Regels

 

 

Inhoudsopgave

 

1.        Inleidende regels                                                                      

                Artikel 1               Begripsbepalingen                                                                                        3

                Artikel 2               Wijze van meten                                                                                           7

 

2.        Bestemmingsregels                                                                             

                Artikel 3               Agrarisch                                                                                                           8

                Artikel 4               Natuur                                                                                                               10

                Artikel 5               Waterstaat-Waterkering (dubbelbestemming)                                               12

 

3.        Algemene regels                                                                       

                Artikel 6               Antidubbeltelbepaling                                                                                 14

                Artikel 7               Algemene bouwregels                                                                                                15

Artikel 8               Algemene gebruiksregels                                                                          17

Artikel 9               Algemene afwijkingsregels                                                                       18

Artikel 10            Algemene wijzigingsregels                                                                        19

Artikel 11            Algemene procedureregels                                                                      20

 

4.        Overgangs- en slotregels

Artikel 12            Overgangsrecht                                                                                                             21

Artikel 13            Slotregel                                                                                                            22

 

 

 

Hoofdstuk 1       Inleidende regels

Artikel 1      Begripsbepalingen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1          aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.2          aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.3          aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in over­wegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.4          aan- of uitbouw

een aan een (bedrijfs)woning gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning.

 

1.5          achtererf

de gronden die behoren bij een (bedrijfs)woning en gelegen zijn achter de achtergevel en tussen de zijgevellijnen.

 

1.6          agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a.       akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;

b.      grondgebonden veehouderij: het houden van melkvee en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;

c.       intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (na­genoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

d.      glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

e.      sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet ge­combineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

f.        intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van inten­sieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;

g.       boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan.

 

1.7          bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor bewo­ning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de be­stemming van het gebouw of het terrein.

 

1.8          bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een bouwvergunning.

 

1.9          bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

 

1.10       bestaand gebruik

gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.11       bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.12       bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.11Weijland16-BP80 met de bijbehorende regels.

 

1.13       bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.14       bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages, bergingen etc.).

 

1.15       bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergro­ten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.16       bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.17       bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kap­verdiepin­gen.

 

1.18       bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar be­ho­rende bebouwing is toegelaten.

 

1.19       bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

 

1.20       bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.21       bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.22       dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de on­derzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

 

1.23       dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, boven de dakgoot, waarbij deze construc­tie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de con­structie in één of beide dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.

 

1.24       erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.25       gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26       gevellijn

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een     hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door bedrijfswoningen mag worden overschreden, behoudens de bestaande bedrijfswoning.

 

1.27       hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.28       kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

 

1.29       kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een (bedrijfs)woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.30       opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van admini­stratieve aard.

 

1.31       overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

 

1.32       plan

het bestemmingsplan Weijland 16 van de gemeente Bodegraven.

 

1.33       peil

het peil:

a.       voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.34       seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

 

1.35       tuinmeubilair:

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

 

1.36       verkoop eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische pro­ducten aan particulieren bij wijze van neventak van een agrarisch be­drijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

 

1.37       voorgevel

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstra­ling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

 

1.38       voorgevelrooilijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.

 

1.39       woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huis­hou­den.

 

 

 

Artikel 2      Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1          de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2          de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.3               de (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.4               de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.5               de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.6               de breedte van een aan- of uitbouw aan een woning

de afstand tussen de gevelwand waaraan wordt gebouwd en de lijn die evenwijdig daaraan loopt, in welke lijn enig snijpunt valt van een of meer wanden van de aan of uitbouw;

 

2.7               afstanden

afstanden tussen bouwwerken, perceelsgrenzen en andere lijnen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

 

 

Hoofdstuk 2       Bestemmingsregels

 

Artikel 3      Agrarisch

 

3.1          Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a       het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en verkopen van eigen producten;

b       het behoud, het beheer en de versterking van de aanwezige landschappelijke en natuur­lijke waarden;

c        bij deze functie behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

 

3.2          Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.       gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bw’ worden opgericht;

c.       de maatvoering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

 

 

max. aantal (per bouwvlak)

max. inhoud

 

max. goot-hoogte

max. bouw-hoogte

Bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen

één, tenzij anders op de verbeelding aangegeven

650 m3, of zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan

 

3,5 m

 

8,5 m

 

Overige gebouwen en overkappingen

 

 

 

4,5 m

 

10 m

silo’s

 

 

 

10 m

terreinafscheidingen op bouwvlakken

 

 

 

2m

terreinafscheidingen buiten bouwvlakken

 

 

 

1 m

Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde

 

 

 

3 m

(open) toegangshekken buiten bouwvlakken

1 per perceel

 

 

2 m

 

3.3          Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gedeelten van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van niet-publieksgerichte aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:

a       het vloeroppervlak niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m2;

b       degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;

c        in de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt voorzien;

 

d       de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de nor­male afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uit­gezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

 

 

 

Artikel 4      Natuur

 

4.1          Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, bescherming en beheer van natuur- en landschapswaarden;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’: behoud, bescherming en beheer van waardevolle natuur- en landschapselementen in de vorm van houtkades, geriefhoutbosjes en houtsingels en boselementen;

 

4.2          Bouwregels

Op de gronden met de aanduiding ‘landschapswaarden’ mag niet worden gebouwd.

 

4.3          Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van opslag, anders dan met het oog op het in de bestemming passende gebruik;
  2. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het storten van afval.

 

4.4          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

  1. Het is niet toegestaan zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) van burgemeester en wethouders op en in de desbetreffende gronden de in tabel 1 aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

 

  1. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

1.      reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.      worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;

3.      ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking;

4.      inhouden het aanbrengen van opgaande beplantingen, voorzover dit plaatsvindt in de bestaande wegbermen;

5.      ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

  1. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als in sub a en tabel 1 bedoeld, wordt verleend indien − mede gelet op een door de aanvrager op te stellen (inrichtings)plan − kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

1.      het belang dat met de ingreep is gediend;

2.      de belangen van landschap, natuur- en cultuurhistorie;

3.      het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

 

  1. Een inrichtingsplan als bedoeld in sub c wordt ter toetsing voorgelegd:

1.      aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of in voldoende mate is aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad;

2.      uitsluitend ingeval van werken en werkzaamheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering: de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het voorgenomen werk daadwerkelijk noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

 

Tabel 1 omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Werken of werkzaamheden

bestemming Natuur met de aanduiding landschapswaarden

a. dempen, graven, afdammen, vergroten of

    herprofileren van sloten of ander

    oppervlaktewater

 

 

*

b. scheuren van grasland ten behoeve van

    ruwvoederteelt:

     - op minder dan 20% van de bij het

        agrarisch bedrijf behorende gronden;

     - op meer dan 20% van de bij  het

        agrarisch bedrijf behorende gronden.

 

 

 

 

c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden

    dieper dan 30 cm, bij wijze van woelen,

    mengen, diepploegen, egaliseren of

    afgraven dan wel ten behoeve van

    ontginnen of draineren

 

 

 

*

d. aanbrengen opgaande beplantingen

 

*

e. aanleg van ruiterpaden en verharde

    wandel- en fietspaden

 

*

f. aanleg van kavelpaden

 

g. aanleg overige verhardingen

 

h. het aanbrengen van ondergrondse

    transport-, energie- of telecommunicatie-

    leidingen en daarmee verband

    houdende constructies, installaties of  

    apparatuur

 

 

*

i. het aanbrengen van ondergrondse

   transport-, energie- of telecommunicatie-

   leidingen en daarmee verband houdende

   constructies, installaties of apparatuur

 

 

*

 

● hoe dan ook (op bepaalde locaties) verboden

* vereiste van aanlegvergunning; voor uitzonderingen hierop en toelaatbaarheid zie sub b, c en d

 

 

 

Artikel 5      Waterstaat-Waterkering (dubbelbestemming)

 

5.1          Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer;
  2. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
  3. bij deze bestemming behorende waterstaatkundige voorzieningen.

 

5.2          Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op de gronden worden, na goedkeuring van de waterbeheerder, ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3m;

 

5.3          Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering, in welk kader de waterbeheerder gehoord wordt.

 

5.4          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in de gronden zoals bedoeld in lid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.      het aanleggen van wegen, voet- en fietspaden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

2.      het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

3.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

4.      het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

5.      diepploegen;

6.      het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

7.      het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

 

  1. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

1.      normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

2.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

3.      reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

4.      in voorbereiding zijn en bekend bij burgemeester en wethouders en de waterbeheerder.

 

  1. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

 

 

 

 

Hoofdstuk 3       Algemene regels

 

Artikel 6      Antidubbeltelbepaling

 

Gronden die eens in aanmerking zijn gekomen bij de verlening van een omgevingsvergunning blijven bij de beoordeling van latere aanvragen om een dergelijke vergunning –indien hiervoor de oorspronkelijke vergunning niet verleend zou kunnen zijn- buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 7      Algemene bouwregels

 

7.1          Hoogteaanduiding gebouwen

  1. Voor de maximaal toelaatbare hoogten van gebouwen dienen hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald en de op de verbeelding (plankaart) aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
  2. De maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofd­stuk 2 van de regels anders is bepaald;
  3. Voor zover in hoofdstuk 2 van de regels of op de verbeelding (plankaart) geen nokhoogten zijn aangegeven, mogen de maximaal toelaatbare goot- en boeibordhoogten worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen;
  4. Voor zover noch in de regels noch op de verbeelding (plankaart) regels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de op de verbeelding (plankaart) aangegeven maximaal toelaatbare goothoogte de maximaal toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.

 

7.2          Hoogteaanduiding bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Tenzij in het bestemmingsplan anders is bepaald, bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. 1 meter voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  2. 2 meter voor erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  3. 3 meter voor tuinmeubilair;
  4. 3 meter voor schotelantenne-installaties, ongeacht of zij op of aan bouwwerken worden gebouwd;
  5. 5 meter voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties;
  6. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.3          Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen binnen de bestemmingsgrenzen in afwijking van hoofdstuk 2 van de regels en van de verbeelding (plankaart), uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, afdaken, erkers, serres en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

 

7.4          Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van hoofdstuk 2 paragraaf 5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brandblusvoorzieningen;
  2. brandweeringang;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

 

7.5          Bestaande afstanden en andere maten

  1. Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In die gevallen dat afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 6.5 onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

 

Artikel 8      Algemene gebruiksregels

 

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksuele dienstverlening.

 

 

 

Artikel 9      Algemene afwijkingsregels

 

9.1          Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen −tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels

reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken- bij een omgevingsvergunning,

op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

9.2          Uitzondering

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 10    Algemene wijzigingsregels

 

Burgemeester en wethouders zijn, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

 

 

 

Artikel 11    Algemene procedureregels

 

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dit bestemmingsplan (op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening), is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

 

 

 

Hoofdstuk 4       Overgangs- en slotregels

 

Artikel 12    Overgangsrecht

 

12.1       Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.                  gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.                  na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

  1. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 12.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

 

  1. Lid 12.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2       Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

  1. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2 onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

  1. Lid 12.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

 

12.3       Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 12.1 en lid 12.2 leidt tot een onbillijkheid van       overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht        ontheffing verlenen.

 

 

 

Artikel 13    Slotregel

 

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel ‘Bestemmingsplan Weijland 16 in Nieuwerbrug’ van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk

 

Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Weijland 16 in Nieuwerbrug ‘.

 

Alsdus vastgesteld door de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk op: