direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Plan: Wonnepad, Reeuwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1901.12AgrBedrWonnepad-BP80

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van grondgebonden veehouderijbedrijven, zoals genoemd in artikel 1, lid 1.8 sub a;
  • b. het behoud van de landschappelijke waarden in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden, zoals de aanwezigheid van weidevogels;

met daaraan ondergeschikt de volgende nevenfuncties:

    • 1. verkoop van streekeigen producten, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 2. paardenstalling/paardenpension waarvoor ten hoogste 200 m² bebouwing en 800 m² gronden in gebruik mogen worden genomen;
    • 3. bed & breakfast waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken kan pas worden verleend, indien vaststaat dat omgevingsvergunning is verleend voor de aanleg van de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het 'Beplantingsplan Wonnepad', gedateerd maart 2012, dat als bijlage 1 aan de toelichting is toegevoegd;

verder geldt het volgende:

  • c. gebouwen, de bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder wordt verstaan mestbassins, sleufsilo's, kuilplaten, buitenrijbanen en paardenbakken, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • d. de voorgevels van andere gebouwen dan de bedrijfswoning met de hierbij behorende bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 40 meter vanaf de noordelijke grens van het bouwvlak te worden gesitueerd;
  • e. de bedrijfsgebouwen dienen in lengterichting van het slagenlandschap te worden gesitueerd;
  • f. de kaprichting van de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen dienen evenredig aan de lengterichting van het slagenlandschap te worden gesitueerd;
  • g. voor zover niet aaneen wordt gebouwd moet de afstand tussen een gebouw en een erfscheiding ten minste bedragen:
    • 1. 1,5 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van 3 m of minder;
    • 2. 3 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van meer dan 3 m, met dien verstande dat de afstand van een gebouw tot een watergang minimaal 5 m dient te bedragen;
  • h. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. inhoud   max. oppervlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie   één, tenzij middels een maatvoerings-
aanduiding anders is aangegeven  
650 m³     4,5 m   8,5 m  
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen         3 m   6 m  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen       50 m²   3 m   4,5 m  
bedrijfsgebouwen en overkappingen       gehele bouwvlak met inachtneming van 3.2 sub d.   4,5 m   10 m  
hooibergen en silo's           12 m  
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken           2 m  
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlakken           1 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde           3 m  

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de bescherming van de groenstructuur;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Overschrijding van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven bij omgevingsvergunning afwijken van de begrenzing van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering dan wel behoud of compensatie van opgaande erfbeplanting of open water moet overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk maken;
  • b. de grenzen van een bouwvlak mogen uitsluitend in zuidelijke richting worden overschreden;
  • c. van de afwijkingsbevoegdheid mag geen gebruik worden gemaakt indien het oppervlak van het
    agrarische bouwvlak groter dan of gelijk is aan 1,5 ha;
  • d. de overschrijding mag niet leiden tot een overschrijding van de bestemmingsgrens;
  • e. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • f. de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.4.2 Vergroten maximale oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij lid 3.2, sub h, namelijk het maximale oppervlak voor bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, met inachtneming van het volgende:

  • a. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag tot ten hoogste 75 m² worden vergroot voor zover en indien de bestaande landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het verlenen van mantelzorg en het gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • b. het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:
    • 1. de opslag van goederen buiten de bestaande bebouwing met een totale hoogte van meer dan 4 m;
    • 2. lichtmasten en lichtreclame.

3.5.2 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de buitenopslag op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden moet voor 1 december 2014 zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  • b. onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het 'Beplantingsplan Wonnepad', gedateerd maart 2012 opgesteld door Watersnip Advies te Reeuwijk', dat als bijlage 1 aan de toelichting is toegevoegd.

3.5.3 Paardenbakken

Op deze gronden is het gebruik toegestaan voor het plaatsen van paardenbakken onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak is toegestaan;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
  • c. tenminste 10 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • d. tenminste 5 m uit de slootranden;
  • e. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • f. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • g. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • h. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak.

3.5.4 Overige gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor ontsluiting van de bouwpercelen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor:

  • a. het ontginnen of scheuren van graslanden van de bij het bedrijf behorende gronden;
  • b. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • h. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • i. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • j. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse van de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant.

3.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.6.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. aangelegd of uitgevoerd worden binnen het bouwvlak;
  • c. reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

3.6.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
  • b. daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen gewaarborgd wordt;
  • d. daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.6.4 Advies
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen advies inwinnen bij een landschapsdeskundige ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij de waterbeheerder advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 sub a.

3.6.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 3.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.