3.4.4 Actieplan klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035
In april 2017 zijn de “Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035” en het bijbehorende actieplan vastgesteld. Beide zijn een uitwerking van de motie “Klimaatneutrale gemeente” die in november 2014 werd aangenomen. Hierin staat beschreven hoe de gemeente in 2035 klimaatneutraal wil worden. Dit vindt doorwerking in de volgende tien thema's: energie, water, afval, transport, wonen, maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie.
Stresstesten klimaatadaptatie Bodegraven-Reeuwijk
In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is vastgelegd dat Nederland, en daarmee ook de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is. Om dit te bereiken gaan overheden ervoor zorgen dat schade door wateroverlast, overstromingen, droogte en hitte zo min mogelijk toeneemt. Aan de hand van deze vier thema's moeten voor de gemeente stresstesten uitgevoerd worden. Hieruit moet blijken waar kwetsbaarheden en kansen liggen voor de gemeente.
Planspecifiek
Een groot deel van de thema's van de routekaart zijn van belang bij de uitwerking van voorliggend plan. Zo is het van belang de woningen conform de BENG-normen te bouwen, rekening te houden met wateroverlast en hittestress en het plangebied zo in te richten dat psychische en fysieke gezondheid van bewoners gestimuleerd wordt. De woningen zullen voldoen aan de gemeentelijke vereisten omtrent energiebesparing, omdat de woningen gebouwd zullen worden conform de vereisten van BENG en het Bouwbesluit. In de stedenbouwkundige inrichting is daarnaast rekening gehouden met de hoeveelheid groen in het plan, om een goede woontevredenheid van bewoners te borgen.
Wateroverlast
Op de kaarten behorende bij de stresstest voor wateroverlast is te zien dat het plangebied niet in een kwetsbaar gebied ligt. Wel is in er in het midden van het plangebied kans op wateroverlast bij intense neerslag. Hier wordt bij de uitwerking van het plan rekening mee gehouden door langs de weg in het midden van het plangebied voldoende waterafvoeren aan te leggen.
Overstromingen
Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar gebied bij overstromingen. In de planuitwerking behoeft dan ook niet voorgesorteerd te worden op een dusdanig scenario.
Droogte
Om verdere verdroging tegen te gaan zal er voldoende water in de bodem moeten kunnen infiltreren. Omdat de woningen aan derden zullen worden verkocht hebben initiatiefnemers geen zeggenschap meer over de inrichting van de tuinen. Desalniettemin zal als eis gesteld worden dat de tuinen maximaal 50% verhard mogen worden. Daarnaast zullen initiatiefnemers een adviserende rol innemen, door kopers voor te lichten over een klimaatbestendige tuininrichting met oplossingen als halfverharding, regentonnen, infiltratiekratten en dergelijken.
Hitte
In de huidige situatie is geen sprake van hittestress in het plangebied, doordat er geen woningen in het gebied staan. In de toekomstige situatie zal de hitte toenemen. Doordat er voldoende groen aan wordt gelegd in de buurt en de watergangen rondom het plangebied worden verbreed, zal er naar verwachting geen sprake zijn van overmatige hittestress.
Conclusie
Het plan is in lijn met de "Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035" en het bijbehorende actieplan. Er komen vanuit de stresstesten geen ernstige belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan voort. Wel dient er in de verdere uitwerking van het plan rekening te worden gehouden met deze thema's.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormt voor de planontwikkeling.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen tussen enkele onderzoeksplichtige wegen. Om aan te tonen of bij de woningen van het huidige planvoornemen sprake is van een goed woon- en leefklimaat, is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesburo VanderBoom, 20-192, d.d. 20 juni 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de gevels van vier woningen (rekenpunten 1 (twee woningen), 37 en 45) door wegverkeer op de Zoutmansweg. De voorkeursgrenswaarde wordt door wegverkeer op de Reeuwijkse Randweg niet overschreden. Er dient opgemerkt te worden dat in het onderzoek uitgegaan is van het stedenbouwkundig plan en niet van de grenzen van de bouwvlakken. Dit verschil bleek immers zo gering dat het voor de conclusies niet uitmaakt. Op navolgende afbeelding zijn de rekenpunten weergegeven.
Rekenpunten akoestisch onderzoek wegverkeer
Maatregelen aan de bron liggen niet voor de hand, omdat ze niet kosteneffectief zijn. Er dient daarom voor de vier woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 49 - 51 dB op de gevels voor wegverkeer op de Zoutmansweg. Bij de aan te vragen hogere waarde van 51 dB voor wegverkeerslawaai gelden geen aanvullende voorwaarden vanuit de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De oostgevels van vier woningen ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 56 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 23 dB.
Ook is getoetst of het plan leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden bij omliggende woningen, wat beschreven is in een losse notitie (Adviesburo VanderBoom, 20-192, d.d. 24 oktober 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). Conclusie van de notitie is dat de toename van de geluidbelasting ruim onder de 2 dB, de ondergrens van wat als significante toename wordt gezien, blijft. Daarmee is wat betreft geluid van het extra wegverkeer geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Spoorweglawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op ca. 2 km van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in
toelichting paragraaf 4.6.
Conclusie
Er dient voor enkele woningen een hogere waarde te worden vastgesteld voor wegverkeerslawaai vanaf de Zoutmansweg. Het bevoegd gezag zal in het (ontwerp) besluit hogere waarden voor deze woningen een hogere waarde verlenen. De overige geluidsbronnen vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over weg, water of het spoor. Ook liggen er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Wel is er een buisleiding, namelijk een aardgasleiding van Gasunie, ten westen van het plangebied gelegen (rode stippellijn risicokaart). Het plangebied bevindt zich niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering van onderhavig plan.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'.
Planspecifiek
Doordat het plangebied in een rustig woongebied ligt is het een gebied dat aangemerkt dient te worden als 'rustige woonwijk en rustig buitengebied', zoals omschreven in de VNG-publicatie. Om die reden moeten de standaard richtafstanden aangehouden worden.
Vergeer Bouw
Op de adressen Reeuwijkse Randweg 1 en 3 is bouwbedrijf Vergeer Bouw gevestigd. Vergeer Bouw is een bouwbedrijf met een werkplaats en bedrijfsoppervlak groter dan 2.000 m², waarmee het aangemerkt wordt als een bedrijf met milieucategorie 3.2, waarbij geluid het maatgevende aspect is (richtafstand 100 m). In de zuidelijke strook van de bedrijfsbestemming zijn bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Deze gronden zijn feitelijk ingericht als tuin bij de woning Zoutmansweg 78, maar mogen conform deze bestemming wel voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt.
Het noordelijke deel van het plangebied ligt binnen de zonering van het bedrijf. Om aan te tonen of dit afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat in het plangebied is er onderzoek verricht naar de geluidsuitstraling van Aannemersbedrijf Vergeer Bouw B.V. over het plangebied (Adviesburo VanderBoom, 20-251, d.d. 20 juli 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6). Voor de berekening van de geluidemissie van het bedrijf is uitgegaan van een akoestisch onderzoek, uitgevoerd door AV Consulting (nr AV.0612-3 d.d. 12 september 2011). Daarin is de akoestische situatie van Vergeer weergegeven inclusief plannen voor toekomstige uitbreiding. Zo is rekening gehouden met de eventuele toekomstige geluidruimte die Vergeer Bouw nodig heeft. Dit rapport is destijds ook gebruikt ten behoeve van de woningbouw aan de westzijde van het bedrijf (plan Bunderhof).
Navolgend zijn de belangrijkste conclusies van dit onderzoek beschreven.
Overzicht rekenpunten (bron: Adviesburo VanderBoom)
Bij het onderzoek is uitgegaan van een gefaseerde aanpak, waarbij in eerste instantie (fase 1) de meer zuidelijk gelegen woningen zijn doorgerekend en in fase 2 ook de meest noordelijke, eenlaagse woningen met mogelijk een kap, dichtbij het bouwbedrijf. Er dient opgemerkt te worden dat in het onderzoek uitgegaan is van het stedenbouwkundig plan en niet van de grenzen van de bouwvlakken. Dit verschil bleek immers zo gering dat het voor de conclusies niet uitmaakt. De geluidbelasting in fase 1 is berekend zonder de woningen van fase 2. Daarin is uitgegaan van een aantal geluidbeperkende maatregelen, die in de planregels zijn geborgd als voorwaardelijke verplichting, te weten:
- een scherm (minimaal 1.7 m) langs de noordelijke balkons van de appartementen (bebo's);
- een 2.5 m hoge afscherming (scherm of schuren) ten noorden van de appartementen (bebo's);
- een 2.5 m hoog scherm langs de erfgrens bij de oostelijke solitaire woning. In fase 2 is gerekend met bovenstaande maatregelen en een 3.5 m hoge afscherming aan de noordzijde.
- fase 1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1 t/m 5 bij de nieuwe woningen hooguit 48 dB(A) overdag en 40 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden overdag in de punten 3 t/m 5 met hooguit 5 dB(A) in de nacht overschreden (punt 3 is een dove gevel). De heftruck-activiteiten bij Vergeer zijn daarbij maatgevend, maar ook de slijptol heeft een relevante bijdrage. In de punten 1 - 2 kan op de begane grond en 1e verdieping aan de richtwaarden worden voldaan. Op de 2e verdieping (niet afgeschermd) ligt de geluidbelasting 5 dB(A) boven de richtwaarden.
De maximale geluidniveaus LAmax bedragen in de immissiepunten bij de nieuwe woningen hooguit 57 dB(A) overdag, 41 dB(A) in de avond en 55 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden niet overschreden (punt 3 ligt bij een dove gevel).
- fase 2
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten op de kavelgrenzen bij de nieuwe woningen hooguit 44 dB(A) overdag en 32 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden niet overschreden. Aan de richtwaarden kan worden voldaan. De 3.5 m hoge afscherming aan de noordzijde is zeer effectief. De geluidbelastingen in de buitenruimtes (tuinen) liggen over het algemeen ruimschoots onder de 45 dB(A).
De maximale geluidniveaus LAmax bedragen in de immissiepunten bij de nieuwe woningen in fase 2 hooguit 52 dB(A) overdag, 35 dB(A) in de avond en 50 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden in de nacht niet overschreden.
- ruimtelijke toets
De geluidbelasting (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) en de maximale geluidniveaus t.g.v. alle activiteiten bij Vergeer in de toekomstige situatie (na uitbreiding) liggen in fase 1 de punten 4-5 bij een nieuw te bouwen woning boven de richtwaarden. Op de overige woningen worden de richtwaarden niet overschreden mits de 2e verdieping bij de punten 1 en 2 niet worden mee beschouwd. Voor de betreffende woning (punten 4-5) kan via stap 3 uit de VNG-brochure een hogere geluidbelasting worden toegestaan. Bij een geluidbelasting in de nacht van hooguit 40 dB(A) en een na te streven binnenniveau in de nacht van 25 dB(A) is een geluidwering noodzakelijk van minimaal 15 dB(A). Dat zal bij de nieuwbouw zonder meer het geval zijn. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd bij alle woningen. Dat is overigens ook mogelijk voor de bovenste (tweede) verdiepingen van de bebowoningen (bij de punten 1 en 2).
Het bedrijf zal niet worden beperkt in haar (akoestische) ruimte. Immers kan in alle punten worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
In fase 2 is het beeld voor de fase-1-woningen ongewijzigd. Bij de fase-2-woningen (punten 31-37, kavelgrenzen, alleen begane grond) kan echter aan de richtwaarden worden voldaan. Ook daar is dus een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het bedrijf zal ook in fase 2 niet worden beperkt in haar (akoestische) ruimte. Immers aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan in alle punten worden voldaan.
Overig
Verder bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen milieubelastende bedrijven. Wel ligt op 195 m ten noorden van het plangebied het bedrijventerrein Zoutman. Dit bedrijventerrein ligt echter op voldoende afstand.
Conclusie
Gezien het voorgaande is ter plaats van de beoogde woningen binnen het plangebied en de bestaande woningen binnen en buiten het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet beperkt in hun mogelijkheden als gevolg van het voorgenomen plan. Wat betreft milieuzonering kan worden geconcludeerd dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan, indien de akoestische maatregelen worden getroffen.
4.8.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Voorts is op 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland gebundeld om het cultureel erfgoed in Nederland beter te kunnen beschermen.
Beleidsnota Cultuurhistorie
In januari 2018 is de “Beleidsnota Cultuurhistorie” vastgesteld. De beleidsnota richt zich op de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en heeft als doel deze te beschermen. De beleidsnota is opgesteld aan de hand van inventarisaties uit het verleden en empirische waarnemingen door een ervaringsdeskundigen. De inventarisaties uit het verleden betreffen de volgende bronnen:
- de inventarisatie van de toenmalige gemeente Reeuwijk uit 1990, uitgevoerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project jongere bouwkunst en stedenbouw 1850 - 1940 (M.I.P);
- het rapport Waardevolle panden Concept Gemeentelijke Monumentenlijst Gemeente Bodegraven, samengesteld door de stichting Dorp, Stad & Land in samenwerking met de gemeente in 1999,met als basis de inventarisatie van de toenmalige gemeente Bodegraven uit 1991, uitgevoerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project jongere bouwkunst en stedenbouw 1850 - 1940 (M.I.P);
- de aanvullende Groslijst met bijkomende objecten, opgesteld door lokale erfgoedverenigingen in 2015.
Met elkaar bevatten deze bronnen tegen de 400 objecten en ensembles: woonhuizen, boerderijen, kaaspakhuizen, winkelpanden en overige bebouwing. Een aantal van deze objecten dateren uit de 17deeeuw, veel objecten dateren uit de 19de en begin van de 20ste eeuw en enkele uit de Wederopbouwperiode van na 1945.
In de loop van het proces is een aantal objecten afgevallen. Enkele objecten bleken niet op grondgebied van Bodegraven-Reeuwijk maar net in een buurgemeente te liggen, andere waren inmiddels gesloopt of totaal vernieuwd. De cultuurhistorisch objecten die over zijn gebleven hebben een waardering ‘redelijk’, ‘hoog’ of ‘hoog plus’ gekregen. De ‘hoog plus’ objecten zijn aangewezen als gemeentelijk monument en toegevoegd aan de gemeentelijke monumentenlijst. De cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen de gemeente Bodegraven-Reeuwijk zijn nader verankerd in het paraplubestemmingsplan 'Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk' met als doel deze te beschermen en mogelijkheden te bieden voor de pandeigenaren.
Planspecifiek
Voor het grondgebied van Bodegraven-Reeuwijk geldt het 'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk'. In dit bestemmingsplan zijn middels dubbelbestemmingen monumenten en andere cultuurhistorische waarden aangegeven. In het plangebied en omgeving gelden geen van deze dubbelbestemmingen. Daarmee is voldoende aangetoond dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan monumenten of cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van onderhavig plan.
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 juli 2021 geldt een maximale totale schaduwprijs van 0,8€ / m² bvo.
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Duurzaamheid: Bodegraven-Reeuwijk klimaatneutraal in 2035
De gemeente Bodegraven-Reeuwijk wil klimaatneutraal zijn in 2035. Dat vraagt om een forse slag in de verduurzaming van woningen. In de koopsector ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij eigenaar-bewoners. Op lokaal niveau moet er nog veel gebeuren. Regelgeving stelt reeds strenge eisen aan nieuwbouw op het gebied van duurzaamheid. Eind 2020 dienen alle nieuwe woningen bijna-energieneutraal te zijn: de energiebehoefte mag maximaal 25KWh/m²/jaar zijn en 50% van het energieverbruik moet opgewekt worden via duurzame energie.
Planspecifiek
Conform de eisen van het Bouwbesluit en de gemeentelijke ambitie voldoen de beoogde woningen aan de BENG-eisen, onder andere door het toepassen van individuele warmtepompen en PV-panelen. Afhankelijk van de BENG-berekening zal een bepaald aantal PV-panelen worden toegepast. Optioneel kunnen kopers hun woning nog verder verduurzamen door extra PV-panelen te kiezen. In de nadere planuitwerking zullen de toe te passen duurzaamheidsmaatregelen op gebouwniveau verder uitgewerkt worden. Hierbij zal bij alle materiaalafweging circulariteit in ogenschouw genomen.
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen gebouwen toegestaan, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximum bouwhoogte van 3,0 m. Voor speeltoestellen is een maximum bouwhoogte van respectievelijk 4,0 m en 5,0 m opgenomen. Het gebruik van (een deel van) de gronden voor parkeren is als een strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve voor de door het plangebied lopende ontsluitingsweg met bijbehorende bermen en de openbare parkeerplaatsen. In de regels zijn bepalingen opgenomen voor de realisering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Water
Deze gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens wordt er een vlonderpad mogelijk gemaakt, zodat de bewoners van de Zoutmansweg via dit pad Bundereiland kunnen bereiken. Hiervoor is het deel van de betreffende percelen dat in het geldende bestemmingsplan 'Reeuwijk Brug' over de bestemming 'Water' beschikt meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 2 m is daarentegen wel toegestaan.
Artikel 6 Wonen - 1
De gronden waarop de woningen van fase I zullen worden gerealiseerd, zijn bestemd als 'Wonen - 1' (artikel 6). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, bergingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden. Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn (onder voorwaarden) rechtstreeks toelaatbaar. Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen de bouwvlakken zoals opgenomen op de verbeelding, waarbij tevens is aangegeven welke bouw- en goothoogte is toegestaan en hoeveel woningen er binnen een bouwvlak zijn toegestaan. Voor de noordoostelijke woning is opgenomen dat de zijgevel, die uitgevoerd moet worden als dove gevel, op de rand van het bouwvlak dient te worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken zijn in het achtererfgebied toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapszone' (zijde Zoutmansweg) en 'overige zone - landschapszone 2' (zijde Doggersbanklaan). Hier is het bouwen van (vergunningsvrije) bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan. Verschil tussen de twee aanduidingen is dat in de aanduiding 'overige zone - landschapszone', ook bouwwerken, geen gebouwen, uitgesloten zijn. Verder is in een voorwaardelijke verplichting bepaald dat woningen slechts gebouwd mogen worden indien ze voorzien worden van uitschakelbare mechanische ventilatie.
Voordat deze woningen in gebruik mogen worden genomen is het treffen van enkele maatregelen benodigd. Het gaat hierbij om het realiseren van twee 2,5 m hoge geluidschermen en het afschermen van de balkons van de bovenste bouwlagen van de beneden-bovenwoningen (gestapeld). Dit is onder andere vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting. Daarnaast mogen de tuinen niet meer dan 70% verhard zijn. Hoofdgebouwen worden niet meegerekend in dit percentage, maar bijgebouwen wel.
Artikel 7 Wonen - 2
De gronden waarop de woningen van fase II zullen worden gerealiseerd, zijn bestemd als 'Wonen - 2' (artikel 7). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, bergingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden. Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn (onder voorwaarden) rechtstreeks toelaatbaar. Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak zoals opgenomen op de verbeelding, waarbij enkel de bouwwijzen vrijstaand of twee-aaneen zijn toegestaan. Daarnaast is bepaald dat de begane grond (grondoppervlakte ter hoogte van maaiveld) van een hoofdgebouw niet meer dan 80 m² mag bedragen. Tevens mogen de woningen slechts bestaan uit één bouwlaag met kap. Bijbehorende bouwwerken zijn in het achtererfgebied toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapszone' en 'overige zone - landschapszone 2'. Hier is het bouwen van (vergunningsvrije) bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan. Verschil tussen de twee aanduidingen is dat in de aanduiding 'overige zone - landschapszone', ook bouwwerken, geen gebouwen, uitgesloten zijn. Verder is in een voorwaardelijke verplichting bepaald dat woningen slechts gebouwd mogen worden indien ze voorzien worden van uitschakelbare mechanische ventilatie.
Voordat deze woningen in gebruik mogen worden genomen is realisatie van een 3,5 m hoog geluidscherm benodigd. Dit is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen en regels met betrekking tot ondergronds bouwen, steigers en vlonders en klimaatmaatregelen opgenomen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. De algemene gebruiksregels in artikel 9 omvatten daarom een verbod om gronden opslag van diverse goederen en gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Het beleid van de gemeente is erop gericht om maximaal één bordeel in de gemeente toe te staan. Daarom wordt dat in dit bestemmingsplan uitgesloten. Tevens is in dit artikel bepaald dat er voldoende parkeergelegenheid dient te worden aangelegd. Hiervoor moet worden voldaan aan de normen uit de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van de van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Binnen de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Artikel 13 Overige regels
In de overige regels is bepaald dat de wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 15 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.