1.1 plan
het bestemmingsplan “Zoutmansweg 68 70” van de gemeente Bodegraven - Reeuwijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.Zoutmansweg6870-BP80 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij een woning en gelegen zijn achter de achtergevel en tussen de zijgevellijnen.
1.7 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennemast, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.21 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
1.24 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.27 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.28 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.29 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 onderbouw
een kelder of een souterrain.
1.31 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.32 peil
het peil:
a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
1.34 straatmeubilair
voorwerpen die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten, bewegwijzeringen, afvalbakken, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee gelijk te stellen voorwerpen.
1.35 tuinmeubilair
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.36 voorgevel
de gevel van een woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.
1.37 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een woning en vanaf de hoeken van de woning evenwijdig aan de weg loopt.
1.38 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.39 woongebouw
een gebouw dat meerdere geheel of gedeeltelijk naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden en waarvan in ieder geval een gedeelte van de tot het gebouw behorende woningen niet direct toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld.
1.40 zijerf
de gronden die behoren bij een woning en gelegen zijn tussen de zijgevellijn en de aan die zijde van die woning gelegen erfgrens.
1.41 zolder
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een woning loopt tot aan de erfgrens.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.8 bouwhoogte van een antenne-installatie
a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.9 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.10 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
4.2.1
Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting akoestiek
De woningen mogen niet eerder in gebruik worden genomen, conform het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij de toelichting, nadat er geluidwerende voorzieningen, met dezelfde eigenschappen als de bestaande geluidwerende voorziening, met een hoogte van 2,5 meter zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden langs de erfgrens met de Zuidelijke Randweg tot de hoek van het appartementengebouw.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwd:
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.2.2 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte;
c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte
d. de kaphelling van het hoofdgebouw dient 70 graden te bedragen;
e. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' mag gestapeld worden gebouwd;
a. voor wat betreft de tweede en derde bouwlaag als dove gevel wordt
uitgevoerd waarbij deze:
1. geen te openen delen (deuren en ramen) bevat en een in NEN 5077
bedoelde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied heeft die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de in het akoestisch rapport, zoals opgenomen in bijlage 4 van de toelichting, berekende gecumuleerde geluidsbelasting en 33 dB of;
2. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen
niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;
b. in afwijking van het bepaalde in a. mogen in de betreffende gevel te openen
delen (o.a. ramen en deuren) worden gerealiseerd, indien ter plaatse van die te openen delen, overeenkomstig de akoestische notitie, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, de volgende maatregelen worden getroffen:
1. op de tweede bouwlaag een voorzetraam of vergelijkbare voorziening
wordt gerealiseerd en in stand gehouden, met een geluidsreductie van tenminste 10 dB(A), en;
2. op de derde bouwlaag een verglaasde loggia of vergelijkbare
voorziening wordt gerealiseerd en in stand gehouden, met een totale geluidsreductie van tenminste 13 dB(A), met dien verstande dat:
i. de verglaasde loggia een gesloten borstwering aan de kant van
de woning dient te bevatten van ten minste 1 meter hoog, met een
geluidsreductie van tenminste 3 dB(A);
ii. het deel van de verglaasde loggia boven de gesloten borstwering
tussen 6.30 uur en 7.00 uur gesloten dient te blijven.
6.2.3 Plaats erfbebouwing
6.2.4 Hoogte van erfbebouwing
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De woningen mogen niet eerder in gebruik worden genomen:
a. nadat er in het verlengde van het bestaande geluidsscherm geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 2,5 meter zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden langs de erfgrens met de Zuidelijke Randweg tot de hoek van het appartementengebouw, conform het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij de toelichting, en;
b. nadat is gebleken dat de maatregelen, zoals bedoeld in artikel 6.2.2 onder f., zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken verlenen van het bepaalde in 6.3 onder a teneinde een activiteit behorende tot milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te staan mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteit aanleg van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
7.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning activiteit aanleg
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning activiteit aanleg aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van een of meerdere bestemmingsvlakken verwijderen, indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
9.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidings-grenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
9.3 Parkeren
9.3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Het planologisch toegelaten gebruik van gronden, zoals na oprichting van een gebouw en bij verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik, is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen en in stand wordt gehouden.
Bij een aanvraag omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag pas een omgevingsvergun-ning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als er sprake is van voldoende parkeer-gelegenheid en voldoende laad- en losvoorzieningen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
b. of voor wat betreft de parkeernorm tenminste 1,3 parkeerplaats per sociale
huurappartement wordt gerealiseerd;
c. voldaan wordt aan de verdere eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 9.3.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een bouwwerk, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
Gebruik van gronden en bouwwerken
a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
b. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in sub a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
11.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend – afwijking verlenen van de regels voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestem-mingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een afwijking verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zoutmansweg 68 70'.