direct naar inhoud van Regels
Plan: De Groendijck 20
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.DeGroendijck20-BP40

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Groendijck 20 met identificatienummer NL.IMRO.1901.DeGroendijck20-BP40 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 de analoge verbeelding:

de verbeelding bestaande uit het blad met het nummer NL.IMRO.1901.DeGroendijck20-BP40 bestaande uit twee bladen met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend.

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennemast, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een in de regels of op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een bouwvergunning.

1.13 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

1.14 bestaand gebruik

gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.26 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.31 mantelzorg

noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend.

1.32 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 onafhankelijke woonruimte

een woonruimte met een eigen voordeur en eigen voorzieningen;

1.35 onderbouw

een kelder of een souterrain.

1.36 oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

1.37 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet beschikt over minimale basale voorzieningen zoals bijvoorbeeld een eigen keuken en toilet.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.39 peil
  • a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.41 steiger

bouwwerk, geen gebouw zijnde, boven het water en deels op de oever (om van en naar te lopen), bedoeld voor het aanleggen van vaartuigen en of andere doeleinden, zoals terras;

1.42 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.43 voorgevel

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

1.44 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt.

1.45 vlonder

bouwwerk, geen gebouw zijnde, op land en niet deels boven het water, bedoeld als terras en/of andere doeleinden, zoals het aanleggen van vaartuigen.

1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.7 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.8 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting, groenstroken, plantsoenen en bermen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en andere verhardingen, nutsvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals is opgenomen in Artikel 8 (Algemene bouwregels), lid 8.1.2.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, waaronder vaarwegen, waterlopen en waterberging;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, dammen, bruggen en landhoofden, ligplaatsen, bermen, keermuren, oevers/oeverbeschoeiingen en rietkragen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zoals duikers, bruggen, ligplaatsen, keermuren en oeverbeschoeiingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals is opgenomen in Artikel 8 (Algemene bouwregels), lid 8.1.2.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gronden ten behoeve van woonschepen is niet toegestaan.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroep of kleinschalig bedrijf;
  • c. tuinen en erven;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. garages en bergplaatsen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • d. kelders;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' mogen ook gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte van niet-gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 en 11 meter.
5.2.3 Plaats erfbebouwing

Voor de plaats van erfbebouwing gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd;
  • b. woningen mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 3,5 meter achter de achtergevel worden uitgebreid;
  • c. de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf van een woning bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • d. in afwijking van het sub c vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 meter;
  • e. de afstand tussen erfbebouwing en water bedraagt ten minste 1 meter.
5.2.4 Hoogte van erfbebouwing

Voor de hoogte van erfbebouwing gelden de volgende regels:

  • a. voor aan- en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 meter;
  • b. op het achtererf is een kap op de erfbebouwing niet toegestaan;
  • c. voor bijgebouwen (vrijstaand of aangebouwd) geldt een maximale goothoogte van 3 meter.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals is opgenomen in Artikel 8 (Algemene bouwregels), lid 8.1.2.

5.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
    • 2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de richtlijn van het CROW (ASVV).
  • b. De kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  • c. Het is verboden om bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
  • d. Balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroep of kleinschalig bedrijf;
  • c. tuinen en erven;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. garages en bergplaatsen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • d. kelders;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
    • 2. uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
    • 3. de woningen aan de zijde van De Groendijck een dwarskap dienen te hebben;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de maximum inhoud van een vrijstaande woning mag niet meer bedragen dan 850 m³;
  • d. de maximum inhoud van een twee-aaneengebouwde woning mag niet meer bedragen dan 700 m³.
  • e. vóór de voorgevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • f. de bouwdiepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 12 meter voor twee-aaneengebouwde woningen;
    • 2. 15 meter voor vrijstaande woningen;
  • g. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 120 m² voor twee-aaneengebouwde woningen;
    • 2. 150 m² voor vrijstaande woningen;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter bij een vrijstaande woning en bij één zijde van een twee-aaneengebouwde woning.
6.2.3 Maximaal toelaatbaar oppervlak erfbebouwing

Voor het oppervlak van erfbebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden achter de voorgevelrooilijn (uitgezonderd het hoofdgebouw) bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van garages en bergplaatsen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, kelders en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 40% van het oorspronkelijk bij de woning behorende zij- en achtererf tot een maximum van 50 m²;
  • b. de sub a genoemde 50 m² mag worden vermeerderd met 10% van het oppervlak dat het betrokken erf groter is dan 125 m² tot een maximum van 80 m², met dien verstande dat van geen afzonderlijk bouwwerk het grondoppervlak meer dan 50 m² bedraagt;
  • c. op de sub a genoemde gronden dienen ten minste 25 m² onbebouwd en onoverdekt te blijven.
6.2.4 Plaats erfbebouwing

Voor de plaats van erfbebouwing gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd;
  • b. woningen mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 3,5 meter achter de achtergevel worden uitgebreid;
  • c. de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf van een woning bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • d. in afwijking van het sub c vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 meter.
6.2.5 Hoogte van erfbebouwing

Voor de hoogte van erfbebouwing gelden de volgende regels:

  • a. voor aan- en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 meter;
  • b. op het achtererf is een kap op de erfbebouwing niet toegestaan;
  • c. voor bijgebouwen (vrijstaand of aangebouwd) geldt een maximale goothoogte van 3 meter.
6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals is opgenomen in Artikel 8 (Algemene bouwregels), lid 8.1.2.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2, sub a, onder 1 en 2 en de bouw van beneden-bovenwoningen toestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' = 10 het maximum aantal wooneenheden met 4 mag worden verhoogd en aan de parkeernormen als bedoeld in Artikel 9, lid 9.2 wordt voldaan;
  • b. lid 6.2.2, sub a, onder 2 en de bouw van aaneengebouwde woningen in een rij van maximaal 4 woningen toestaan, met dien verstande dat het aantal wooneenheden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet mag worden overschreden;
  • c. lid 6.2.2, sub a, onder 3 en een andere kaprichting toestaan, indien het straat- en bebouwingsbeeld hierdoor niet in negatieve zin wordt beïnvloed;
  • d. lid 6.2.2, sub b en de goothoogte over een lengte van 1/3 van de lengte van de gevel van een woning met 3 meter mag worden verhoogd ten behoeve van een (steden)bouwkundig accent;
  • e. lid 6.2.2, sub b en de goothoogte en de bouwhoogte over een lengte van:
    • 1. 50% van de lengte van de gevel van een woning met 1 meter mag worden verhoogd, òf
    • 2. 25% van de lengte van de gevel van een woning met 2 meter mag worden verhoogd,

ten behoeve van een (steden)bouwkundig accent, en met dien verstande dat deze afwijking uitsluitend bij de omgevingsvergunning voor de bouw van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor maximaal twee vrijstaande woningen kan worden toegepast;

  • f. lid 6.2.2, sub h voor het verkleinen van de afstand een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens tot minimaal 2 meter, met dien verstande dat de onderlinge afstand tot een hoofdgebouw op het aangrenzende perceel, minimaal 6 meter dient te bedragen.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen
  • a. Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
    • 2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de richtlijn van het CROW (ASVV).
  • b. De kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  • c. Het is verboden om bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
  • d. Het is verboden om woningen of delen van woningen te gebruiken ten behoeve van onzelfstandige woonruimten.
  • e. Balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
6.4.2 Inrichtingsregels
  • a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is een erftoegangsweg toegestaan.
  • b. Per bouwperceel mag de maximale oppervlakte aan verharding niet meer bedragen dan 60% van de oppervlakte dat bouwperceel uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. De resterende gronden, van ten minste 40% van dat bouwperceel uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw, moeten zijn ingericht zonder verharding (volle grond).

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de het bepaalde in lid 6.4.2, waarbij de aansluiting van de erftoegangsweg op De Groendijck met maximaal 5 meter wordt verschoven, met dien verstande dat:

  • a. de verschuiving uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is, en
  • b. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Hoogteaanduiding
8.1.1 Gebouwen
  • a. voor de maximaal toelaatbare hoogten van gebouwen wordt hetgeen in Hoofdstuk 2 van de regels en hetgeen met maatvoeringaanduiding is bepaald in acht genomen;
  • b. de maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels anders is bepaald;
  • c. voor zover er in Hoofdstuk 2 van de regels of met een maatvoeringaanduiding geen bouwhoogten zijn aangegeven, mogen de maximaal toelaatbare goot- en boeibordhoogten worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen;
  • d. voor zover noch in de regels noch maatvoeringaanduidingen zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt; voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de met de maatvoeringaanduiding aangegeven maximaal toelaatbare goothoogte de maximaal toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.
8.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels of met maatvoeringaanduidingen anders is bepaald, bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • b. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • c. 3 meter voor tuinmeubilair;
  • d. 12 meter voor straatmeubilair;
  • e. 3 meter voor schotelantenne-installaties, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd;
  • f. 5 meter voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties;
  • g. 15 meter voor antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast;
  • h. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Hoofdgebouwen

De maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels anders is bepaald.

8.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

 

8.4 Landschapswaarden
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapswaarden':
    • 1. is de bouw van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan;
    • 2. behoren deze gronden niet tot het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en zijn derhalve geen vergunningvrije bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde sub a mogen damwanden 20 cm boven de gemiddelde waterlijn uitsteken, mits op een afstand van 50 cm van die damwand een onderwaterbeschoeiing onder de waterlijn wordt gerealiseerd en binnen de voornoemde 50 cm waterplanten worden aangebracht en in stand gehouden.

8.5 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de het bepaalde in lid 8.4 ten behoeve van:

  • a. de bouw van maximaal twee woningen in de waterlijn in de bestemming "Woongebied", met dien verstande dat bij deze woningen steigers/vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. steigers en vlonders mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende woning;
    • 2. steigers mogen maximaal 2 meter over de watergang uitsteken;
    • 3. de afstand van de onderkant van de draagbalken steigers en het hoogwaterpeil minimaal 30 cm en maximaal 50 cm mag bedragen;
    • 4. de lengte van steigers en vlonders niet meer mag bedragen dan de lengte van de woning zoals die in de waterlijn is gebouwd plus 3 meter;
  • b. de realisatie van steigers/vlonders bij woningen, niet zijnde woningen als bedoeld sub a, met dien verstande dat:
    • 1. steigers en vlonders mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende woning;
    • 2. steigers mogen maximaal 50 cm over de watergang uitsteken;
    • 3. de afstand van de onderkant van de draagbalken steigers en het hoogwaterpeil minimaal 30 cm en maximaal 50 cm mag bedragen;
    • 4. steigers en vlonders een lengte van maximaal 5 meter mogen hebben, met dien verstande dat maximaal 50% van de slootlengte/kavelbreedte mag worden ingevuld met een steiger of vlonder;
    • 5. het gezamenlijk oppervlak van steigers en vlonders mag per woning ten hoogste 10 m² bedragen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken als:

  • a. seksinrichting;
  • b. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het
  • d. normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

9.2 Parkeernormen

In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, indien voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor:

  • a. overschrijding van - voor bouwen geldende - afstands- en hoogtematen met ten hoogste 10%;
  • b. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn.

10.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van gebouwen niet mogen worden overschreden;
  • c. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met bijbehorende bouwwerken;
  • d. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
  • g. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt beëindigd.

10.3 Gastenverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen in het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de toegestane maximale maten en afstanden van gebouwen niet mogen worden overschreden;
  • c. het oppervlak van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat wordt gebruikt als gastenverblijf niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  • d. er mogen geen extra inritten of bruggen worden aangelegd;
  • e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • f. de gebruiker dient een reëel hoofdverblijf elders te hebben;
  • g. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijbehorende bouwwerken.

10.4 Bed and breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik ten behoeve het toestaan van een bed and breakfast, met dien verstande dat:

  • a. de bed and breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, de bed and breakfast is derhalve niet toestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • b. het gebruik ten behoeve van de bed and breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
  • c. het vloeroppervlak van de bed and breakfast en van eventuele kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis in totaal niet groter mag zijn dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een maximum van 80 m²;
  • d. er mag tegelijkertijd aan niet meer dan acht personen in maximaal 4 kamers bed and breakfast worden geboden;
  • e. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kunnen functioneren als een zelfstandige woning; dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
  • f. de parkeerbehoefte van eigen terrein dient te worden opgevangen;
  • g. als gevolg van de bed and breakfast mogen geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

10.5 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 tot en met 10.4 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Andere wettelijke regelingen

Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 12.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, sub a de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 12.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het Bestemmingsplan De Groendijck 20".