direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wilhelminastraat 72-82, Bodegraven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de percelen Wilhelminastraat 72-82 in Bodegraven staat verouderde bedrijfsbebouwing van een voormalige timmerfabriek. De gemeente is sinds de verplaatsing van de timmerfabriek naar bedrijvenpark Rijnhoek (10 jaar geleden) in gesprek met de eigenaar over een transformatie naar woondoeleinden. Deze vervolgfunctie is passender in het binnenstedelijk gebied, waarbij doorzichten naar de Oude Rijn kunnen worden toegevoegd.

De locatie oogt desolaat. Het (tijdelijke) gebruik van diverse oude panden als garagebedrijf en ten behoeve van kamerbewoning is niet gewenst. Met de eigenaar is overeenstemming bereikt over een herontwikkeling, waarmee deze kansrijke locatie wordt getransformeerd tot een gevarieerd woonprogramma met 26 woningen. Gelijktijdig kan de door de gemeente gewenste doorsteek richting Oude Rijn vanaf de Wilhelminastraat worden gerealiseerd, alsook extra groene verblijfsruimte en/of parkeren voor de omgeving. Tot slot biedt dit ook noodzakelijke ruimte voor het toevoegevn van een trafohuisje. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt tussen de Oude Rijn en de Wilhelminastraat. Ten westen van het plangebied staan woningen. In oostelijke richting wordt het plangebied begrensd door leegstaande bedrijfsbebouwing, waar ook een herontwikkeling naar Wonen wordt onderzocht. Aan de overzijde van de Wilhelminastraat staan grondgebonden woningen. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3.200 m². In figuur 1 is het plangebied en omgeving aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0001.png" Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
"Kern Bodegraven"   20 mei 2010   16 maart 2011  
"Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018    
'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk'   29 mei 2019    

Kern Bodegraven
In het bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor 'Bedrijf' met de 'specifieke vorm van bedrijf - 6'. Deze aanduiding geeft aan dat plaatse een timmerwerkfabriek is toegestaan. Op de percelen op nummers 74 en 82 is tevens een functieaanduiding voor kamerverhuur opgenomen. Voorts gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering'. De gevraagde woningbouw is hiermee in strijd. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Kern Bodegraven. Plangebied met rood gestippelde lijn aangeduid.

Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk
In dit bestemmingsplan hebben de percelen Wilhelminastraat 74, 74a en 76 de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen. Dit houdt in dat het verboden is op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

In het woningbouwplan blijft het pand Wilhelminastraat 74-76 geheel behouden. Dit gebouw wordt gerenoveerd en getransformeerd naar wonen. Over de sloop van het bouwtechnisch in slechte staat verkerende pand aan de Rijnkade zullen burgemeester en wethouders een besluit nemen, nadat het 'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk' in werking is getreden. Het begin 2018 gesloopte pand Wilhelminastraat 78 zal deels worden teruggebracht door de originele gevel aan de Wilhelminastraat zijde op exact dezelfde locatie terug te bouwen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de Waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en ecologie. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0003.png" Vogelvlucht plangebied.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur plangebied

Algemeen
Het historische deel van Bodegraven strekt zich in oost-west richting uit evenwijdig aan de Oude Rijn. Vanwege het beperkt aantal doorsteken en overgangen vormen de verschillende oost-west gerichte structuurlijnen (waaronder de Oude Rijn) ruimtelijke barrières in het stedelijke weefsel van Bodegraven. De overgang tussen de oorspronkelijke (lint)bebouwing en de latere uitbreidingsgebieden is ruimtelijk en functioneel niet overal goed herkenbaar, waardoor rommelige situaties zijn ontstaan.


Oude Rijnzone
Bodegraven heeft haar oorsprong door en langs de Oude Rijn. Hierlangs is in de loop van de tijd aan beide zijden een lintstructuur ontstaan met (voormalige) agrarische bebouwing en arbeiderswoningen. In de kern heeft in dit lint verdere verdichting en uitbreiding plaatsgevonden, van waaruit Bodegraven is gegroeid. Daar waar van oorsprong een sterke mate van functiemenging (met nog meer bedrijvigheid) aanwezig was, verschuift de hoofdfunctie langs de Oude Rijnzone (afgezien van het centrumgebied) naar een woonfunctie. Rondom het centrum is sprake van meer aanééngesloten bebouwing, hoewel panden individueel herkenbaar zijn. De bebouwing is hier over het algemeen direct aan de openbare ruimte gesitueerd, waardoor vaak geen sprake is van voortuinen.

Het verloop van de Wilhelminastraat ten zuiden van de Oude Rijn, volgt de rivier (en oeverwal), toch is de rivier slechts sporadisch zichtbaar. Vanwege de ontwikkeling over lange periode, is een sterke mate van variatie aanwezig in bouwstijlen. Tevens variëren rooilijnen, kapvormen en bouwhoogten. Aan de zuidzijde zijn de bouwperioden variabeler dan aan de noordzijde. Hier heeft in de loop van de tijd relatief meer nieuwbouw plaatsgevonden. Ander duidelijk verschil is dat aan de noordzijde achterkanten van bebouwing zijn gericht op de Oude Rijn en de rivier beperkt toegankelijk is, terwijl aan de zuidzijde (gedeeltelijk) sprake is van een openbaar toegankelijke kade (Rijnkade) en jaagpad.

Woonbebouwing overzijde Oude Rijn. Naastgelegen percelen 84 en 88. Westelijk gelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0004.png" Woningen overzijde plangebied. Woningen aan Overpad. Tegenover gelegen Prinsenlaan.


In het plangebied heeft decennialang een timmerfabriek gestaan. Deze fabriek is 10 jaar geleden verhuisd naar het bedrijventerrein Rijnhoek. Een luchtfoto van de bestaande situatie is hieronder opgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0005.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving.

2.2 Functionele structuur

Van oudsher is in de kern van Bodegraven sprake van functiemenging tussen wonen en werken. Rondom het historische centrum is sprake van een dichtbebouwd gebied waar ook het winkelgebied ligt. De Oude Rijn is hier nauwelijks zichtbaar.
De economische bedrijvigheid is bepaald door de ligging aan de Oude Rijn. Door de situering van deze functies, de beperking van de percelen waardoor beperkt economische expansie mogelijk is en/of de hinder die deze functies opleveren richting de woonomgeving, is het gewenst in de omgeving langs de Oude Rijn inbreidingslocaties te benutten, waardoor binnen de kern woningen worden toegevoegd. In de kern is een variatie aan woonomgevingen aanwezig.

Het plangebied ligt er verlaten bij, nadat de timmerfabriek is verplaatst naar het bedrijventerrein Rijnhoek. Later is in één van de gebouwen een garage gevestigd geweest. In de gebouwen aan de Wilhelminastraat 74 en 78 is kamerverhuur toegestaan. Hier wonen voornamelijk arbeidsmigranten. De oostelijk gelegen bedrijfsbebouwing op nummer 84 wordt ook niet meer bedrijfsmatig gebouwd. Dit pand wordt nu gebruikt voor opslagdoeleinden. Op dit perceel is ook een woningbouwontwikkeling in voorbereiding.

Links te slopen bebouwing nr. 72. Te behouden nrs. 74-76. Te slopen bebouwing nr. 82.
afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0006.png"
Te slopen gebouwen Rijnkade. Inmiddels gesloopte bebouwing. Rijnkade.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Het voornemen bestaat de locatie te transformeren naar een woningbouwlocatie. Doelstelling van deze ontwikkeling is om de leefbaarheid te vergroten en woningen toe te voegen waarnaar kwantitatief en kwalitatief behoefte is. Ten behoeve hiervan zal de bestaande bedrijfsbebouwing worden gesloopt, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan de Wilhelminastraat 74-76 behouden blijft.
Het project voorziet in een gemengd programma met 19 grondgebonden woningen en een appartementengebouw, bestaande uit totaal 7 wooneenheden.

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

Voor de planontwikkeling is een verkavelingsplan voor 26 woningen opgesteld. De woontypologieën zijn 19 rijwoningen, een appartementengebouw met 3 wooneenheden en het te verbouwen gebouw aan de Wilhelminastraat 74-76 tot 4 appartementen. De prijsklassen zijn middelduur en duur. De nieuwe woningen sluiten daarmee qua functie en bebouwing aan op de directe omgeving en vormen daardoor een samenhangend geheel met de directe omgeving. De navolgende afbeelding toont het verkavelingsplan (figuur 3). Het bestemmingsplan is gebaseerd op deze planopzet. Op basis van deze uitgangspunten zijn de regels en verbeelding van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0007.png" Figuur 3: Verkavelingstekening plangebied (voorlopig).


Stedenbouwkundig plan
Het plangebied
Naast timmerfabriek van den Oudenrijn waren op het terrein gevestigd een kolenhandel, een limonadefabriek en een klein transportbedrijf. Voorts stonden hier enkele woningen. Nadat de timmerfabriek naar Rijnhoek is verhuisd zijn er enkele bedrijven gevestigd geweest die voor overlast in de omgeving hebben gezorgd. Hoewel de Wilhelminastraat het karakter heeft van een woonstraat waren in dit gebied bovengenoemde bedrijven gevestigd. Aan de westkant van de kavels staan twee villa's uit de jaren dertig met een voorname uitstraling en royale tuinen. Aan de achterkant, de zijde van de Rijnkade, is altijd bedrijvigheid geweest. Opslag van materialen en goederen, afgemeerde vrachtschepen en een zandtrechter waarin schepen werden gelost. Deze activiteiten zijn er niet meer waardoor deze zijde van het plangebied een desolate indruk maakt.

Het verkavelingsplan langs de Wilhelminastraat
Er is een plan ontwikkeld met ongeveer 26 woningen. Deze worden met de toegangsgevels gesitueerd langs de Wilhelminastraat en de Rijnkade. Langs de Wilhelminastraat van west naar oost ziet het plan er als volgt uit. Naast de bestaande villa's wordt een parkeerterrein aangelegd met een toegangsweg naar de intensievere bebouwing van het plan. Aan dit parkeerterrein grenst de nieuwbouw die begint met een klein woongebouw waarin drie appartementen boven elkaar zijn gesitueerd. Dit gebouw refereert aan het appartementengebouw aan de westkant van de bestaande villa's. Hierdoor ontstaat een stedenbouwkundig ensemble en blijven de bestaande villa's tot hun recht komen. Vervolgens wordt in het te behouden gedeelte van het plan (Wilhelminastraat 74-76) op de verdiepingen wonen mogelijk met 4 appartementen. Op de begane grond worden de bergingen gerealiseerd met een inpandige garage voor 13 auto's. Vervolgens zijn 6 grondgebonden woningen gepland met een individuele uitstraling die aansluit bij de karakteristiek van de Wilhelminastraat. De voorgevel van twee van deze woningen zal bestaan uit een getrouwe kopie van het voormalige pand Wilhelminastraat 78.
Het ontwerp van het totale ensemble langs de Wilhelminastraat straalt de sfeer uit van een woonstraat met woningen met ieder zijn eigen karakter en uitstraling. Eigenlijk zoals een woonstraat die door de jaren is ontstaan er uit hoort te zien.

Het verkavelingsplan langs de Rijnkade
Langs de Rijnkade is gekozen voor een karakteristiek die aansluit bij het industriële verleden met de Oude Rijn als werkrivier. Daar bruiste het van industriële- en handelsactiviteiten. Schepen met zand, vaten op de kade, kolen van de brandstoffenhandelaar en hout voor de timmerfabriek met daarboven een loeiende cycloon voor de afzuiging van de houtkrullen van de timmerfabriek. Kortom een zeer actieve, stoere industriële omgeving. Dit alles komt tot uiting met een wat stoerder gebouwtype dat recht doet aan het industriële verleden. Hier is een gebouw voorzien met een doorsnede-profiel dat refereert aan de gebouwen die hier staan of gestaan hebben. Dit alles met het verschil dat de kaprichting een kwartslag is gedraaid en evenwijdig loopt met de Rijnkade en of de Rijn. De mansarde kapvorm wordt ergens in het blok onderbroken door een deel met een plat dak. Al met al een totaal volume dat op voormalige industriegebieden langs het water zou verwachten, maar dan op Bodegraafse schaal. Onder een gedeelte van deze woningen wordt geparkeerd en op de eerste verdieping wordt gewoond, in de kap zijn de slaapkamers over twee lagen. De woonverdieping heeft op het noorden uitzicht op de Rijn en aan de achterkant, waar de zon is, uitzicht op de achtertuin.

Het openbaar gebied
Binnen de grenzen van het plan wordt een omvangrijke ruimte ingericht als openbaar gebied. Hierdoor ontstaat een nieuwe doorsteek vanaf de Wilhelminastraat richting de Oude Rijn. Een deel van de strook wordt vormgegeven als groene verblijfsruimte, vormt na realisatie een langzaamverkeersroute tussen Wilhelminastraat en Rijnkade en biedt ruimte voor een door Stedin noodzakelijk trafohuis. Desgewenst kan de strook ook worden ingezet voor de aanleg van extra parkeerplekken voor de omgeving. De 'winst' voor het openbaar gebied ligt ook in de uitstraling en aansluiting van woningen aan de Wilhelminastraat en de Rijnkade. De percelering, de breedten van de gevels, aaneengeregen tot een levendige gevelwand zoals die in het interbellum tot stand kwamen leidt tot een ensemble waarvan er in Bodegraven meerdere voorbeelden zijn te vinden (bijvoorbeeld de Noordstraat, de Kerkstraat van Tolstraat en Overtocht). Deze gevelwand zal een grote meerwaarde betekenen in dit deel van de Wilhelminastraat en dus een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het openbaar gebied ter plaatse.

De nu rommelige Rijnkade maakt plaats voor een kloek gebouw met een sterk waterfront, waar levendigheid is en waar 's-avonds weer licht uit de vensters komt. Geen huizen met voortuintjes, maar bestrating vanaf de beschoeiing van de kade tot onder de voorgevels van de woningen, waar geparkeerd wordt. Het parkeren op maaiveldniveau onder de woningen levert als bijkomend voordeel op dat de Rijnkade niet wordt ontsierd door geparkeerde auto's. Hiermee wordt op dit stuk Rijnkade op een natuurlijke manier het parkeren geregeld. Doordat de woningen vanaf de Rijnkade zijde worden ontsloten, ontstaat een levendige verblijfsruimte in tegenstelling tot het huidige verlaten en desloate gebied. Dit heeft een positieve invloed op het zicht vanaf de Oude Rijn. De situering van de woningen ten opzichte van de Oude Rijn versterkt de gevoelswaarde en kwaliteit van het openbaar gebied op dit deel van de Rijnkade.

In figuur 4 is een impressie opgenomen van de woningen aan de Rijnkade. Een impressietekening van de Wilhelminastraat is weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0008.png" Figuur 4: Impressietekening vanaf Rijnkade.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0009.png" Figuur 5: Impressietekening vanaf Wilhelminastraat.

3.3 Woningbouwprogramma

Het plan voorziet in een gemeleerd woningbouwprogramma waardoor meerdere segmenten worden bediend. Het programma is als volgt:

  • 13 kadewoningen aan de Rijnkade langs de Oude Rijn in de dure koopsector;
  • 6 straatwoningen aan de Wilhelminastraat in de middendure koopsector;
  • 3 huurappartementen aan de Wilhelminastraat in het middendure sector (huurprijzen tussen € 720 en € 900 per maand);
  • 4 huurappartementen in het bestaande pand Wilhelminastraat 74-76 in de sociale huursector.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
De Wilhelminastraat en Rijnkade zijn erftoegangswegen die zijn ingericht als 30 km/uur gebied. In oostelijke richting gaat de Wilhelminastraat over in de Zuidzijde richting de Broekveldselaan. Via deze weg is in zuidelijke richting het rijkswegennet bereikbaar. In noordelijke richting ligt over de Oude Rijn de N458 (Provinciale weg tussen Bodegraven en Woerden).
In westelijke richting ligt het centrumgebied van Bodegraven. De ontsluiting van het gebied voor het autoverkeer is goed. De gemeente is goed aangesloten op de openbaar vervoervoorzieningen. De spoorlijn Utrecht-Leiden heeft een enkelzijdig spoor met een station in Bodegraven. Daarnaast zijn er busverbindingen van en naar Gouda, Woerden en Alphen aan den Rijn. Het gebruik van de fiets wordt bevorderd uit mobiliteits- en milieuoogpunt. Na realisatie van dit woningbouwplan is het mogelijk de Wilhelminastraat ook in dit deel van het centrum her in te richten waardoor de kwaliteit van het openbaar gebied verbetert en aansluit op het centrumgebied. Ditzelfde geldt ook voor de Rijnkade, die wel een kwaliteitsimpuls kan gebruiken.


Wilhelminastraat richting centrum. Wilhelminastraat ter hoogte van plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0010.png" Rijnkade Overpad richting Rijnkade.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op CROW-publicatie 317, zoals deze nadien is vastgesteld in het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk' (2018). Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen zijn gebaseerd op het gemiddelde van de kengetallen uit de CROW-publicatie 317. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van rest bebouwde kom, matig stedelijk. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers nieuwe situatie

Functies   Norm rest bebouwde kom, matig stedelijk   Aantal   Aantal pp  
Woningen        
huur, etage sociaal   1,4   4   5,6  
huur, etage midden/ goedkoop   1,6   3   4,8  
koop, tussen/ hoek   1,9   19   36,1  
Totaal benodigd aantal pp     26   46,5 pp  

Het plan beschikt over voldoende parkeerplaatsen. Er wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen en het plan zorgt niet voor extra parkeerdruk op de omgeving legt. De parkeerbehoefte van het nieuwe plan bedraagt 47 parkeerplaatsen, rekenkundig om precies te zijn 46,5, zoals opgenomen in de parkeerberekening en -tekening, Bijlage 1. Momenteel is sprake van al bestaand gebruik van parkeerplekken in de openbare ruimte, en wel door de aanwezige kamerbewoning. Op basis van de door de gemeente gehanteerde parkeernormen wordt door de aanwezige 9 wooneenheden beslag gelegd op 6 parkeerplekken (rekenkundig 6,3) in de openbare ruimte (feitelijk in de Wilhelminastraat). De parkeernorm voor kamerbewoning is volgens de Nota Parkeernormen 0,7 per wooneenheid. Aangezien de kamerbewoning zal verdwijnen, en daarmee ook het beslag dat deze bewoners leggen op openbare parkeerplekken, resteert per saldo een parkeerbehoefte van 46,5 minus 6,3 plekken = 40,2. Door 43 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren worden per saldo bijna 3 parkeerplekken toegevoegd. Waarbij aangetekend dat ook een aantal inritten vrijkomt langs de Wilhelminastraat, dit verlicht ook de druk wat betreft parkeren en biedt ruimte om enkele parkeerplaatsen toe te voegen.

Het parkeervraag van 41 parkeerplaatsen wordt als volgt opgelost. Voor de 13 woningen langs de Rijnkade wordt per woning 1 parkeerplek op eigen terrein aangelegd. Op de begane grond van het appartementencomplex worden 13 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Ten westen van de woningbouwontwikkeling wordt een parkeerterrein aangelegd met 17 parkeerplaatsen, zodat in totaal 43 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarmee is de parkeerbalans sluitend.

Door de transformatie van de bedrijfsbestemming naar wonen wordt de parkeerdruk op de omgeving niet groter. Deze constatering heeft haar grondslag in de volgende aantoonbare veranderingen die de transformatie naar wonen per definitie al met zich mee brengt. Het bedrijfsmatige gebruik allereerst zoals dat momenteel planologisch is vastgelegd, bracht tot een aantal jaren geleden een eigen parkeerdruk en ruimtebeslag in de openbare ruimte met zich mee. Door het verdwijnen van de bedrijfsbestemming letterlijk ruimte vrijgemaakt die anders voor inritten en het bereikbaar moeten zijn van bedrijfspanden (o.a. deuren) in gebruik was.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Specifiek
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 6). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0011.png" Figuur 6: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt uit paragraaf 4.4.2. De invulling van het plangebied met 26 woningen voor de doelgroep doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Bodegraven. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 augustus 2020 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.2.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Wilhelminastraat ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door bijzonder reliëf en aardkundige waarden. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Richtpunt is onder andere dat ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is de structuur in de veengebieden sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plan aan een rivierdijk. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers. Ook maakt het plangebied onderdeel uit van een lint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Op de kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van het bestaande wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse. Richtpunten zijn onder andere:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunten worden o.a. aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Op de Laag van de beleving is het plangebied onderdeel van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Binnen Bodegraven behoort de zogenaamde Oude Rijnzone tot één van de transformatiezones. Dit betreft de lintbebouwing op beide oevers van de Oude Rijn. Binnen de kern gaat de transformatieopgave om revitalisering en herstel van de cultuurhistorische waarden van de oevers langs de Oude Rijn en om het versterken van het samenhangende stedelijk netwerk van infrastructuur en verstedelijking.
De Transformatievisie Oude Rijnzone is in februari 2007 vastgesteld. In dit project werken provincie en gemeenten langs de Oude Rijn samen aan plannen om de gebieden rond de rivier samenhangend verder te ontwikkelen.
Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers om daar het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiertoe zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid, het herstellen van de relaties tussen bebouwing en het groen. Daarnaast zijn er nieuwe ruimtelijke claims op het plangebied Oude Rijnzone (woningen, bedrijvigheid).
De transformatie van de voormalige timmerfabriek naar woningbouw geeft een kwaliteitsimpuls, omdat verouderde bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd waarbij cultuurhistorisch waardevolle elementen blijven behouden en doorzichten naar de Oude Rijn worden verbeterd. Het toevoegen woningen versterkt het bebouwingslint langs de Oude Rijn, waarbij de kwaliteit en beleefbaarheid van de Oude Rijn wordt versterkt. Voldaan wordt aan het gedachtegoed van de Transformatievisie Oude Rijnzone en de in de Omgevingsvisie genoemde richtpunten, omdat de nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd in bestaand stads- en dorpsgebied 2018 (kaart 59), waarbij rekening wordt gehouden met Romeinse Limes. De archeologische waarden worden niet aangetast. Dit is uitgewerkt in paragraaf 6.2.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze herontwikkeling van een voormalige timmerfabriek naar een woningbouwontwikkeling met 26 woningen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.3.2 en 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0012.png"
Figuur 7: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is met
zwarte omlijning aangeduid.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 26 woningen mogelijk binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.1.3. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar de bestemming Bedrijf vervalt, is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de omliggende (woon)bebouwing. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Regio Midden-Holland en hiermee passend gebleken binnen de Regionale Agenda Wonen. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere deze locatie aanvaard.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen', 'rivierdijk' en 'lint'. Met deze herontwikkeling wordt een transformatie naar Wonen mogelijk gemaakt binnen de kern. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.


Vrijwaringszones provinciale Vaarwegen
In artikel 6.19 zijn op Kaart 2 de vrijwaringszones opgenomen van provinciale vaarwegen. De Oude Rijn maakt hiervan onderdeel uit. De breedte van de vrijwaringszone, gemeten vanuit de oever van de Oude Rijn bedraagt 10 m aan weerszijden van een recht vaarstuk. De afstand tussen de huidige bebouwing en de Oude Rijn is circa 6 m. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op minimaal 6 m afstand van de Oude Rijn. In verband hiermede is advies ingewonnen bij de provinciale vaarwegbeheerder. Per e-mail van 9 september 2019 heeft de vaarwegbeheerder medegedeeld dat tegen de afstand van de voorgevels van de te bouwen woningen op ten minste 6,00 meter van de beschoeiing van de Oude Rijn vooralsnog geen overwegende bezwaren bestaan.


Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt 26 woningen mogelijk binnen het bestaand dorpsgebied. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Over deze ontwikkeling zal regionale afstemming plaatsvinden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.2). Voldaan zal worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan voldoende rekening houdt met de vrijwaringszone provinciale vaarwegen, zoals genoemd in artikel 6.19 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (vrijwaringszone provinciale vaarwegen).

Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Oude Rijn
De Oude Rijn slingert zich door Gouwe Wiericke als onderscheidend rivierengebied. De Oude Rijn, met dijken en oeverwallen vormt op een grotere schaal een belangrijke structuurdrager in het landschap. Het is van oudsher een druk bevaren rivier en op de oevers is veel woon- en bedrijfsbebouwing aanwezig. Op de oeverwallen van de Oude Rijn liggen wegen. De Oude Rijn is een belangrijke oost-west verbinding door het Groene Hart. Karakteristiek voor de Oude Rijn is het jaagpad aan de zuidzijde over bijna de gehele lengte van de rivier. Aanvullende ambities zijn:

  • Continuïteit van de Oude Rijnzone als gebied versterken door eenheid na te streven in de inrichting van de oevers.
  • Er wordt respectvol omgegaan met het aanwezige cultuur-historische en industriële erfgoed langs de Oude Rijn. Het erfgoed kan als inspiratiebron dienen voor nieuwe ontwikkelingen.
  • Het contrast tussen de verdichte Oude Rijnzone en de landschappelijke zone langs de Hollandsche IJssel handhaven.
  • De beleefbaarheid en toegankelijkheid van het water behouden en waar mogelijk versterken door het jaagpad te herstellen en eventueel nieuwe openbare paden te maken langs het oever.
  • Openbare plekken aan het water behouden en waar mogelijk toevoegen; daarbij het groene karakter langs het jaagpad bewaren en versterken.

Toetsing aan planinitiatief
De bebouwing ligt in de woonkern van Bodegraven ten zuiden van de zone langs de Oude Rijn. Het dorp ligt aan weerszijden van de Oude Rijn, met in het midden een sluis. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de historische lintstructuur intact te blijven. Voor de bestaande woonkern zijn in het gebiedsprofiel (onderdeel Kwaliteit in stads- en dorpsgebied) geen overige specifieke ambities geformuleerd.
Per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat verouderde bebouwing wordt gesaneerd, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing behouden blijft. Ook het Jaagpad blijft ter plekke in stand. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van bebouwing en het creëren van een nieuw doorzicht naar de Oude Rijn, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een woningbouwontwikkeling met 26 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening. De richtpunten zijn niet in het geding, zodat voldaan wordt aan het provinciale belang met betrekking tot dit bestemmingsplan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

De Stuurgroep Oude Rijnzone heeft op 22 februari 2007 Transformatievisie “Focus Oude Rijn 2020” vastgesteld. Het doel van de Transformatievisie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de Oude Rijnzone door herstructurering, het creëren van een hoogwaardige en duurzame omgeving voor wonen, werken en leven en het realiseren van ecologische en recreatieve verbindingszones.
Ten opzichte van de eerdere versie van juli 2005 zijn beleidswijzigingen aangebracht, waarbij de stuurgroep Oude Rijnzone zich bij het opstellen van de Transformatievisie heeft laten leiden door de resultaten uit de gebiedsateliers die in drie deelgebieden hebben plaatsgevonden. De gewijzigde visie kan als volgt worden samengevat, voor zover relevant voor dit bestemmingplan.

Toetsing aan planinitiatief
Binnen Bodegraven behoort de zogenaamde Oude Rijnzone tot één van de transformatiezones. Dit betreft de lintbebouwing op beide oevers van de Oude Rijn. Binnen de kern gaat de transformatieopgave om revitalisering en herstel van de cultuurhistorische waarden van de oevers langs de Oude Rijn en om het versterken van het samenhangende stedelijk netwerk van infrastructuur en verstedelijking.
Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers om daar het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiertoe zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid, het herstellen van de relaties tussen bebouwing en het groen. Daarnaast zijn er nieuwe ruimtelijke claims op het plangebied Oude Rijnzone (woningen, bedrijvigheid).

De transformatie van de voormalige timmerfabriek naar woningbouw geeft een kwaliteitsimpuls, omdat verouderde bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd waarbij cultuurhistorisch waardevolle elementen blijven behouden en doorzichten naar de Oude Rijn worden verbeterd. Het toevoegen woningen versterkt het bebouwingslint langs de Oude Rijn, waarbij de kwaliteit en beleefbaarheid van de Oude Rijn wordt versterkt. Voldaan wordt aan de uitgangspunten van de Transformatievisie Oude Rijnzone.

Visiekaart
Op de visiekaart (zie figuur 8) ligt het plangebied binnen de bebouwing aan een rivieroever met de aanduiding “versterken kwaliteit oevers” nabij het centrum van Bodegraven.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling draagt bij tot een opwaardering van de rivieroever in het bestaand dorpsgebied, waarbij de kwaliteiten van de Oude Rijnzone worden versterkt. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt en verrommeling tegengegaan. Dit plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Transformatievisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0013.png"

Figuur 8: uitsnede visiekaart Oude Rijnzone 2020.

4.3.2 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Bodegraven-Reeuwijk
Omdat in Bodegraven-Reeuwijk een toename van het aantal huishoudens te verwachten is, kent de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. Bodegraven is met de A12 en Hoogwaardig Openbaar Vervoer goed ontsloten en dus interessant voor nieuwe inwoners. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het woonmilieu laag- en hoogbouw. Reeuwijk kent een sterke positie, zowel ten opzichte van Gouda als in de regio Midden-Holland.

Conclusie
De Wilhelminastraat 72-82 is één van de Bodegraven-Reeuwijkse projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan deze woningen en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaats gehad. In het plangebied worden 26 woningen mogelijk gemaakt. De bouwplanontwikkeling is regionaal afgestemd met de werkgroep RAW. Het plan is opgenomen in blok I van de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland. Met deze instemming is de regionale afstemming afgerond.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie 'Vitaliteit op een knooppunt'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 juni 2011 de geactualiseerde structuurvisie Bodegraven 2010-2020 met de titel “Vitaliteit op een knooppunt” vastgesteld. Op 20 april 2014 is de structuurvisie gedeeltelijk herzien door het toevoegen van een uitvoeringsparagraaf. De visie geeft de ambities en beleidsuitgangspunten weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Met het opstellen van deze visie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij beleidskaders van het rijk, de Provinciale Structuurvisie (2010), en de bestuursovereenkomst Oude Rijnzone. Waar het accent in de vorige structuurvisie (2004) lag op het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt in de nieuwe structuurvisie de focus daarnaast ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Bodegraven is een unieke gemeente met veel ruimtelijke kwaliteit in het hart van Nationaal Landschap het Groene Hart. De centrale ligging in een groene omgeving is dan ook een belangrijke kwaliteit voor het woon- en werkklimaat en de gezondheid van mens en dier. Het grondgebied van de gemeente kenmerkt zich als open polderlandschap waarin de kernen Bodegraven, Nieuwerbrug en Meije zich hebben ontwikkeld langs de structurerende waterlopen de Oude Rijn en de Meije.

De gemeente heeft de ambitie om de Bodegraafse huishoudens en huishoudens die zich van buiten de gemeente in een van de kernen willen vestigen nog beter te bedienen met een kwalitatief goed woningaanbod. Dat wil de gemeente bereiken met een strategische woningbouwprogrammering voor de in- en uitbreidingslocaties. De gemeente wil zich de komende jaren actief bemoeien met ontwikkelingen op de woningmarkt en een actieve rol vervullen bij nieuwbouw, herstructurering en transformatie. Het doel is om te voorzien in de kwalitatieve behoefte en om - mede daardoor - de doorstroming op de woningmarkt zoveel mogelijk te stimuleren.
Het is van groot belang dat het aanbod van nieuwe woningen op de woningbouwlocaties goed aansluit bij de lokale behoefte en bovenlokale vraag. Er ligt de uitdaging op het kwalitatieve vlak die bovendien de doorstroming in de gemeente moet bevorderen. Dit is vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030, met daarin opgenomen de grote woningbouwlocaties en de beoogde strategie en kwaliteit.

Uitbreiding, transformatie en herstructurering
Waar de focus de afgelopen decennia met name op uitbreidingslocaties lag, wil de gemeente nu in Bodegraven de komende jaren een kwalitatieve slag maken in de bestaande kernen, onder andere door middel van revitalisering van een aantal binnenstedelijke locaties. De timmerfabriek die op deze lcoatie jarenlang gevestigd was is zo'n 10 jaar geleden verplaatst naar het bedrijvenpark Rijnhoek. Dit bedrijvenpark is ontwikkeld met als doel om bedrijven binnen dorp Bodegraven die (milieu)hinder veroorzaakten en/of klem zaten wat betreft uitbreidingsmogelijkheden. Herontwikkeling met woningbouw is een logische vervolgfunctie. Het gebied direct aansluitend aan het oude dorpshart, waar deze locatie onderdeel van is, transformeert steeds meer van een gemengd gebied naar een woongebied. Op die manier wil de gemeente niet alleen de kwaliteit van het wonen in de kern en in het Groene Hart een impuls geven, maar tevens tegemoet komen aan de woonwensen van de groeiende groep kleine huishoudens die voor een belangrijk deel graag in de buurt van voorzieningen willen wonen. Grofweg de helft van het woningbouwprogramma tot 2030 (850-1.350 woningen) is dan ook gesitueerd in de kern van Bodegraven. Het overige deel van het woningbouwprogramma (circa 1.150 woningen) wordt gefaseerd gerealiseerd op de uitbreidingslocaties Weideveld (Bodegraven), De Wijde Wiericke (Nieuwerbrug) en Noordzijde (Bodegraven, na 2020).

Revitaliseringzone rivieroevers versus karakteristiek stads- en dorpsgezicht
In de structuurvisie is opgenomen dat daar waar de aanduiding 'revitaliseringszone rivieroevers' samenvalt met de aanduiding 'bebouwingslint met cultuurhistorische waarde' ontwikkelingen rekening dienen te houden met de daar aanwezige cultuurhistorische waarden. Doorvertaling hiervan heeft plaatsgevonden in het Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk, waarin de percelen Wilhelminastraat 74, 74a en 76 de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' hebben gekregen.
Mede naar aanleiding hiervan blijft het pand Wilhelminastraat 74-76 behouden. Dit gebouw wordt gerenoveerd en getransformeerd naar wonen. Over de sloop van het bouwtechnisch in slechte staat verkerende pand aan de Rijnkade zullen burgemeester en wethouders een besluit nemen, nadat het 'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk' in werking is getreden. Voordat hiertoe wordt overgegaan zal eerst advies worden ingewonnen bij de Erfgoedcommissie. Het begin 2018 gesloopte pand Wilhelminastraat 78 zal deels worden teruggebracht door de originele gevel aan de Wilhelminastraat zijde op exact dezelfde locatie terug te bouwen.

Conclusie
Onderhavig plangebied ligt ten oosten van het centrumgebied in de 'oude dorpskern e.o.' Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 9. De woningbouw draagt bij aan een opwaardering van een transformatiegebied, omdat verouderde bedrijfsbebouwing wordt gesloopt om plaats te maken voor woningbouw in bestaand stedelijk gebied langs de Oude Rijn, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Met de contouren van het de handhaven gebouw aan de Wilhelminastraat 74-74 wordt gerefereerd aan voormalige bedrijvigheid langs de Oude Rijn. Hiermee wordt een kwaliteitsverbetering bereikt met een aantrekkelijke woonlocatie, waarbij doorzichten naar de Oude Rijn worden hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0014.png" Figuur 9: Ruimtelijke structuurvisie Bodegraven.

4.4.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015 - 2020

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 16 december 2015 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2015-2020 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2015 tot 2020. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is 'goed wonen voor iedereen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk'. Deze doelstelling is uitgewerkt via vier pijlers:

  • 1. Vitale dorpen en wijken: kwaliteitsverbetering, leefbaarheid en doekracht van bewoners;
  • 2. Wonen met zorg en welzijn: aanpak voor een levensloopvriendelijke gemeente, waar mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen;
  • 3. Duurzaamheid: klimaatneutraal in 2035, verduurzamingsopgave en verduurzamen nieuwe en bestaande woningen;
  • 4. Beschikbaarheid en betaalbaarheid: goed wonen voor iedereen mogelijk maken door uitbreiding van de bestaande woningvoorraad, betere verdeling van de woningen en voldoende betaalbare woningen.

Bij de uitvoering van het actieprogramma geeft de gemeente prioriteit aan de volgende speerpunten (in volgorde van de actiepunten):

  • Waarborgen voldoende betaalbare huurwoningen;
  • Aanpakken rotte plekken;
  • Stimuleren verduurzamen koopwoningen;
  • Kwantitatief aanpassen woningbouwprogramma;
  • Kwalitatief aanpassen woningbouwprogramma.

Omdat uit de analyse van de pijlers blijkt dat vraag en aanbod niet altijd op elkaar aansluiten, is in de Woonvisie aangegeven hoe via aanpassing van de bestaande woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma tot een betere afstemming van vraag en aanbod wordt gekomen. De Woonvisie mondt uit in een actieprogramma met vervolgactiviteiten. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling aan de Wilhelminastraat 72-82 in Bodegraven wordt gerealiseerd in de middendure en dure koop- en huursector. Het programma voor 26 woningen bevordert de doorstroming en betekent een toevoeging van een segment, waaraan veel behoefte is. Het plan is opgenomen in de gemeentelijke monitor woningbouwprogramma als zogenaamd 'hard' plan. Daarnaast voorziet de planontwikkeling in een kwaliteitsverbetering en verduurzaming door het herontwikkelen van een verouderde bedrijfslocatie. Hiermee wordt aangesloten bij pijler 1, 3 en 4 uit de woonvisie.

4.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een bijzonder welstandsniveau in de linten langs de Oude Rijn. Uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het traditionele bebouwingsbeeld met individuele panden, waarvan een aanzienlijk deel cultuurhistorisch waardevol is.

De ontwikkelplannen zijn in oktober 2018 besproken met de dorpsbouwmeester. Hierbij werd geconcludeerd dat de hoofdopzet akkoord is. Het voorlopige advies luidt als volgt:
'Ondanks dat een groot deel van de bestaande bebouwing wordt gesloopt, zorgt het nieuwe ontwerp voor voldoende herkenbare, passende architectuur op deze locatie. De stedenbouwkundige kwaliteit van de locatie wordt geborgd door een zeer gewenste openbare doorsteek tussen de Wilhelminastraat en de Rijnkade, door de pandsgewijze opbouw aan de Wilhelminastraat en het grotere volume parallel aan de Rijnkade. Het herbestemmen van het bestaande woonhuis is essentieel in het plan." De opmerkingen met betrekking tot de buitenruimtes, zoals parkeren, groen en plaatsing trafogebouw, worden meegenomen bij uitwerking van de plannen.

Conclusie
De stedenbouwkundige opzet van de herinrichting zijn positief beoordeeld door de dorpsbouwmeester. De opmerkingen worden meegenomen bij uitwerking van de plannen. De definitieve bouwplannen zullen aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening wordt gehouden met de criteria uit de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

4.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'. De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan kenmerken zich door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties zijn opgenomen in het actieplan.

Klimaatadaptie
De gemeente ontwikkelt op dit moment beleid ten aanzien van klimaatadaptatie. In dit kader is al een stresstest uitgevoerd die risico's en kansen in kaart brengt. Het volgende kan hieruit worden afgeleid.

Kaart wateroverlast: in het plangebied is er geen knelpunt voor wateroverlast. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Kaart overstromingen: op deze locatie is de overstromingsdiepte van primaire keringen 0 - 0,2 meter. Bij het doorbreken van een regionale kering, ofwel het regionale watersysteem, levert dit geen gevaar op.

Kaart droogte: de kaart laat zien dat in het plangebied geen sprake is van extra bodemdaling door droogte. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Kaart hitte: de kwetsbaarheden en kansen voor hitte zijn in kaart gebracht door stakeholders. Op de kaart is het plangebied niet aangeduid als locatie die in tijden van hitte problemen kan geven.


Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten zoals verwoord in het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035'. De woningen worden zo energieneutraal mogelijk uitgevoerd. De woningen worden niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. De kapvorm en richting van de woningen is optimaal voor het aanbrengen van PV-panelen zonder dat dit esthetisch afbreuk doet aan het geheel. Van passieve energie (glas op het zuiden) kan bij de woningen aan de Rijnkade goed gebruik gemaakt worden. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater.

4.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat woningen worden toegevoegd in het binnenstedelijk gebied. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Omgevingsvisie ligt het gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling wordt tegengegaan en de kwaliteiten van de Oude Rijn worden versterkt, omdat verouderde bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en doorzichten naar de Oude Rijn worden verbeterd. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat de rivieroever wordt opgewaardeerd binnen het bestaand dorpsgebied. Het oprichten van 26 woningen is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
In een smalle zone langs beide zijden van de Oude Rijn bevinden zich zogenaamde hoogwatervoorzieningen. Binnen deze zones wordt een afwijkend, hoger waterpeil aangehouden dan in het aangrenzende peilgebied. Het overtollige water stroomt onder vrij verval af richting het aangrenzend peilgebied. De Oude Rijn vormt een zogenaamde “boezemwatergang”. Hierlangs is sprake van een (regionale) waterkering. Aan de zuidzijde van de Oude Rijn is sprake van een relatief brede zone, de begrenzing is gelegen op 26 meter ten zuiden van het tracé Zuidzijde-Wilhelminastraat-Van Tolstraat-Overtocht.


Veiligheid en Waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied in de waterkering (Waterstaatwerk) van de Oude Rijn. Deze zone wordt opgenomen in het bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. Voor de nieuwbouwactiviteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd.

Oppervlaktewateren 
Op de Legger oppervlaktewater liggen in het plangebied geen watergangen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Beschrijving waterkwantiteit
Toekomstige situatie en waterafvoer
Het plangebied is nagenoeg volledig verhard met bebouwing en verharding. In de nieuwe situatie worden 26 woningen met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd. De grondgebonden woningen krijgen ook tuinen, zodat het verhard oppervlak met 617 m² afneemt. Dit is inzichtelijk gemaakt in een watertabel (tabel 5.1) met bijbehorend figuur 10. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Tabel 5.1: Waterbalans bestaand en nieuw.
afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0016.png" Figuur 10: oppervlakte bestaand en nieuw met legenda.

Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van het daken van de woningen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Wateradvies
Het concept bestemmingsplan is op 13 september 2019 om advies voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Per e-mail van 23 september 2019 heeft het Hoogheemraadschap medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de ruimtelijke ontwikkeling. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden is wel een watervergunning nodig, omdat de werkzaamheden plaatsvinden binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Verzocht wordt bij de vergunningaanvraag een dwarsdoorsnede toe te voegen met de diepte van de fundering ten opzichte van NAP.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling. Voor de werkzaamheden zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd. Voorts zal bij uitwerking van de bouwplannen rekening worden gehouden met de in het advies genoemde aanbeveling.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling van dit plan voor zover dat relevant is voor het planologisch mogelijk maken van deze woningbouwlocatie.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage worden genoemd moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De in het plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de voor deze categorie geldende drempelwaarde uit het Besluit-m.e.r. (in casu D 11.2, 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'). Aangezien de geplande ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft (minder dan 2.000 woningen), dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht bij de uitvoering van het plan. Daarom is voor het bestemmingsplan geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. en er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Op basis hiervan hoeft geen milieu effect rapport te worden opgesteld.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied wordt getransformeerd naar wonen. De omgeving is overwegend een woongebied met nog enkele (leegstaande) bedrijvan langs de Oude Rijn. Gesteld kan worden dat hier sprake is van een rustig woongebied Ten oosten van het plangebied aan de Wilhelminastraat 84 staat bedrijfsbebouwing waar bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan, alsmede een timmerfabriek. Deze activiteit valt eveneens onder milieucategorie 2, omdat het bruto-vloeroppervlak minder is dan 1.000 m², te weten circa 350 m². De naastgelegen woning op nummer 88 is echter al maatgevend voor dit bedrijf. Dit bedrijf wordt dan ook niet beperkt door de woningbouw. Daarbij komt dat het bedrijf niet meer in werking is. Het pand wordt nagenoeg alleen voor hobbymatige opslag gebruikt. Bovendien is de eigenaar in overleg met de gemeente om hier eveneens een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat er geen bedrijfsmatige activiteit (meer) plaatsvindt. Milieuzonering vormt hierdoor geen belemmering. In de nabijheid van het plangebied zijn geen overige bedrijfsmatige activiteiten aanwezig, zodat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan dan ook voldoende worden gegarandeerd.

Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verderop gelegen bedrijfsmatige activiteiten worden door deze woningbouwontwikkeling niet belemmerd. Resumerend geeft de planontwikkeling vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

6.1.3 Geluid
6.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder. Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximum snelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Alle wegen binnen een zone van 200 m van het plangebied zijn 30 km/u wegen, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan worden gelaten.

Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/uur wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 4 juli 2019, referentie 05542-51396-02 Bijlage 3). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde alleen van de voorgevels van de woningen aan de Wilhelminastraat wordt overschreden. Hiermee is sprake van een beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Als hier sprake was geweest van een weg met zone zou een hogere waarde van 53 dB aangevraagd moeten worden. Omdat de benodigde hogere waarde niet meer dan 53 dB bedraagt zou de gemeente geen aanvullende voorwaarden met betrekking tot geluidluwe gevels en buitenruimten gesteld hebben vanwege de tot 5 dB beperkte overschrijding. De situatie is hiermee acceptabel.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten gezoneerde wegen, omdat binnen 200 m van het plangebied alleen wegen liggen met een maximale snelheid van 30 km/ uur. Uit onderzoek blijkt dat er alleen een beperkte overschrijding is tot 5 dB voor woningen aan de Wilhelminastraat. De situatie is hiermee acceptabel. Er hoeft voor de nieuwbouwwoningen ten aanzien van het wegverkeer geen hogere waarden te worden vastgesteld.

6.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader

Op 1 juli 2012 is regeling voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Onderzoek/ beoordeling
De spoorlijn Utrecht - Leiden is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 300 m. Het plangebied ligt buiten deze zone (op minimaal 315 m), zodat een akoestisch onderzoek spoorweglawaai achterwege kan blijven.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten gezoneerde spoorwegen. Spoorweglawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. Voor de woningbouw is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.3.4 Cumulatieve geluidbelasting Wet geluidhinder

Wettelijk kader
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wgh, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. De berekening van de cumulatieve geluidsbelasting staat in hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden bepaald wanneer er sprake is van blootstelling aan meerdere gezoneerde geluidsbronnen en/of lawaaisoorten waarvan de afzonderlijke geluidsbelasting de voor de betreffende bron geldende voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 6.2.

Tabel 6.2 Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden   Milieukwaliteitsmaat  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  


Onderzoek/ beoordeling
Voor het plangebied is de de Atlas van de Omgevingsdienst Midden-Holland gehanteerd, omdat er voor Bodegraven geen Milieukwaliteitsmaat volgens de methode Miedema voorhanden is (figuur 11). Voor het plangebied is railverkeer niet relevant; alleen wegverkeer telt mee in de cumulatie. Op basis hiervan is de wegverkeer contour 48-53 dB. Na overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland is hierbij 5 dB opgeteld (Miedema is zonder 5dB aftrek). In dat geval is de geluidsbelasting 53-58 dB, wat volgens de Miedema methode 'matig' is. Deze uitgangspunten komen overeen met de berekeningen van het akoestisch onderzoek van Cauberg Huygen (Bijlage 3), waaruit blijkt dat de optredende geluidbelasting (zonder aftrek) vanwege alle wegen gezamenlijk maximaal 58 dB bedraagt op de voorgevels (zuid) van het project. Binnen de bebouwde kom is dit passend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0017.png" Figuur 11: Overzicht Atlas Geluid van Omgevingsdienst Midden-Holland binnen het plangebied. Plangebied lichtblauw gearceerd in de contour van 48-53 dB.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld. In verband hiermee heeft AnteaGroup te Capelle aan den IJssel een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd om de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vast stellen (rapport van 12 november 2019, projectnummer 0454821.100, Bijlage 4). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusies
Grond
De verontreiniging met minerale olie in de grond (spot) ter plaatse van het noordoosten van het terrein is geactualiseerd. Er zijn maximaal matig verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond aangetoond. De sterk tot matige verontreinigingen aan zware metalen en PAK in de historische ophooglaag zijn tijdens het huidige onderzoek bevestigd. De analyseresultaten worden per boorpunt weergegeven in de bijlage van het rapport (tekening 0454821-WS-V-1). Op basis van de beschikbare gegevens kan geconcludeerd worden dat er sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK in de grond voorkomen in een volume van meer dan 25 m³, zodat er sprake is van een geval van ernstige bodeverontreiniging. Het betreft een heterogeen verdeelde immobiele verontreiniging die te relateren is aan de bodemvreemde bijmengingen in de historische ophooglaag. De laag heeft een gemiddelde dikte van 0,65 m.

Aanvullend op het voorgaande onderzoek is ook een sterk verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Dit verhoogde gehalte heeft mogelijk een antropogene bron (zwakke bijmengingen aan slakken en kolengruis). Of dit gehalte daadwerkelijk aan een antropogene bron te relateren is dient beoordeeld te worden door het bevoegd gezag, gemandateerd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland. Het sterk verhoogde gehalte verandert echter niets aan het verontreinigingsbeeld aangezien diverse andere zware metalen ook in sterk verhoogde gehalten zijn aangetoond. En deze gehalten eveneens te relateren zijn aan de bodemvreemde bijmengingen in de historische ophooglaag.

PFAS
Omdat tijdens de voorgenomen ontwikkeling mogelijk grond zal worden afgevoerd, zijn van de sterk verontreinigde laag en de overige grond de gehalten aan PFAS bepaald. Op basis van de analyseresultaten voldoet de grond indicatief aan de bodemkwaliteitsklasse 'Wonen/Industrie' wat betreft PFAS. Hierbij dient aanvullend nog rekening gehouden te worden met de overige parameters, waardoor de grond plaatselijk ook 'Niet Toepasbaar' is.

Asbest
Ter plaatse van de onderzoekslocatie is in de zwak puinhoudende klei- en zandgrond en een volledige puinlaag analytisch geen asbest boven de detectiegrens aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een historische ophooglaag, waarbij over het algemeen sprake is van grond (> 50% bodemmateriaal) en plaatselijk puin (<50 % bodemmateriaal). Hoewel het onderzoek een indicatief karakter heeft wegens het plaatselijk aantreffen van en grond met minder dan 50% bodemmateriaal, worden de resultaten als representatief beschouwd en geven de resultaten geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader asbestonderzoek.

Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het terrein en aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld. Het saneringsplan of de BUS-melding zal ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal voor de bodemsanering een budget reserveren. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m³   200 µg/m³   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   26 µg/m³   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m³   n.v.t.   50 µg/m³   mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m³ PM10 of NO2 jaargemiddeld);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd in totaal 26 woningen te realiseren. Het aantal woningen valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, waarvoor met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet overschreden wordt. Er zijn daarom geen berekeningen nodig ten behoeve van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de locatie waar de woningen gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Wilhelminastraat voor 2018 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) op de rekenpunten onder de grenswaarden liggen. Voor het plangebied zal dat niet anders zijn. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied op circa 315 meter de spoorbaan (enkelbaans) tussen Utrecht en Leiden. Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geldt dat het afwegingsgebied voor het stellen van randvoorwaarden in de ruimtelijke ordening in principe is gemaximaliseerd op 200 meter van het spoor (aan beide zijden). Er vindt geen gevaarlijk transport plaats over het spoor. Het plangebied ligt voorts buiten de zone van 200 meter, zodat er geen beperking is voor het plangebied.

Wegtransport
De oostelijk gelegen Provincialeweg N458 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten op circa 340 m afstand. Over deze weg vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Dit transport vindt echter met dusdanige lage intensiteit plaats dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op 0 meter is gelegen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er liggen geen gasleidingen van de Gasunie binnen het invloedsgebied van de woningbouw- locatie. Er is geen beperking voor het plangebied.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.


Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (zie figuur 12) zijn geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0018.png" Figuur 12: Uitsnede Risicokaart. Plangebied zwart omlijnd aangeduid.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het plangebied een hoge trefkans op archeologische sporen heeft in de formatie van Echteld. van het type afzetting: stroomgordels en geulafzettingen.

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2". en "medebestemming Archeologische Waarden AW 3" in verband met archeologisch onderzoek specifiek naar Limesweg (figuur 13). Onderzoek is nodig bij grondbewerkingen van dieper dan 40 cm waarvan de totale grondoppervlakte gelijk of groter is dan 100 m² en 50 m² voor aanduiding Limesweg. In het nadien vastgestelde bestemmingsplan 'Kern Bodegraven' geldt voor het plangebied alleen de vrijstellingsgrens voor AW2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0019.png" Figuur 13: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied geel omlijnd.

6.2.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

Eerder heeft Hazenberg Archeologie te Leiden een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 2 september 2009, Bijlage 5). Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusie
De archeologische verwachting betreffende de Romeinse periode voor de onderzoekslocatie is hoog. Hoewel op basis van de geologische geschiedenis van het gebied niet uit te sluiten is dat archeologische resten van vóór de Romeinse tijd aanwezig zijn, wordt de kans daarop laag geschat. Ten eerste zijn er geen waarnemingen uit de Bronstijd en IJzertijd in de omgeving gedaan en ten tweede is het waarschijnlijk dat door het meanderen van de rivier archeologische sporen van voor de Romeinse tijd zijn opgeruimd. Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd is ook sprake van een hoge verwachting. Mogelijk heeft de aanleg van bebouwing in deze perioden sporen uit de Romeinse tijd verstoord. Ook bebouwing die vanaf het einde van de 19de eeuw heeft plaatsgevonden, kan sporen uit voorgaande perioden verstoord hebben.

Aanbevelingen
Op basis van het bureauonderzoek kan worden vastgesteld dat de onderzoekslocatie in een zone ligt met een hoge archeologische verwachting. Verder is, gelet op het ontbreken van archeologische waarnemingen en bekende archeologische waarden binnen en in de omgeving van de onderzoekslocatie, en het ontbreken van kennis over de diepte van verstoring van de hedendaagse bebouwing moeilijk in te schatten of eventueel aanwezige archeologische sporen verstoord zijn geraakt door bouwactiviteiten. Aanbevolen wordt allereerst een gericht booronderzoek uit te voeren met als belangrijkste doel om vast te stellen of de Romeinse Limesweg in het plangebied aantoonbaar aanwezig is. Het opboren van grind is hier immers een uitstekende indicator voor, zoals meerdere malen uit vergelijkbaar booronderzoek aantoonbaar is gebleken. Andere grondsporen en indicatoren zoals houtskool, aardewerk en baksteen zouden ook kunnen worden opgeboord en een indicator kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Tevens kan de intactheid van de bodemopbouw nader worden bepaald, hetgeen eveneens indicatief is voor de mogelijke trefkans op archeologische waarden in het gebied.
Indien bij het booronderzoek archeologische waarden worden aangetroffen, treedt er een nieuwe situatie in werking. Aanbevolen wordt in dit geval minimaal de graafwerkzaamheden bij nieuwbouw archeologisch te laten begeleiden, afhankelijk van de bodemverontreiniging ter plaatse. Indien de verontreinigingen dit toelaten, wordt aanbevolen de bij booronderzoek aangetroffen archeologische waarden nader te onderzoeken met een proefsleuvenonderzoek of opgraving. Indien de verontreiniging ter plaatse dusdanig ernstig is waardoor geen volwaardig archeologisch onderzoek mogelijk is, dient bij de milieukundige sanering archeologische begeleiding plaats te vinden. Aanbevolen wordt daarom om bij de praktische uitvoering saneerders, archeologen en het bevoegd gezag vroegtijdig in overleg te laten treden om de problematiek op te lossen. Indien bij archeologisch booronderzoek archeologische waarden worden aangetroffen in het plangebied, dient de archeologie leidend te zijn bij de ontgraving van (delen van) het plangebied; anders gezegd, een eventuele sanering dient op archeologische wijze plaats te vinden wanneer proefsleuvenonderzoek of opgraving door de verontreiniging niet mogelijk is gebleken.
Conclusie
Bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en slopen zal, in het kader van het bouwrijp maken van het terrein (inclusief ondergrondse sloopwerkzaamheden), het bureauonderzoek moeten worden ge-update en moet een booronderzoek worden uitgevoerd om de archeologische verwachting (resten vanaf de Romeinse tijd) te toetsen en te verfijnen. Het plan van Aanpak hiervoor zal tijdig ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overlegd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, archeologische begeleiding of opgraving noodzakelijk zijn. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie. Het verdient verder aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

6.2.4 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied is in gebruik als grasland.

Cultuurhistorische waarden
Voor de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw zal een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt. Twee panden op de locatie hebben de aanduiding 'cultuurhistorisch waarde'. Het betreft de panden Wilhelminastraat 74-76 en de in onbruik geraakte voormalige timmerfabriek aan de zijde van Oude Rijn/Rijnkade. In het woningbouwplan blijft het pand Wilhelminastraat 74-76 geheel behouden. Dit gebouw wordt gerenoveerd. Om deze cultuurhistorisch waardevolle objecten te behouden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Over de sloop van het bouwtechnisch in slechte staat verkerende pand aan de Rijnkade zullen burgemeester en wethouders een besluit nemen, nadat het 'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk' in werking is getreden. Voordat hiertoe wordt overgegaan zal eerst advies worden ingewonnen bij de Erfgoedcommissie. Het begin 2018 gesloopte pand Wilhelminastraat 78 zal deels worden teruggebracht door de originele gevel aan Wilhelminastraat zijde op exact dezelfde locatie terug te bouwen.

Conclusie
Met inachtneming van voornoemde maatregelen tast het initiatief de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Wnb. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 2,7 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op circa 2,7 kilometer ten noorden van de planlocatie. Gelet op de resultaten van uitgevoerde stikstofdepositie berekeningen worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Wel is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 6.3.1 wordt hierop ingegaan. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland, Het dichtstbijzijnde gebied ligt langs de N11 op circa 1 km afstand (figuur 14). Ook hier heeft de woningbouwontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de op circa 1,7 km gelegen ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwilhelminastr72-BP80_0020.png" Figuur 14: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).


Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 26 woningen in plaats van voorheen een timmerfabriek. Het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op circa 2,7 kilometer ten noorden van het plangebied. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie per saldo niet toeneemt. In de toelichting op effecten van de stikstofdepositie wordt dit aangetoond (Notitie stikstofberekening van IDDS te Noordwijk van 25 februari 2021, (Bijlage 6). De AERIUS-berekening van de sloop- en aanlegfase is opgenomen in Bijlage 7; de berekening van de gebruiksfase in Bijlage 8.

Het op circa 2,7 km zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is een Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Om inzicht te krijgen in de uitkomsten van een worst-case berekening en de effecten op polder Stein heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland een aanvullende AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt ook dat er worst-case geen sprake is van een toename aan stikstofdepositie, ook niet op Polder Stein. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

6.3.1 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Natuurtoets uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van juli 2019, kenmerk 19A052, Bijlage 9). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Veldmuis, Wezel, Dwergspitsmuis, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Vos en Woelrat) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Wat betreft vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn binnen het plangebied geen nesten van de Huismus en uilensoorten aangetroffen. Nesten van de Gierzwaluw kunnen echter niet uitgesloten worden. Hiervoor is nader onderzoek nodig. Vanwege de tijd van het jaar is dit onderzoek reeds in gang gezet. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. Voor de vestiging van de Oeverzwaluw dienen alle steile 90°-hellingen van tijdelijke grond- en zandhopen vermeden te worden. Alle eventuele zandhopen moeten een flauw talud hebben. 
  • Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied voor de Rugstreeppad. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen door regenwater ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied zoals Baardvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis (0-1km) en Laatvlieger (1-5km). Tijdens de bouwkundige inspectie is gebleken dat er een mogelijkheid bestaat dat er rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied.
  • Voor het verkrijgen van juridische zekerheid ten aanzien van het vóórkomen van vleermuizen zou in de periode april - oktober uitgebreid vleermuisonderzoek moeten plaatsvinden aan de hand van het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur. Bij het vleermuisonderzoek dient de nadruk te liggen op de aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen in de bestaande bebouwing. Indien verblijfplaatsen worden aangetroffen en deze door de sloop van de gebouwen zullen verdwijnen, treedt schade op aan de vleermuispopulatie(s). Vanwege de tijd van het jaar is het vleermuisonderzoek reeds in gang gezet.
    Foerageergebied is alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn.

Aanvullend ecologisch onderzoek
Als vervolg op het ecologisch onderzoek heeft Watersnip Advies een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw en verblijfplaatsen van vleermuizen in de periode van juni tot en met september (rapport van oktober 2019, rapport 19A063, Bijlage 10). In deze rapportage wordt beschreven hoe het ecologisch onderzoek is uitgevoerd, wat de bevindingen zijn van dit onderzoek en de daarbij behorende voorlopige conclusies en aanbevelingen.

Conclusies
Gierzwaluw
Tijdens de veldbezoeken zijn veel gierzwaluwen waargenomen boven Bodegraven. Ondanks dat de gierzwaluwen regelmatig in het plangebied actief waren, toonden zij toch geen belangstelling voor de aanwezige gebouwen. Er zijn geen invliegbewegingen of 'bouncen' bij een potentiële nestplaats waargenomen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw kan worden uitgesloten.

Vleermuizen
Tijdens de inventarisatiemomenten in juni tot en met september zijn diverse waarnemingen gedaan van vleermuizen. Rond het plangebied zijn vliegbewegingen, foeragerend en langsvliegend, waargenomen van Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Meervleermuis. Er zijn geen vleermuisverblijven aangetroffen in de gebouwen in het plangebied.

Aanbevelingen t.b.v. Gierzwaluw
Omdat er zoveel gierzwaluwen in de zomer in Bodegraven verblijven wordt geadviseerd in de nieuw te bouwen woningen mogelijkheden voor broedgelegenheid in te bouwen. Dit kan middels speciale gevelstenen of dakpannen voor gierzwaluwen. De daken dienen in het geval van dakpannen wel een hoek te hebben van minimaal 45°. Het beste kunnen de pannen groepsgewijs gelegd worden, omdat de Gierzwaluw een koloniebroeder is. Belangrijk is dat de nestgelegenheid niet de hele dag in de volle zon ligt. Ook dient er rekening gehouden te worden met de uitvlieghoogte van minimaal 3 meter en een breedte van 1 meter. Er dienen ook geen belemmerende elementen voor het aan- en uitvliegen voor deze openingen te staan.

Aanbevelingen t.b.v. Vleermuizen
Om de populatie vleermuizen te bevorderen in Bodegraven wordt aanbevolen om in de nieuw te bouwen woningen verblijven voor vleermuizen in te bouwen of vleermuiskasten op te hangen. Tijdens de veldbezoeken werd duidelijk dat de bomen achter nummer 82 aan kant van de Rijnkade een gewild object waren tijdens het foerageren. Er wordt aanbevolen om bij de nieuwbouw enige bomen aan te planten om de foerageermogelijkheden te vergroten.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Aanbevelingen
In het kader van de zorgplicht en om de biodiversiteit te vergroten en te versterken wordt geadviseerd om bij de nieuwe woningen natuur-inclusief te bouwen. Dit houdt in dat er in de woningen ruimte gemaakt wordt voor bijvoorbeeld Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen. Dit kan door het inbouwen van kasten voor de vleermuis, het gebruik van gierzwaluwpannen en vogelvides en het aanbrengen van kunstnesten voor huiszwaluwen. Voorts wordt aanbevolen om bij de nieuwbouw enkele bomen aan te planten om de foerageermogelijkheden te vergroten.

Conclusie
Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten met de verbeelding het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en Overige regels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Verkeer – Verblijfsgebied
In de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' staat het verblijfskarakter centraal. De bestemming is globaal geformuleerd waarbinnen verkeers- en verblijfsdoeleinden zijn toegestaan, parkeervoorzieningen, maar ook groen. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen et cetera in dit kader niet relevant blijkt.

Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken, waarbij onderscheid is gemaakt tussen aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen. Op de verbeelding is onder meer de toegestane hoogte van hoofdgebouwen vastgelegd en dat de woningen van een kapconstructie voorzien moeten zijn, zijnde een masardekap. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. In hoofdgebouwen is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn.

Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend en onder voorwaarden op het achtererf toegestaan. Het achtererf is hier het erf gelegen op minstens 1 meter achter de voorgevellijn De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet groter zijn dan 50% van het bouwperceel met een maximum van 50 m². De maximale goot- en nokhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter.

Sociale huurwoningen
In de regels is het aantal sociale huurwoningen opgenomen met een dynamische verwijzing naar de begripsbepaling in artikel 1.1.1, lid 1 sub d van het Besluit ruimtelijke ordening. Onder sociale huurwoning wordt verstaan: een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. De instandhoudingstermijn is gesteld op ten minste tien jaar na ingebruikname.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart en het nadien vastgestelde bestemmingsplan Kern Bodegraven is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast. Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw) werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is opgenomen voor de percelen Wilhelminastraat 74 en 76, omdat deze objecten cultuurhistorisch waardevol zijn. De regeling bepaalt dat het slopen, veranderen en vergroten van cultuurhistorisch waardevolle objecten pas mogelijk is indien het behoud van relevante cultuurhistorische waarden wordt geborgd. In dit verband moet voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning een advies worden ingewonnen bij de Erfgoedcommissie van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Er is daarnaast een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (artikel 6.4) om een extra zelfstandige wooneenheid/ wooneenheden mogelijk te maken binnen een bestaand object met cultuurhistorische waarde, mits aan enkele voorwaarden is voldaan.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
De bescherming van de in het plangebied gelegen waterkering is binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' geregeld. Met de hierin opgenomen regels wordt het bouwen en het uitvoeren van andere werkzaamheden ten behoeve van een onderliggende bestemming getoetst aan randvoorwaarden die door de waterbeheerders worden gesteld. Dit komt erop neer dat schade aan de waterkering en een belemmering van het onderhoud aan de waterkering dient te worden voorkomen. Eén en ander betekent dat pas gebruik gemaakt kan worden van de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming als duidelijk is dat de belangen van de waterkering daarmee niet worden geschaad. In dat verband wordt advies gevraagd bij de beheerder van de waterkering.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.


Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars wisselen. Een dergelijke bepaling is volgens het Besluit ruimtelijke ordening een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.


Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' zijn gelegen binnen de vrijwaringszone van de provinciale vaarweg. Nieuwe bouwwerken of opgaande beplanting zijn uitsluitend toegestaan als deze geen verstoring veroorzaken van de zichtlijnen voor de scheepvaart en de bedienings- en begeleidingsobjecten.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Artikel 13 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen. Er is sprake van een zogenaamde 'dynamische' verwijzing naar het parkeerbeleid. Het dynamische houdt in dat als het parkeerbeleid wordt gewijzigd gedurende de planperiode van het bestemmingsplan, er ook rekening wordt gehouden met deze wijziging.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

8.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De woningbouwontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.

8.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleg- en/of instanties. De vooroverlegreacties zijn samengevat in de Nota inspraak- en vooroverlegreacties, waarin tevens de gemeentelijke reactie is opgenomen. Deze nota is opgenomen in Bijlage 11.

8.3 Communicatie

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 23 januari tot en met woensdag 4 maart 2020 ter inzage gelegen. In deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Op 11 februari 2020 is een inloopavond georganiseerd. Tijdens deze inloopavond konden belangstellenden kennisnemen van het plan, vragen stellen en een reactie geven. Er zijn 6 inspraakreacties ontvangen, allen ingediend door omwonenden. De inspraakreacties zijn samengevat in de Nota inspraak- en vooroverlegreacties, waarin tevens de gemeentelijke reactie is opgenomen. Deze nota is opgenomen in Bijlage 11.

8.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 25 maart 2021 tot en met donderdag 6 mei 2021 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn drie schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zijn beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 12.