direct naar inhoud van Bijlage 4 Resultaten ecologisch onderzoek
Plan: Driebruggen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0595.KernDriebruggen10-BP80

Bijlage 4 Resultaten ecologisch onderzoek

B4.1. Plangebied en voorgenomen ontwikkelingen

Huidige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van de Reeuwijkse plassen, te midden van het veenweidegebied. Het plangebied wordt omringd door polder, waarin lintbebouwing gevestigd is. Ten westen van Driebruggen ligt de lintbebouwing van Langeweide en ten noordoosten ligt de lintbebouwing aan het Westeinde. Driebruggen wordt doorsneden door de Dubbele Wiericke. Het plangebied omvat alleen het stedelijk gebied van de kern.

Het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door de volgende landschapselementen:

  • bebouwing (huizen);
  • tuinen;
  • watergangen en sloten;
  • weg;
  • grasland en akker.

Door de aanwezigheid van twee bedrijventerreinen binnen het plangebied en door het gebruik van het plangebied zelf als woongebied, is reeds sprake van verstoring van mogelijk aanwezige natuurwaarden in het gebied.

Beoogde ontwikkelingen

Binnen een woonkern zijn, zelfs als er geen (grote) ontwikkelingen gepland zijn, altijd kleine ontwikkelingen mogelijk, zoals de uitbreiding van een woning of de plaatsing van een schuur of dakkapel. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Werkzaamheden die worden uitgevoerd om kleine ontwikkeling mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient - in het kader van de Flora- en faunawet - een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het inzichtelijk maken van de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op de aanwezige natuurwaarden. Indien deze niet voorafgaand aan de werkzaamheden inzicht is verschaft in de ecologische effecten, loopt men het risico dat de werkzaamheden stilgelegd worden.

Algemene ontwikkelingen die binnen de kern Driebruggen mogelijk worden uitgevoerd tijdens de looptijd van dit bestemmingsplan, betreffen:

  • slopen bestaande bebouwing;
  • grondwerkzaamheden (voor bijvoorbeeld bouwrijp maken);
  • graven watergangen en waterpartijen;
  • bouwwerkzaamheden;
  • verwijderen en aanbrengen beplanting.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  • 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  • 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  • 4. vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

B4.2. Huidige ecologische waarden

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied is gesitueerd op ongeveer 1.000 m ten oosten van een speciale beschermingszones inzake de Vogelrichtlijn, Broekvelden/Vettenbroek. Het plangebied is op ten minste 500 m afstand gelegen van natuurgebieden, die in de provinciale ecologische hoofdstructuur zijn opgenomen, te weten het kerngebied ten oosten van de Reeuwijkse Plassen. Bovendien is het plangebied op 1.200 m afstand van een provinciale ecologische verbindingszone gesitueerd, te weten 22: Waarder-Huys te Linschoten en 1.500 m van ecologische verbindingszone 21: Bodegraven noord-Reeuwijk (provincie Zuid-Holland, 1996 en 1997). Beide verbindingszones zijn deels gerealiseerd en deels in de planvormende fase (provincie Zuid-Holland, 2002).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van internet (www.natuurloket.nl), foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en atlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) waarin de verspreidingsgegevens van zoogdieren, amfibieën en reptielen zijn aangegeven.

Flora

Ten westen van het bedrijventerrein is een nieuwe school gebouwd. Door de recente aanleg liggen de gronden ernaast nog braak. Hier komen geen soorten voor. Verder naar het westen is de grond nog in gebruik als akker. Ook hier komen geen bijzondere soorten voor.

Op het schoolplein komen vrijwel geen soorten voor, vanwege het verharde oppervlak. Aan de randen zijn groeiplaatsen van enkele gecultiveerde soorten en bomen als esdoorn en zomereik aanwezig.

In het plangebied zijn geen soorten aanwezig, die beschermd worden door de Flora- en faunawet. Flora zal in het vervolg van deze paragraaf niet meer worden behandeld.

Vogels

In en nabij de bebouwing kunnen huismus en spreeuw broeden. De weiden en akkers hebben een zeer geringe betekenis voor broedvogels, vanwege het intensieve beheer van het grasland en de verstoring vanuit de A12/het bedrijventerrein. Mogelijk dat er een wilde eend, kievit of scholekster broeden. In de bosschages en het struweel komen koolmees, fitis en merel voor. Mogelijk kunnen soorten als wilde eend, waterhoen en meerkoet tot broeden komen langs de watergangen binnen het plangebied. Er is tevens een blauwe reiger waargenomen die de sloot gebruikte als foerageergebied, deze heeft echter geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.

Zoogdieren

Het Natuurloket geeft aan dat er een beschermde zoogdiersoort is waargenomen binnen het betreffende plangebied. Waarschijnlijk gaat het hier om een vleermuissoort.

Het plangebied vormt naar verwachting het leefgebied van verschillende soorten beschermde zoogdieren zoals mol, egel, bosspitsmuis, waterspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bosmuis, wezel, bunzing, haas, meervleermuis, gewone dwergvleermuis en laatvlieger (Broekhuizen, S., e.a., 1992; Limpens, H., e.a., 1997).

In het plangebied zijn mogelijk geschikte gebouwen aanwezig die kunnen dienen als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Tevens kunnen delen van het plangebied gebruikt worden als vlieg- of jachtroute voor vleermuizen, met name de randen van het plangebied.

Amfibieën en reptielen

In het onderzoeksgebied zijn gewone pad, rugstreeppad, groene kikker en bruine kikker waargenomen. Er komen geen reptielen voor (Bergmans en Zuiderwijk, 1986). De oevers van een groot deel van de watergangen zijn vrij steil en beschoeid, zoals bij het zorgcentrum en een deel bij de volkstuinen, waardoor deze delen niet geschikt zijn voor amfibieën. De andere watergangen zijn wel geschikt voor amfibieën, mede doordat de oevers begroeid zijn. Mogelijk gebruiken gewone pad, groene kikker en bruine kikker (delen van) het plangebied als voortplantingsgebied. In het plangebied zijn tevens voldoende winterverblijfplaatsen voor genoemde amfibieën. Voor de rugstreeppad komen geen geschikte rust- en verplaatsen voor in het plangebied. Bij nieuwe graafwerkzaamheden kunnen rugstreeppadden zich in het plangebied wel vestigen.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat er geen onderzoek is gedaan naar vissen binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat kleine modderkruiper (categorie 2) voorkomt binnen het plangebied niet geheel uit te sluiten. Deze soort kan in elke sloot worden aangetroffen.

Insecten

Volgens het Natuurloket (2003) zijn er geen beschermde soorten sprinkhanen, libellen of vlinders waargenomen. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Dit is het gevolg van het ontbreken van waardplanten waar vlinders eieren op af kunnen zetten, ruigtes voor sprinkhanen en geschikt voortplantingswater voor libellen.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

In tabel B.4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.4.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling   ontheffingsregeling Ffw  
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
mol, egel, bosspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, bosmuis, wezel, bunzing, haas,

gewone pad, groene kikker en bruine kikker  
kleine modderkruiper   waterspits- muis
 
alle vleermuizen
rugstreep-
pad (bij grondwerk- zaamheden)  
huismus   spreeuw, koolmees, pimpelmees en blauwe reiger etc.  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, is de verwachting dat dit geen nadelige effecten zal hebben op de nabijgelegen natuurgebieden en de PEHS. Tevens is het plangebied te ver van de beschermde natuurgebieden verwijderd om de natuurwaarden in deze natuurgebieden negatief te kunnen beïnvloeden.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk zijn zwaar beschermde rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden), vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) waterspitsmuis, dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 1 t/m 4) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.