direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Bree, achter nummer 9, Nieuwerbrug
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Achter het perceel De Bree 9 in Nieuwerbrug is een schildersbedrijf gevestigd. Een bedrijfsmatige activiteit tussen woonbebouwing is vanuit planologisch en milieutechnisch oogpunt niet langer wenselijk. De eigenaar is daarom voornemens de bedrijfsbebouwing te slopen en in de plaats hiervan twee woningen terug te bouwen in het verlengde van eerder gerealiseerde woningbouw naast het plangebied. Een herontwikkeling naar twee vrijstaande woningen wordt passend geacht in het bebouwingslint van de kern Nieuwerbrug.

De vervolgfunctie is in strijd met het beheersverordening 'Kern Nieuwerbrug', omdat het perceel is bestemd voor bedrijfsdoeleinden op grond waarvan geen woningen zijn toegestaan. Vanuit planologische overwegingen wordt een sanering van een bedrijfsfunctie in een woongebied voorgestaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening va het bestemmingsplan nodig, waarin wordt aangetoond dat het toevoegen van twee woningen vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De planlocatie aan De Bree 9 ligt in het noordelijke gedeelte van de bebouwingskern van Nieuwerbrug. Aan weerszijden van het plangebied staan al woningen. Ten zuiden hiervan ligt de Oude Rijn. Ten noorden van de planlocatie staat op nummer 9 een woning met aan de overzijde van de weg het veenweidegebied. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
Beheersverordening "Kern Nieuwerbrug"   19 juni 2013    
"Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018    

Het perceel achter De Bree 9 is in de beheersverordening bestemd voor 'Bedrijf' (figuur 2). Bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. Voorts is een klein gedeelte bestemd voor 'Wonen' zonder bouwvlak. Voor het plangebied zijn tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterlopen' van toepassing. De wijziging naar Wonen is in strijd met de beheersverordening, omdat woningen niet zijn toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding Beheersverordening Kern 'Nieuwerbrug' (plangebied rood omlijnd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor de realisatie van het bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven, alsmede de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Nieuwerbrug is een kleine woonkern, min of meer vrij gelegen in het open landschap, bestaande uit de Oude Rijn met zijn oeverwallen en aan weerszijden hiervan typisch Hollands veenweidelandschap. Aan de noordzijde van de kern loopt de Oude Rijn met daaraan lintbebouwing, die bepalend is voor de hoofdstructuur. De oude dorpskern bevindt zich ter hoogte van de brug over de Oude Rijn (Graaf Florisweg). In de dorpskern zijn de linten verdicht met aaneengesloten bebouwing.

Rechts De Bree 9. Links grondgebonden woningen. Rechts aaneengesloten woningen aan De Bree.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0003.png"

De Oude Rijn. Veenweidegebied aan overzijde van De Bree.

Specifiek
Het plangebied ligt in de dorpskern met aaneengesloten bebouwing langs het lint. Achter de woning aan De Bree 9 is een schildersbedrijf gevestigd. De bestaande bebouwing bestaat uit een woonhuis met daarachter een samenstel van gebouwen als werkplaats en opslag voor het schildersbedrijf.

De te slopen bedrijfsbebouwing. Bestaande woningen naast plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0004.png"

Links achterzijde bedrijfsgebouw. Rechts bestaande Plangebied gezien vanuit westelijke richting.
woningen aan de Oude Rijn.

2.2 Nieuwe situatie

De bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt om plaats te maken voor twee geschakelde woningen. De bouwhoogte van de woningen wordt niet hoger dan 9 m. De bestaande woning op nummer 9 blijft bestaan. De ontsluiting zal geschieden door de toegangsweg van de naastgelegen woningen door te trekken. Een situatietekening is opgenomen in figuur 3. Een vogelvluchttekening is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0005.png"

Figuur 3: situatietekening plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0006.png"

Figuur 4: Vogelvluchttekening (voorlopig) van Ben Kraan Architecten BNA.

2.2.1 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het perceel ligt aan De Bree, een gebiedsontsluitingsweg (Provincialeweg N458) die Bodegraven met Woerden verbindt. De maximum snelheid is ter plaatse 50 km/uur. In westelijke richting ligt de Bruggemeestersstraat richting de dorpskern over de Oude Rijn. De ontsluiting zal vindt plaats door de toegangsweg van de naastgelegen woningen door te trekken.

De Bree. Toegangsweg naar woningbouwlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0007.png"

De ontsluitingsweg wordt doorgetrokken naar plangebied. Bestaande ontsluiting naast De Bree 9.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317, zoals deze nadien is vastgesteld in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk' (2018). Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van matig stedelijk in rest bebouwde kom. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen.

Functies   Norm (gemiddeld); matig stedelijk in rest bebouwde kom   Aantal woningen   Aantal parkeerplaatsen  
Woningen (koop, vrijstaand)   2,2 per woning   2   4,4 pp  
Totaal       4,4 pp  


De woningen worden ontsloten op De Bree via een bestaande uitrit van de naastgelegen woningen. Op het erf is per woning voldoende plaats voor drie opstelplaatsen voor een auto. Dit betekent dat de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden gerealiseerd. In de artikel 11.2 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Specifiek
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 5). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 5.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0008.png" Figuur 5: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit plan wordt het oprichten van twee woningen mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 3.2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Bree ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door bijzonder reliëf en aardkundige waarden. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Richtpunt is onder andere dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van rivierdijken in het veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Voorts dragen ontwikkelingen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied in een lint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Het plangebied ligt in een polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van de uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Richtpunten zijn onder andere:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de stads- en dorpsrand (figuur 6). Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap).

Op de Laag van de beleving maakt de planlocatie onderdeel uit van de Romeinse Limes en het Kroonjuweel 'Oude Hollandse Waterlinie/Wierickerschans' (figuur 6). Ter hoogte van de Wierickerschans is de Oude Hollands Waterlinie nog goed herkenbaar als ruimtelijke eenheid. Als richtpunt geldt onder meer het behouden/versterken van de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
De nieuwbouw van twee woningen gaat gekoppeld met sanering van een schildersbedrijf. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij verrommeling wordt tegengegaan. De belevingswaarde van het gebied wordt verbeterd, omdat de twee woningen onderdeel gaan uitmaken van het naastgelegen bebouwingslint. Voldaan wordt aan in de Omgevingsvisie genoemde richtpunten, omdat de nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen de bestaande lintstructuur. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie verder 3.3.2). De archeologische waarden worden niet aangetast. Dit is uitgewerkt in paragraaf 5.2.


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het plan maakt een kleinschalige ontwikkeling mogelijk, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0009.png"

Figuur 6: links uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie' en rechts uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de beleving'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit plan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

In lid 2 zijn de uitzonderingen benoemd vanwege beschermingscategorieën. Zo kan een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied' en 'lint' in een dorpsrand. Met de nieuwbouw van twee woningen aan De Bree wordt het bebouwingslint versterkt, omdat de woningen aansluiting krijgen met de westelijk gelegen woningen, waarbij door de situering doorzichten niet worden beperkt. Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De planontwikkeling maakt een transformatie naar Wonen mogelijk binnen de kern. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
Voor ontwikkelingen in het polderlint geldt als richtpunt dat de bebouwing op één niveau met de omgeving ligt. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze herontwikkeling gaat verrommeling tegen, omdat een schildersbedrijf wordt gesaneerd. Twee woningen als vervolgfunctie wordt hier passend geacht, temeer daar het plangebied al in een bestaand woongebied ligt.

Als richtpunt voor het Kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie/ Wierickerschans geldt o.a. het behouden/ versterken van de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie. Op de bijbehorende Kaart 14 maakt het plangebied hiervan onderdeel uit. Op grond van artikel 6.9, lid 2 sub a zijn alleen ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, zoals opgenomen in artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen). Gelet op de kleinschaligheid zijn deze twee woningen ruimtelijk inpasbaar zonder dat de stedenbouwkundige structuur wordt aangetast. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en past qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving van het plangebied. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Vrijwaringszones provinciale Vaarwegen
In artikel 6.19 zijn op Kaart 2 de vrijwaringszones opgenomen van provinciale vaarwegen. De Oude Rijn maakt hiervan onderdeel uit. De breedte van de vrijwaringszone, gemeten vanuit de oever van de Oude Rijn bedraagt 10 m aan weerszijden van een recht vaarstuk. De ontwikkeling vindt plaats binnen een dezelfde afstand als de naastgelegen woningen. De vrijwaringszone wordt daarom niet noemenswaardig belemmerd.


Conclusie
Dit plan maakt twee woningen mogelijk binnen een bestaand bebouwingslint. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling zal worden opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 3.3.2). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan voldoende rekening houdt met de vrijwaringszone provinciale vaarwegen, zoals genoemd in artikel 6.19 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (vrijwaringszone provinciale vaarwegen).

Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven.
Gouwe Wiericke heeft een rijk palet aan polders met ieder zijn eigen karakteristieke verkavelingspatroon. Kenmerkend voor Gouwe Wiericke is het samenspel tussen het oorspronkelijke ontginningspatroon en de vervening. De planlocatie ligt in de Noordzijderpolder. De ambities van het gebiedsprofiel richten zich onder andere op:

  • het behouden van de grote openheid en uitgestrektheid van het veenweidelandschap van Gouwe Wiericke, het versterken van de samenhang met de andere gebieden van het Groene Hart, en het behoud van de polders, met de daarbij horende verkavelings- en waterpatronen, als dominante ruimtelijke eenheden;
  • het behouden van de nuances tussen de polders en de beleefbaarheid van de verschillende stadia van veenontwikkeling;
  • het behoud van de gevarieerde opbouw van de bebouwing langs de Oude Rijn en de panorama's vanaf de A12, N11 en de spoorlijnen;
  • het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten.

Het plangebied grenst aan een herkenbaar waterrijk veen(weide)gebied. Aanvullende ambities uit de Kwaliteitskaart voor het rivierdijklint van de Oude Rijn zijn onder meer het openhouden van doorzichten tussen water, weg en open landschap en vice versa openhouden.

De veranderende landschappelijke dynamiek aan De Bree krijgt een opwaardering, omdat een schildersbedrijf wordt gesaneerd. De nieuw te bouwen woningen zijn goed inpasbaar naast de al gerealiseerde woningbouw. Het lint blijft een lint als onderscheidend bebouwingsvorm in het gebied, waarbij de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van het lint worden gerespecteerd. De woningen worden landschappelijk ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt het oprichten van twee woningen mogelijk in een bestaand bebouwingslint langs de Oude Rijn. Belangrijke zichtlijnen worden niet aangetast. De woningen op het perceel zijn ruimtelijk gezien inpasbaar. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening. Met de relevante richtpunten is rekening gehouden, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor het oprichten van twee woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0010.png"

De Oude Rijn met aan overzijde plangebied en rechts al gerealiseerde woningen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft op 22 februari 2007 Transformatievisie “Focus Oude Rijn 2020” vastgesteld. Het doel van de Transformatievisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de Oude Rijnzone door herstructurering, het creëren van een hoogwaardige en duurzame omgeving voor wonen, werken en leven en het realiseren van ecologische en recreatieve verbindingszones.
Ten opzichte van de eerdere versie van juli 2005 zijn beleidswijzigingen aangebracht, waarbij de stuurgroep Oude Rijnzone zich bij het opstellen van de Transformatievisie heeft laten leiden door de resultaten uit de gebiedsateliers die in drie deelgebieden hebben plaatsgevonden. De gewijzigde visie kan als volgt worden samengevat, voor zover relevant voor dit bestemmingplan.

Groene vensters
Groengebieden versterken de verbinding van de Oude Rijnzone met het Groene Hart. Aan de randen van de nieuwe woon- en werklocaties worden groen- en waterstructuren aangelegd. Fiets- en voetpaden zorgen ervoor dat de vensters goed toegankelijk zijn en aansluiting hebben op het netwerk van recreatieve routes in het Groene Hart. Belangrijke groene vensters liggen onder andere tussen Bodegraven en Woerden.

Deelgebied Bodegraven Oost en Nieuwerbrug
In de Transformatievisie worden vier deelgebieden onderscheiden, waaronder het gebied tussen Bodegraven-Oost en Nieuwerbrug tot aan de provinciegrens. Voor het deelgebied tussen Bodegraven en Woerden is de verbetering en het behoud van de landschappelijke kwaliteiten een zeer belangrijke opgave. Het 'Venster Bodegraven - Woerden' is een van de laatste open vensters tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van het Groene Hart. Belangrijk element in het deelgebied is de Wierickerschans als toegangspoort tot het Groene Hart en als toeristisch recreatief steunpunt in de regio. In de deelgebieduitwerking is gekozen voor versterking van het landschappelijk casco als basis voor de inpassing van toekomstige ontwikkelingen. Centraal daarbij staat het landelijk gebied, waarbij vooral aandacht is voor de openheid, de zichtlijnen en karakteristieke elementen in het landschap.

Visiekaart
Op de visiekaart (zie figuur 7) ligt het plangebied aan een rivieroever met de aanduiding “versterken kwaliteit oevers”. Ten noorden hiervan liggen groene vensters in een noord-zuid relatie tussen Bodegraven en Woerden.

Conclusie
De voorgenomen herinrichting met nieuwbouw van twee woningen draagt bij tot een opwaardering van het bebouwingslint, zonder dat belangrijke open vensters worden aangetast. Ten opzichte van de huidige situatie worden doorzichten naar de Oude Rijn niet aangetast. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt en verrommeling tegengegaan. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Transformatievisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede visiekaart Oude Rijnzone 2020.

3.3.2 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Bodegraven-Reeuwijk
Omdat in Bodegraven-Reeuwijk een toename van het aantal huishoudens te verwachten is, kent de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. Bodegraven is met de A12 en Hoogwaardig Openbaar Vervoer goed ontsloten en dus interessant voor nieuwe inwoners. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het woonmilieu laag- en hoogbouw. Reeuwijk kent een sterke positie, zowel ten opzichte van Gouda als in de regio Midden-Holland.

Conclusie
In het plangebied worden twee woningen opgericht in de dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (twee woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Deze visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in een van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich de komende jaren actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.
Het is van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit.

Uitbreiding, transformatie en herstructurering
Waar de focus de afgelopen decennia met name op uitbreidingslocaties lag, wil de gemeente nu in Bodegraven de komende jaren een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen van de groeiende groep kleine huishoudens die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. Grofweg de helft van het woningbouwprogramma tot 2030 (850-1.350 woningen) is dan ook gesitueerd in de kern van Bodegraven. Het overige deel van het woningbouwprogramma (circa 1.150 woningen) wordt gefaseerd gerealiseerd op de uitbreidingslocaties Weideveld (Bodegraven), De Wijde Wiericke (Nieuwerbrug) en Noordzijde (Bodegraven, na 2020).

Conclusie
Onderhavig plangebied ligt aan de rand van de 'oude bebouwingskern' van Nieuwerbrug. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 8. De vervolgfunctie is passend in het bebouwingslint. De twee woningen voorzien in een behoefte voor de doelgroep doorstromers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0012.png"

Figuur 8: Ruimtelijke structuurvisie Bodegraven.

3.4.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015 - 2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 16 december 2015 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015-2020 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2015 tot 2020. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk'. Deze doelstelling is uitgewerkt via vier pijlers:

  • 1. Vitale dorpen en wijken: kwaliteitsverbetering, leefbaarheid en doekracht van bewoners;
  • 2. Wonen met zorg en welzijn: aanpak voor een levensloopvriendelijke gemeente, waar mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen;
  • 3. Duurzaamheid: klimaatneutraal in 2035, verduurzamingsopgave en verduurzamen nieuwe en bestaande woningen;
  • 4. Beschikbaarheid en betaalbaarheid: goed wonen voor iedereen mogelijk maken door uitbreiding van de bestaande woningvoorraad, betere verdeling van de woningen en voldoende betaalbare woningen.

Bij de uitvoering van het actieprogramma geeft de gemeente prioriteit aan de volgende speerpunten (in volgorde van de actiepunten):

  • Waarborgen voldoende betaalbare huurwoningen;
  • Aanpakken rotte plekken;
  • Stimuleren verduurzamen koopwoningen;
  • Kwantitatief aanpassen woningbouwprogramma;
  • Kwalitatief aanpassen woningbouwprogramma.

Omdat uit de analyse van de pijlers blijkt dat vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansluiten, is in de Woonvisie aangegeven hoe via aanpassing van de bestaande woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma tot een betere afstemming van vraag en aanbod wordt gekomen. De Woonvisie mondt uit in een actieprogramma met vervolgactiviteiten. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Conclusie
De twee woningen achter De Bree 9 in Nieuwerbrug worden gerealiseerd in de dure koopsector. Het programma voor de doelgroep doorstromers levert een bijdrage aan de plaatselijke behoefte. Het plan wordt opgenomen in de gemeentelijke monitor woningbouwprogramma. Hiermee wordt aangesloten bij pijler 1 uit de Woonvisie.

3.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een bijzonder welstandsniveau in het bebouwingslint van Nieuwerbrug. Uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het traditionele bebouwingsbeeld met individuele panden, waarvan een aanzienlijk deel cultuurhistorisch waardevol is. Het bouwplan zal aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd. Aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria betreffende ligging in de omgeving, massa en detaillering zal worden voldaan.

Conclusie
Het bouwplan zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals dat is vastgelegd in de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

3.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraaal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.
De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan worden daarom gekenmerkt door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties zijn opgenomen in het actieplan.

Plan specifiek
Bij uitwerking van het bouwplan worden de volgende maatregelen onderzocht/ genomen op het gebied van duurzaamheid:

  • a. Energiebesparing en opwekking:
    • 1. het toepassen van zonnepanelen;
    • 2. het gebruik van LED-verlichting;
    • 3. koken op elektra.
  • b. Klimaatadaptie:
    • 1. het treffen van waterbesparende maatregelen;
    • 2. het aanbrengen van een groene erfafscheiding.


Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan wordt uitvoering gegeven aan het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' door een aantal duurzaamheidsmaatregelen te treffen op het gebied van energiebesparing en klimaatadaptie.

3.5 Conclusie

Het planinitiatief raakt de rijksbelangen niet. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het gebied binnen de stads- en dorpsrand. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

De vervolgfunctie naar twee vrijstaande woningen past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door het Hoogheemraadschap van de Stichtse Rijnlanden. Het hoogheemraadschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Veiligheid en Waterkeringen
Planologisch moeten waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen. Op de verbeelding van de beheersverordening is de beschermingszone daarom bestemd als 'Waterstaat - Waterkering' overeenkomstig de Legger Regionale Waterkeringen van het Hoogheemraadschap. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming moeten om advies worden voorgelegd aan de waterkeringbeheerder. Het bouwplan zal daarom vooraf om advies worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap.

Oppervlaktewateren 
Op de 'Legger oppervlaktewater 2018' is de Oude Rijn ten zuiden van het plangebied aangemerkt als 'primair oppervlaktewater'. In het plangebied zelf liggen geen watergangen.

Beschrijving waterkwantiteit
Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd. Het plangebied is in gebruik als schildersbedrijf met twee bedrijfsgebouwen. Het buitenterrein is gedeeltelijk verhard. Het bestaand verhard oppervlak is circa 260 m². De twee woningen krijgen een oppervlakte van afgerond 260 m² (exclusief verharding). De oppervlakte van het verhard oppervlak blijft per saldo ongeveer gelijk. In verband hiermede is op grond van de algemene richtlijn geen watercompensatie vereist.

Waterafvoer (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van twee woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieubelastende activiteiten. In paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij dit bestemmingsplan om de woningen mogelijk te maken.

  • Plaats van het project

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van de verderop gelegen Natura 2000-gebieden 'Broekvelden/ Vettenbroek' en 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck'. In paragraaf 5.3 wordt hierop ingegaan. Het plangebied is weliswaar van cultureel of archeologisch belang, maar deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 5.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
De Bree kan worden beschouwd als een gemengd gebied in de Kern Nieuwerbrug, omdat het plangebied is gelegen aan een gebiedsontsluitingsweg. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 5.1). Uit inventarisatie is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied alleen maar woningen staan. In de nabijheid van het plangebied liggen verder geen milieubelastende activiteiten, die relevant zijn voor de planontwikkeling.


Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is De Bree. Op deze weg is de maximum snelheid 50 km/ uur. De overige wegen binnen 200 m van de planlocatie zijn allemaal zogenaamde 30 km/u wegen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 13 mei 2020, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van De Bree niet wordt overschreden. Er hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Railverkeerslawaai
De planontwikkeling ligt buiten de onderzoekszone van 300 meter van de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Woerden (trajectnummer: 520), zodat een onderzoek achterwege kan blijven. Vanuit spoorweglawaai bestaan er dan ook geen belemmeringen.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 5.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Vanuit industrielawaai zijn er geen belemmeringen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld.

In verband hiermee heeft Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd om de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vast stellen. (rapport van 22 juli 2020, projectcode 20162KAN, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bovengrond bestaat uit zand tot een maximale diepte van 0,5 m-mv. In de ondergrond wordt een kleilaag aangetroffen. In de bovengrond tot maximaal 1,5 m-mv worden zwak tot matige bijmengingen baksteen en metselpuin aangetroffen. In boring 3 wordt tevens een zwakke koolas bijmenging aangetroffen van 0 – 0,5 m-mv. Op het maaiveld, rondom de bebouwing en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen waargenomen.
In de baksteen- en metselpuinhoudend bovengrond (mm-03) is koper in matig verhoogde gehalten en PAK in sterk verhoogde gehalten aangetoond. Verder zijn minerale olie, kobalt, zink en lood in licht verhoogde gehalten aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten kan niet worden uitgesloten dat mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper en PAK. Daarom wordt aanbevolen een nader bodemonderzoek uit te voeren ter bepaling omvang van de verontreiniging met zware metalen en PAK.


Conclusie
Voor het oprichten van twee woningen kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Echter voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning moet een nader bodemonderzoek worden aangeleverd. Binnen de exploitatie wordt hiervoor een budget gereserveerd. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Ten behoeve hiervan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties en EC-concentratie langs De Bree. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Project is NIBM
Het plan omvat het oprichten van 2 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.


Conclusie
Het oprichten van 2 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt indien er (beperkt) kwetsbare objecten in een invloedsgebied worden toegelaten, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de op circa 10 m zuidelijk gelegen Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied op circa 440 meter de spoorbaan (enkelbaans) tussen Utrecht en Leiden. Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geldt dat het afwegingsgebied voor het stellen van randvoorwaarden in de ruimtelijke ordening in principe is gemaximaliseerd op 200 meter van het spoor (aan beide zijden). Er vindt geen gevaarlijk transport plaats over het spoor. Het plangebied ligt voorts buiten de zone van 200 meter, zodat er geen beperking is voor het plangebied.

Wegtransport
De Provincialeweg N458 tussen Bodegraven en Woerden heeft een invloedsgebied van 200 meter. Hier vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Dit transport vindt echter met dusdanige lage intensiteit plaats dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op 0 meter is gelegen. Het groepsrisico neemt niet significant toe door toevoegen van 2 woningen. Bovendien ligt het GR langs deze weg onder 0,1 keer de oriëntatiewaarde. In het besluit moet het GR verantwoord worden aan de hand van de criteria uit de Visie Externe Veiligheid Bodegraven-Reeuwijk 2013. Het groepsrisico wordt verantwoord in paragraaf 5.1.6.1.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in de AMvB. Ten zuiden van de spoorlijn ligt op circa 470 m afstand een hogedruk gasleiding van de Gasunie (transportroutedeel W-501-10-KR-004 (zie figuur 9). Deze leiding heeft een inwendige diameter van 6,25 inch. De PR contour is 0 meter. Er is geen sprake van significante toename van het GR, omdat er slechts twee woningen worden gerealiseerd. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op deze kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart blijkt dat er geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede Risicokaart. Plangebied zwart omlijnd.

5.1.6.1 Verantwoording groepsrisico

Beperkte verantwoording van het groepsrisico
Conform de 'Visie Externe Veiligheid Bodegraven-Reeuwijk 2013 (paragraaf 3.6) is het van belang dat nieuwe bouwwerken waar mensen verblijven, worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen. Dit geldt voor de gehele gemeente. Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Dit kan al bereikt worden door de stekker van de mechanische ventilatie op een makkelijk bereikbare plek te situeren. Deze bepaling wordt in de specifieke gebruiksregels (artikel 3.4.3) geborgd.
Om het vluchten te optimaliseren zijn twee zaken noodzakelijk, ten eerste voldoende vluchtmogelijkheden en ten tweede mensen moeten zich bewust zijn van het risico en weten hoe men het beste kan handelen ten tijde van een incident. Deze informatie kan bijvoorbeeld deel uitmaken van informatie/ documentatie die gebruikers ontvangen. Hiermee wordt optimaal invulling gegeven aan eigen verantwoordelijkheid en het risicobewustzijn van de burger.

Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van de N458. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de vervolgfunctie nagenoeg niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied in de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Toetsing plan aan plaatsgebonden risico en verantwoordingsplicht groepsrisico
De ontvluchting vanuit het plangebied vanaf de risicobron is voldoende. Via de achterzijde van de woningen kan in zuidelijke richting worden ontvlucht om vervolgens gebruik te maken van de oostelijk gelegen ontsluitingsweg (De Bree) dan wel met boot of zwemmend over de Oude Rijn. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en dat deze goed in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De Bree is goed bereikbaar en de bluswatervoorziening ter plaatse is voldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden. Er kan vanuit de meerdere aanwezige sloten en de Oude Rijn water worden verkregen voor de bestrijding van een incident. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

Plaatsgebonden risico
Voor deze risicobronnen is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 die over het plangebied ligt. Ook ligt het plangebied niet binnen de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied van de Oude Rijn.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
De risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de N458 ter hoogte van het plangebied ligt op maximaal 0,01* oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW). Er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet nodig.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.

Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Er worden twee woningen gerealiseerd waar zelfredzame personen wonen. Het bestemmingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden. In de specifieke gebruiksregels wordt vastgelegd dat een uitschakelbare ventilatie verplicht is (artikel 3.4.3).


Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk en de gemeenteraad hebben kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en de gegeven adviezen en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N458. Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen twee woningen worden opgericht in plaats van nu een schildersbedrijf. Dit leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal personen waardoor de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.1.7 Niet gesprongen explosieven

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.

In 2018 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van Niet Gesprongen explosieven (NGE) voor het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

Conclusie
Uit historisch vooronderzoek is gebleken dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Vanuit dit gezichtspunt zijn er geen belemmeringen

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport en de bijbehorende vier kaartbijlagen zijn op 4 juli 2012 vastgesteld door de raad en dienen als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed die eveneens is vastgesteld op 4 juli 2012 door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het gebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW2". Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m² (figuur 10). In de beheersverordening Kern Nieuwerbrug heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gekregen met eveneens een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². In verband hiermede is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

5.2.1 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door SOB Research te Heinenoord (rapport van 19 juni 2020, nummer 2753-2004, Bijlage 3). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 0,12 hectare. De belangrijkste te voorziene bodemverstoringen betreffen de ondergrondse sloop van de bestaande bebouwing (tot een diepte van circa 0,5 meter beneden het maaiveld) en de aanleg van de fundering voor de twee nieuwe woningen op een diepte van circa 0,9 meter beneden het maaiveld. De kruipruimte zal naar verwachting minder diep worden aangelegd. Tussen de woningen en de aan te leggen weg zullen er een riolering en overige kabels en leidingen worden aangelegd op een diepte van 0,5 - 0,9 meter beneden het maaiveld.

Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek en het NO-Overig kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. Ter plaatse van het plangebied is een bodemopbouw aanwezig met een ophooglagen uit de Nieuwe Tijd, op (oever-) Afzettingen van Tiel, op (geul) Afzettingen van Tiel. Deze stroomgordelafzettingen kunnen worden gerelateerd aan de Oude Rijn die hier actief was in de periode van circa 3500 voor Chr. - 1120 na Chr.
  • 2. Archeologische resten uit het Laat Neolithicum t/m de IJzertijd kunnen hier worden aangetroffen op en in de top van de (oever-) Afzettingen van Tiel. De verwachting voor de aanwezigheid van dergelijke sporen is middelhoog. De locatie van het plangebied langs de Oude Rijn bood een zeer geschikte bewoningslocatie en/of locatie voor menselijke activiteiten. Echter sporen van deze activiteiten kunnen door latere stroomgordels zijn geërodeerd.
  • 3. Ook archeologische resten uit de periode van de Romeinse Tijd t/m de Nieuwe Tijd kunnen hier worden aangetroffen op en in de top van de Formatie van Echteld (direct onder de ophooglagen uit de Nieuwe Tijd, op een diepte van 0,5 - 0,9 meter beneden het maaiveld). De verwachting voor de aanwezigheid van dergelijke sporen is middelhoog. Het plangebied is namelijk gelegen op de noordelijke oever van de Oude Rijn, een onderdeel van de Romeinse Limes. Daarnaast is het plangebied gelegen langs een weg die eeuwenlang als een van de hoofdwegen van de regio heeft gediend. Langs deze weg wordt op de kaarten uit de periode van de 17de t/m de 19de eeuw op regelmatige afstand bebouwing weergegeven.
  • 4. Ter plaatse van het plangebied is waarschijnlijk bebouwing aanwezig geweest vanaf het midden van de 18de eeuw, maar in ieder geval ten tijde van het vervaardigen van de Kadastrale Kaart uit 1811 - 1832. Het betreft een boerderij en een schuur. Het is waarschijnlijk dat de fundering van deze bebouwing geheel is verwijderd bij recente sloop- en bouwwerkzaamheden.
  • 5. Ter plaatse van het plangebied hebben circa 15 jaar gelegen sterk bodemverstorende bouw- en sloopwerkzaamheden plaatsgehad. Volgens de huidige eigenaar is de bodem tot op een diepte van 0,5 meter beneden het maaiveld weggegraven om zodoende oude funderingen en puin te verwijderen.

Aanbevelingen
Op basis van het uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en booronderzoek (IVO-Overig) moet worden geconcludeerd dat de voorgenomen planrealisatie kan leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Het maaiveld wordt bij de geplande bouwwerkzaamheden namelijk tot op een diepte van circa 0,9 meter beneden het maaiveld verstoord. Deze verstoringen reiken dusdanig diep dat archeologisch interessante lagen in de ondergrond verstoord zullen worden. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht.

Er wordt geadviseerd om daarbij aansluiting te zoeken bij de civieltechnische werkzaamheden en om de ondergrondse sloopwerkzaamheden uit te voeren als een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven, variant Archeologische Begeleiding en de sleuf van de sloopwerkzaamheden verder te verdiepen tot op het natuurlijke niveau (circa 0.9 meter beneden het maaiveld). Wanneer er in de ophooglagen of op en in de top van de natuurlijke afzettingen behoudenswaardige archeologische resten worden waargenomen kan het archeologisch onderzoek worden uitgebreid naar een Archeologische Opgraving, variant Archeologische Begeleiding. Wanneer er geen behoudenswaardige archeologische resten worden waargenomen kan het onderzoek direct na Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven, variant Archeologische Begeleiding worden afgerond.

Voor de uitvoering van de Archeologische Begeleiding moet een Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld dat voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Conclusie
De in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen bij uitwerking van het bouwplan. Dit wordt geborgd middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' in het bestemmingsplan. Met inachtneming hiervan worden de archeologische waarden voldoende geborgd, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

5.2.2 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van een ruimtelijke planontwikkeling.

De bestaande bebouwing achter De Bree heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt dit pand voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

5.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wnb zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wnb zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Wnb. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 4 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op circa 4,9 kilometer ten noorden van de planlocatie (figuur 11). Gelet op de relatief grote afstand worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten.
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van NNN van de provincie Zuid-Holland, De dichtstbijzijnde bestaande en nieuwe natuur ligt ten westen van het plangebied op circa 1,2 km afstand. Evenmin heeft de functiewijziging gevolgen voor de noordelijk en zuidelijk gelegen belangrijke weidevogelgebieden. Ook heeft de functiewijziging geen nadelige gevolgen voor de 4,5 km noordwestelijk gelegen ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.DeBree9-BP40_0015.png" Figuur 11: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

5.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 4 km ten zuidwesten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt circa 4,9 km afstand.

Op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid van februari 2020) is er bij de bouw tot twee woningen geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 2.000 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland en water bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura2000-gebied is 4,9 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
5.3.2 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van augustus 2020, rapportnummer 20A043, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse plassen & De Haeck' heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Dit gebied ligt echter op 5 km afstand van het plangebied. Er is geen berekening voor de stikstofdepositie nodig. Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor Smient, Krakeend, Grote zilverreiger en Kolgans.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie/verordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Flora   Nee  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker en Bunzing geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Vissen   Nee  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Nee  

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Geadviseerd wordt om voor de nieuwbouw binnen het plangebied gebruik te maken van natuur-inclusief bouwen. In de nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen door het inbouwen van nestkasten en vleermuiskasten.

Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.


Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de plankaart een bouwvlak ingetekend, waarin hoofdgebouwen (twee geschakelde woningen) gesitueerd dienen te worden. Op de verbeelding is verder de toegestane goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen vastgelegd. In hoofdgebouwen is het toegestaan om onder voorwaarden aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeersaantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan, zodat open zichtlijnen op de Oude Rijn niet volledig worden belemmerd door bebouwing.
Om de bereikbaarheid van de twee nieuwe woningen te garanderen is op de verbeelding de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, waar uitsluitend een ontsluitingsweg voor de twee percelen is toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' heeft betrekking op de bescherming van watergangen en hun oevers. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming. Het bevoegd gezag kan wel afwijken van deze bouwregels om bouwen conform de onderliggende bestemming(en) toe te staan.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Ondergronds bouwen
Het is niet wenselijk dat ondergronds bouwen binnen het plangebied onbeperkt mogelijk is. Daarom zijn in de regels bepalingen hierover opgenomen. Ondergronds bouwen is toegestaan, mits de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing niet groter is dan de bebouwing die aanwezig is boven peil en de bebouwingsdiepte niet meer dan 3 meter is.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 11 Overige regels
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. In dit artikel zijn tevens de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen, zoals deze eerder zijn vastgesteld in het Parapluplan parkeren Bodegraven-Reeuwijk.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

7.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties.

7.3 Communicatie

Initiatiefnemer heeft over de plannen voor het oprichten van twee woningen overleg gehad met de bewoners van De Bree 3, 5, 11 en 11a. Zij hebben aangegeven tegen de planontwikkeling geen bezwaren te hebben.

7.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMM 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/geen schriftelijke en /of mondelinge zienswijzen ingediend.