Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan “Zoutmansweg 68 70” van de gemeente Bodegraven - Reeuwijk.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901. Zoutmansweg6870-BP40 met de bijbehorende regels.

 

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij een woning en gelegen zijn achter de achtergevel en tussen de zijgevellijnen.

 

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennemast, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

 

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

 

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen.

 

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.20 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

 

1.21 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

 

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

 

1.23 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

 

1.24 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.27 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

 

1.28 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

 

1.29 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

 

1.30 onderbouw

een kelder of een souterrain.

 

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

 

1.32 peil

het peil:

a.    voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.33 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

 

1.34 straatmeubilair

voorwerpen die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten, bewegwijzeringen, afvalbakken, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee gelijk te stellen voorwerpen.

 

1.35 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

 

1.36 voorgevel

de gevel van een woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

 

1.37 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een woning en vanaf de hoeken van de woning evenwijdig aan de weg loopt.

 

1.38 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

1.39 woongebouw

een gebouw dat meerdere geheel of gedeeltelijk naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden en waarvan in ieder geval een gedeelte van de tot het gebouw behorende woningen niet direct toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld.

 

1.40 zijerf

de gronden die behoren bij een woning en gelegen zijn tussen de zijgevellijn en de aan die zijde van die woning gelegen erfgrens.

 

1.41 zolder

denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een woning loopt tot aan de erfgrens.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

2.7 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

 

2.8 bouwhoogte van een antenne-installatie

a.    ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;

b.    ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

 

2.9 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beplanting, groenstroken, plantsoenen en bermen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en andere verhardingen, nutsvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

  1. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals opgenomen in artikel 9.1.2 (Algemene bouwregels).

 

Artikel 4 Tuin

 
4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, paden, terrassen, verhardingen en parkeren;
  3. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidscherm.
 
4.2 Bouwregels

4.2.1 Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

  1. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten zoals opgenomen in artikel 9.1.2 (Algemene bouwregels).

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Voorwaardelijke verplichting akoestiek

De woningen mogen niet eerder in gebruik worden genomen, conform het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij de toelichting, nadat er geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 2,5 meter zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden langs de erfgrens met de Zuidelijke Randweg tot de hoek van het appartementengebouw.

 

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

 
5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en bruggen.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gebouwd.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

 

Artikel 6 Wonen

 
6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aan-huis-gebonden beroep of kleinschalig bedrijf;
  2. tuinen en erven;
  3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'berging': uitsluitend bergplaatsen ten behoeve van de stalling van fietsen;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  5. geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidscherm.
 
6.2 Bouwregels
6.2.1

Op deze gronden worden ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwd:

  1. hoofdgebouwen;
  2. bergplaatsen;
  3. kelders;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.2 Hoofdgebouwen

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte;
  3. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte
  4. de kaphelling van het hoofdgebouw dient 70 graden te bedragen;
  5. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' mag gestapeld worden gebouwd.

6.2.3 Plaats erfbebouwing

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van de woning worden gebouwd;
  2. daar waar al op minder dan 1 m afstand is gebouwd, wordt in afwijking van hetgeen genoemd onder a in het verlengde van de aanwezige aan- of uitbouw of het bijgebouw gebouwd;
  3. woningen mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 3,5 m achter de achtergevel worden uitgebreid;
  4. de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf van een woning bedraagt ten hoogste 4 m;
  5. in afwijking van het onder d vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 m;
  6. de afstand tussen erfbebouwing en water bedraagt ten minste 1 m.

6.2.4 Hoogte van erfbebouwing

  1. voor aan- en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 m;
  2. op het achtererf is een kap op de erfbebouwing niet toegestaan;
  3. voor bijgebouwen (vrijstaand of aangebouwd) geldt een maximale goothoogte van 3 m;

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 voorwaardelijke verplichting akoestiek

De woningen mogen niet eerder in gebruik worden genomen, conform het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij de toelichting, nadat er geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 2,5 meter zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden langs de erfgrens met de Zuidelijke Randweg tot de hoek van het appartementengebouw.

6.3.2 specifieke gebruiksregels aan huis gebonden beroepen
  1. Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan, voor zover:
    1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
    2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de richtlijn van het CROW (ASVV);
    3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. Balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
 
6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken verlenen van het bepaalde in 6.3 onder a teneinde een activiteit behorende tot milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te staan mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie

 
7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden worden ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) wordt - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

7.3 Omgevingsvergunning activiteit aanleg
7.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning activiteit aanleg

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteit aanleg van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 7.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning activiteit aanleg

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning activiteit aanleg aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning activiteit aanleg een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie, na het raadplegen van een archeologische deskundige, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning activiteit aanleg regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
 
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van een of meerdere bestemmingsvlakken verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 
9.1 Hoogteaanduiding
9.1.1 Gebouwen
  1. voor de maximaal toelaatbare hoogten van gebouwen wordt hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels en hetgeen met maatvoeringaanduiding is bepaald in acht genomen;
  2. de maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is bepaald;

9.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. tenzij in hoofdstuk 2 van de regels of met maatvoeringaanduidingen anders is bepaald, bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. 1 m voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    2. 2 m voor erafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    3. 3 m voor tuinmeubilair;
    4. 4 m voor speeltoestellen;
    5. 10 m voor lichtmasten ten behoeve van sportvelden;
    6. 12 m voor straatmeubilair;
    7. 15 m voor silo's en hooibergen;
    8. 40 m voor hoogspanningsmasten;
    9. 3 m voor schotelantenne-installaties, ongeacht of zijn op of aan bouwwerken worden gebouwd;
    10. 5 m voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties;
    11. 15 m voor antenne-installaties anders dan ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast;
    12. 2,5 meter voor geluidsschermen;
    13. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidings-grenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

 

9.3 Parkeren

9.3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het planologisch toegelaten gebruik van gronden, zoals na oprichting van een gebouw en bij verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik, is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen en in stand wordt gehouden.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag pas een omgevingsvergun-ning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als er sprake is van voldoende parkeer-gelegenheid en voldoende laad- en losvoorzieningen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

  1. voldaan wordt aan de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
  2. voldaan wordt aan de verdere eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
9.3.2 Nadere eis

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 9.3.2, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een bouwwerk, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

Gebruik van gronden en bouwwerken

a.    Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

b.    Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in sub a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

 

11.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend – afwijking verlenen van de regels voor:

a.    afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

b.    overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

 

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.    een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestem-mingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.    burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een afwijking verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

c.     het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.    het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.     indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

 

Artikel 13 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Zoutmansweg 68 70'.