direct naar inhoud van 4.7 Bodemkwaliteit
Plan: Middelburgseweg 8 te Reeuwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.13Middelbrgseweg8-BP80

4.7 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied


De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.


Onderzoek

Door IDDS is een verkennend bodemonderzoek en aanvullend uitgevoerd. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Op basis van het verkennend bodemonderzoek is vast komen te staan dat er plaatselijk een een verontreiniging van zink in de bodem in de bodem aanwezig is. Er is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd om de mate van verontreiniging vast te stellen. Het complete rapport (verkennend en aanvullend onderzoek) is als bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting.(rapportnummer 1301E978/RKO/rap1.1).


Vooronderzoek

Op 9 juli 2012 is de Omgevingsdienst Midden-Holland geraadpleegd inzake het historische gebruik van de onderzoekslocatie en de omliggende percelen. Uit het historisch onderzoek blijkt het volgende:

  • voor zover bekend hebben geen tanks gelegen op het onderzoeksterrein;
  • de locatie is op basis van de door ons bekende informatie niet verdacht op het voorkomen van asbest;
  • door het sterk venige gebied kunnen in het verleden (ter stabilisatie / fundering) ophooglagen zijn aangebracht. Ervaring leert dat de betreffende lagen divers van samenstelling en kwaliteit kunnen zijn. Met name zware metalen kunnen dan voorkomen;
  • de naastgelegen percelen zijn (of waren) in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden en wonen met tuin;
  • naar verwachting hebben de activiteiten op de omliggende percelen (wonen met tuin en agrarische bedrijven) de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie niet negatief beïnvloed.


Op basis van het vooronderzoek kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van hetonderzoeksterrein, de volgende aandachtspunten aanwezig zijn:

  • zware metalen (op basis van ophooglagen).


Veldonderzoek

Op 14 juli 2012 zijn de veldwerkzaamheden uitgevoerd. Op 21 juli 2012 heeft de bemonstering van het grondwater plaatsgevonden. Naar aanleiding van de verkregen onderzoeksresultaten blijkt met betrekking tot de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie het volgende:


Bovengrond

In een mengmonster 1 (MM01) overschrijden de gehalten kwik, lood, zink en PAK de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.


In mengmonster 2 (MM02) overschrijden de gehalten koper, kwik, lood en PAK de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.


Aangezien het verhoogde gehalte aan zink is gebaseerd op een samengesteld mengmonster, is volledigheidshalve het betreffende mengmonster uitgesplitst in vier separate grondmonsters, welke geanalyseerd zijn op zink. De verhoogde gehalte aan zink is teruggevonden ter plaatse van boring 4 (M12) in de bovengrond.

Aanvullend onderzoek

Na het aantreffen van een interventiewaarde overschrijding voor zink ter plaatse van boring 4 zijn vier boringen rondom boring 4 geplaatst (boring 22, 23, 24 en 25). Hierbij zijn de meest kritische bodemlagen geselecteerd en separaat geanalyseerd op zink. Na het aantreffen van een tussen- en interventiewaarde overschrijding voor zink ter plaatse van respectievelijk boring 23 en 25 zijn twee boringen (26 en 28) nabij deze boringen geplaatst.

Na uitvoer van het aanvullend onderzoek is bij boring 23 en 25 in de bovengrond (0 - 0,5 m-mv) respectievelijk een tussen- en interventiewaarde overschrijding voor de paramater zink aangetoond. Bij boring 21 (0,8 - 1,3 m-mv) en 25 (0,5 - 1,0 m-mv) in de ondergrond is hooguit een achtergrondwaarde overschrijding voor de parameter zink aangetoond (vertikale kartering). Horizontaal is de verontreiniging ook in kaart gebracht. Doordat betreffende sterke verhoging niet in de ondergrond en grondwater is aangetoond, is naar mening van IDDS sprake van een kleine plaatselijke verontreinigingsspot met zink (omvang < 25 m3 matig tot sterk verontreinigde grond).


Ondergrond

In Mengmonster 3 (MM03) overschrijden de gehalten kwik, lood en molybdeen de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.


In mengmonster 4 (MM04) overschrijdt het gehalte minerale olie de desbetreffende achtergrondwaarde.


In mengmonster 5 (MM05) is het gehalte minerale olie lager dan de betreffende achtergrondwaarde.


Grondwater

In het grondwater uit peilbuis 1 overschrijden de concentraties barium en xylenen de desbetreffende streefwaarden. De concentratie van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.


In het grondwater van peilbuis 8 zijn de concentraties van de onderzochte parameters lager dan de desbetreffende streefwaarden ten aanzien van olieproducten.


Conclusie

Gelet op de onderzoeksresultaten dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie te worden verworpen.

Het gehalte zink overschrijdt de betreffende interventiewaarde en geeft conform de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar de verspreiding / omvang en ernst van de verontreiniging. Uit het nader onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is er geen saneringsnoodzaak aanwezig.

De verhoging met zink valt mogelijkerwijs te relateren aan de bijmenging met bodemvreemd materiaal. Deze bijmenging zijn plaatselijk aanwezig in de bodem. Door de diverse gradaties aan bijmenging komt verhoging met zink naar alle waarschijnlijkheid in variërende mate voor (wisselend licht tot sterk verhoogd). Hierdoor is / zijn sprake van zogenoemde (plaatselijke) verontreinigingsspot(s). Door onder andere de aanwezigheid van een verhardingslaag (stelconplaten) zijn contactmogelijkheden niet aanwezig en worden directe risico's niet voorzien.

De herkomst van de plaatselijk aangetroffen olie- / water reactie is vooralsnog niet bekend. In de bodem en ondergrond zijn zintuigelijk geen asbest verdachte materialen aangetroffen.


Op basis van voornoemde worden beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien