In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende
regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.12Westeinde65-BP80;
1.2
plan:
het bestemmingsplan "Westeinde 65 Waarder"
van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
1.3
plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.1901.12Westeinde65-BP80;
1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een
(bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende
mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7
aan- of uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan
een (bedrijfs)woning gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is
aan de (bedrijfs)woning.
1.8
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar
toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.9
antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10
antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al
dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij
behorende bevestigingsconstructie.
1.11
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde.
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het
vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het
bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend
plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van
verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde
goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de
uitgeoefende handelingen.
1.13
Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.
1.14
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en
oppervlaktematen en aantallen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning.
1.15
bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan
wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.
1.16
bestaand gebruik:
gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op
de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20
bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een
gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages, bergingen etc.).
1.21 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27
dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw,
welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze
constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in
het dakvlak is geplaatst.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de
uitstalling voor verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen
motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten
welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder
rechtstreeks contact met het publiek.
1.30
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte
daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is
ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke
overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is
voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is.
1.33
kap:
een constructie van één of meer dakvlakken met een
helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.34
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten :
het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op
bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen
vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt, waarbij de
(bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een
ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.35
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut,
zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers,
bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten
behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.37
opslag:
het bewaren van goederen, waaronder agrarische
producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van
productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve
aard.
a. voor
bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die
weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.39 platte afdekking:
een horizontaal vlak, ter afdekking van een
gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
1.40 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch,
kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar
aard gelijk te stellen gebied.
1.42
tuinmeubilair:
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen
in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes,
zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.44
voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning alsmede
het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan
de weg loopt.
1.45
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor
de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.46
woning in niet-gestapelde vorm:
een woning, welke een zelfstandig gebouw vormt en direct
toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld.
1.47
zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en
gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige
lijn in het verlengde daarvan en grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied.
1.48
zijgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van
een (bedrijfs)woning loopt tot aan de erfgrens.
a. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
b. de goothoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
d. de bouwhoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
e. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel
3
Tuin
Bestemmingsomschrijving
a. tuinen,
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. bij deze bestemming
behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen,
paden, terrassen, verhardingen en parkeren.
Bouwregels
3.2
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 4
Wonen
Bestemmingsomschrijving
a. woningen
in niet-gestapelde vorm;
b. aan-huis-gebonden
beroep of kleinschalig bedrijf;
c. tuinen en
erven;
d. bij deze
bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen,
nutsvoorzieningen, water, speelvoorzieningen en verhardingen.
Bouwregels
4.2
Op deze gronden mogen ten behoeve van de
bestemming uitsluitend worden gebouwd:
b. aan- en
uitbouwen en bijgebouwen;
c. kelders;
d. bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de
breedte van het hoofdgebouw maximaal 12,5 meter bedraagt;
c.
de inhoud van een woning inclusief aanbouwen en bijgebouwen bedraagt
ten hoogste 650 m³, waarbij in afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2.1 sub c gemeten wordt vanaf de bovenzijde van de begane grondvloer.
maximaal toelaatbaar oppervlak erfbebouwing
Voor de bij een woning behorende erfbebouwing
geldt onverminderd het bepaalde sub a en b dat:
e. de sub d genoemde 50 m² mag vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het betrokken
erf groter is dan 125 m² tot een maximum van 80 m² met dien verstande dat van geen bouwwerk het grondoppervlak meer dan 50 m² mag bedragen;
f. op de
onder d genoemde gronden dient tenminste 25 m² onbebouwd en onoverdekt te blijven;
plaats van erfbebouwing.
h. daar waar
al op minder dan 1 meter afstand is gebouwd, mag in afwijking van hetgeen
genoemd onder g in het verlengde van de aanwezige aan- of uitbouw of het
bijgebouw worden gebouwd;
k. in
afwijking van het onder j vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw
een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende
zijerf een breedte heeft van meer dan 10 meter;
l. de
afstand tussen erfbebouwing en water dient tenminste 1 meter te bedragen.
hoogte van erfbebouwing
m. voor aan- en uitbouwen
en bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3 meter.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde
n. voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximaal toelaatbare bouwhoogten
zoals is opgenomen in artikel 7 (Algemene bouwregels), lid 7.5.
Specifieke gebruiksregels
4.4
Het gebruik van gedeelten van woningen ten
behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten is toegestaan, voor zover:
a. het
vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning,
inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
b. ten behoeve van
de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de richtlijn van het
CROW (ASVV);
c. de
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale
afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel,
uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de
betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
4.5
Het is verboden om bijgebouwen te gebruiken of
te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
4.6
Balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen
het bouwvlak toegestaan.
Artikel 5
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
Bouwregels
5.2 Op deze gronden mogen uitsluitend ten
behoeve van de in lid 5.1
genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
Afwijking van de bouwregels
5.4
Het bepaalde in 5.3, sub a en b is niet van toepassing, indien het
bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of
bouwwerken:
a. vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik
wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een bouwwerk met
een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
c. een
bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
Aanlegverbod zonder aanlegvergunning
5.5
Het is niet toegestaan op of in de gronden met
de in lid 5.1 genoemde
bestemming zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen
en aanleggen van drainage;
b. het uitvoeren
van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
c. het
verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. het aanleggen of
rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e. het
aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur.
Uitzondering op het aanlegverbod
5.6
Het verbod in lid 5.5 is niet van toepassing, indien de
werken en werkzaamheden:
a. noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
b. een oppervlakte
beslaan van ten hoogste 100 m²;
c. reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
d. ten dienste van
archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Voorwaarden voor een aanlegvergunning
5.7
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.5 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar,
indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader
archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden
toelaatbaar, indien:
a. de
aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische
waarde van de betrokken locatie, na het raadplegen van een archeologische
deskundige, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate
is vastgesteld;
b. de betrokken
archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden
geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning
regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de
bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten
door een archeologische deskundige.
Wijzigingsbevoegdheid
5.8
Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming
"Waarde – Archeologie" geheel of gedeeltelijk van een of meerdere
bestemmingsvlakken verwijderen, indien:
a. uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn;
b. het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
6.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij
het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Hoogteaanduiding
gebouwen
7.1
Voor de maximaal toelaatbare hoogten van
gebouwen dienen hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald en de
aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
7.2
De maximaal toelaatbare hoogten mogen worden
overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen
en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders
is bepaald.
7.3
Voor zover in het bestemmingsplan geen
nokhoogten zijn aangegeven, mogen de maximaal toelaatbare goot- en
boeibordhoogten worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en
dakkapellen.
7.4
Voor zover noch in het bestemmingsplan geen regels
zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen
zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking
wordt toegepast, geeft de maximaal toelaatbare goothoogte de maximaal toelaatbare
hoogte van het boeibord van het platte dak aan.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
c. 3 meter voor tuinmeubilair;
d. 3 meter voor schotelantenne-installaties, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd;
e. 5 meter voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties;
f. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Overschrijding bouwgrenzen
7.6
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen,
mogen binnen de bestemmingsgrenzen in afwijking van het bestemmingsplan,
uitsluitend worden overschreden door:
a. tot
gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen,
funderingen, entreeportalen, afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
b. tot gebouwen
behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
c. andere
ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
7.7
De regels van stedenbouwkundige aard van
hoofdstuk 2 paragraaf 5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing,
voor zover het betreft:
a. bereikbaarheid
van bouwwerken voor wegverkeer en brandblusvoorzieningen;
b. brandweeringang;
c. bereikbaarheid
van gebouwen voor gehandicapten;
d. de ruimte tussen
bouwwerken;
e. parkeergelegenheid
en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen
9.1 Burgemeester en wethouders kunnen -tenzij op grond van
hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken‑
bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1,
sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan
voor:
a. afwijkingen
van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding
van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is
voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de
overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Mantelzorg
a. het
maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
b. de toegestane
maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen
niet mogen worden overschreden;
c. de woning
dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben
van één woning met eventueel bijgebouwen;
d. er geen extra
inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
e. de woning
maximaal één toegang mag hebben;
f. de
zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de
GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
g. bij beëindiging
van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als
tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.
9.3
Een omgevingsvergunning als bedoeld in als bedoeld in lid 9.1 en 9.2 wordt niet verleend indien daardoor
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in
het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van
bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere
realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de
overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Werking wettelijke regels
11.1
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels
van dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment
van vaststelling van het bestemmingsplan.
Overgangsrecht bouwwerken
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in
afwijking van lid 12.1 een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
12.3
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken
die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar
zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
12.5
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen
in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit
gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik
dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.
Hardheidsclausule
12.8
Voor zover toepassing van lid 12.4 tot en met 12.7 leidt tot een onbillijkheid van
overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag
ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij een
omgevingsvergunning afwijken.
13.1
Deze regels worden aangehaald als: Regels van
het bestemmingsplan Westeinde 65.