit akoestisch onderzoek volgen de navolgende conclusies.
 
Resultaten geluidsbelasting
De geluidsbelasting vanwege De Groendijck overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op de meest westelijke woning (woning 29), aan De Groendijck. Op de westgevel wordt ook de maximale grenswaarde van 53 dB overschreden. De geluidsbelasting vanwege De Groendijck voldoet op alle andere nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting vanwege het Westeinde voldoet op alle nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Maatregelen en hogere waarden
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door De Groendijck zijn niet doeltreffend, niet mogelijk of landschappelijk/stedenbouwkundig ongewenst. Daarom zijn voor de meest westelijke woning (woning 29) hogere waarden vanwege De Groendijck nodig. Er kan voldaan worden aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid om de hogere waarden te kunnen vaststellen. De westgevel van woning 29 dient uitgevoerd te worden als dove gevel (of te worden voorzien van een vliesgevel). Het uitvoeren van de westgevel van deze nieuwe woning als dove gevel moet als verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen worden.
  
In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen spoorweg en geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling, mits een hogere waarde wordt verleend voor woning 29, de westgevel van deze woning als dove gevel wordt uitgevoerd en dit als verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen wordt. 
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden er woningen gerealiseerd waarmee er sprake is van een gevoelige functie. Er dient getoetst te worden of bedrijven in de omgeving niet beperkt worden in hun mogelijkheden en er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
 
Rondom het plangebied bevinden zich, gebaseerd op het geldende bestemmingsplan, voornamelijk woonbestemmingen, agrarische bestemmingen en enkele bedrijfsbestemmingen. Omdat er hoofdzakelijk woningen aanwezig zijn, wordt uitgegaan van een rustige woonwijk/rustig buitengebied. De dichtstbijzijnde inrichting bevindt zich op ca. 30 m afstand aan De Groendijck.
 
Autobedrijf Verkaik/ Verkaik aanhangwagens en AVIA Waarder tankstation
Aan De Groendijck 49 bevindt zich een auto- en aanhangwagenbedrijf en daarbij een AVIA tankstation. Ter plaatse zijn volgens het geldend bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Het auto- en aanhangwagenbedrijf en het tankstation zonder LPG kennen een richtafstand van 30 m. De dichtstbijzijnde, bestaande bedrijfswoningen in het plangebied zijn op ca. 30 m afstand gelegen. De bestaande woningen aan De Groendijck 26 en 28 zijn tevens op een kortere afstand gelegen en zijn daarmee maatgevend. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
 
Verburg bouw en verbouw
Op de locatie aan De Groendijck 47 is een aannemersbedrijf gevestigd. Ook hier zijn volgens het geldende bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Een aannemersbedrijf met een bedrijfsoppervlak tot 1.000 m² behoort tot milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 m geldt. De bestaande bedrijfswoning aan De Groendijck 24, die met het voorliggende bestemmingsplan naar een burgerwoning wordt omgezet en reeds een woning van een derde is ten opzicht van het bedrijf aan De Groendijck 24, is op ca. 30 m afstand gesitueerd. Voor de overige woningen wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
 
De Groendijck 43
Ter plaatse van De Groendijck is een bedrijfsbestemming opgenomen voor bedrijven tot en met categorie 2. Hier geldt een richtafstand van 30 m. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op een afstand van 46 m van deze bedrijfsbestemming. Deze afstand is ruimschoots voldoende om aan de richtafstand te voldoen.
    
Agrarische bedrijven Westeinde 35 en Westeinde 31/33
Ten zuidoosten van het plangebied, op ca. 56 m afstand, aan het Westeinde 35 en op ca. 68 m afstand aan het Westeinde 31/33 bevinden zich gronden waar een agrarisch bedrijf is toegestaan. In het geldend bestemmingsplan zijn hier grondgebonden veehouderijen met intensieve veehouderij als neventak toegestaan. De afstand tussen de nieuw op te richten woningen en de dichtstbijzijnde agrarische gebouwen bedraagt minimaal 50 m. Met deze afstand wordt voldaan aan de wettelijke eisen volgens de Wet geurhinder en veehouderij voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Dit geldt tevens voor de agrarische bedrijven die aan De Groendijck toegestaan zijn.
 
Met de ODMH is contact geweest over het aantal te houden dieren welk gerekend wordt tot de intensieve veehouderij. Bij de omgevingsdienst zijn hier geen gegevens over bekend. In de praktijk bevinden zich hier echter geen intensieve veehouderijen, maar veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden. Mochten de agrarische bedrijven toch een intensieve veehouderijtak willen opstarten dan zullen zij zich moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving. De voorgenomen ontwikkeling staat het kunnen uitoefenen van een (intensieve) veehouderij op de twee tegenovergelegen agrarische bedrijven niet in de weg. Verder kan hierbij opgemerkt worden dat er bestaande woonbestemmingen dichter bij de twee agrarische bedrijven zijn gelegen dan de beoogde planlocatie, waarmee deze woningen maatgevend zijn.
 
Verordening Geurhinder en Veehouderij Bodegraven-Reeuwijk 2013
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2013'. Hierin zijn de afstanden tussen een veehouderij met vaste afstandsdieren en een geurgevoelig object gehalveerd naar 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom. Uitgaande van deze afstanden wordt ruimschoots voldaan voor bovengenoemde agrarische bedrijven.
 
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving (plangebied zwarte omkadering).
 
Transport over de weg
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Transport over het spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen.
 
Transport over het water
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een watergang waar een transportroute gevaarlijke stoffen gelegen is.
 
Buisleidingen
Ten noordoosten van het plangebied is een ondergrondse buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen aanwezig. De buisleiding ligt op een afstand van ca. 500 m. Het gaat hier om een gastransportleiding met een diameter van ten hoogste 168 mm en een druk van ten hoogste 40 bar. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.
 
Hoogspanningslijnen
Er zijn geen hoogspanningslijnen gelegen in de nabijheid van het plangebied.
 
Risicovolle inrichtingen
Er bevindt zich één risicovolle inrichting in de ruime omgeving van het plangebied. Het gaat hier om de propaantank ter plaatse van Westeinde 15. Hiervoor geldt een plaatsgebonden risicocontour van 10 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichting.
 
Mechanische ventilatie
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een risicobron. In veiligheidsbeleid van de gemeente is opgenomen dat het bepalende scenario in dit gebied blootstelling aan toxisch gas is. In het kader van zelfredzaamheid is het van belang om te kunnen schuilen in gebouwen en de indringing van toxisch gas in gebouwen tegen te gaan. Dit kan bereikt worden met het sluiten van deuren en ramen, maar ook met het uitschakelen van mechanische ventilatie. De Omgevingsdienst Midden-Holland is van mening dat een eventuele installatie voor mechanische ventilatie uitgeschakeld moet kunnen worden, als er in de omgeving een incident plaatsvindt waarbij giftige (rook)gassen vrijkomen. Die moet met één druk op de knop kunnen worden uitgeschakeld. Dit wordt onder de Omgevingswet verplicht voor nieuwbouw (artikel 4.124 Bbl).
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
 
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
 
Planspecifiek
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt geen water gedempt en een groot deel van de verharding wordt verwijderd. Het aandeel verharding zal ten opzichte van de huidige situatie afnemen. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
   
Hemelwater zal worden afgekoppeld of worden gescheiden van het rioolwater en wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het rioolwater zal worden aangesloten op het gemeentelijke rioolsysteem.
 
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. De watergangen rondom het plangebied blijven behouden.
 
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
      
Planspecifiek
 
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Middels een quickscan Wet natuurbescherming (Bui-TeGewoon, juli 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) is het plangebied onderzocht op aanwezige beschermde natuurwaarden. De planlocatie is zowel administratief als door middel van veldonderzoek beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde soorten en situaties in het kader van de Wet Natuurbescherming en op de ligging ten opzichte van beschermde natuurgebieden. Navolgend worden de resultaten van het onderzoek samengevat.
     
Bui-TeGewoon concludeert dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde gebieden of externe werking hebben op soorten uit beschermde gebieden.
  
Met betrekking tot soortenbescherming leiden de bevindingen volgens Bui-TeGewoon niet tot bezwaren vanuit de Wet natuurbescherming om de voorgenomen ontwikkeling ten uitvoer te brengen, mits aan enkele mitigerende voorwaarden wordt voldaan en de werkzaamheden zorgvuldig (artikel 1.11 Wnb) worden uitgevoerd.
 
De volgende (mitigerende) maatregelen dienen getroffen te worden:
  • Zorgdragen dat geen verstoring optreedt in de periode mei-augustus in de nabijheid van de aanwezige huiszwaluw nesten.
  • Voorafgaand aan sloop of verbouw van de betrokken opstallen een vogelcheck laten uitvoeren om mogelijke vestiging door (algemene) broedvogels te kunnen uitsluiten.
  • Het voorkomen van uitstralend licht tijdens de bouwactiviteiten vanwege mogelijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen.
  • Preventief voorkomen dat amfibieën gebruik maken van in depot opgeslagen bouwmaterialen door het plaatsen van een amfibiescherm in de periode oktober-maart.
  • Voorkomen van plasvorming in het (vroege) voorjaar die als voortplantingswater door amfibieën kan worden benut.
  • Algemene zorgplicht voor flora en fauna geldt voor alle in het wild levende planten en dieren in Nederland (art 1.11 Wnb). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient dan ook steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel dient ecologisch advies te worden ingewonnen.   
Gebiedsbescherming
Het voorgenomen plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Vanuit het deelaspect stikstofdepositie kan op voorhand worden aangenomen dat het initiatief geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j tot gevolg heeft. Dit blijkt ook uit een AERIUS-berekening (Verstoep, 7 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) die is uitgevoerd voor dit project. In de AERIUS-berekening is de stikstofgeneratie als gevolg van de gebruiksfase meegenomen. Daarnaast is berekend of de aanlegfase leidt tot een toename aan stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 2,2 km ten westen van het plangebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein). Vanwege een voorgenomen aanwijzing als stikstofgevoelig is een extra rekenpunt toegevoegd op de grens van het aangrenzende Natura 2000-gebied.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
 
Archeologie
In het Parapluplan Archeologie zijn de gronden in het plangebied mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2',  'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 5'. Het overgrote deel van het plangebied is voorzien van 'Waarde - Archeologie - 2', tevens de strengste vrijstellingsgrens. Bodemingrepen met een oppervlakte van maximaal 100 m² of niet dieper dan 30 cm zonder heiwerkzaamheden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het te verstoren gebied groter dan 50 m² en worden mogelijk ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld uitgevoerd. In voorliggende situatie vindt herontwikkeling plaats in een gebied waar de grond al grotendeels geroerd of onderzocht is. Ter hoogte van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen is de locatie door adviesbureau Jacobsen en Burnier in 2008 voldoende onderzocht. Hier is dus geen nieuw onderzoek nodig. De bebouwingen hebben allemaal een functie ten behoeve van de varkenshouderij. De stallen hebben veelal een (dubbele) kelder. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
Cultuurhistorie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. In het noorden van het plangebied bevindt zich een klein bos dat in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Landschapselementen' kent. Dit element wordt in het plan gerespecteerd. Verder zijn er geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in en rondom het plangebied. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden er dan ook geen cultuurhistorische waarden negatief beïnvloed.
 
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaken voor het voorgenomen initiatief.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Verkeer
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de bestaande verkeersstructuur. Het aantal verkeersbewegingen dat met de beoogde ontwikkeling gegenereerd wordt staat in onderstaande tabel weergegeven. Hierbij is uitgegaan van 'buitengebied' in 'niet stedelijk gebied' uit CROW-publicatie 381.
 
 
Verkeersbewegingen per etmaal
Aantal eenheden
Gem. aantal verkeersbewegingen
Koop, appartement, goedkoop
5,6
26
145,6
Koop, huis, vrijstaand
8,2
4
32,8
Totaal
 
 
178,4
 
Met de beoogde ontwikkeling is het gemiddelde aantal verkeersbewegingen 178,4 per etmaal. De toename aan verkeersbewegingen die te verwachten is met de beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot verkeersproblemen. Bovendien had  het agrarisch bedrijf tevens een verkeersaantrekkende werking, waarbij een deel uit vrachtverkeer bestond. Het plangebied wordt ontsloten via de inrit aan de Groendijck. De toename van het aantal verkeersbewegingen kan hiermee worden opgevangen. Gesteld wordt dat de ontwikkeling geen negatief effect zal hebben op het aspect verkeer.
 
Parkeren
Voor het aspect parkeren dient er aangesloten te worden bij de geldende parkeernormen. Het huidige parkeerbeleid is beschreven in de 'Nota parkeernormen', vastgesteld op 16 juli 2013 en voor het laatst gewijzigd op 10 mei 2016. In de Nota Parkeernormen wordt beschreven welke kwantitatieve parkeernormen de gemeente hanteert en hoe deze parkeernormen worden gebruikt om de parkeereis voor een bouwplan vast te stellen. De parkeernormen worden gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. Omdat deze normen inmiddels gedateerd zijn en er een nieuwe norm beschikbaar is, wordt de meest recente CROW-publicatie 381 toegepast. De ontwikkeling dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. 
 
Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van 26 goedkope koopappartementen en vier vrijstaande woningen in 'buitengebied' en 'niet stedelijk gebied'. Navolgende tabel geeft een overzicht van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
 
 
Parkeernorm
Aantal woningen
Gem. aantal parkeerplaatsen
Koop, appartement, goedkoop
1,2-2,0
26
41,6
Koop, huis, vrijstaand
2,0-2,8
4
9,6
Totaal
 
 
51,2
  
Uit de gegevens in de tabel volgt dat er voor de beoogde ontwikkeling afgerond 52 parkeerplaatsen nodig zijn. Met het beoogde plan worden op het gemeenschappelijke deel van het terrein  ten minste 48 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is op het terrein van de vrijstaande woningen ruimte voor 4 * 2 = 8 parkeerplaatsen. Daarmee wordt er in de parkeerbehoefte voorzien.
 
Gelet op de doelgroep en het woningtype wordt verwacht dat de gehanteerde parkeernorm ruimschoots voldoende is en dat hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient dit nader beschouwd te worden.
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Duurzaamheid
Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van 1,0€ / m² bvo.
 
Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk
In april 2017 zijn de “Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035” en het bijbehorende actieplan vastgesteld. Beide zijn een uitwerking van de motie “Klimaatneutrale gemeente” die in november 2014 werd aangenomen. Hierin staat beschreven hoe de gemeente in 2035 klimaatneutraal wil worden. Dit vindt doorwerking in de volgende tien thema's: energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan wordt voldoende rekening gehouden met duurzaamheid. Zoals beschreven in het gemeentelijk beleid, bij de Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk en het bijbehorend actieplan.
 
Het aandeel verharding wordt zoveel mogelijk beperkt door halfverharding te gebruiken. De transformatie/herontwikkeling van de varkenstallen naar woningen betreft een duurzame ontwikkeling aangezien een groot deel van de bestaande gebouwen behouden worden. Er is geen sprake van nieuwe betontoevoegingen. Daarnaast beschikken de bestaande daken al over veel zonnepanelen. Deze worden deels gehandhaafd of overgeplaatst naar de te handhaven daken, zodat de ontwikkeling over veel zonnepanelen beschikt.
 
De woningen zullen voldoen aan de geldende duurzaamheideisen. Het aspect duurzaamheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
  
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met Waarden - Hobbymatig agrarisch gebruik
De bestemming 'Agrarisch met Waarden - Hobbymatig agrarisch gebruik' is toegekend aan de noordzijde van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn hobbymatige agrarische activiteiten, beplantingen, gemeenschappelijke voorzieningen zoals een (moes)tuin en dierenweide, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegelaten. 
 
In de bouwregels is opgenomen dat er geen gebouwen gebouwd mogen worden, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming. In afwijking van het verbod voor het bouwen van gebouwen mag onder voorwaarden ten hoogste één gebouw ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen worden gebouwd. Hierbij kan gedacht wordt aan een schuilhut voor vee en/of een opslagruimte voor tuinbenodigdheden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd (3 m).
 
In de bestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de bouw van ten hoogste drie woningen. Het gaat om kleinschalige woningen (tiny houses) met een oppervlakte van ten hoogste 35 m². Overige voorwaarden waaronder het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen betreffen onder andere de maximale goot- en bouwhoogte, de inpassing binnen de stedenbouwkundige en landschapswaarde van het gebied, het aantonen van de behoefte aan de kleinschalige woningen, het voorzien in voldoende parkeergelegenheid en het geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de belangrijkste groenstructuren nabij de woningen. Deze groenstructuren bevinden zich nabij het centrale hofje. Binnen deze bestemming zijn beplantingen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegelaten. 
 
In de bouwregels is opgenomen dat er geen gebouwen gebouwd mogen worden. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd (3 m).
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan het centrale hofje, de inrit, de wegen en de parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn een verblijfsgebied met een functie voor verblijf en verplaatsing, parkeervoorzieningen en bij de bestemming behorende voorzieningen mogelijk.
 
Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd. Verder is de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
 
Artikel 6 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de percelen bij de, zowel naar burgerwoning om te zetten als de nieuwe, woningen. Binnen deze bestemming zijn woningen, gemeenschappelijke voorzieningen zoals dagbesteding, een buurtschuur, (moes)tuin en dierenweide, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
 
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 33. Dit aantal bestaat uit drie bestaande woningen en 30 nieuwe woningen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. De maximale goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en binnen het bouwvlak worden gebouwd, tot een maximum van 75 m² voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Daarnaast mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwen worden gebouwd. Ter plaatse van deze aanduiding is de buurtschuur voorzien.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' toegekend aan vrijwel het hele plangebied. De vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek komen overeen met ‘Parapluplan Archeologie’ van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
 
Artikel 8 Waarde – Archeologie - 3
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' toegekend aan het hele plangebied. De vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek komen overeen met het ‘Parapluplan Archeologie’ van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
 
Artikel 9 Waarde – archeologie - 5
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' toegekend aan het hele plangebied. De vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek komen overeen met het ‘Parapluplan Archeologie’ van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op overschrijden van bouwgrenzen, ondergrondse bouwen en parkeren.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van mantelzorg opgenomen.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen.
 
Artikel 15 Nadere eisen
In dit artikel is bepaald dat nadere eisen gesteld kunnen worden aan het treffen van maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bebouwing, ter voorkoming van de aantasting van ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 17 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het onderhavige project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij behorende risico's worden volledig gedragen door de initiatiefnemer.
 
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd. Ten aanzien van het onderhavige plan wordt geen exploitatieplan vastgesteld, maar wordt het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Hiertoe wordt een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Op 20 november 2021 heeft er een informatiebijeenkomst plaats gevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de eerste plannen in een van de schuren gepresenteerd. Het plan is vooral positief ontvangen, waarbij de aangrenzende agrariërs wel vragen hadden waarom er zoveel woningen gerealiseerd worden. Deze agrariërs is nader toegelicht dat er ook minder woningen op de locatie gerealiseerd kunnen worden. Echter kan er dan geen optimale bijdrage aan de volkshuisvesting geleverd worden, aangezien het plan dan waarschijnlijk uit woningen of bouwkavels uit het hogere segment zal bestaan. Door meer woningen te creëren, van verschillende oppervlaktes en prijsklassen, zijn er woningen voor starters aanwezig, maar ook voor senioren, waarmee er doorstroming binnen de huidige woningmarkt ontstaat. Door de mix aan doelgroepen, kan men elkaar helpen en ondersteunen en is de continuïteit gewaarborgd. Daarnaast kan ‘Wonen met Meer’ een ondersteuning op maat bieden.
 
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro opgenomen.
 
7.3 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.