Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Randenburgseweg 11 te Reeuwijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1901.BpRandenbrgswg11-BP40
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Randenburgseweg 11 te Reeuwijk met identificatienummer NL.IMRO.1901. BpRandenbrgswg11-BP40 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen in open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen.
 
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek door of namens een dienst of instelling die over een vergunning of erkenning beschikt om opgravingen in relatie tot archeologie te doen.
 
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
 
1.10 bedrijfs-/ dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
 
1.11 bestaand
  1. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebruikt krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
 
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.14 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak (al dan niet door een koppelteken verbonden), waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
   
1.21 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheerverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.22 (erf-)beplantingsplan
een (erf-)beplantingsplan waarin is aangegeven hoe het de beplanting en de inrichting van groen (en water) binnen het plangebied er in de nieuwe situatie uit komt te zien en op welke manier er wordt geïnvesteerd in het landschap.
 
1.23 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
 
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.25 groenbewerkingsbedrijf
een bedrijf, gericht op het innemen, op- en overslaan, be- en verwerken, en leveren of afvoeren van grond-, hulp-, rest- en afvalstromen gelieerd aan de sierteeltsector, landschapsinrichting en -onderhoud, (hoveniers-)bedrijven of groene ruimte.
 
1.26 grondbank
een opslaglocatie gericht op het doelmatig beheer van grondstromen, zijnde een fysieke plek waar partijen grond, zand, bouwstoffen uit eigen werken of via derden kunnen worden ingenomen, samengevoegd of gemengd, behandeld (waaronder zeven), gekeurd en geschikt worden gemaakt voor (lokaal) hergebruik c.q. nuttig toepassing (buiten de inrichting).
 
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.28 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
 
1.29 huishouden
personen of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daar niet onder begrepen.
 
1.30 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, gelieerd aan de bedrijfsvoering ter plaatse.
 
1.31 kleinschalig beroep- en bedrijf-aan-huis
activiteiten die in een woning of bijbehorend bouwwerk door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
 
1.32 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.33 loon- en verhuurbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische (sierteelt-) bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuur- en civieltechniek of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
 
1.34 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
 
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.36 (buiten)opslag
bedrijfsactiviteiten gericht op het op- en overslaan van bouw-, grond-, hulp-, rest- en afvalstoffen of producten en daaraan gelieerde handelingen (laden, lossen, sorteren, samenvoegen, etc.).
 
1.37 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.38 overkapping
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.
 
1.39 perceel
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren.
 
1.40 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. voor gebouwen die niet onmiddellijk aan de weg grenzen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
 
1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.42 straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van een radio signaal.
 
1.43 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
 
1.44 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel.
 
1.45 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.
 
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, dakkapellen en dakopbouwen.
 
2.6 inhoud overkappingen en daarmee gelijk te stellen gebouw of bouwwerk
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie, waarbij overstekken tot 0,75 meter niet worden meegeteld bij de berekening van de inhoud.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 vloeroppervlak
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580 (Nederlandse Norm voor ruimtelijke data).
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – milieucategorie 2: een loon- en verhuurbedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groenbewerkingsbedrijf: een groenbewerkingsbedrijf;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondbank: een grondbank;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslag: opslag;
  5. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
 
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  2. erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tevens buiten het bouwvlak toegestaan;
  3. ten aanzien van de bouw en inhoud van bedrijfswoningen geldt het volgende:
    1. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer zijn dan 1, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding;
    2. bij herbouw van een bedrijfswoning dient de woning op de plaats van de fundamenten van de bestaande woning te worden teruggebouwd;
    3. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie mag te allen tijde 650 m³ bedragen, waarbij de inhoud van eventuele vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet wordt betrokken;
    4. indien de bestaande bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie een inhoud heeft van meer dan 650 m³ geldt de bestaande inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken als maximum;
    5. indien de bestaande bedrijfswoning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie een inhoud hebben van meer dan 750 m³, geldt deze bestaande inhoud als maximum voor de bedrijfswoning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie;
  4. binnen een afstand van 5 m tot de rand van de openbare weg en binnen een afstand van 3 m tot de zijdelingse erfgrens mogen geen gebouwen worden gebouwd, waarbij bestaande gebouwen behouden mogen blijven;
  5. voor het bouwen geldt voorts het volgende:
 
maximaal
bebouwbaar oppervlak
 
maximale goothoogte
 
maximale bouwhoogte
 
 
bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie ter plaatse van aanduiding ‘overige zone – milieucategorie 2’  
 1 (aantal)
4,5 m 
10 m
Bedrijfsgebouwen t.b.v. ‘milieucategorie 2’
975 m2 
5,5 m
8,5 m
vrijstaande bijbehorende bouwwerken, behorende bij de (bedrijfs)woning  
bestaand  tot een maximum van 150 m2
3 m  
5 m  
Bedrijfsgebouwen t.b.v. specifieke vorm van bedrijf – groenbewerkingsbedrijf, grondbank, opslag
4.500 m2
5,5 m
10 m
erf- en terreinafscheidingen:

  
voor de voorgevel-rooilijn: 1,5 m;
overige: 2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals keerwanden of scheidingswanden
  
6 m  
  1. in afwijking van het bepaalde onder f. mag, indien de bestaande goot- en/of bouwhoogte van een bedrijfsgebouw hoger is dan de toegestane bouw- of goothoogte, de bestaande goot- en bouwhoogte voor dat betreffende gebouw worden aangehouden, mits de oppervlakte van dat betreffende gebouw niet toeneemt.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Herbouw van bedrijfswoning op andere plaats
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats dan de plaats van de fundamenten van de bestaande woning met inachtneming van het volgende:
  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  3. ter plaatse van de nieuwe (bedrijfs)woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. het bevoegd gezag verbindt voorwaarden aan de vergunning gericht op de zekerstelling van de sloop van de oorspronkelijke woning.
 
3.4 Gebruiksregels
 
3.4.1 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. buitenopslag van goederen met een opslaghoogte van meer dan 5 m is niet toegestaan;
  5. de maximale opslagcapaciteit van buitenopslag mag, op enig moment, niet meer bedragen dan 50.000 m3;
  6. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan; per bedrijf is een bedrijfsgebonden kantoor toegestaan met een vloeroppervlak dat niet meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte, met dien verstande dat deze vloeroppervlakte nooit meer bedraagt dan 200 m² per bedrijf;
 
3.4.2 Ondergeschikte nevenactiviteit
Als ondergeschikte nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduidingen; grondbank, groenbewerkingsbedrijf, opslag, is tevens toegestaan:
  1. de inname, levering, opslag en handelingen van andere goederen en/of stoffen van / door derden, afkomstig van andere locaties of van andere aard, dan behorend bij de hoofdfuncties of aanduidingen;
  2. waarbij de ondergeschikte nevenactiviteiten plaats moeten vinden binnen de aanduiding ‘opslag’ en de gezamenlijke oppervlakte van goederen en / of stoffen behorend bij deze nevenactiviteiten in elk geval niet meer dan 500 m2 van de totale grondoppervlakte mag bedragen.
 
3.5 Voorwaardelijke verplichting groen en water
Voor de bouw- en gebruiksregels ter plaatse van de gronden met de functieaanduiding zoals genoemd in artikel 3.1 onder b gelden de volgende regels:
Het doen / laten gebruiken van een grond- en groenbewerkingsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan de maatregelen, die zijn beschreven in het landschappelijke inpassingsplan binnen de bestemmingen Groen (artikel 4) en Water (artikel 8) dat als bijlage 2 deel uitmaakt van deze planregels zijn uitgevoerd en deze maatregelen in stand worden gehouden.
  
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken, per bouwvlak en/of functieaanduiding, van het bepaalde in artikel 3.1, ten behoeve van het toestaan van:
  1. bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  2. een bedrijf in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (door een specifieke werkwijze of verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  3. bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  4. voor een afwijking zoals genoemd onder a, b en c gelden de volgende regels:
    1. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    2. het bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    3. het bedrijf mag de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten;
    4. de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf dient passend te zijn bij de ter plaatse feitelijk aanwezige ontsluitingssituatie.
 
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen, een en ander overeenkomstig het erfbeplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 2;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals doorgangen voor machines en werktuigen en verhardingen voor het bereiken van aangrenzende landbouwpercelen of bestemmingen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
 
4.2.2 Bouwregels erfafscheidingen
Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
  1. de erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,00 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een afwijkende bouwhoogte is opgenomen.
 
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. niet-openbare (toegangs)weg, paden en verhardingen;
  2. gebruik als wandelpad ten behoeve van een landweg;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, groen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ter beveiliging en regeling van het verkeer.
 
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 10 m;
  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
 
   
Maximale bouwhoogte
   
erf- en terrein- afscheidingen:   
2 m   
overige bouwwerken, niet zijnde gebouwen en erf- of terreinafscheidingen:   
3 m   
 
Artikel 6 Leiding - Riool
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor een rioolwaterpersleiding.
 
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
6.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub b met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. De vergunning wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig wordt geschaad.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-Riool zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. diepploegen;
  6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
 
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 
6.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.
 
6.4.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van lid 6.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
 
6.5 Specifieke procedureregels
Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart als 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen voor de in artikel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen, een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
 
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verwijderen van ondergrondse funderingen.
 
7.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 7.2 onder b in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  6. plaatsvinden in een plangebied waar naar oordeel van het bevoegd gezag, de archeologische waarde van de gronden in een andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien::
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
 
Artikel 8 Water
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen, sloten en andere waterpartijen met bijbehorende oevers en groenvoorzieningen;
  2. voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals duikers, stuwen, dammen en bruggen.
 
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
 
10.2 Straalpad
Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone -straalpad', mag de bouwhoogte van bouwwerken in geen enkel opzicht meer bedragen dan de hoogte zoals middels de maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven.
 
10.3 Oeververbindingen
Buiten bouwvlakken mogen - zo nodig in afwijking van hoofdstuk 2 – oeververbindingen uitsluitend worden gebouwd met een breedte van:
  1. ten behoeve van percelen met de bestemmingen Water, Verkeer of Groen maximaal 5 m en ter plaatse van een landhoofd of de openbare weg maximaal 8 m;
  2. overige maximaal 3 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 6 m;
 
10.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil.
    
10.5 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
  1. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
  3. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan, voor zover:
    1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen;
    2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen is niet toegestaan.
 
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
12.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van (bouw-)grenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover:
    1. zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    2. de overschrijdingen niet meer dan 3 meter bedragen en / of het bouwvlak met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
    1. de afwijking van maten en/of de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, noodzakelijk is omwille van bouwtechnische of bedrijfstechnische redenen en;
    2. met de afwijking geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
12.2 Bouwen op kortere afstand van erfgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 voor het toestaan van bebouwing op een kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen, met inachtneming van het volgende:
  1. de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden worden als gevolg van de afwijking landschappelijke inpassing niet onevenredig aangetast;
  2. het bevoegd gezag kan voorwaarden verbinden aan de afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van het treffen van maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bebouwing.
 
12.3 Plaatsen of vergroten van bruggen of toegangswegen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:
  1. nieuwe bruggen zijn slechts toelaatbaar indien dit strikt noodzakelijk is voor de ontsluiting van:
    1. een woning, waarbij als norm geldt ten hoogste 1 brug per woning;
    2. een (agrarisch) bedrijf(sperceel), indien dit strikt noodzakelijk is voor de (agrarische) bedrijfsvoering;
  2. bij een woning mag de maximale breedte van een brug ten hoogste 3 m bedragen en het landhoofd ten hoogste 6 m;
  3. bij een (agrarisch) bedrijf(sperceel) mag de maximale breedte van een brug en gronden ter plaatse van de bestemming verkeer ten hoogste 6 m bedragen en het landhoofd ten hoogste 10 m;
  4. de afstand tussen naastgelegen bruggen dient ten minste 15 m te bedragen, tenzij de situering van afzonderlijke percelen een kortere afstand vereisen;
  5. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de werkzaamheden de cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten en geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.
 
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
 
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening wijzigingen aan te brengen in plaats, richting en of afmetingen van bestemmingsgrenzen:
  1. ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits:
    1. de afwijking ten hoogste 3 meter bedraagt;
    2. als gevolg van de afwijking de omvang van het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% wordt vergroot en;
    3. geen belangen van derden worden geschaad;
  2. ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in het plan.
 
Artikel 14 Algemene procedureregels
 
Bij het toepassen van een in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld met het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
16.3 Hardheidsclausule
Voor zover bij toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meerdere natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
 
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als ‘Regels bestemmingsplan Randenburgseweg 11 te Reeuwijk’.