Regels

 


 

 

Inhoudsopgave

 

1.         Inleidende regels  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Wijze van meten  5

2.         Bestemmingsregels  6

2.1.     Bestemmingen  6

Artikel 3               Tuin  6

Artikel 4               Wonen  7

2.2.     Dubbelbestemmingen  10

Artikel 5               Waterstaat – Waterkering  10

3.         Algemene regels  12

Artikel 6               Anti-dubbeltelregel 12

Artikel 7               Algemene bouwregels  13

Artikel 8               Algemene gebruiksregels  14

Artikel 9               Algemene afwijkingsregels  15

Artikel 10             Algemene wijzigingsregels  16

Artikel 11             Algemene procedureregels  17

Artikel 12             Overige regels  18

4.         Overgangs- en slotregels  19

Artikel 13             Overgangsrecht 19

Artikel 14             Slotregel 20

 

 

 

 


1.        Inleidende regels

Artikel 1     Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1       bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.11Weiweg1-BP80;

1.2       plan:
het bestemmingsplan "Weiweg 1" van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.3       plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.1901.11Weiweg1-BP80;

1.4       aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5       aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6       aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7       aan- of uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een (bedrijfs)woning gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning.

1.8       achtererf:
de gronden die behoren bij een (bedrijfs)woning en gelegen zijn achter de achtergevel en tussen de zijgevellijnen.

1.9       antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10     antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11     bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12     bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13     Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepa-lingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.

1.14     bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning.

1.15     bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.

1.16     bestaand gebruik:
gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17     bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.

1.18     bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19     bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.20     bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages, bergingen etc.).

1.21     bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22     bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.

1.23     bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24     bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.

1.25     bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26     bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27     dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, boven de dakgoot, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.

1.28     detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling voor verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29     dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.30     erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.31     gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32     hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33     kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten :
het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.34     mantelzorg:
noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend.

1.35     nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36     onderbouw:
een kelder of een souterrain.

1.37     opslag:
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.38     peil:
het peil:

a.   voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b.  in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.39     praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.40     seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

1.41     tuinmeubilair:
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.42     voorgevel:
de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

1.43     voorgevelrooilijn:
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.

1.44     woning:
een (gedeelte) van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45     zijerf:
de gronden die behoren bij een (bedrijfs)woning en gelegen zijn tussen de zijgevellijn en de aan die zijde van die (bedrijfs)woning gelegen erfgrens.

1.46     zijgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een (bedrijfs)woning loopt tot aan de erfgrens.

 

 

 

Artikel 2     Wijze van meten

2.1       Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.   de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
b.  de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt.
c.   de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
d.  de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
e.   de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f.   breedte van een aan- of uitbouw aan een woning:
de afstand tussen de gevelwand waaraan wordt gebouwd en de lijn die evenwijdig daaraan loopt, in welke lijn enig snijpunt valt van een of meer wanden van de aan of uitbouw;
g.  afstanden:
afstanden tussen bouwwerken, perceelsgrenzen en andere lijnen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
h.   bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de gezamenlijke oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen.

 

 

 

2.        Bestemmingsregels

2.1.      Bestemmingen

Artikel 3     Tuin

Bestemmingsomschrijving

3.1       De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b.  bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, paden, terrassen, verhardingen en parkeren.

 

Bouwregels

3.2       Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen gebouwen worden opgericht met uitzondering van tuinmeubilair.

 

 

 

Artikel 4     Wonen

Bestemmingsomschrijving

4.1       De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   woningen in niet-gestapelde vorm;
b.  aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
c.   tuinen en erven;
d.  bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

 

Bouwregels

4.2       Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.   hoofdgebouwen;
b.  garages en bergplaatsen;
c.   aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
d.  kelders;
e.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.3       Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

          hoofdgebouwen

a.   hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
b.  de inhoud van een woning inclusief erfbebouwing mag ten hoogste 650 m³ bedragen;
c.   de hoogte van gebouwen mag ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

 

          erfbebouwing

d.  aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen voor zover deze in een bouwvlak worden gebouwd, uitsluitend op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd;
e.   woningen mogen aan de achterzijde over een diepte van ten hoogste 3,5 meter achter de achtergevel worden uitgebreid;
f.   de breedte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag op het zijerf van een woning ten hoogste 4 meter bedragen;
g.  in afwijking van het onder f vermelde, mag een aan-, uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw een breedte van 40% van het zijerf hebben, indien het bij een woning behorende zijerf een breedte heeft van meer dan 10 meter;
h.   de afstand tussen erfbebouwing en water dient tenminste 1 meter te bedragen;
i.    op de gronden achter de voorgevelrooilijn (uitgezonderd het hoofdgebouw) mag de gezamenlijke oppervlakte van garages en bergplaatsen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, kelders en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 40% van het oorspronkelijk bij de woning behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m²;
j.    de onder i genoemde 50 m² mag vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het betrokken erf groter is dan 125 m² tot een maximum van 80 m² met dien verstande dat van geen bouwwerk het grondoppervlak meer dan 50 m² mag bedragen;
k.   op de onder i genoemde gronden dient tenminste 25 m² onbebouwd en onoverdekt te blijven;
l.    voor aan- en uitbouwen geldt een maximale goothoogte van 3,25 meter;
m. voor bijgebouwen (vrijstaand of aangebouwd) geldt een maximale goothoogte van 3 meter.

 

          bouwwerken, geen gebouw zijnde

n.   Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte:
1.   1 meter bedraagt voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw ;
2.   2 meter bedraagt voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
3.   3 meter bedraagt voor overige bouwwerken.

 

          balkons en dakterrassen

o.  Balkons en dakterrassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

 

Afwijken van de bouwregels

4.4       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 4.3, onder b ten behoeve van een inhoud van een woning inclusief erfbebouwing tot ten hoogste 1.000 m³ onder de voorwaarde dat:

a.   per 0,65 m³ extra inhoud, 1 m² voormalige agrarische opstallen dan wel 5 m² kassen wordt gesloopt;
b.  voldaan wordt aan de uitgangspunten voor het slopen als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a, sub i, v en vi van de "Verordening Ruimte" van de Provincie Zuid-Holland.

 

Specifieke gebruiksregels

4.5       Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van de uitoefening van niet-publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:

a.   het vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
b.  degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
c.   in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
d.  de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

 

 

 

2.2.      Dubbelbestemmingen

Artikel 5     Waterstaat – Waterkering

Bestemmingsomschrijving

5.1       De voor "Waterstaat – Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.   instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
b.  bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.

 

Bouwregels

5.2       Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

 

5.3       Op deze gronden mogen ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

Afwijkingsregels

5.4       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en 5.3 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de aangegeven onderliggende bestemmingen op voorwaarde dat:

a.   het waterstaatkundige belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
b.  de bij die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels in acht worden genomen.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5       Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 5.1 genoemde bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde;
b.   het aanleggen van wegen en verhardingen;
c.   het wijzigen van het maaiveldniveau;
d.   het leggen van kabels en leidingen.

 

5.6       Het verbod als bedoeld in lid 0 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.   normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
b.  mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

5.7       Een schriftelijke vergunning als bedoeld in lid 0 zal slechts worden verstrekt indien de belangen van de waterkeringen niet in onevenredige mate worden geschaad. Hiertoe wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

 

3.        Algemene regels

Artikel 6     Anti-dubbeltelregel

6.1       Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 7     Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

7.1       De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen binnen de bestemmingsgrenzen in afwijking van het bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, afdaken, erkers, serres en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

 

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

7.2       De regels van stedenbouwkundige aard van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

a.   bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
b.  brandweeringang;
c.   bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d.  de ruimte tussen bouwwerken;
e.   parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

 

Bestaande afstanden en andere maten

7.3       Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

7.4       In die gevallen dat afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

7.5       In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 7.3 en 7.4 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

 

Artikel 8     Algemene gebruiksregels

8.1       Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksuele dienstverlening.

 

 

 

Artikel 9     Algemene afwijkingsregels

Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

9.1       Burgemeester en wethouders kunnen -tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken‑ bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor:

a.   afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b.  overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
c.   het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van 15 meter;
d.  het bouwen van overige andere bouwwerken tot een hoogte van 10 meter.

 

9.2       Ontheffing als bedoeld in lid 9.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 10  Algemene wijzigingsregels

10.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

 

Artikel 11  Algemene procedureregels

Procedure wijzigingsbevoegdheid

11.1     Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

 

 

Artikel 12  Overige regels

Werking wettelijke regels

12.1     De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

 

 

 

4.        Overgangs- en slotregels

Artikel 13  Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

13.1     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.  na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.2     Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

13.3     Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

13.4     Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

13.5     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

13.6     Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

13.7     Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

 

Hardheidsclausule

13.8     Voor zover toepassing van lid 13.4 tot en met 13.7 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij een omgevingsvergunning afwijken.

 

 

 

Artikel 14  Slotregel

14.1     Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Weiweg 1.