direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westeinde 81, Driebruggen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten oosten van de nieuwe woonwijk De Groendijck-Oost is aan het Westeinde 81 een bedrijf gevestigd in natuursteen. Op deze locatie is een grote showroom in de openlucht van o.a. stenen, tegels en tuinmeubelen. Voorts wordt er natuursteen bewerkt zoals zagen. Daarnaast heeft het bedrijf een webshop. Deze bedrijfsactiviteiten langs het cultuurhistorisch waardevolle lint worden niet meer passend geacht. In overleg met de eigenaar is daarom gezocht naar een passende vervolgfunctie, waarbij aansluiting wordt gezocht met de nieuwe aangrenzende woonwijk.

Om het lint zo weinig mogelijk aan te tasten wordt alleen de boerderijwoning behouden met een nieuwe, landschappelijk in te passen, schuur. De overige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Alle bedrijfsactiviteiten zullen worden gestaakt. Op enige afstand van het lint worden twee kleinschalige appartementengebouwen gerealiseerd voor starters en senioren waaraan grote behoefte is met aansluitend zes twee-onder-één-kapwoningen voor de doelgroep doorstromers. Stedenbouwkundig sluit deze ontwikkeling goed aan op het verkavelingsplan van De Groendijck-Oost. Dit bestemmingsplan maakt deze woningbouwontwikkeling met een ontsluiting op het Westeinde planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern van Driebruggen. Het gebied wordt in noordelijke richting begrensd door het Westeinde met aansluitend een leegstaand bedrijfs-/kantoor-verzamelgebouw, brandweergarage en autobedrijf. Deze gronden worden binnen afzienbare tijd herontwikkeld voor woningbouw. Ten westen van het plangebied ligt de in aanbouw zijnde woninguitbreiding van de kern Driebruggen. Ten oosten en zuiden van het plangebied liggen agrarische gronden. Figuur 1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0001.png" Figuur 1: Situatietekening plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen en wijzigingsplan:

Bestemmingsplan/ wijzigingsplan   raadsbesluit/ B. en W.   Raad van State  
''Lange Ruige Weide"   2 oktober 2006   15 juni 2007  
Wijzigingsplan 'Westeinde 81, Driebruggen   11 september 2012    
"Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk"   21 november 2018    

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte in het door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Reeuwijk vastgestelde bestemmingsplan "Lange Ruige Weide" (noordoosthoek). Deze gronden zijn bestemd voor 'Agrarische doeleinden' met de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij (Av)'. Voor het overige gebied geldt het door burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 11 september 2012 vastgestelde wijzigingsplan, waarin de gronden zijn bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden B(2)' ten behoeve van bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. In figuur 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan en wijzigingsplan opgenomen. Het omzetten van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Agrarische doeleinden' naar 'Wonen' is hiermee in strijd. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart wijzigingsplan 'Westeinde 81, Driebruggen (links) en plankaart bestemmingsplan 'Lange Ruige Weide' (rechts).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. De Waterparagraaf komt in Hoofdstuk 4 aan de orde. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie omgeving plangebied

Ontstaansgeschiedenis
De kern Driebruggen is ontstaan rondom de brug over de Dubbele Wiericke. Driebruggen heeft haar ontwikkeling voor het grootste deel te danken aan de ligging aan een belangrijke vaarweg. In dit geval gaat het om de route tussen de Hollandse IJssel en de Oude Rijn. Al in de zeventiende eeuw was sprake van enige nijverheid aan beide kanten van het water. In de negentiende en twintigste eeuw werd dit versterkt. De dorpskern werd in de twintiger jaren van de vorige eeuw uitgebreid in westelijke richting langs de Kerkweg tot aan het Hoog- en Laageind. Vanaf de jaren zeventig breidde het dorp aanzienlijk uit aan de zuidkant met woningen en industrie.

Bestaande situatie omgeving plangebied
Driebruggen ligt aan de oostrand van de polder Lange Weide. De voornaamste route binnen het dorp is de oost-west verbinding, gevormd door de Kerkweg en De Groendijck die de verbinding vormt met Waarder en de A12. Een directe verbinding met Reeuwijk-Brug voor gemotoriseerd verkeer ontbreekt. Via het plassengebied is er wel een fietsverbinding van Driebruggen naar Reeuwijk-Brug. Het plangebied ligt achter het bebouwingslint van het Westeinde nabij De Groendijck. Aan de overzijde van het Westeinde staat bedrijfsbebouwing van een voormalig aannemersbedrijf en een brandweerkazerne. Er zijn plannen in voorbereiding om deze bedrijfsgebouwen te slopen ten behoeve van woningbouw. Aan de westzijde van het plangebied ligt 'De Groendijck-Oost' waar een nieuwe woonwijk ontstaat met maximaal 80 woningen en een kerkgebouw. De bouw hiervan is momenteel in volle gang. Ten behoeve hiervan is eerder een veehouderijbedrijf aan het Westeinde 79 verplaatst om deze woningbouw mogelijk te maken.

 
Naastgelegen kerk en woningen. Tegenover gelegen bedrijfspanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0003.png" Nieuwe woningen in De Groendijck-Oost. Eerder verplaatste boerderij aan Westeinde 79.

Bestaande situatie plangebied
Op het perceel staat een woonboerderij die in 2013 is gerestaureerd. Achter de boerderij staat een tot een bedrijfsverzamelgebouw verbouwde veestal, waarin circa zeven bedrijvenunits kunnen worden gerealiseerd. Verder is hier de 'hardsteenconcurrent' gevestigd. Een bedrijf dat handelt in stenen, tegels, klinkers, wandtegels en tuinmeubelen. Verkoop vindt plaats via een webshop. Op het buitenterrein is een grote buiten showroom aanwezig waar verspreid over het terrein ook opslag plaatsvindt. In figuur 3 is de bestaande situatie aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0004.png" Figuur 3: Tekening bestaande situatie met rechts luchtfoto plangebied en omgeving.


Woonboerderij aan Westeinde 81. Rechts te slopen schuren achter boerderijwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0005.png" Openlucht showroom langs Westeinde. Te slopen schuren ten behoeve van woningbouw.

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie blijft de boerderijwoning gehandhaafd. Achter de woning wordt een nieuwe schuur gebouwd, welke toebehoort aan de woning voor hobbymatig gebruik. De schuur krijgt een agrarische uitstraling, zodat het onderdeel uitmaakt van een boerenerf.
De activiteiten van de 'hardsteenconcurrent' worden verplaatst naar elders. Het erf ten oosten van de woonboerderij wordt tot de bestaande watergang landschappelijk ingepast met inheemse plantensoorten, zodat het lint een kwaliteitsimpuls krijgt.
In oostelijke richting komt de toegangsweg naar het woongebied dat op gepaste afstand staat van het Westeinde. Door de positie van de nieuwe gebouwen achter de voormalige bedrijfswoning te plaatsen blijft het 'agrarisch' voorerf intact. De woningen en de appartementen krijgen een karakter, schaal en maat die aansluit bij de beoogde ontwikkeling van Driebruggen.

De twee kleinschalige appartementengebouwen krijgen elk acht wooneenheden met een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 9 tot 10,5 meter. De bergingen worden in het hoofdvolume opgelost.
Het parkeren vindt voornamelijk tussen de twee woongebouwen plaats. Ten zuiden van de appartementengebouwen komen zes twee-onder-één-kapwoningen die een overgang vormen naar het veenweidegebied. De goot- en bouwhoogte is hierop aangepast met respectievelijk 4,5 m en 8,5 m.

Er wordt een toekomstige aansluiting voorbereid voor voetgangers of een klein aantal woningen voorbereid (richting de Groendijck Zuid).


afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0006.png" Figuur 4: Verkavelingstekening (indicatief).

2.2.1 Woningbouwprogramma

Het woonprogramma behelst de bouw van 22 woningen in de huur- en koopsector voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. De verdeling van het woonprogramma luidt als volgt:

  • 4 huurappartementen in de sociale sector
  • 2 huurappartementen in de middendure huursector
  • 2 huurappartementen in de vrije huursector
  • 2 koopappartementen in de goedkope koopsector van € 248.500 v.o.n. (prijspeil januari 2022)
  • 6 koopappartementen in de middendure koopsector
  • 6 twee-onder-één-kap-woningen in de dure koopsector.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Driebruggen ligt aan de oostrand van de polder Lange Weide. De voornaamste route binnen het dorp is de oost-west verbinding, gevormd door de Kerkweg en De Groendijck die de verbinding vormt met Waarder en de A12. Het gemeentelijk beleid is gericht op verhoging van de verkeersveiligheid door uitvoering van maatregelen in het kader van Duurzaam Veilig.
Het plangebied heeft twee uitritten, één voor de boerderijwoning en één voor het bedrijf. Beide uitritten blijven behouden met dien verstande dat de inrit voor de nieuwe woningen wordt heringericht voor ontsluiting naar deze woningen. Vanaf het Westeinde is in westelijke richting De Groendijck bereikbaar. Het aantal verkeersbewegingen is minimaal op het Westeinde, zodat de toename van het aantal verkeersbewegingen naar verwachting niet op problemen zal stuiten.

Westeinde. De Groendijck.
afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0007.png" Uitrit voor bedrijf. Ontsluitingsweg bedrijf vanaf Westeinde.

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door het college op 10 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen, welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 381, zoals deze regeling later is opgenomen in het paraplubestemmingsplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk (2018). Hierbij kan voor het plangebied worden uitgegaan van weinig stedelijk in rest bebouwde kom. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers.

Functies   Norm (gemiddeld)
rest bebouwde kom  
Aantal woningen   Aantal
parkeerplaatsen  
Woningen (koop, vrijstaand)   2,2 per woning   1   2,2  
Woningen (koop, twee-onder-een-kap)   2,1 per woning   6   12,6  
koop, etage, midden   1,8 per woning   6   10,8  
koop, etage, goedkoop   1,6 per woning   2   3,2  
huur, etage, duur   1,9 per woning   2   3,8  
huur, etage midden/goedkoop   1,4 per woning   6   8,4  
Totaal     23   41,0  

De parkeerbehoefte van deze planontwikkeling is 41 parkeerplaatsen. Deze wordt als volgt opgelost. Langs de toegangsweg en tussen de twee appartementengebouwen worden zes kleine parkeerkoffers gerealiseerd met in totaal 27 parkeerplaatsen. Bij de twee-onder-één-kap-woningen wordt per bouwperceel 1 parkeerplaats aangelegd, totaal 6 parkeerplaatsen. Aan de overzijde van de weg komen 6 langsparkeerplaatsen. Op het erf van de vrijstaande woning is parkeergelegenheid voor 3 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er in totaal 42 parkeerplaatsen worden aangelegd. Dit betekent dat parkeerbehoefte binnen het plangebied kan worden gerealiseerd. In artikel 14.1 wordt dit geborgd. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm.

Conclusie
De verkeersbewegingen als gevolg van deze woningbouwontwikkeling kunnen worden opgevangen binnen de bestaande infrastructuur, omdat de maximum capaciteit van het Westeinde en De Groendijck nog voldoende ruimte heeft. De parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een herontwikkeling met 22 nieuwe woningen in de dorpsrand van bestaand stedelijk gebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen hanteert het Rijk de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 3.2.2 en 3.3.1. De invulling van het plangebied met 22 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij wordt gestreefd naar duurzame woningen aan de rand van de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Gelet op de omliggende bebouwing (De Groendijck Oost en De Groendijck 20) en de geldende bestemming is hier sprake van een stedelijk gebied in de dorpsrand van de bebouwde kom van Driebruggen. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 15 maart 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.


Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid.

Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over wat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door bijzonder reliëf en aardkundige waarden. Het plangebied maakt onderdeel uit van rivierklei en veen. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Richtpunt is dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar houden.

In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het Westeinde onderdeel van het veen(weide) landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Daarnaast ligt het plangebied in een lint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Het plangebied ligt in een polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van de uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt. Richtpunten zijn onder andere:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.


Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de stads- en dorpsrand (figuur 5). Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap).


Op de Laag van de beleving maakt het zuidelijke gedeelte van het plangebied onderdeel uit van een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. Als richtpunt geldt dat in stiltegebieden alleen ruimte is voor “gebiedseigen” geluid. In figuur 5 is een uitsnede van de Laag van de beleving opgenomen.

Toetsing aan kwaliteitskaart
Dit bestemmingsplan maakt een vervolgfunctie mogelijk van een bedrijfsperceel waar verouderde bebouwing wordt gesaneerd en het cultuurhistorisch waardevolle lint wordt hersteld door alleen langs de weg de boerderijwoning te behouden. De nieuwe woningen worden op gepaste afstand van het lint gebouwd, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt hierdoor zijn eigen gezicht in de dorpsrand. De twee-onder-één-kapwoningen aan de achterzijde krijgen een lage goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9 meter om het landschappelijk karakter te benadrukken. Aan de achterzijde komt een watergang als natuurlijke afscheiding met de aangrenzende gebied.

Deze herontwikkeling tast de richtpunten niet aan. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij verrommeling wordt tegengegaan. De belevingswaarde van het gebied wordt per saldo verbeterd, omdat de nieuwe woningen achter het lint aansluiting krijgen met de naastgelegen woningbouwlocatie van De Groendijck-Oost. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie hiervoorparagraaf 3.3.1).


Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het plan maakt een ontwikkeling mogelijk, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0008.png" Figuur 5: Uitsnede kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (links) en Uitsnede Kaart 6 Stiltegebieden van Omgevingsverordening (rechts).

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 15 maart 2022 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 22 woningen mogelijk binnen in de dorpsrand aan een bebouwingslint. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 3.3.1. Deze herontwikkeling naar woondoeleinden is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de westelijk gelegen woningbouw. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor Midden-Holland (in blok 1 van het RPW 2021) en hiermee passend binnen de Regionale Woonvisie.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is ersprakevan transformeren.

In lid 6 van voornoemd artikel is bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen voor een gebied met beschermingscategorie 2 niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als genoemd onder c (transformeren).

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' en 'lint' in een dorpsrand. De nieuwbouw van woningen vindt op gepaste afstand van het lint plaats, waarbij het lint herkenbaar blijft als bebouwingsvorm met de boerderijwoning. De woningen vinden aansluiting met de naastgelegen in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk. Door de situering worden doorzichten niet beperkt. Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De planontwikkeling maakt een transformatie naar Wonen mogelijk aan de dorpsrand van de woonkern. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
Voor ontwikkelingen in het polderlint geldt als richtpunt dat de bebouwing op één niveau met de omgeving ligt. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze herontwikkeling gaat verrommeling tegen, omdat een bedrijf met een grote buiten showroom wordt gesaneerd. De vervolgfunctie wordt passend geacht, temeer daar aansluiting is gezocht met een aangrenzend in het in aanbouw zijnde woongebied De Groendijck Oost.

Stiltegebieden
In artikel 2.4 van de Omgevingsverordening zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 6 in bijlage II. Het zuidelijke deel is opgenomen in een stiltegebied. Sprake is van gebiedseigen 'geluid', zodat het plan voldoet aan het richtpunt voor stiltegebied (kaart 6 van de Omgevingsverordening, is in figuur 5 aangeduid).

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.11 van de herziening van het Provinciaal omgevingsbeleid 2020 (zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 16 juni 2021) is (thans) artikel 6.35a toegevoegd over de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 3.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

 

Conclusie
Dit plan maakt een herontwikkeling van een bedrijf in natuursteen naar wonen mogelijk binnen een bestaand bebouwingslint. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'aanpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 3.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 5 sub b (aanpassen) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan voldoende rekening houdt met het stiltegebied, zoals genoemd in artikel 2.4 en 3.28 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk. De meeste bebouwing in het gebied is geconcentreerd in de zone langs de Oude Rijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.

Polderdorp
De dorpen Waarder en Driebruggen zijn ontstaan op de smalle, hoger gelegen kleiruggen langs het voormalige veenstroompje. De oorspronkelijke linten zijn nog goed als doorgaande lijnen herkenbaar en verbinden dorp en landschap. Ook binnen de latere uitbreiding zijn de oorspronkelijke landschappelijke patronen, zoals de verkaveling, overwegend goed herkenbaar. Aanvullende ambities zijn onder andere:

  • De continuïteit van het lint binnen en buiten het dorp wordt bewaard.
  • Nieuwe uitbreidingen liggen achter het lint, de landschappelijke patronen vormen de basis voor de uitbreiding.

Het plangebied ligt aan het Westeinde. Het lint wordt niet aangetast, omdat de nieuwe uitbreiding achter het lint plaatsvindt en deze woningbouw aansluit bij de naastliggende woningbouw in 'De Groendijck-Oost'.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt het oprichten van 22 woningen mogelijk achter het bestaande lint, welke direct grenst aan de toekomstige woningbouwlocatie De Groendijck-Zuid in de directe nabijheid van De Groendijck-Oost. Deze ontwikkeling achter de bestaande boerderijwoning vormt een passende afronding van het bebouwingslint waarbij aansluiting wordt gemaakt met de naast gelegen woningbouw enerzijds en het zuidelijk gelegen veenweidegebied anderzijds. Deze ontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 6.9, lid 4 van de Omgevingsverordening. Met de relevante richtpunten is rekening gehouden, zodat voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot het oprichten van een gebiedseigen ontwikkeling, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houdt.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Bodegraven-Reeuwijk
Omdat in Bodegraven-Reeuwijk een toename van het aantal huishoudens te verwachten is, kent de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. Bodegraven is met de A12 en Hoogwaardig Openbaar Vervoer goed ontsloten en dus interessant voor nieuwe inwoners. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het woonmilieu laag- en hoogbouw. Reeuwijk kent een sterke positie, zowel ten opzichte van Gouda als in de regio Midden-Holland.

Het plan Westeinde 81, Driebruggen is regionaal afgestemd. De gemeenten in de regio Midden-Holland hebben aangegeven dat de ontwikkeling van dit plan past binnen de insteek van de regio om in te zetten op kwalitatief goede plannen die niet concurrerend zijn met de plannen van andere gemeenten.

Conclusie
In het plangebied worden 22 woningen opgericht, waarvan 16 appartementen voor starters en senioren in de goedkope, middendure en dure huur- en koopsector, alsmede 6 twee-onder-één-kapwoningen in dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Bodegraven-Reeuwijk voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren.
De planontwikkeling is een van de gemeentelijke projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is naar de woningen in het plangebied en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaats gehad. In het plangebied worden 22 woningen mogelijk gemaakt in de dorpsrand. De planontwikkeling is in overeenstemming met regionaal gemaakte afspraken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Bodegraven-Reeuwijk

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 december 2021 de Toekomstvisie 'Knooppunt in het Groene Hart' vastgesteld. De Toekomstvisie is opgesteld met het oog op de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt.

Deze Toekomstvisie is bedoeld als vertrekpunt waarmee gemeente, inwoners en organisaties samenwerken aan de toekomst. De toekomstvisie geeft aan hoe de gemeente zich in de toekomst ziet en hoe zij omgaat met de verschillende vraagstukken en ontwikkelingen die er spelen.
De toekomstvisie is formeel een ‘omgevingsvisie’. Dat is een visie op de leefomgeving, die elke gemeente moet maken. Deze omgevingsvisie vormt de basis van al het ruimtelijke beleid én alle regels over de ruimtelijke leefomgeving in de gemeente. De omgevingsvisie wordt daarom verder uitgewerkt in het omgevingsplan. De gemeente heeft de volgende opgaven geformuleerd, waarop de toekomstvisie een passend antwoord geeft.

  • Klimaatverandering, energie, grondstoffen en de landbouwtransitie
  • Stijgend zorggebruik en ongelijke kansen
  • Kwaliteit van de leefomgeving wordt steeds belangrijker
  • Meer mensen en vraag naar ruimte
  • Vraag om een betere samenwerking en andere rolverdeling
  • digitalisering en individualisering, maar ook behoefte aan ontmoeting

De visie voor de gemeente is dat de gemeente in 2040 klimaatneutraal is waar inwoners van jong tot oud, fijn en gezond kunnen samenleven, werken en hun vrije tijd doorbrengen. In drie gebieden, de Bodegraafse Oude Rijnzone, het Reeuwijkse Plassengebied en het open landschap met de kleinere dorpen en buurtschappen, zijn langs de thema's gezonde dorpen, duurzaam landschap en sterke samenleving de ambities voor de toekomst geformuleerd. Bij nieuwe ontwikkelingen richt de gemeente de leefomgeving meteen slim en toekomstbestendig in: gezond, duurzaam én inclusief.

Gezonde dorpen
Het oplossen van het woningtekort moet meer prioriteit krijgen; dat vinden ook de inwoners. Daarom biedt de gemeente tot 2035 de mogelijkheid om 3000 tot 3500 nieuwe woningen toe te voegen én om bestaande woningen aan te passen. De gemeente speelt daarbij beter in op de behoefte: wonen voor kleine huishoudens, senioren en starters, betaalbare koop- en huurwoningen en woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners. Ook bij nieuwe ontwikkelingen en plannen krijgt dit een plek. Dat biedt al deze groepen mensen meer kansen én zorgt voor meer draagvlak voor voorzieningen. De gemeente gaat hier meer regie op voeren.

Bouwen naar behoefte en op logische plekken
Bij het bouwen van woningen sluit de gemeente aan op de behoefte en het karakter per dorp. Zij kiest voor woningbouw op plekken die daar het meest geschikt voor zijn. Dat zijn allereerst verouderde terreinen binnen de dorpen, die worden omgevormd tot woongebieden. Het is soms nodig om aan de randen van onze dorpen woningen toe te voegen. Dan kiest de gemeente vooral voor locaties die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de snelweg, en die qua ondergrond geschikt zijn om op te bouwen. In de kern Bodegraven bouwt de gemeente daarom flink veel extra woningen. Door het versterken van dit knooppunt en door compact te bouwen in dit gebied zorgt de gemeente voor ‘duurzame groei’, stimuleert zij andere vormen van mobiliteit (trein, fiets) en blijft Bodegraven-Reeuwijk een groene gemeente.

Dorpsvisie Driebruggen
De dorpsvisie is van en voor de inwoners van Driebruggen. Driebruggen ligt in het zuidoosten van de gemeente. De naam van het dorp verwijst waarschijnlijk naar een drietal bruggen: de brug over de Grote of Dubbele Wiericke, de brug aan het einde van de dorpskern bij dorpshuis Custwijc en een vroegere brug tussen deze twee bruggen in. In de loop van haar geschiedenis heeft Driebruggen onderdeel uitgemaakt van verschillende gemeenten; sinds 2011 hoort Driebruggen bij de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

De Driebrugse Dorpsvisie beschrijft de kwaliteiten van het dorp aan de hand van drie pijlers: dorps en landelijk, levendig en saamhorig. Dit zijn kwaliteiten die inwoners graag willen behouden voor de toekomst. Daarna beschrijft de dorpsvisie de belangrijkste wensen van inwoners voor de toekomst van het dorp:

  • 1. Prettige verkeerssituatie met veilige, goed onderhouden wegen. Verkeersoverlast aanpakken en goede bereikbaarheid met auto, fiets en ov (intensivering buurtbuslijn).
  • 2. Voldoende, betaalbare woningen. Transformatie en op kleine schaal nieuwbouw van woningen, met name voor jongeren, starters en senioren.
  • 3. Gezellig, levendig dorp/dorpshart. Plein Custwijc en een plaats voor ontmoeting, horeca, leuke winkels, en de weekmarkt.
  • 4. Voldoende voorzieningen. Pinautomaat, goed bereik mobiele telefonie, glasvezel, pakketjes-punt en winkelaanbod behouden/uitbreiden.
  • 5. Een verzorgde en aantrekkelijke openbare ruimte. Goed onderhouden stoepen en groen en voldoende straatverlichting.
  • 6. Een dorp voor alle leeftijden. Voldoende, toegankelijke voorzieningen en activiteiten voor jong en oud.
  • 7. Dorps, landelijk karakter. Kleinschaligheid en rust behouden, meer groen in en rond dorp, bescheiden toerisme.
  • 8. Betrokken inwoners, saamhorigheid en vitale verengingen. Behouden van onderlinge betrokkenheid en saamhorigheid en het verenigingsleven.
  • 9. Duurzaam, toekomstbestendig dorp. Voorkeur voor zonne-energie boven windenergie, ingepast met respect voor het landschap. Het liefst op (bedrijfs) daken en rond de snelweg. Heb ook aandacht voor besparing en alternatieve vormen van opwek.

Toetsing planinitiatief
Dit plan levert een bijdrage aan de opgave 'Meer mensen en vraag naar ruimte'. Het aantal inwoners en huishoudens in de gemeente en in de regio groeit de komende jaren. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens neemt sterk toe. Er is een groot en groeiend tekort aan (betaalbare) woningen en de gemeente bouwt te weinig.

De locatie ligt in de dorpsrand op een logische plek om het oprichten van 22 huur- en koopwoningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren mogelijk te maken ter vervanging van een bedrijfslocatie. Deze ontwikkeling past bij het dorpse karakter van Driebruggen, zoals genoemd in de Dorpsvisie. Hiermee wordt ingespeeld op de groeiende vraag naar dit type woningen. De woningen worden duurzaam gebouwd zoals nader toegelicht in paragraaf 3.4.4. Deze woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan met name punten 2, 7 en 10 van de Dorpsvisie.

Conclusie
De Toekomstvisie heeft een hoog abstractieniveau, waar ontwikkelingen op perceelsniveau niet zijn beschreven. De planontwikkeling levert een bijdrage aan het tekort aan woningen. Gesteld kan worden dat het toevoegen van 22 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Toekomstvisie en de hierin genoemde Dorpsvisie Driebruggen.

3.4.2 Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021 - 2025

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 25 november 2020 de Woonvisie Bodegraven-Reeuwijk 2021-2025 vastgesteld. Deze visie legt het woonbeleid van de gemeente vast voor de periode 2021 tot 2025. De Woonvisie van 2015 is geactualiseerd, omdat:

  • 1. De woningmarkt sterk is veranderd.
  • 2. De woonvisie uit 2015 geen onderscheid maakt naar dorpen.
  • 3. De nieuwe woonvisie een bouwsteen is voor de toekomstvisie en de dorpsvisies.

De rode draad van de Woonvisie is proberen de groepen met een zwakke positie op de woningmarkt een zetje te geven. Samen met de inwoners wil de gemeente er voor zorgen dat:

  • de kwaliteit van de woningen en woonomgeving op peil blijft en klaar is voor de toekomst wat betreft wooncomfort, verduurzaming, klimaatbestendigheid etc;
  • voor jongeren en starters een passende en betaalbare woning te vinden is zodat de vitaliteit van de dorpen behouden blijft;
  • rekening houdend met de vergrijzing er ook voor ouder en hulpbehoevender wordende bewoners plek is.

De Woonvisie gaat uit van vier hoofdlijnen van het woonbeleid:

  • 1. Hoofdlijn 1, bouwen aansluitend op de verschillen: een meer dorpsgericht woonbeleid
  • 2. Hoofdlijn 2, de juiste woning… een eigen stek: meer regie op het woningbouwprogramma en meer aandacht voor specifieke doelgroepen
  • 3. Hoofdlijn 3, verbouwen = bouwen: meer aandacht voor de bestaande voorraad
  • 4. Hoofdlijn 4, meer dan alleen wonen: meer integratie van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid.

Uit deze vier hoofdlijnen volgen 22 actiepunten die zijn samengevat in de Woonvisie en zijn uitgewerkt in een actieprogramma. In de Woonvisie ligt verder de nadruk bij het onderwerp duurzaamheid op het verduurzamen van de bestaande koopwoningvoorraad. De visie vormt tevens de basis voor de woningbouwprogrammering en de invulling daarvan in de komende 10 jaar.

Meer regie voeren op het woningbouwprogramma
Gezien de toenemende behoefte aan gelijkvloerse woningen, gaat de gemeente meer regie voeren op het woningbouwprogramma. Bij bouwprojecten met koopwoningen op geschikte locaties, bijvoorbeeld in of nabij dorpscentra, stelt zij als eis dat 40% van het programma uit gelijkvloerse woningen moet bestaan die (ook) voor ouderen geschikt zijn. Dat kunnen appartementen in diverse prijsklassen zijn, maar ook grondgebonden patiowoningen. Door de eis te stellen bij voor ouderen geschikte locaties, geeft de gemeente de ruimte voor een ander programma op andere locaties, bijvoorbeeld met een accent op (eveneens veel gevraagde) vrijstaande woningen. Met de eis dat op geschikte locaties 40% van de woningen in de koopsector gelijkvloers moet zijn, sluit de gemeente nauw aan bij de uitkomsten van de Kwalitatieve woningbehoefteverkenning van de provincie.

Meer regie voeren op het woningbouwprogramma
Om het aandeel betaalbare koopwoningen in het woningbouwprogramma te waarborgen gaat de gemeente meer regie voeren op het woningbouwprogramma. Zij stelt bij nieuwe bouwprojecten de eis dat tenminste 10% van het programma moet bestaan uit koopwoningen met koopprijs beneden de prijsgrens van betaalbare koopwoningen. Om dit bij de huidige bouwprijzen mogelijk te maken wijst de gemeente ontwikkelaars op terugkoopregelingen zoals Koopstart of Koopgarant. Deze koopwoningen zijn met name bestemd voor jongeren en starters uit de dorpen. Voor deze woningen voert de gemeente een zelfbewoningsplicht in.

Conclusie
Het toevoegen van 22 woningen in de huur- en koopsector, waaronder 4 sociale huurwoningen, 2 middendure huurwoningen en 2 goedkope starterswoningen, bevordert de doorstroming en betekent een toevoeging van een segment, waaraan veel behoefte is. De planontwikkeling wordt door herprioritering opgenomen in het woningbouwprogramma overeenkomstig hoofdlijn 1 (actiepunt 1) en hoofdlijn 2 (actiepunt 4) van de Woonvisie. Daarmee is de planontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten.

3.4.3 Welstandsbeleid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 15 februari 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze is op 15 augustus 2017 in werking getreden. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven om met een minimum aan regels de kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende niveaus van welstand.

  • soepel welstandsniveau
    De meeste bebouwing heeft een soepel welstandsniveau. Het betreft hier de woongebieden, bedrijventerreinen en groen en parken. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten als deze beperkt zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zeer beperkt worden getoetst.
  • Gewoon welstandsniveau
    Het landelijk gebied van Bodegraven-Reeuwijk heeft een gewoon welstandsniveau. Hier ligt de lat vanwege de landschappelijke kwaliteit en het belang voor het aanzien van de gemeente wat hoger dan in de gebieden met een soepel welstandsniveau. Het uiterlijk van de bebouwing mag geen obstakel zijn voor de beleving van het gebied.
  • Bijzonder welstandsniveau
    Het oude centrum van Bodegraven, de oude dorpskernen, de linten langs de Oude Rijn en het plassengebied hebben een bijzonder welstandsniveau. Hier is inspanning ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit op zijn plaats.
  • Vrij
    Gezien het karakter van volkstuinen en de beperkte invloed van de aanwezige bebouwing op de omgeving zijn volkstuincomplexen welstandvrij.

Het plangebied grenst aan een dorpskern met een bijzonder welstandsniveau langs het Westeinde. Uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het traditionele bebouwingsbeeld, waarbij voor de inpassing van bouwwerken het behoud of de versterking van de landschappelijke kwaliteit van belang is. De definitieve bouwplannen zullen aan de welstandscommissie (de stichting Dorp, Stad en Land) om advies worden voorgelegd.

Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de criteria uit de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017.

3.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 19 april 2017 het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' vastgesteld; een nadere uitwerking van de 'Routekaart Klimaatneutraaal Bodegraven-Reeuwijk 2035'.
De uitdaging om klimaatneutraal te zijn is veelomvattend en moet zijn weerklank krijgen in de keuzes die de gemeente wil maken. De routekaart en het actieplan worden daarom gekenmerkt door de brede, samenhangende aanpak. Daarbij is er oog voor de vele facetten die duurzaamheid raakt. In de routekaart is een tiental thema's opgenomen die in samenhang met elkaar een evenwichtige keuze vinden. De thema's zijn duurzame energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
De gemeente heeft in kaart gebracht welke prioriteiten en acties er zijn per thema, die het aannemelijk maken dat zij de komende periode de juiste route volgt om in 2035 klimaatneutraal te zijn. De gemeente focust zich de komende jaren op deze punten, maar sluit niet uit dat additionele onderwerpen ook aandacht vergen. Het is daarbij van belang dat er een balans is tussen effectiviteit en sociaal draagvlak. Bij het kiezen voor de maatregelen is daarom gelet op maatschappelijke, financiële en duurzame overwegingen. Allereerst gaat het er om dat er sociaal draagvlak is en een maatregel een maatschappelijk draagwijdte heeft. Er is daarom gekeken naar de lokale gemeenschap en de mogelijke kansen en belemmeringen. Er is voor deze brede, maar ook lokale aanpak gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de beweging in de samenleving. Op deze manier is er aandacht voor lokale initiatieven en oog voor wat er regionaal gebeurt. Daarnaast moet er steeds een balans zijn tussen de bijdrage aan duurzaamheid, de financiële haalbaarheid en kosteneffectiviteit en het beste moment om een actie te ondernemen.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente in de hand. Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt in haar invloedssfeer en door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio, samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de gemeente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De uitwerking van de overwegingen over de acties zijn opgenomen in het actieplan.

Klimaatadaptatie
De gemeenteraad heeft in 2020 de strategie en ambities ten aanzien van klimaatadaptatie vastgesteld. De ambities zijn nader nader vastgelegd in het convenant Klimaatadaptief bouwen dat door de gemeente op 10 november 2021 is ondertekend. In dit kader is al een stresstest uitgevoerd die risico's en kansen in kaart brengt. Het volgende kan hieruit worden afgeleid.

  • Wateroverlast: In het plangebied is er nagenoeg geen knelpunt voor wateroverlast. Bij nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water bij regenval niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
  • Overstromingen: Op deze locatie is de overstromingsdiepte van primaire keringen 0,5 - 5,0 meter. Bij het doorbreken van een regionale kering, ofwel het regionale watersysteem, is de maximale overstromingsdiepte in de hele gemeente niet meer dan 2 meter. Bij het doorbreken van een regionale kering, ofwel het regionale watersysteem, levert dit geen gevaar op.
  • Droogte: De kaart laat zien dat in het plangebied sprake is van een extra bodemdaling door klimaatverandering (2016-2050) van 0 - 5 cm in het zuidelijk deel en 5 - 10 cm in het noordelijk deel. Het is zaak hiermee rekening te houden bij het ontwerp van het erf. Nieuwe woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn verder geen maatregelen nodig om verdroging tegen te gaan.
  • Hitte: De kwetsbaarheden en kansen voor hitte zijn in kaart gebracht door stakeholders. Op de kaart is het plangebied niet aangeduid als locatie die in tijden van hitte problemen kan geven. Het verhard oppervlak neemt af. Toename van hitte wordt verder tegengegaan door aanplant van bomen en het toepassen van groene bestrating in parkeervakken. Op de kaart Hittestress is het plangebied als 'warmer' aangeduid (figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0009.png" Figuur 6: Hittestress plangebied (zwart gestippeld omkaderd) en omgeving.

Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van hoofdgebouwen zal worden aangetoond dat initiatiefnemer voldoet aan het Programma van Eisen (bijlage A.1) uit het convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland, zoals opgenomen in Bijlage 1. Deze Klimaattoets wordt geborgd in artikel 11.4 van de Algemene bouwregels.

Conclusie
De nieuwe woningen en appartementen worden gebouwd volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze maken geen gebruik van gas om de woningen te verwarmen. In plaats daarvan krijgen de woningen andere voorzieningen denkend aan warmtepompen en PV-panelen.
Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten zoals verwoord in het 'Actieplan 2017-2021 klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035' en het convenant Klimaatadaptief bouwen.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van een dorpsrand te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

Het oprichten van 22 woningen is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat uitbreiding nodig blijft met woningbouw voor groenstedelijke milieus aan de rand van de BSD met behoud van leefkwaliteit en de landschappelijke kwaliteiten. Voldaan wordt aan de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, stiltegebieden en risico's voor klimaatverandering. Dit plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat deze ontwikkeling min of meer onderdeel gaat uitmaken van één van de projecten, zoals opgenomen in de Uitvoeringsparagraaf van de Toekomstvisie. De woningbouw maakt onderdeel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma. Tegelijkertijd wordt de leefbaarheid van de kleine kernen voor de lange termijn behouden. Mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.3 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit waterschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
In het op 22 december 2021 vastgestelde waterbeheerprogramma staan de ambities van het waterschap voor de komende zes jaar.

Grote maatschappelijke opgaven
Nederland staat de komende jaren voor grote maatschappelijke opgaven. De snelheid van klimaatverandering is ongeëvenaard en de effecten (extreme droogte én extreme neerslag) zijn nu al zichtbaar. Ook de afname van biodiversiteit gaat sneller dan ooit in de menselijke geschiedenis. Om dit tegen te gaan is een energietransitie gaande, moet het hoogheemraadschap een omslag maken naar een klimaatbestendige inrichting, een circulaire economie en meer duurzame landbouw. In al deze uitdagingen speelt water een rol. Daarnaast is er een grote woningbouwopgave. Deze opgaven samen leveren een grote druk op de ruimte op.

Stroomopwaarts werken
Het hoogheemraadschap wil als waterschap meer aan het roer zitten om water een sturende rol in de ruimtelijke ordening te geven. Zij noemen dat stroomopwaarts werken, gericht op de toekomst. Het hoogheemraadschap investeert zelf - op haar eigen terreinen - in biodiversiteit, circulariteit en duurzaamheid. Zij stimuleert waterbewust gedrag, en vraagt daarmee ook iets van de inwoners. Tegelijk zet zij zich volop in voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving voor iedereen.

Toekomstbestendig gebied
Om voorbereid te zijn op de toekomst investeert het hoogheemraadschap in het watersysteem. Zij werkt samen met partners aan gezamenlijke maatschappelijke opgaven:

  • De komende jaren versterkt het waterschap de dijk langs de Lek; dit project Sterke Lekdijk biedt kansen voor groen en landschap. Daarnaast vraagt zij haar partners om de gevolgen van overstromingen tegen te gaan via ruimtelijke inrichting (2e laag waterveiligheid);
  • Voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland is tijdens extreem droge periodes de wateraanvoer via het watersysteem van De Stichtse Rijnlanden van essentieel belang. Deze aanvoercapaciteit vergroot zij de komende jaren via het project Capaciteitsuitbreiding Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA+). Zij gaat de inlaat vanuit de Neder-Rijn bij Wijk bij Duurstede ook bij extreem lage rivierwaterstanden zeker stellen door het bouwen van een inlaatgemaal;
  • De afvoer van water gaat voor een groot deel van de regio via het Amsterdam-Rijnkanaal, waarin beperkt ruimte is om extremere buien op te vangen. Het is nodig het watersysteem te optimaliseren en de afhankelijkheid ervan te verkleinen door een meer waterrobuuste inrichting van steden en polders;
  • Verbeteren waterkwaliteit en vergroten biodiversiteit. Het hoogheemraadschap streeft overal naar schoon en levendig water: gezond water in de stad, levendige boerensloten en natuurwater vol leven. Dit vraagt de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het is nodig voor een robuuste, gezonde en prettige leefomgeving. Voor elke categorie gaan we de samenwerking aan met de relevante partners;
  • Warmte en grondstoffen uit (afval)water. Thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) en afvalwater (TEA) heeft veel potentie én kansen in onze regio vanwege de grote woningbouwopgave langs grote wateren. Het hoogheemraadschap stimuleert het gebruik van warmte en grondstoffen uit (afval)water.

4.3 Waterhuishouding

Onderzoek/ beoordeling

Veiligheid en waterkeringen
Ter plaatse van de planlocatie liggen geen regionale waterkeringen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
In het plangebied ligt geen primair oppervlaktewater met een beschermingszone van 5 meter. De overige watergangen rondom het plangebied betreffen watergangen in een tertiaire kernzone met een beschermingszone van 2 meter (figuur 7). De nieuwbouw wordt buiten de beschermingszone gerealiseerd. Het onderhoud van de aangrenzende watergangen zal door de aangelanden worden uitgevoerd.

Aan de zuidkant ligt een peilscheiding dat tussen het plangebied en het land aan de zuidkant loopt. Deze verschillende peilgebieden worden in het plan met elkaar verbonden. Tevens zullen er kunstwerken moeten worden aangelegd om het peilverschil tussen de gebieden in stand te houden. Hiervoor zal tijdig een Watervergunning bij het Hoogheemraadschap worden aangevraagd. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0010.png" Figuur 7: Uitsnede kaart oppervlaktewateren. Plangebied blauw gestippeld omlijnd.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 5.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied is deels verhard met bedrijfsbebouwing en overige verharding. Het overige deel is onverhard (groen en water). Op grond van de richtlijnen van het Waterschap dient 10% water te worden gegraven binnen hetzelfde peilvak als compensatie voor de toename verharding wanneer meer dan 5.000 m² verharding wordt aangebracht in landelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in het aanleggen van verharding (ontsluitingsweg, parkeerhavens en het oprichten van 22 woningen). Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak met 2.614 m² af. Het graven van compensatiewater in verband met het oprichten van de woningen en aanleg van verharding is niet nodig. De berekening bestaand en nieuw is in tabel 4.1 opgenomen.

Tabel 4.1 Waterbalans.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0011.png"

Waterafvoer
Het hemelwater van de verharding en de nieuwbouw wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te stellen eisen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap. Bij de nieuwbouw zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Wateradvies
Het watertoetsproces wordt doorlopen in kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De resultaten hiervan worden verwerkt in het (ontwerp) bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze aangepaste ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

In dit hoofdstuk worden de volgende thema's behandeld die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling, te weten M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 16 appartementen en 6 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied. Er vinden in de omgeving diverse ontwikkelingen plaats zoals De Groendijck-Oost 80 woningen en De Groendijck 20 circa 25 woningen. Verder wordt een uitbreiding van De Groendijck-Oost onderzocht. Al deze ontwikkelingen gezamenlijk blijven echter ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 5.2. Het plangebied ligt voorts niet binnen de invloedssfeer van het verderop gelegen Natura 2000-gebied Broekvelden/ Vettenbroek. Daarnaast heeft het project geen effect op het naastgelegen stiltegebied, omdat wonen bij een stiltegebied past. Ook is er geen toename van stikstofdepositie. In paragraaf 5.3 wordt hierop ingegaan.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid kan een milieubelastende activiteit zijn. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie in het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Indien milieugevoelige functies zijn gesitueerd in het omgevingstype 'gemengd gebied' kan een correctie van de richtafstanden plaatsvinden. Van een 'gemengd gebied' is sprake bij gebieden die een verhoogde milieubelasting kennen, bijvoorbeeld doordat sprake is van een matige tot sterke functiemenging of doordat een gebied direct langs de hoofdinfrastructuur is gelegen. In geval van 'gemengd gebied' kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Verlaging kan met één afstandstap in dat geval plaatsvinden zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
De Groendijck is een toegangsweg met meerdere functies, terwijl aan het Westeinde naast agrarische activiteiten ook andere bedrijvigheid voorkomt. Een hogere 'achtergrondbelasting' voor geluid is in een dergelijke woonbuurt acceptabel. Voor dit nieuwe woongebied wordt evenwel uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woongebied'. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-publicatie voor gemengd gebied van toepassing zijn, zoals genoemd in tabel 5.1. Uit inventarisatie is gebleken dat er enkele milieubelastende activiteiten relevant zijn.

Tabel 5.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot rustige woonwijk   Opmerking  
Bedrijven in milieucategorie 1 en 2, alsmede een aannemersbedrijf in milieucategorie 3.1.   Westeinde 69/73



 
50 m

 
In oktober 2020 is een bestemmingsplan vastgesteld om bedrijfsdoeleinden mogelijk te maken in milieucategorie 1 en 2, alsmede een aannemersbedrijf in categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter De afstand tot het plangebied is meer dan 50 meter. (circa 64 meter tot bouwvlak).  
Bouw- en aannemingsbedrijf
(milieucategorie 2)  
De Groendijck 22   30 m   De afstand tot de nieuwe woningen is overigens meer dan 60 meter.
Ter plaatse zijn er enkel nog kantooractiviteiten (naast brandweergarage en autobedrijf) aanwezig. Deze locatie wordt getransformeerd naar Wonen.  
Brandweerkazerne
(milieucategorie 3.1)  
De Groendijck 20   50 m   De afstand tot de nieuwe woningen is meer dan 60 meter.  
Kerkgebouw
(milieucategorie 2)  
Nieuwbouw De Groendijck-Oost   30 m   De afstand tot de nieuwe woningen is meer dan 30 meter.  

Uit de inventarisatie blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden tussen de nieuw te bouwen woningen en de bedrijvigheid van het (voormalige) bouw- en aannemingsbedrijf, de brandweerkazerne en het kerkgebouw. Momenteel vindt onderzoek plaats naar woningbouw op de locatie van het voormalige aannemingsbedrijf en de brandweerkazerne. Bovendien staan er al woningen van derden op kortere afstand die maatgevend zijn voor deze bedrijven. De bedrijven en het kerkgebouw worden niet belemmerd door de woningbouw. Andersom geredeneerd kan er voor de woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.


Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Voor de woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid
5.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is het Westeinde (binnen de wettelijke geluidzone van 250 meter) met een maximumsnelheid van 60 km/uur. De Groendijck heeft binnen deze zone een maximum rijsnelheid van 30 km/uur.
De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 (dB) Lden. Indien de berekende belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.

Het plangebied ligt binnen het 60 km/uur deel van De Groendijck. Op de Groendijck ligt asfalt. De voertuigverdeling en intensiteit voor 2032 is 4.152 mtv/etmaal. De snelheid bedraagt 60 km/h. Op het 30 km/h deel bedraagt de intensiteit 3.315 mvt/etmaal. Op het Westeinde is de intensiteit dermate laag dat de geluidbelasting aanvaardbaar is. Gelet hierop kan een akoestisch onderzoek achterwege worden gelaten, omdat gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting.


Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader

Op 1 juli 2012 is regeling voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Onderzoek/ beoordeling
De planontwikkeling ligt niet binnen een onderzoekzone van een spoorlijn.


Conclusie
Vanuit spoorweglawaai vormt deze planontwikkeling geen belemmering.

5.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. De richtafstanden van nabijgelegen miliuebelastende activiteiten worden in acht genomen, zoals beschreven in paragraaf 5.1.2. Er vindt geen extra geluidproductie plaats, waardoor geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving (onaanvaardbaar) worden belast. Voor kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemminsplan.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Linge Milieu B.V. (rapport van 28 april 2020, projectnummer 20-2033, Bijlage 2). Hieruit is gebleken dat vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van een nader onderzoek naar de sterke PAK verontreiniging op het zuidelijk deel van het terrein en de dam om de omvang van de verontreiniging vast te stellen.

Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het terrein en aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld. Het saneringsplan of de BUS-melding zal ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal voor de bodemsanering een budget reserveren.


Conclusie
Voor het plangebied is nader onderzoek nodig naar een sterke PAK verontreiniging. Hiervoor zal tijdig een BUS-melding of saneringsplan worden ingediend bij het bevoegd gezag. Binnen de grondexploitatie wordt hiervoor een budget gereserveerd. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 5.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Dit plan maakt het oprichten van 22 woningen mogelijk. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs De Groendijck. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zoals aangetoond in figuur 8. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 14,5 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,0 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,7 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
De bouw van 22 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) deze planontwikkeling niet in de weg staat.

Figuur 8: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0012.png"

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt binnen het invloedsgebied van het plangebied geen rijks- of Provincialeweg, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de Besluit externe veiligheid buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 9) zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0013.png" Figuur 9: Uitsnede Risicokaart.

Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten de woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. Dit is opgenomen in het huidige beleid Externe Veiligheid van de gemeente. In verband hiermee is in artikel 8.5.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.

Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.

In 2018 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE voor het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente Bodegraven-Reeuwijk eerder een archeologische beleidskaart laten opstellen voor haar grondgebied.

5.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het bebouwingslint in stroomgordels en geulafzettingen ligt in de Formatie van Echteld. Een hoge trefkans op archeologische sporen is van 0 - 5 m onder maaiveld aanwezig.

5.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport en de bijbehorende vier kaartbijlagen zijn op 4 juli 2012 vastgesteld door de raad en dienen als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed die eveneens is vastgesteld op 4 juli 2012 door de gemeenteraad. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2". Voor deze gronden is een omgevingsvergunning vereist bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². Het meest zuidelijke gedeelte heeft de "medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 3". Voor deze gronden is een omgevingsvergunning vereist bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 25.000 m² (figuur 10). In verband hiermede is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0014.png" Figuur 10: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012.

5.2.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort (rapport van 30 oktober 2020, nummer 55203, Bijlage 3). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Vanaf het Neolithicum tot in de IJzertijd bood het plangebied vermoedelijk vanwege de hoge grondwaterstand en veenvorming geen mogelijkheden voor permanente bewoning. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit deze periode wordt daarom laag ingeschat. In de Ijzertijd ontstond de veenstroom de Waarder, deze stroomde vermoedelijk door het noorden van het plangebied. Op deze stroomrug kunnen op basis van de vormingsgeschiedenis archeologische waarden van de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen aanwezig zijn.
In de Late Middeleeuwen werd het gebied ontgonnen. Ten westen van het plangebied werd de Dubbele Wiericke gegraven, Driebruggen ontstond bij een brug over de Dubbele Wiericke. Op basis van oud kaartmateriaal is mogelijk vanaf de 17e eeuw en zeker vanaf de 19e eeuw bebouwing aanwezig in het plangebied. Een eventuele archeologische vindplaats uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd zal zich manifesteren als een opgebrachte en /of omgewerkte humeuze kleilaag met daarin aardewerkfragmenten, resten bouwmateriaal en funderingen van voormalige bebouwing. Door de bouw van agrarische opstallen en de inrichting van het erf kunnen eventuele resten mogelijk zijn verstoord.
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit mineraalarm veen (Formatie van Nieuwkoop). In het zuidoosten van het plangebied bestaat de natuurlijke ondergrond uit een kleipakket dat wordt geïnterpreteerd als een (kom)afzetting van een veenstroom, mogelijk de Waarder. Op grond van het ontbreken van een potentieel bewoningsniveau in de vorm van veraarde veenlagen of een gerijpte kleilaag worden geen archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen verwacht. De bovengrond bestaat in een groot deel van het plangebied uit een (recent) opgebracht zandpakket. Onder het zandpakket is de voormalige bouwvoor, die tot voor het opbrengen van het pakket aan het maaiveld lag, intact aanwezig. Hier kunnen resten van agrarisch landgebruik uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aanwezig zijn. Deze worden echter niet als archeologisch waardevol beschouwd. Met name in het noordwesten van het plangebied kunnen nog resten gerelateerd aan een historisch erf aanwezig zijn. Hier zijn echter geen boringen gezet en vinden ook geen bodemingrepen plaats. De nieuw te bouwen schuur komt direct ten zuiden van bekende historische bebouwing. Hier kunnen resten van het achtererf aanwezig zijn. De schuur komt echter grotendeels ter plaatse van een bestaande onderkelderde loods waardoor de bodem reeds is verstoord. De kans op verstoring van archeologische resten wordt gering geacht.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het midden, zuiden van het plangebied, waar de ontwikkelingen zijn voorzien, vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien in de toekomst in het noorden van het plangebied ontwikkelingen plaatsvinden dient voorafgaand aan deze ontwikkelingen aanvullend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde archeologische bureau- en booronderzoek wordt de archeologische verwachting ter plaatse van de geplande nieuwbouw bijgesteld naar laag. Voor het noordelijke deel van het plangebied blijft de hoge archeologische verwachting voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd gehandhaafd. Aangezien in het noordelijke deel geen bodemingrepen plaatsvinden, is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Als in de toekomst bodemverstoringen plaatsvinden in het noordelijke deel, kan vervolgonderzoek noodzakelijk zijn. Met inachtneming hiervan is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

5.2.4 Cultuurhistorie

De historie van Driebruggen is sterk verweven met die van Waarder. Beide dorpen zijn ontstaan in het middeleeuwse slagenlandschap van het Utrechts-Hollandse veenweidegebied. Driebruggen is ontstaan op het punt waar De Groendijck uitkomt op het centrale bebouwingslint door de Lange Weide. Deze wegen (Kerkweg, Hoogeind en Laageind) vormen de basis voor de ruimtelijke structuur van het dorp. De latere woonwijken zijn in de directe nabijheid van deze kruising ontstaan, waarbij het karakter van de boerderijlinten ook binnen de dorpscontour getracht is te behouden.
De Groendijck kent van oorsprong een sterk slingerend verloop. Deze vorm is te herleiden naar het natuurlijke verloop van het veenstroompje dat de basis is geweest voor het ontstaan van het dorp. Voorheen liep de verbindingsroute van Driebruggen naar Waarder langs het stroompje. In latere tijd is de weg voor het doorgaande verkeer recht getrokken en is het oude slingerende dijkje (nu het Westeinde) als een rudiment aan beide zijden van de weg zichtbaar. Een deel van het plangebied is zichtbaar vanaf deze oude dijk. De verkaveling en de oriëntatie van de bebouwing valt samen met de oude structuur van het Westeinde. De nieuwe Groendijck doorkruist deze oude structuur zonder dat de omgeving hier in ruimtelijke zin op is aangepast.

Driebruggen ligt enerzijds aan de oostrand van de polder Lange Weide, de oostzijde van het dorp ligt in de polder Westeinde van Waarder. De Lange Weide vormt een aparte landschappelijke eenheid binnen het slagenlandschap. De polder ligt ingeklemd tussen de Enkele Wiericke en de Dubbele Wiericke, twee waterlopen die de Hollandse IJssel en de Oude Rijn met elkaar verbinden. Beide waterlopen liggen verhoogd ten opzichte van het omliggende land. Het landschappelijk beeld van de locatie wordt bepaald door het open weidelandschap van de polder. Het noord-zuid georiënteerde slotenpatroon is onderdeel voor het Zuid-Hollandse slagenlandschap. Dit weidelandschap wordt gekenmerkt door haar openheid, verspreid gelegen geriefhoutbosjes en met struiken beplante kades aan de achterzijde van de kavels.

Stedenbouwkundige en landschappelijke samenhang
Er zijn duidelijk een aantal hoofdwegen te herkennen in Driebruggen. Binnen deze structuur zijn de latere woonwijken ontwikkeld die een eigen, interne logica kennen en nauwelijks relatie hebben tot het omliggende landschap en structuur. Het plangebied grenst aan het Westeinde en De Groendijck-Oost en ligt op de overgang van het dorp naar het landelijk gebied.

Conclusie
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom dit gebied aangetast.

5.3 Flora en fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het dichtstbijzijnde gebied dat is beschermd in het kader van de Wnb betreft het Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1.500 meter afstand. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op 8 km afstand (figuur 11).

Gezien tussenliggende wegen en bebouwing (verstoring), de afstand en het feit dat geen industriële activiteiten plaatsvinden die een mogelijk verontreinigend effect kunnen hebben op aangewezen natuurwaarden zijn indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten. Een vergunningaanvraag in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt evenmin binnen het NNN. Negatieve effecten op NNN zijn niet te verwachten. Ten zuiden van het plangebied ligt op 300 meter een belangrijk weidevogelgebied. De verstoringsafstand van de woningbouwlocatie tot aan broedlocaties is zodanig groot dat dit niet zal leiden tot aantasting van broedlocaties van weidevogels. Wel wordt aanbevolen om in het kader van de natuurwetgeving buiten het broedseizoen te starten met de werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPwesteinde81-BP40_0015.png" Figuur 11: Uitsnede Kaart NNN. Plangebied met rode stip aangeduid.

5.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 1.500 m ten westen van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatgebied.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.

De woningen worden gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de notitie Effecten depositie van Stalbouw.NL van 16 juli 2020, Bijlage 4. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
5.3.2 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband met deze woningbouwontwikkeling heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van april 2020, projectnummer 20A040, Bijlage 5). Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden   Gevolgen  
Natura2000  
Habitattypen
 
Natura2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' hebben geen habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig.  
Soorten   Nee  
NNN-gebieden   Nee  
Omgevingsvisie/-verordening   Nee  

Soortgroep   Overtreding verbodsbepalingen  
Flora   Nee  
Algemeen   Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Meerkikker, Bunzing, Huisspitsmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis, Dwergmuis, Egel, Hermelijn en Wezel geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.  
Vogels   Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.  
Vissen   Nee  
Amfibieën   Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.  
Reptielen   Nee  
Zoogdieren   Nee  
Vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Nee  

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Aanbevelingen
Geadviseerd wordt om voor de nieuwbouw binnen het plangebied gebruik te maken van natuur-inclusief bouwen. In de nieuwe bebouwing wordt aanbevolen rekening te houden met de aanwezigheid van Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen door het inbouwen van nestkasten en vleermuiskasten. Er zijn tegenwoordig vele interessante mogelijkheden voor het creëren van ruimtes voor vogels en vleermuizen op de markt.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport opgenomen aanbevelingen zullen worden overgenomen bij de planuitwerking.

5.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

5.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding (van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding, getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels in verband met parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden
Een klein gedeelte van het plangebied achter de twee-onder-één-kapwoningen (in het meest zuidelijke deel) dat nog in het plangebied ligt van het door burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 11 september 2012 vastgestelde wijzigingsplan 'Westeinde 81, Driebrtuggen' krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op deze gronden zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. Voorts is het mogelijk hier water te graven.

Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het groene gebied waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Waardevolle oevers
Om de waardevolle oeverlijn te beschermen mag binnen een afstand van 2 tot 5 meter tot de oeverlijn niet worden gebouwd. Op de waardevolle oeverdelen is daarom de aanduiding 'Landschapswaarden' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningvrije bouwwerken niet zijn toegestaan. Voor het realiseren van vlonders en beschoeiingen is een aparte regeling opgenomen.

Artikel 5 Tuin
De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen. Op de gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 2 meter.

Waardevolle oevers
Om de waardevolle oeverlijn te beschermen mag binnen een afstand van 2 meter tot de oeverlijn niet worden gebouwd. Op de waardevolle oeverdelen is daarom de aanduiding 'Landschapswaarden' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen en straten binnen het plangebied zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen en functies toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 7 Water

De bestaande waterlopen in het plangebied is bestemd voor 'Water'. De overige bestemmingen maken tevens water mogelijk in het plangebied.

Artikel 8 Wonen
De bestemming 'Wonen' is van toepassing op de boerderij, de twee appartementengebouwen en de nieuwe grondgebonden woningen in het plangebied. In de woningen is de uitoefening van aan huis verbonden beroepen toegestaan tot maximaal 25% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 60 m². Ook bij de woning behorende functies zoals opritten en paden, parkeervoorzieningen, erven en tuinen zijn in de bestemmingsregeling opgenomen. In de bouwregels wordt uitgegaan van het principe dat hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak mogen worden gebouwd.

Waardevolle oevers
Om de waardevolle oeverlijn te beschermen mag binnen een afstand van 2 tot 5 meter tot de oeverlijn niet worden gebouwd. Op de waardevolle oeverdelen is daarom de aanduiding 'Landschapswaarden' opgenomen. Deze gronden worden niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht waarmee vergunningvrije bouwwerken niet zijn toegestaan.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast. Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Steigers en vlonders buiten bouwvlak
Per woning zijn steigers en vlonders toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 10 m² per woning. De bouwhoogte van steigers en vlonders mogen tenhoogste 1 m bedragen. De steigers en vlonders mogen binnen een afstand van 2 m tot de erfgrens worden gebouwd.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht

Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel

Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

7.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal overleginstanties.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Zienswijzen

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/ geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.