direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Leeuwenhoekstraat tegenover 7-11, Reeuwijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plassengebied in Reeuwijk is gesloten voor vrachtverkeer, omdat dit verkeer grote schade aan de wegen toebrengt. Het Plassengebied Reeuwijk wordt uitgerust met een Beweegbare Fysieke Breedtebeperking (BFB). Deze poorten sluiten de toegangswegen naar het Plassengebied af voor breed en zwaar verkeer dat niet voldoet aan de voor die wegen geldende breedte- en gewichtsbeperking. Door het nieuwe beleid is de noodzaak naar diverse gereguleerde overslaglocaties binnen de gemeentegrens van Bodegraven-Reeuwijk toegenomen.
Om bevoorrading vanaf Reeuwijk-Brug mogelijk te maken dienen goederen van zware transportwagens, met name bouwmaterialen, te worden overgeladen op kleinere en lichtere voertuigen die wel in het plassengebied mogen rijden. Momenteel gebeurt dit o.a. in een woonwijk op straat aan de Treebord. Deze situatie leidt tot overlast voor de omgeving en brengt verkeersonveilige situaties met zich mee. Daarom wil de gemeente een vaste overslaglocatie realiseren aan de Van Leeuwenhoekstraat in Reeuwijk-Brug tegenover nummers 7-11. Deze overslaglocatie betreft een strook naast de rijbaan van circa 40 meter lang en 3 meter breed. Dit is nu een talud langs een watergang.

De functiewijziging is in strijd met het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zoutman e.o.', omdat het overslagpunt in de bestemming 'Water' ligt. Vanuit planologische overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen een overslagpunt op een bedrijventerrein waar al vrachtwagenbewegingen plaatsvinden met een goede aansluiting op het rijkswegennet buiten Reeuwijk-Brug. Dit (postzegel)bestemmingsplan maakt het aanleggen van een overslaglocatie juridisch/planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Zoutman langs de Van Leeuwenhoekstraat. Aan de overzijde van de weg zijn diverse bedrijven gevestigd. Ten noorden van het plangebied ligt een watergang met aansluitend een houthandel. Een situatieschets is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0001.png"

 Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood aangeduid) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak raad van State  
"Bedrijventerrein Zoutman e.o."   1 november 2010   8 februari 2012  

In het bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse bestemd voor 'Water'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. Voorts geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding, waaronder vaarwegen, waterlopen en waterberging en bij deze functie behorende voorzieningen, zoals duikers, landhoofden, steigers, ligplaatsen, bermen, keermuren, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds. Het oprichten van een overslaglocatie voor vrachtwagens is niet in overeenstemming met de bestemming en de gebruiksregels, zodat de planontwikkeling hiermee in strijd is. Bij Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zoutman e.o. Plangebied rood aangeduid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, natuur en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied en (directe omgeving)

Het bedrijventerrein Zoutman wordt in noordelijke richting begrensd met lintbebouwing aan de Nieuwdorperweg. De zuidgrens wordt bepaald door de nieuwe Reeuwijkse Randweg. Meer zuidelijk hiervan ligt het stedelijke gebied van de gemeente Gouda (de woonwijk Plaswijck). Het bedrijventerrein heeft voornamelijk een bedrijvenbestemming voor de lokale markt in de milieucategorieën 1 tot en met 3. Het bedrijventerrein heeft een bruto oppervlakte van 14,4 hectare. De netto oppervlakte is 9,3 hectare. Op het terrein zijn circa 815 personen werkzaam.

De bedrijven zijn divers van aard, zoals handelsbedrijven, groothandel, houtbedrijven, installatiebedrijven, garagebedrijven, jachtwerven, commerciële ruimten, kleinschalige kantoren en diverse bedrijfsverzamelgebouwen. Op het terrein staan voorts diverse bedrijfswoningen, met name in het oudste gedeelte.

Het plangebied zelf ligt langs één van de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein. Aan de overzijde van de weg zijn enkele bedrijven gesitueerd. Ten noorden van de weg ligt een talud, watergang met aansluitend een houthandel.

Bedrijven aan Van Leeuwenhoekstraat 7-11. Naastgelegen bedrijf houthandel Hoogendoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0003.png"

Locatie overslagpunt. Van Leeuwenhoekstraat.

2.2 Locatieonderzoek

Er zijn voor het vinden van een geschikte locatie voor de overslaglocatie in het totaal tien locaties overwogen. De locaties zijn onder andere beoordeeld op de volgende onderdelen: bestemming volgens bestemmingsplan, realisatiekosten, aanwezigheid kabels & leidingen, geluidshinder, perceeleigenaar, het risico op bezwaar vanuit de omgeving en verkeersveiligheid. Uit dit onderzoek is gebleken dat de meest geschikte locatie voor het realiseren van een overslaglocatie langs de Van Leeuwenhoekstraat is. Deze keuze is mede gemaakt, omdat er geen kabels en leidingen in de ondergrond liggen en deze locatie aan een doodlopende weg ligt, waardoor de verkeersintensiteiten relatief lager liggen.

Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat de meest geschikte locatie voor het realiseren van een overslagpunt langs de Van Leeuwenhoekstraat tegenover 7 -11 in Reeuwijk is.

2.3 Nieuwe situatie

Vrachtverkeer waarvan de totaalmassa hoger is dan 10 ton mag niet het plassengebied in, omdat dit verkeer grote schade aan de wegen en bermen toebrengt. De reden hiervoor dat de wegen in dit gebied hiervoor niet geschikt zijn als gevolg van de slappe veengrond en de smalle wegen. Om bevoorrading toch mogelijk te maken dienen goederen van zware transportwagens, met name bouwmaterialen, te worden overgeladen op kleine voertuigen tot 10 ton die wel in het plassengebied mogen rijden.
Momenteel gebeurt dit op straat aan o.a. de Treebord in Reeuwijk-Brug ten noorden van de 's-Gravenbroekseweg. Dit is een ongewenste situatie, omdat deze overslaglocatie in een bestaande woonwijk ligt wat tot overlast leidt in de buurt en hierdoor verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan. Een goed alternatief is om het overslagpunt te verplaatsen naar het bedrijventerrein Zoutman. Dit bedrijventerrein is voor zwaar transport goed bereikbaar vanaf de A12 via de Reeuwijkse Randweg.
Uit de resultaten van het locatieonderzoek (zie paragraaf 2.2) is gebleken dat de meest geschikte locatie voor het realiseren van een overslagpunt langs de Van Leeuwenhoekstraat is. De overslaglocatie wordt gerealiseerd in een strook grond (talud langs een watergang) naast de Van Leeuwenhoekstraat tegenover nummers 7-11 ten behoeve van een gereguleerde overslag naast de rijbaan van groot en zwaar naar klein en licht transport. De overslaglocatie bestaat uit een stalen damwand langs de waterlijn met een verharding van betonplaten en betonstraatstenen. De afmeting is circa 40 meter lang en 3 meter breed. Deze strook wordt voorzien van een damwand, wordt opgehoogd tot straatniveau en wordt verhard. De activiteiten kunnen als volgt worden omschreven:

Activiteiten

  • Overladen van beton. Hiervoor wordt de lading van een betonmixer overgeladen in een betonmolen. Van daaruit wordt het beton in kleinere hoeveelheden naar de bestemming vervoerd. De betonmolen staat per keer een paar uur te draaien. De motor van de betonmixer staat alleen aan tijdens het overladen naar de betonmolen. Dit vindt naar verwachting meer dan 12 x per jaar plaats, waardoor het niet als incidentele activiteit te zien is.
  • Overladen van overige goederen. Dat gaat doorgaans met behulp van de vorkheftruck van de vrachtwagen. De motor van de vrachtwagen is dan uit. Het is niet uitgesloten dat overladen voor 7:00 begint, de bouw begint immers rond 7:00.

Deze bedrijfsmatige activiteiten zijn bij uitstek geschikt op een bedrijventerrein, zodat er geen overlast is voor milieugevoelige objecten (woningen). In figuur 3 is een situatietekening van het plangebied opgenomen.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0004.png"
Figuur 3: Situatietekening aan te leggen overslagpunt.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer en parkeren
De planlocatie is voor zwaar vrachtverkeer goed bereikbaar vanaf de A12 via de nieuwe Reeuwijkse Randweg. Het overslagpunt krijgt een lengte van 40 meter, zodat vracht op een verantwoorde wijze kan worden overgeladen op kleine transportwagens zonder dat het doorgaande verkeer op de Van Leeuwenhoekstraat hiervan overlast ondervindt. De kleine vrachtauto's kunnen via de Zoutmansweg richting de Reeuwijkse Plassen rijden waar vrachtverkeer is toestaan tot 10 ton. Een overslagpunt is eerder gerealiseerd aan de oostzijde van de Reeuwijkse Plassen aan de Negen Viertel nabij de Oukoopsedijk.


De 's-Gravenbroekseweg. Treebord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0005.png"

Van Leeuwenhoekstraat. Overslagpunt op hoek Negen Viertel en Oukoopsedijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en provinciaal beleid

Overheid   Beoordelingsaspect   Afweging  
Rijksbeleid      
'Structuurvisie Infrastructuur en Milieu' (2011) en 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (2011)   De Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid.   Bij kleinere ontwikkelingen heeft het rijksbeleid een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing.  
Beleid provincie Zuid-Holland      
'Visie ruimte en mobiliteit' (2014) en actualisering 2016 en 2018   De provinciale Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid.   Het plan leidt niet tot aantasting van de provinciale belangen, omdat sprake is van een kleine aanpassing van het bedrijventerrein Zoutman, waarbij er geen nieuwe bebouwing plaatsvindt.
 
'Verordening ruimte' (2014) en actualisering 2016 en 2018   De aanleg van een overslagpunt vindt plaats in het stedelijk gebied op een bedrijventerrein. Dit is in overeenstemming met de artikelen 2.1.1 (stedelijke ontwikkeling) en 2.1.3 (bedrijven) van de Verordening ruimte, zodat er geen strijd is met de provinciale belangen.   Het betreft een verplaatsing van een milieubelastende activiteit in een bestaande woonomgeving naar een bedrijventerrein, zodat hinder wordt weggenomen voor bewoners in de woonwijk.

 

Conclusie
Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. Het plan is voorts in overeenstemming met het provinciaal beleid, omdat sprake is van een passende ontwikkeling op een bedrijventerrein in het bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan niet strijdig is met de provinciale belangen.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020'

De gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk heeft op 9 oktober 2013 de structuurvisie 'Vitaliteit in het Reeuwijkse Land 2013-2020' vastgesteld. Deze visie vervangt de door de gemeenteraad van Reeuwijk op 27 april 2009 vastgestelde Structuurvisie.

Bij het opstellen van de structuurvisie is de inhoud van de Structuurvisie Reeuwijk (2009) als uitgangspunt gehanteerd. Hierin zijn relevante gewijzigde (beleids)nota's en documenten van andere overheidsinstanties verwerkt. Tevens is de structuurvisie aangepast aan de gewijzigde wet- en regelgeving. De visie bevat een thematische benadering en een uitvoeringsparagraaf met projectenlijst. Door onder andere het opnemen van een uitvoeringsparagraaf voldoet de structuurvisie aan gewijzigde wetgeving en op basis van deze paragraaf vindt kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen plaats.

De gemeente wil beschikken over een concurrerend aanbod van woon- en werklocaties, maar ook over een aantrekkelijke openbare ruimte en een winkelaanbod, waar de bewoners zich in vele opzichten thuis voelen.

Aan de zuidwestkant van Reeuwijk-Brug bevindt zich het grootste bedrijventerrein van het Reeuwijkse Land, Bedrijventerrein Zoutman. Het bedrijventerrein ligt verscholen achter het lint. Het bedrijventerrein heeft een matige uitstraling. Het geeft de dorpskern geen identiteit. De initiatieven en de betrokkenheid van lokale ondernemers zijn zeer belangrijk voor de ontwikkeling en leefbaarheid van het landschap en de dorpen. Dit betekent dat er samen met lokale ondernemers gezocht moet worden naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden om de bedrijvigheid in het Reeuwijkse Land te stimuleren. Deze kansen liggen er niet alleen op de bestaande bedrijventerreinen, maar ook in de dorpen en in het buitengebied en dan in de sfeer van recreatie, plattelandsvernieuwing en in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.

Er ligt de komende jaren een opgave met betrekking tot de revitalisering van het bestaande bedrijventerrein Zoutman. Ruimte op bedrijventerreinen zal zoveel mogelijk worden ingezet voor de gegroeide parkeerbehoefte van de laatste jaren. Bijzondere aandacht bij de revitalisering krijgt ook de ontsluitingsproblematiek. De aansluiting op de inmiddels gerealiseerde rondweg biedt kansen voor de opwaardering van het aanzicht van het bestaande bedrijventerrein.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling wordt in de Structuurvisie niet specifiek beschreven, omdat de visie een hoger abstractieniveau heeft. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'bedrijven/ kantoren' (zie figuur 4). Deze functiewijziging wordt passend geacht, zodat kan worden gesteld dat het oprichten van een overslagpunt op het bedrijventerrein Zoutman in overeenstemming is met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0006.png"

Figuur 4: Uitsnede structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van een overslaglocatie.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid. Een vrijwillige M.E.R.-beoordeling kan achterwege blijven, omdat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (er wordt alleen een overslaglocatie voor vrachtverkeer langs een weg mogelijk gemaakt).

4.1.1 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling
Het oprichten van een overslaglocatie vindt plaats langs een weg op het bedrijventerrein Zoutman. Door de aanwezigheid van bedrijven kan het gebied worden getypeerd als "gemengd gebied". Een overslaglocatie zoals hier beoogd komt niet voor in de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering. De activiteit is vergelijkbaar met een groothandel in zand en grind (SBI code 46735), te weten de variant met bedrijfsoppervlak kleiner dan of gelijk aan 200 m². Deze activiteit is in de VNG handreiking ingedeeld in milieucategorie 2 met een richtafstand tot gemengd gebied van 10 meter.
In de directe nabijheid hiervan zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3 zonder dat er nieuwe bedrijfsbebouwing plaatsvindt. Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan waar bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Deze aanduiding ligt op meer dan 50 meter afstand voor bedrijven aan de Pascalstraat en Edisonstraat, zodat de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woningen ruim buiten het invloedsgebied liggen. Bestaande bedrijfswoningen zijn gelegen op een afstand van circa 55 meter. Hinder van de overslaglocatie valt daardoor niet te verwachten, zodat voor bestaande (bedrijfs)woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Activiteitenbesluit Wet Milieubeheer
Omdat de activiteit steeds op de zelfde plaats zal gebeuren, wordt het een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De inrichting zal moeten voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit. De gemeente wordt als oprichter en beheerder van de overslaglocatie gezien als de 'gebruiker' van de inrichting en moet zorgen dat aan de regels wordt voldaan. De activiteit moet minimaal 4 weken voor de ingebruikname gemeld worden via www.aimonline.nl. De ODMH ziet namens de gemeente toe op het voldoen aan het Activiteitenbesluit.


Conclusie
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor bestaande milieugevoelige functies een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.

4.1.2 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De functiewijziging valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de nabij gelegen wegen.

Industrielawaai
In de nabijheid liggen geen gezoneerde industrieterreinen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.3 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is al veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 28 januari 2014 vastgesteld. De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 12 oktober 2011 vastgesteld.

Het beoogd gebruik is niet gevoelig voor bodemverontreiniging. Voor de bestemmingswijziging is dit geen aandachtspunt. Bij de aanleg/grondverzet moet wel rekening worden gehouden met bodemverontreiniging. Er zijn van het plangebied bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bodemkwaliteitsgegevens bekend. Op basis hiervan blijkt dat ter plaatse van de te plaatsen damwand geen bodemverontreiniging (grond en grondwater) aanwezig is. Er zijn dus geen beperkingen voor de aanleg/grondverzet.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.


Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit (Wlk) een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.


Onderzoek/ beoordeling
De ontwikkeling leidt tot een verschuiving van het ene vervoermiddel naar het andere. Per saldo is er een gering effect op de luchtkwaliteit te verwachten. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Reeuwijkse Randweg, Zoutmansweg en Nieuwdorperweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze wegen bedraagt minimaal 250 m. Langs de Van Leeuwenhoekstraat zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zullen naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de Reeuwijkse Randweg (de belangrijkste ontsluitingsweg naar het bedrijventerrein). Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit plan maakt alleen een overslagpunt mogelijk om vracht over te hevelen naar kleinere vrachtwagens die in het Plassengebied mogen rijden. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet significant wijzigen. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Het Besluit is alleen van toepassing op beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten. De aanleg van een overslagpunt betreft geen (beperkt) kwetsbaar object, zodat het Besluit externe veiligheid niet van toepassing is.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 5) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm voor het PR als gevolg van deze functiewijziging niet wordt overschreden en derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de realisatie van dit plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0007.png" Figuur 5: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied rood aangeduid).

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

4.2.2 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied ligt in de polder Reeuwijk. In het peilgebied Polder Reeuwijk en Sluipwijk is het zomer- en winterpeil -2,24 meter. De bodem van het plangebied bestaat uit een veenpakket, boven op een zandlaag. Deze zandlaag ligt op ca 17 m diepte. De draagkracht van het veenpakket, uitgedrukt in de sondeerwaarde, is vrijwel nihil. Reden waarom er grondverbetering is toegepast. Zo heeft er voor het merendeel van het bedrijventerrein een integrale zandophoging plaatsgevonden. Vanwege het inklinken van het veen ontstaan verzakkingen en worden de wegen regelmatig opgehoogd en herstraat. Door de inklinking van het veenpakket wordt een lage drooglegging van de wegen veroorzaakt.

Veiligheid en waterkeringen
De Van Leeuwenhoekstraat ligt niet in een waterkering met een kernzone en een beschermingszone, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied. Op de Legger oppervlaktewater (2018) is de noordelijk gelegen sloot in het plangebied aangemerkt als 'overige watergangen' met een beschermingszone van 2 meter. In figuur 6 is dit weergegeven.
Een watervergunning is niet benodigd. De werkzaamheden (damwand aanbrengen en watergang dempen) vallen onder de zorgplicht. Dit betekent zorgvuldig werken om schade aan het watersysteem te voorkomen.
 afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0008.png" Figuur 6: Legger oppervlaktewateren (2018). Plangebied rood gestreept omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is compensatiewater nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

In de bestaande situatie is het plangebied onverhard (talud met rozenstruiken langs de watergang). Het aanleggen van een overslaglocatie betreft een strook naast de rijbaan van circa 40 meter lang en 3 meter breed met een oppervlakte van afgerond 120 m². Deze strook wordt voorzien van een damwand, wordt opgehoogd tot straatniveau en wordt verhard. In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak met ruim minder dan 500 m² toe, zodat er geen watercompensatie binnen het plangebied nodig is. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Conclusie
De vergunningchecker van het hoogheemraadschap geeft een zorgplicht voor 'dempen watergang' en 'damwand aanbrengen'. In verband hiermee zijn voor de zekerheid bij het Hoogheemraadschap twee meldingen ingediend voor de werkzaamheden. Met inachtneming hiervan bestaan er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen aanleg van een overslagpunt.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Op grond van de Cultuurhistorisch Atlas heeft het plangebied dieper dan 5 m onder het maaiveld een hoge trefkans op archeologische sporen .

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke” opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als 'medebestemming te Verwachten Archeologische Waarden VAW 4'. (figuur 7). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen tot 200 cm -Mv en plangebied kleiner dan 10.000 m². Voor de aanduiding 'Water' zijn de vrijstellingsgrenzen van dichtstbijzijnde archeologische waarden (AW of VAW) van toepassing voor ingrepen waar de gemeente vergunningsverlener is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0009.png"

Figuur 7: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied rood aangeduid.

De functiewijziging heeft betrekking op een plangebied van groot 120 m². Gelet hierop is een Bureauonderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.

Conclusie
De bodemingrepen zijn dusdanig klein dat het niet noodzakelijk is om een archeologisch onderzoek uit te voeren, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het gebied Broekvelden/Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op ruim 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een functiewijziging van een talud naar een overslaglocatie, zodat er geen sprake is van verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/ Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door mensen en licht tijdens de aanleg. Er worden daarom geen (significante) effecten verwacht op dit Natura2000-gebied. Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.BPvLeeuwenhoekstr-BP40_0010.png"

Figuur 8: Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. Plangebied met een rode stip aangeduid.

Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in een functiewijziging van een bestaand talud naar een overslagpunt voor vrachtwagens. Momenteel bestaat de berm uit schrale grond met onkruid. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Er worden hier derhalve geen te beschermen ecologische waarden verwacht. Om deze reden wordt er vanuit een goede ruimtelijke ordening geen ecologisch onderzoek noodzakelijk geacht.

Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

4.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

Er liggen onder de overslaglocatie in het geheel geen kabels en leidingen, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.


Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.


Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.


Artikel 3 Verkeer
Binnen de bestemming is de aanleg van straten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden mogelijk, alsook een overslaglocatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - overslaglocatie'. Binnen deze aanduiding is gereguleerde overslag van goederen, zoals bouwmaterialen e.d., naast de rijbaan mogelijk voor zware voertuigen naar kleine- en lichte transportwagens met een totaalmassa tot 10 ton en een breedte tot 2,2 m, die wel toegankelijk zijn voor transport van en naar het Reeuwijkse Plassengebied. Permanente opslag van goederen is niet toegestaan.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.


Artikel 4 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.


Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 2.1, lid 1 onder a, b of c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 8 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen uit het Parapluplan Parkeren. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro, omdat er geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. De gemeente realiseert de overslaglocatie geheel voor eigen risico en op eigen kosten. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

6.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan wordt door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts wordt het ontwerpplan aan het Hoogheemraadschap van Rijnland (in het kader van de Watertoets) toegezonden met de mogelijkheid hierop te reageren gedurende de termijn van tervisielegging.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf donderdag DDMM 2019 tot en met woensdag DDMM 2019 zes weken ter inzage gelegen.

Resultaten: PM