Regels
Inhoudsopgave
1. Inleidende
regels 1
Artikel 1 Begrippen 1
Artikel 2 Wijze van meten 7
2. Bestemmingsregels 8
Artikel 3 Groen 8
Artikel 4 Tuin 9
Artikel 5 Verkeer 10
Artikel 6 Water 11
Artikel 7 Wonen 12
3. Algemene
regels 15
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel 15
Artikel 9 Algemene
bouwregels 16
Artikel 10 Algemene
gebruiksregels 17
Artikel 11 Algemene
afwijkingsregels 18
Artikel 12 Algemene
wijzigingsregels 20
Artikel 13 Overige regels 21
4. Overgangs-
en slotregels 22
Artikel 14 Overgangsrecht 22
Artikel 15 Slotregel 23
In deze regels wordt verstaan onder:
1.2
plan:
het bestemmingsplan "Bestemmingsplan City-Life" van de gemeente
Bodegraven-Reeuwijk.
1.3
plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.1901.12CityLife-BP80.
1.4
aan- of uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een (bedrijfs)woning gebouwd gebouw,
dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning.
1.5
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
1.6
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan-huis-gebonden
beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend,
waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is.
1.9
ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.10 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al
dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij
behorende bevestigingsconstructie.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft
dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van
de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.15 Besluit
omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.
1.16 bestaand
gebruik:
gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestaande
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel
tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning.
1.18 bestaande
bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijbehorend
bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op
de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.22 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt
is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages,
bergingen etc.).
1.23 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen,
onderbouw- en kapverdiepingen.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en
de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is
gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling voor verkoop),
verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen
die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij
een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik
van dat gebouw.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op
het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 horecabedrijf:
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
a. het
verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
b. het
exploiteren van zaalaccommodatie;
c. het
verstrekken van nachtverblijf.
1.37
kap:
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en
minder dan 65°.
1.38
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten :
het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen
van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van Bijlage I van het
Bor geldt, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is.
1.39 landhoofd:
uitbouwsel van de oever, dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een
kunstwerk, zoals een brug.
1.40 ligplaats:
een gedeelte van water, bestemd en geschikt om door een (plezier)vaartuig te
worden gebruikt.
1.41 mantelzorg:
noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit
een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd
verband en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend.
1.42 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,
gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse)
afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.43 onderbouw:
een kelder of een souterrain.
1.44 onzelfstandige
woonruimte:
woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of
huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van
wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.45 openbaar
toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet
1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar
gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen
uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.46 opslag:
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen
zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel
en/of activiteiten van administratieve aard.
1.47 overkapping:
een ander bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één
zijde een gesloten wand.
a. voor
bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die
weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 permanent
geluiddichte gevel:
een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde
karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen
de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;
1.50 pleziervaartuig:
elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm
van pleziervaart, waterrecreatie of watersport, met uitzondering van een
surfplank.
1.51 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen
van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch,
medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied.
1.52 seksuele
dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele
handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.53 steiger:
constructie aan of loodrecht op een oever, die tot ligplaats dient voor één of
meerdere pleziervaartuigen.
1.54 straatmeubilair:
voorwerpen die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten,
bewegwijzeringen, afvalbakken, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee
gelijk te stellen voorwerpen.
1.55 tuinmeubilair:
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair,
verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en
daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.57 voorgevel:
de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel
gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan
worden aangemerkt.
1.58 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning loopt alsmede
het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan
de weg loopt.
1.59 woning
in niet-gestapelde vorm:
een woning, welke een zelfstandig gebouw vormt en direct toegankelijk is vanaf
het aangrenzende maaiveld.
1.60 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden.
1.61 woonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt
gebruikt als woning of als recreatieverblijf.
1.62 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en)
van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.63 zijgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een (bedrijfs)woning loopt
tot aan de erfgrens.
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
b. de
goothoogte van een bouwwerk:
1. vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2. indien
zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen
bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de
gevelbreedte, wordt de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord
of daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel of dakopbouw als
goothoogte aangemerkt.
c. de inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
d. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
e. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
f. de
oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
g. breedte
van een aan- of uitbouw aan een woning:
de afstand tussen de gevelwand waaraan wordt gebouwd en de lijn die evenwijdig
daaraan loopt, in welke lijn enig snijpunt valt van een of meer wanden van de
aan of uitbouw.
h. afstanden:
afstanden tussen bouwwerken, perceelsgrenzen en andere lijnen worden daar gemeten
waar deze afstanden het kleinst zijn.
i. bebouwd
oppervlak van een bouwperceel:
de gezamenlijke oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen.
Artikel 3
Groen
Bestemmingsomschrijving
3.1
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. beplantingen,
groenstroken, plantsoenen en bermen;
b. bij deze
functies behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, speelvoorzieningen,
voet- en fietspaden en andere verhardingen, nutsvoorzieningen en water.
Bouwregels
3.2
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
gebouwen
a. op deze
gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwen ten behoeve
van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
andere bouwwerken
b. de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
1. 6 meter
voor straatmeubilair;
2. 3 meter voor overige andere bouwwerken.
Artikel
4 Tuin
Bestemmingsomschrijving
4.1
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen,
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. bij deze
functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen,
paden, terrassen, verhardingen, parkeren.
Bouwregels
4.2
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
gebouwen
a. de bouw
van gebouwen is niet toegestaan;
andere bouwwerken
b. de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
1. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
3. 3 meter voor overige andere bouwwerken, met dien verstande dat er geen lantaarnpalen en/of andere
bouwwerken ten behoeve van verlichting mogen worden gebouwd.
Nadere eisen
4.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan
de situering en afmetingen van andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:
a. ten
behoeve van een samenhangend straatbeeld;
b. ten
behoeve van een goede woonsituatie;
c. ter
bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en bouwwerken;
d. ter
bevordering van de verkeersveiligheid.
Artikel 5 Verkeer
Bestemmingsomschrijving
5.1
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen,
woonstraten en fiets- en voetpaden;
b. bij deze
functies behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen,
straatmeubilair, bruggen en landhoofden, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen,
speelvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen.
Bouwregels
5.2
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
gebouwen
a. de bouw
van gebouwen is niet toegestaan;
andere bouwwerken
b. de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
1. 6 meter
voor straatmeubilair;
2. 3 meter voor overige andere bouwwerken.
Artikel
6 Water
Bestemmingsomschrijving
6.1
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
waterhuishouding, waaronder vaarwegen, waterlopen en waterberging;
b. bij deze
functie behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen en landhoofden, steigers,
ligplaatsen, bermen, keermuren, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds,
alsmede voor nutsvoorzieningen.
Bouwregels
6.2
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
gebouwen
a. de bouw
van gebouwen is niet toegestaan;
andere bouwwerken
b. de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 3 meter;
steigers
c. de
oppervlakte van steigers mag ten hoogste:
1. 2,5 m² bedragen in watergangen met een breedte van tenminste 3 meter;
2. 5 m² bedragen in watergangen met een breedte van tenminste 10 meter
d. voor de
hoogte van steigers geldt dat deze niet meer bedraagt dan 1 meter boven het waterpeil;
Nadere eisen
6.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan
de situering en afmetingen van andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:
a. ter
bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en bouwwerken;
b. ten
behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten;
c. ter
bevordering van de verkeersveiligheid;
d. ten
behoeve van de vrije doorvaartbreedte.
Specifieke gebruiksregels
6.4
Het aanmeren van woonschepen is niet toegestaan.
Artikel
7 Wonen
Bestemmingsomschrijving
a. wonen;
b. niet
publieksgerichte aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
c. tuinen en
erven;
d. bij deze
functies behorende voorzieningen, zoals groen- en speelvoorzieningen, water,
nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.
Bouwregels
7.2
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
hoofdgebouwen
a. er mogen
uitsluitend vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
b. hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de
geluidsbelasting op de gevels als gevolg van het verkeer niet meer bedraagt
dan:
1. de
voorkeursgrenswaarde van 48 dB; of
2. de door
burgemeester en wethouders verleende hogere waarde,
tenzij een permanent geluiddichte gevel wordt
gerealiseerd;
c. de afstand
van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter,
met dien verstande dat bij twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde in de
zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
d. de hoogte
van gebouwen mag ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte
bedragen, met dien verstande dat gebouwen met een kap dienen te worden afgedekt;
e. het aantal
woningen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan met
een maatvoeringaanduiding is aangegeven;
f. balkons
en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
erfbebouwing
h. woningen
mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 2 meter achter de
achtergevel worden uitgebreid;
j. in
afwijking van het sub i vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw
een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf
een breedte heeft van meer dan 10 meter;
k. de afstand
tussen erfbebouwing en water dient tenminste 1 meter te bedragen;
m. de sub l genoemde 50 m² mag vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het betrokken
erf groter is dan 125 m² tot een maximum van 80 m² met dien verstande dat van geen bouwwerk het grondoppervlak meer dan 50 m² mag bedragen;
n. op de sub l genoemde gronden dient tenminste 25 m² onbebouwd en onoverdekt te blijven;
o. voor aan-
en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 meter en een maximale
bouwhoogte van 6 meter;
q. in afwijking
van het bepaalde onder l en p mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
een bijgebouw worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3,25 meter en een
maximale bouwhoogte van 8 meter.
andere bouwwerken
r. de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt:
1. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
3. 3 meter voor overige andere bouwwerken.
Nadere eisen
7.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan
de situering en afmetingen van andere bouwwerken indien dit noodzakelijk is:
a. ten
behoeve van een samenhangend straatbeeld;
b. ten
behoeve van een goede woonsituatie;
c. ter
bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en bouwwerken;
d. ter
bevordering van de verkeersveiligheid.
Specifieke gebruiksregels
a. het
vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief
aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m2;
b. degene die
de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
c. de
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale
afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel,
uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de
betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
7.5
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
a. het
gebruik van gronden en bouwwerken voor onzelfstandige woonruimte;
b. het
gebruik van het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' als zelfstandige
woonruimte.
Afwijking van de gebruiksregels
7.6
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in lid 7.4 ten behoeve van publieksgerichte
aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, onder
de voorwaarde dat in de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt voorzien.
8.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Overschrijding bouwgrenzen
9.1
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen binnen de
bestemmingsgrenzen in afwijking van hoofdstuk 2 van de regels en van de kaart,
uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen,
entreeportalen, afdaken, erkers, serres en andere ondergeschikte onderdelen van
gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
9.2
De regels van stedenbouwkundige aard van de bouwverordening zijn
uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
a. de ruimte
tussen bouwwerken;
b. parkeergelegenheid
en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Bestaande afstanden en ander maten
9.5
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 9.3 en 9.4 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen
11.1
Burgemeester en wethouders kunnen -tenzij
op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden
afgeweken‑ bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de
regels in het bestemmingsplan voor:
a. afwijkingen
van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding
van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is
voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de
overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
c. het bouwen
van overige andere bouwwerken tot een hoogte van 10 meter.
Mantelzorg
11.2 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken om een woning,
aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte bij een woning ten
behoeve van mantelzorg te gebruiken met dien verstande dat:
a. het
maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
b. de
toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
c. de woning
dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van
één woning met eventueel bijgebouwen;
d. er geen
extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
e. de woning
maximaal één toegang mag hebben;
f. de
zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de
GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
g. bij
beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw
als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.
Gastenverblijf
a. het
maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
b. de
toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
c. het
oppervlakte van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet
meer dan 80 m² mag bedragen;
d. er mogen
geen extra inritten of bruggen worden aangelegd;
e. de woning
maximaal één toegang mag hebben;
f. de
gebruiker dient een reëel hoofdverblijf elders te hebben;
g. de woning
dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben
van één woning met eventueel bijgebouwen.
11.4 Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 tot en met 11.3 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming
gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen
ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van
belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken
dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand
van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Werking wettelijke regels
13.1 De
wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden
zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangsrecht bouwwerken
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Lid
14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
14.5 Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
14.6 Indien
het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat bestemmingsplan.
Hardheidsclausule
14.8 Voor
zover toepassing van lid 14.4 tot en met 14.7 leidt tot een onbillijkheid van
overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag
ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij een
omgevingsvergunning afwijken.
15.1 Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan City-Life.