Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dammekant 35-37, Bodegraven
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1901.Dammekant3537-BP80
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
  
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan Dammekant 35-37, Bodegraven met identificatienummer NL.IMRO.1901.Dammekant3537-BP80 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
 
1.7 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.8 afwijking:
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bebouwingspercentage:
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.11 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;
 
1.12 bestaand:
bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan;
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.Dammekant3537-BP80 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.17 bijgebouw:
een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;
 
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.20 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.24 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.25 gastenverblijf:
gastenverblijf is een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, welke gasten hier niet permanent mogen wonen;
 
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.28 huishouden
Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
 
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.30 mantelzorg:
noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend;
 
1.31 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.32 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
 
1.33 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.34 plangrens:
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
 
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.36 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.37 twee-aaneen gebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;
 
1.38 voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
 
1.39 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
 
1.40 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.41 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw:
de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 peil:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang maximaal 5 m van de weg is gelegen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, paden, opritten en terrassen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Voor het bouwen van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.
 
3.2.2 Verbod
  1. het is verboden om binnen de bestemming tuin motorvoertuigen te parkeren dan wel te stallen.
 
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. verblijfsvoorzieningen;
  6. beeldende kunstwerken;
  7. geluidswerende voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 4 m.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  3. de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
  1. het gebruik van de gronden ten behoeve van detailhandel is niet toegestaan;
  2. opslag van goederen is niet toegestaan.
  3.  
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in woningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' en ‘twee-aaneen’ alleen vrijstaande en/of twee-aaneen gebouwde woningen;
  3. aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in 5.4.2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 5.1 gelden de volgende bepalingen:
  1. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  2. het aantal woningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan op de verbeelding middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  3. de voorgevel van de woning dient te worden georiënteerd op de Dammekant;
  4. binnen een bouwvlak zijn uitsluitend de woningtypen toegestaan, die voor de betreffende bouwvlakken zijn aangeduid op de verbeelding. Het betreft de volgende woningtypen met bijbehorende aanduidingen, waarbij de volgende afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens in acht genomen dient te worden:
    1. Vrijstaande woningen (vrij)
      • het hoofdgebouw is niet gebouwd aan een op een belendend bouwperceel gelegen gebouw.
      • het hoofdgebouw dient in of grenzend aan de voorgevelbouwgrens te worden opgericht;
      • de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dient aan beide zijden minimaal 3 m te bedragen, met dien verstande dat deze afstand minimaal 5 m dient te bedragen tot aanwezige watergangen;
      • het plaatsen van het hoofdgebouw aan één zijde in of binnen 3 m van de zijdelingse bouwperceelsgrens is toegestaan, mits de afstand van de hoofdgebouwen en bijbehorende aan- en uitbouwen op belendende bouwpercelen onderling nooit minder bedraagt dan 3 m.
    2. Twee-aaneengebouwde woningen (tae) 
      1. het hoofdgebouw dient in of grenzend aan de voorgevelbouwgrens te worden opgericht;
        1. het hoofdgebouw dient aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelsgrens of op minder dan 3 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens te worden gebouwd en aan de andere zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse bouwperceelsgrens, met dien verstande dat deze afstand minimaal 5 m dient te bedragen tot aanwezige watergangen;
        2. aan de andere zijde dient de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 3 m te bedragen.
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goothoogte';
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.
met dien verstande dat:
  1. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht pas wordt verleend indien vaststaat dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van dit gebouw de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge het besluit Hogere waarde, met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
 
5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. bij vrijstaande woningen de minimale afstand 5 m bedraagt achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    2. bij twee-aaneen woningen de minimale afstand gelijk is aan (het verlengde van) de (voor)gevel van het hoofdgebouw vanaf de Dammekant;
  2. het totale grondoppervlak van de aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van het totale bouwperceel bedragen, zulks met een maximum van 45 m²;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m, met dien verstande dat een vlaggenmast is toegestaan met een hoogte van maximaal 5 m.
 
5.2.4 Afwijking van de bouwregels
  1. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2.2 sub a voor het bouwen van bijgebouwen in de voorgevellijn, met dien verstande dat:
    1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  2. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2.2 sub b opgenomen maximale oppervlak voor bijgebouwen en overkappingen bij woningen met inachtneming van het volgende:
    1. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen mag tot ten hoogste 60 m² worden vergroot;
    2. het bebouwingspercentage van maximaal 50% van het bouwperceel in acht wordt genomen.
 
5.3 Nadere eisen
 
het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmetingen, dakbeëindiging en de kapvorm van de in 5.2.1 en 5.2.2 bedoelde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit zoals neergelegd in de vastgestelde Structuurvisie Wonen in Rijnhoek.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Verbod
a. het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
 
5.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 45 m²;
  2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
 
5.4.3 Afwijking van de gebruiksregels
het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.4.2 sub a opgenomen maximale oppervlak voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij woningen met inachtneming van het volgende:
  1. het oppervlak van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mag tot ten hoogste 100 m² worden vergroot, met dien verstande dat:
    1. een bebouwingspercentage van maximaal 50% van het bouwperceel in acht wordt genomen;
    2. er geen onevenredige parkeer- en verkeersoverlast te verwachten is.
 
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Water aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overkluizing’ zijn bestemd voor water met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen, e.d. en een stallingsruimte voor een vaartuig.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan een stallingsruimte voor een vaartuig en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
 
6.2.2 Stallingsruimte voor een vaartuig
Voor de stallingsruimte voor een vaartuig gelden de volgende bepalingen:
  1. de stallingsruimte voor een vaartuig is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overkluizing';
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  4. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.
 
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en),
mede bestemd voor:
  1. het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  2. behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam.
7.2 Bouwregels
 
Op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 meter. Gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke gebouwd mogen worden ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien en voor zover de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2. voor het oprichten van overige bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de rivierdijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
 
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
9.1.1 Toepassing
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 m bedraagt.
 
9.2 Ondergronds bouwen
 
9.2.1 Algemeen
De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  2. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.
 
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
10.1 Verbod
 
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
 
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, is het bevoegd gezag bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
  1. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de verbeelding (plankaart) of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. afwijkingen van de bebouwingspercentages van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven;
  3. afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, tot maximaal 10%.
11.2 Voorwaarden
 
De in 11.1 noemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
 
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Procedure afwijken van het bestemmingsplan
 
bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
12.2 Procedure nadere eisen
 
bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het vastgesteldbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging van het vastgesteld-besluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij het bevoegd gezag tegen het vastgesteld-besluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. het bevoegd gezag deelt aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
12.3 Procedure wijziging
 
bij het toepassen van de bevoegdheid tot wijzigen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het vastgesteld-besluit ligt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
  2. indien tegen het vastgesteld-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  3. het bevoegd gezag deelt aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
12.4 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
bij een verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dammekant 35-37, Bodegraven'.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:
………………………
 
De voorzitter, De griffier,
 
………………