^

HOOFDSTUK 1   INLEIDENDE BEPALINGEN

 

Artikel 1    Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1      plan:

het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Einsteinplaats.” van de gemeente Reeuwijk;

 

1.2      bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0595.EinsteinplaatsRB10-BP80 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

1.3      aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4      aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

 

1.5      ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsmede het verkopen en leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

 

1.6      bebouwing:

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.7      bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhan­delen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij de­tailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onder­neming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoe­fende handelingen.

 

1.8      bedrijfsvloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

 

1.9      bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

 

1.10    bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor bewo­ning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein al dan niet noodzakelijk is;

 

1.11     bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.12    bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;


 

 

1.13    bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning (bijvoorbeeld garages, bergingen etc.);

 

1.14    bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.15    bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.16    bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.17    bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.18    bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.19    detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling voor verkoop), verkopen en leve­ren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.20    detailhandel in volumineuze goederen:

een detailhandelsbedrijf in de volgende te onderscheiden categorieën:

-         detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

-         detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, mo­to­ren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of mate­rialen;

-         grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffe­ring;

-         bouwmarkten.

 

1.21    dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke be­staan uit het verlenen van diensten aan der­den met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.22    consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

 

1.23    gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.24    geluidshinderlijke inrichtingen:

bedrijven als genoemd in de wet geluidhinder;


 

 

1.25    groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.26     hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

1.27    kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard, al dan niet met baliefunctie.

 

1.28    kap:

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

 

1.29    mantelzorgwoning:

woonruimte waarin de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten: familieleden, vrienden, kennissen en buren kan plaats vinden. Kenmerkend is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is.

 

1.30    nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasredu­ceerstati­ons, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefoon­cellen, voorzie­nin­gen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en appa­ra­tuur voor telecommunica­tie;

 

1.31    opslag:

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van admini­stratieve aard;

 

1.32    peil:

-        voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;

-                  in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij voor het maaiveld wordt uitgegaan van –1.60 m NAP;

-                  voor water geldt een peil van –2.20 m NAP;

tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

 

1.33    plangrens:

de begrenzing van het gebied waarvoor het bestemmingsplan van toepassing is;

 

1.34     risicovolle inrichting:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het besluit externe veiligheid inrichtingen

 

1.35    sexinrichting:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

 

1.36    staat van bedrijfsactiviteiten:

de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;


 

 

1.37    steiger:

constructie aan of loodrecht op een oever, die tot ligplaats dient voor een vaartuig;

 

 

1.38    straatmeubilair:

voorwerpen, die in de openbare ruimte staan, zoals verkeerszuilen, lichtmasten, bewegwijzeringen, afvalbakken, telefooncellen, brievenbussen, banken en daarmee gelijk te stellen voorwerpen;

 

1.39    tuinmeubilair:

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtings­voor­zieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stel­len voorzie­ningen;

 

1.40    voorgevel:

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstra­ling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

 

1.41    voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

 

1.42    woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huis­hou­den;